Beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Waalwijk 2020

Geldend van 01-12-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Waalwijk 2020

(behorende bij de Verordening leerlingenvervoer gemeente Waalwijk 2020)

Deze beleidsregels treden in werking op 1 december 2020. De beleidsregels Leerlingenvervoer die zijn vastgesteld door het college van B&W op 16 september 2014 worden per 1 december 2020 ingetrokken.

Inhoudsopgave

1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN - 4

2. OUDERS - 6

2.1 Verantwoordelijkheid van ouders - 6

2.2 Verantwoordelijkheid van de gemeente - 6

3. SCHOOL - 7

3.1 Particuliere scholen - 7

3.2 Schooltijden - 7

3.2.1 Afwijkende schooltijden - 7

3.2.2 Stagevervoer - 7

3.3 Toegankelijke school - 8

3.3.1 Dichtstbijzijnde toegankelijke school - 8

3.3.2 Hulpklas bij basisschool - 8

3.3.3 Verbouwing school - 8

3.4 Leerplicht: schoolgewenningsdagen - 8

3.5 Leerlingen - 9

3.5.1 Asielzoekerskinderen - 9

3.5.2 Illegale leerlingen - 9

3.5.3 Schakelklas of taalklas - 9

3.5.4 Hoogbegaafde leerling - 10

3.6 Medische behandeling en zorg - 10

3.6.1 Onderwijs op zorglocatie - 10

3.6.2 Orthopedagogisch en didactisch centrum (Opdc) - 10

4. WONING - 11

4.1 Woning - 11

4.2 Tweede opstap- of afzetadres - 11

4.3 Gescheiden ouders: twee woningen - 11

4.4 Tijdelijk verblijf i.v.m. crisisopvang - 12

5. VERVOER: ALGEMEEN - 13

5.1 Afstand - 13

5.1.1 Kortste route - 13

5.1.2 Leerling jonger dan 10 jaar Beleidsregel - 13

5.1.3 Overstappen tijdens de reis - 13

5.1.4 Fietsafstand - 14

5.2 Soorten vervoer - 14

5.2.1 Eigen vervoer in de vorm van auto, fiets met begeleiding of (brom)fiets - 14

5.2.2 Openbaar vervoer of openbaar vervoer met begeleiding - 14

5.3 Begeleidingstijd - 15

6. AANGEPAST VERVOER - 16

6.1 Uitgangspunt - 16

6.2 Ophaal- en afzetplaats - 16

6.2.1 Woning en school - 16

6.2.2 Opstapplaats - 16

6.2.3 Overstapplaatsen - 16

6.3 Begeleiding - 16

6.4 Vervoer - 17

6.4.1 Kleinschalig vervoer - 17

6.4.2 Individueel vervoer - 17

6.5 Individuele reistijd - 17

6.6 Aanvang- en eindtijden - 17

6.7 Ophaal- en afzetmarges - 18

.6.8 Studiedagen - 18

6.9 Vaste zitplaats - 18

6.10 Extreme weersomstandigheden - 18

6.11 Aanmeldingen, afmeldingen en mutaties - 18

6.12 Thuis afzetten van de leerling - 19

6.13 Zelfredzaamheidstrajecten - 19

7. BEGELEIDING IN OPENBAAR VERVOER OF BIJ FIETSEN - 20

7.1 Begeleiding - 20

7.2 Begeleiding door ouders - 20

7.3 Begeleiding onmogelijk of begeleiding leidt tot ernstige benadeling - 20

7.4 Medische begeleiding - 21

8. HANDICAP - 22

8.1 Gehandicapte leerling - 22

8.2 Structurele en tijdelijke handicap - 22

9. DREMPELBEDRAG en DRAAGKRACHT - 23

9.1 Drempelbedrag - 23

9.1.1 Fietsvergoeding - 23

9.1.2 Terugval in inkomen - 23

9.1.3 Pleegouders - 24

9.1.4 Voogdijinstellingen - 24

9.2 Financiële draagkracht - 24

9.2.1 Pleegouders - 24

9.2.2 Voogdijinstellingen - 24

10. WIJZIGINGEN en TERUGVORDERING - 25

10.1 Doorgeven van wijzigingen - 25

10.2 Terugvordering - 25

11. ADVISERING - 26

11.1 Adviezen van Commissies uit het onderwijs - 26

12. MELDING en INCIDENT - 27

12.1 De procedure - 27

1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a. aangepast vervoer: vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, taxibus of bustaxi;

b. afstand: afstand tussen de woning en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;

c. Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

d. AZC: asielzoekerscentrum;

e. begeleider: ouder of persoon die door de ouders wordt ingezet om de leerling tijdens het vervoer te begeleiden;

f. BSO: buitenschoolse opvang;

g. COA: het Centraal orgaan opvang asielzoekers;

h. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk;

i. eigen vervoer: vervoer per eigen motorvoertuig of fiets;

j. individuele reistijd: de tijd die een leerling in het voertuig doorbrengt vanaf het moment dat de leerling in het voertuig stapt tot het moment dat hij uitstap bij het afzetadres (woon- of huisadres, dan wel uitstapplaats of school/stage);

k. inkomen: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs;

l. leerling: leerling van een school als bedoeld in dit artikel;

m. ondersteuningsplan:

1°. voor het primair onderwijs: ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 18a, zevende tot en met tiende lid, van de Wet op het primair onderwijs; of

2°. voor het voortgezet onderwijs: ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 17a, zevende tot en met tiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

n. opdc: orthopedagogisch en -didactisch centrum als bedoeld in artikel 17a, lid 10a, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

o. openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer per bus, trein, metro, tram, veerdienst of auto;

p. opstapplaats: plaats aangewezen door het college, vanaf waar de leerling gebruik kan maken van het vervoer;

q. ouders: ouders, pleegouders, voogden of verzorgers van de leerling;

r. regionale verwijzingscommissie: commissie als bedoeld in artikel 10g van de Wet op het voortgezet onderwijs;

s. reistijd: totale tijdsduur die ligt tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag volgens de schoolgids, minus maximaal 10 minuten, indien en voor zover de leerling het schoolgebouw met bijbehorend terrein gewoonlijk eerder bereikt dan de schoolgids aangeeft, dan wel de totale tijdsduur die ligt tussen het einde van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning, plus een eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer of maximaal 15 minuten bij gebruikmaking van aangepast vervoer;

t. samenwerkingsverband: 1°. voor het primair onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede en vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs; of 2°. voor het voortgezet onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede en zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

u. school:

1°. basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;

2°. school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra; of

3°. school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

v. stage: praktische leertijd bij de beroepsopleiding;

w. toegankelijke school: school waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school;

x. verordening: de Verordening leerlingenvervoer gemeente Waalwijk 2020;

y. vervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids, tenzij de structurele handicap van een leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt;

z. vervoersvoorziening:

1°. bekostiging van de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer voor de leerling en zo nodig diens begeleider;

2°. aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen; of

3°. gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerkosten van de leerling en zo nodig diens begeleider;

aa. VNG: de Vereniging van Nederlandse gemeenten;

bb. VSO: Voortgezet speciaal onderwijs;

cc. WEC: Wet op de expertisecentra;

dd. woning: plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft;

ee. WPO: Wet op het primair onderwijs.

2. OUDERS

Onder ouders wordt verstaan: ouders, voogden en verzorgers. Ook pleegouders zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder het begrip “ouders”, zoals bedoeld in de verordening. Hetzelfde geldt voor groepsleiders in een gezinsvervangend tehuis, voor groepsopvoeders in een internaat en verder voor alle meerderjarige handelingsbevoegde personen die op hetzelfde adres verblijven als de leerling, bijv. mensen die oppassen en groepsbegeleiders.

2.1 Verantwoordelijkheid van ouders

Het vervoer van leerlingen van huis naar school en terug en de begeleiding van de leerling in het vervoer van huis naar school en terug is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de ouders. Deze verantwoordelijkheden kunnen de ouders niet op- of overdragen aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders.

2.2 Verantwoordelijkheid van de gemeente

Het college bepaalt het recht op leerlingenvervoer. Ouders ontvangen hiervoor jaarlijks een beschikking. Het college bespreekt met ouders op welke wijze zij uitvoering geeft aan het leerlingenvervoer, rekening houdend met de eigen kracht en mogelijkheden van de leerling en zijn/haar omgeving. Daarbij staan maatwerk en kwaliteit voorop, waarbij het college zoekt naar mogelijkheden om de zelfredzaamheid van kinderen en gezinnen te bevorderen.

3. SCHOOL

3.1 Particuliere scholen

Aanspraak op leerlingenvervoer kan zowel uit ‘s rijkskas bekostigde scholen als particuliere scholen bestaan, mits de particuliere school een “school” is in de zin van de onderwijswetten en genoemd staat bij de Onderwijsinspectie.

3.2 Schooltijden

Voor de bepaling van het recht op leerlingenvervoer sluit het college aan op de schoolgids die een school heeft uitgegeven. Uitgegaan wordt van het vaste schoolrooster voor het schooltype dat de leerling bezoekt, zoals opgenomen in de schoolgids.

3.2.1 Afwijkende schooltijden

Het komt regelmatig voor dat leerlingen vanwege hun beperkingen niet in staat zijn de gehele dag onderwijs te volgen. Ouders verzoeken dan vaak om hun kind eerder op te (laten) halen.

Beleidsregel

Uitsluitend indien de structurele handicap van een leerplichtige leerling noodzaakt tot het volgen van slechts een deel van het onderwijsprogramma, dient in voorkomende gevallen wel tijdens de schooltijd vervoerd te worden. Dit gebeurt steeds op basis van een medisch onderzoek/advies en na overleg met de leerplichtambtenaar. Het college streeft ernaar om in overleg met de school het vervoer in de ochtend of in de middag gelijktijdig te laten plaatsvinden met het reguliere leerlingenvervoer. Het college vervoert zoveel mogelijk de leerlingen met afwijkende schooltijden van één of meerdere scholen gezamenlijk.

3.2.2 Stagevervoer

Beleidsregel

Is de stage een onderdeel van het onderwijsprogramma en krijgt de leerling dagelijks leerlingenvervoer naar de school, dan bestaat in beginsel aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres als voldaan is aan de overige eisen uit de verordening. Voldoet het stageadres niet aan het afstandscriterium, dan wordt wel naar school vervoerd, maar niet naar het stageadres.

Beleidsregel

Een verzoek om vervoer naar een stageplek moet vergezeld gaan van een stageovereenkomst en een stageplan. Voor het VSO is dit opgenomen Onderwijskundig Besluit WEC.

Naar analogie van de ‘dichtstbijzijnde toegankelijke school’ hanteert het college het begrip ‘dichtstbijzijnde toegankelijke stage’. Het college gaat ervan uit dat scholen dit aspect mee laten wegen in de plaatsing van leerlingen en dat zij stageplekken zoveel mogelijk zoeken in de buurt van het woonadres van de leerling.

Het gehanteerde uitgangspunt houdt in dat het college alleen vervoer naar een stageplek buiten de gemeente bekostigt, als de school toereikend motiveert waarom in het betreffende geval een stage binnen de gemeente niet voldoet en een stage buiten de gemeente een duidelijke meerwaarde heeft voor de leerling. De motivering dient specifiek op de betreffende leerling geschreven te zijn.

Om het plannen van stageritten beter mogelijk te maken, vindt aangepast vervoer naar en van een stageadres op schooldagen plaats op vaste uren in de ochtend (tussen 07:30 uur en 09:00 uur) en in de middag (tussen 15:00 uur en 17:30 uur) of aansluitend aan de schooltijden zoals die in de schoolgids zijn opgenomen, met een marge van plus of min 30 minuten. Aangepast vervoer naar stageadressen vindt niet plaats tijdens het weekend en gedurende schoolvakanties. Op het moment dat een school een studie(mid)dag heeft en de stage doorgang vindt, biedt het college vervoer naar het stageadres.

Stagevervoer vindt alleen plaats in het kader van een arbeidsgericht uitstroomprofiel. Als de leerling een ander, niet arbeidsgericht uitstroompofiel volgt is geen beroep op het leerlingenvervoer mogelijk. De ouders zullen dan een beroep moeten doen op een andere (voorliggende) voorziening. In uitzonderlijke situaties kan het college hiervan afwijken.

3.3 Toegankelijke school

3.3.1 Dichtstbijzijnde toegankelijke school

Beleidsregel

Wanneer het college een aanvraag om bekostiging afwijst in verband met de aanwezigheid van een dichterbij gelegen school van (de aangewezen soort en van) dezelfde richting, moeten de ouders aantonen dat de leerling daadwerkelijk niet kan worden toegelaten tot die school (door een verklaring afgegeven door de school of het samenwerkingsverband).

3.3.2 Hulpklas bij basisschool

Beleidsregel

In het kader van passend onderwijs speelt het ondersteuningsplan een belangrijke rol. Indien vaststaat dat een leerling is aangewezen op een hulpklas bij een basisschool, moet deze basisschool worden aangemerkt als de toegankelijke school. Dit betekent, dat ook wanneer dit niet de dichtstbijzijnde basisschool is, er dus vervoer naar deze basisschool met hulpklas dient te worden bekostigd.

3.3.3 Verbouwing school

Indien een school verbouwd wordt en leerlingen op een andere locatie opgevangen worden, dan is het niet automatisch zo dat het college alle leerlingen naar die locatie vervoert. Per leerling wordt de verordening leerlingenvervoer toegepast.

3.4 Leerplicht: schoolgewenningsdagen

In artikel 39, derde lid, van de WPO is bepaald dat leerlingen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken.

Beleidsregel

De kinderen worden pas als zij de leeftijd van vier jaar hebben bereikt leerling in de zin van de WPO (artikel 39, eerste lid, WPO). Het college verstrekt bekostiging van het vervoer naar de basisschool of speciale school voor basisonderwijs vanaf het moment dat een kind vier jaar is geworden en aan de voorwaarden uit de verordening wordt voldaan.

De toelatingsleeftijd voor leerlingen in het speciaal onderwijs is geregeld in artikel 39 van de WEC. Voor leerlingen die op grond van de onderwijswetgeving toegelaten zijn op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, ongeacht of zij de leerplichtige leeftijd hebben bereikt, of al voorbij zijn, kunnen de ouders, indien zij voldoen aan de voorwaarden van de gemeentelijke verordening leerlingenvervoer, aanspraak maken op bekostiging van de vervoerskosten.

3.5 Leerlingen

3.5.1 Asielzoekerskinderen

Voor kinderen die in een Asielzoekerscentrum (AZC) verblijven en naar school toe gaan, bestaat de Richtlijn schoolvervoer asielzoekers. Deze richtlijn houdt in dat het AZC het vervoer betaalt van het AZC naar de school. Dit betaalt het AZC uit de middelen die het via het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) ontvangt. Leerlingen die niet in een asielzoekerscentrum verblijven, vallen onder de gemeentelijke regeling leerlingenvervoer.

3.5.2 Illegale leerlingen

Het recht op onderwijs, ook voor illegaal in ons land verblijvende leerlingen, is gebaseerd op het principe dat jongeren waar ook ter wereld moeten worden toegerust om aan het maatschappelijke leven deel te nemen, Nederland is hiertoe ook internationale verdragsrechtelijke verplichtingen aangegaan. In de Koppelingswet is zelfs vastgelegd dat illegale kinderen die voor hun 18e jaar een onderwijstraject zijn gestart het recht hebben om dit af te maken. Hier vloeit uit voort dat illegale leerlingen in principe ook recht hebben op leerlingenvervoer. Scholen en gemeenten hoeven leerplichtige leerlingen niet te vragen naar de verblijfsstatus.

3.5.3 Schakelklas of taal

Een schakelklas (ook wel bekend als Taalklas) is een klas waarin leerlingen extra les krijgen in taal, lezen en nieuwe woordenschat.

Bij de plaatsing van leerlingen in een schakelklas houdt het samenwerkingsverband zo veel mogelijk rekening met de school die het meest dichtbij ligt, maar door de urgentie die vaak gepaard gaat met een plaatsing, lukt dat niet altijd. Er ontstaat dan een beroep op het leerlingenvervoer op basis van het afstandscriterium. Betreffende leerlingen komen in aanmerking voor leerlingenvervoer voor de kortst mogelijke periode. Op het moment dat een plek vrijkomt op een dichterbij gelegen schakelklas en daarmee geen beroep meer nodig is op het leerlingenvervoer, veronderstelt het college dat de ouders hiervan gebruik maken. Als een plek dichterbij beschikbaar is vervalt de aanspraak op leerlingenvervoer naar de verder weggelegen schakelklas.

Beleidsregel

Voor leerlingen die vallen onder de gemeentelijke regeling leerlingenvervoer en die naar een schakelklas gaan, bestaat aanspraak op leerlingenvervoer voor zover het de dichtstbijzijnde toegankelijke schakelklas is, en aan de overige vereisten in de verordening is voldaan. Als een plek dichterbij beschikbaar komt vervalt de aanspraak op leerlingenvervoer naar de verder weggelegen schakelklas. Het college biedt leerlingenvervoer naar de schakelklas aan voor de periode van maximaal één jaar.

3.5.4 Hoogbegaafde leerling

Beleidsregel

De ouders moeten, door een verklaring van het schoolbestuur van dichterbij gelegen scholen, aantonen dat hun kind in de dichtstbijzijnde school niet tot het onderwijs is toegelaten. Hoogbegaafdheid alleen is geen reden om een voorziening leerlingenvervoer te verstrekken naar een verder weg gelegen school voor primair onderwijs. Een voorziening in de vorm van een financiële vergoeding waarmee ouders het vervoer kunnen organiseren is alleen mogelijk als de ouders aantonen dat de leerling is aangewezen op voltijds hoogbegaafden onderwijs, en aan de overige vereisten van de verordening is voldaan.

3.6 Medische behandeling en zorg

Het college wordt regelmatig geconfronteerd met aanvragen van ouders voor bekostiging van vervoer naar instellingen waar kinderen dagbehandelingen (zorg) krijgen, al dan niet in combinatie met onderwijs.

3.6.1 Onderwijs op zorglocatie

Beleidsregel

Het leerlingenvervoer betreft slechts het vervoer naar en van scholen in de zin van de onderwijswetgeving. Zorginstellingen, medisch kinderdagverblijven en dergelijke vallen hier niet onder.

Volgt een kind ook onderwijs op of nabij een zorglocatie, dan kunnen de ouders een (gedeeltelijke) tegemoetkoming voor het leerlingenvervoer krijgen, als het kind voor meer dan 50% onderwijs ontvangt en aan de overige eisen van de verordening is voldaan.

Hierbij geldt dat het college leerlingenvervoer aanbiedt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids (zie artikel 1 van de verordening onder ‘reistijd’). Krijgen leerlingen voor, tijdens of na schooltijd zorg of behandelingen, dan zijn toch de schooltijden leidend voor het leerlingenvervoer.

3.6.2 Orthopedagogisch en didactisch centrum (Opdc)

Beleidsregel

Leerlingen die volledig onderwijs volgen aan een opdc en aanspraak maken op vervoer op basis van de verordening kunnen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar het opdc. Leerlingen die gedeeltelijk onderwijs volgen aan een opdc en gedeeltelijk aan een school voor voortgezet onderwijs, kunnen alleen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar de school voor voortgezet onderwijs.

4. WONING

4.1 Woning

Onder “woning” wordt verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Met andere woorden, de plaats van waaruit de leerling de school bezoekt. In deze is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven.

Niet ter zake doet of de ouders, voogden of verzorgers in de gemeente hun officiële verblijf hebben in de zin van de artikelen 10 en verder van Boek I van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat indien een leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, in deze andere gemeente (in het algemeen) bekostiging van de vervoerkosten van deze leerling aangevraagd moet worden (dit geldt overigens niet indien het bijvoorbeeld een leerling betreft die vanwege een vakantie van de ouders tijdelijk elders verblijft).

4.2 Tweede opstap- of afzetadres

Beleidsregel

Het college verstrekt alleen bekostiging van vervoer van een tweede opstap- of naar een tweede afzetadres als aan de volgende criteria wordt voldaan:

• een leerling heeft recht op bekostiging van het vervoer van de woning (zie 4.1) naar school en/of vice versa;

• het tweede adres voldoet aan het afstandscriterium uit de verordening;

• het opstap- of afzetadres is structureel. Structureel betekent in dit verband dat er sprake moet zijn van een vast, (twee-) wekelijks terugkerend patroon;

• het tweede adres bevindt zich binnen de gemeente Waalwijk;

• er is geen voorliggende voorziening die het vervoer van het tweede adres naar school of van school naar het tweede adres voor haar rekening neemt of zou moeten nemen.

4.3 Gescheiden ouders: twee woningen

Een leerling kan twee woningen hebben in de zin van de verordening. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van co-ouderschap, waarbij het kind zowel bij de ene als bij de andere ouder verblijft, is er sprake van twee hoofdverblijven. Waar de leerling staat ingeschreven doet niet ter zake; doorslaggevend is de feitelijke verblijfplaats van de leerling.

Om aanspraak te maken op bekostiging van leerlingenvervoer moeten beide ouders afzonderlijk een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is.

Het college toetst de aanvraag aan de verordening leerlingenvervoer, waarbij onder meer wordt bekeken of er sprake is van een woning in de zin van de verordening, of de school wel de dichtstbijzijnde toegankelijke school is en of voldaan is aan de afstandsgrens. Het komt voor dat slechts in één van beide gemeenten aanspraak op leerlingenvervoer bestaat, doordat de school niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is.

Beleidsregel

Om aanspraak te maken op bekostiging van leerlingenvervoer moeten beide ouders afzonderlijk, voor de dagen dat het kind doordeweeks bij hen verblijft, een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is. Het moet gaan om vaste dagen in de week of een vast (twee-) wekelijks terugkerend patroon.

4.4 Tijdelijk verblijf i.v.m. crisisopvang

Beleidsregel

Als vooraf vaststaat dat een leerling in verband met een crisisplaatsing gedurende een korte periode (niet meer dan zes weken) in een andere gemeente (B) verblijft en zijn oude school blijft bezoeken, dan wordt dit verblijf aangemerkt als verblijf in de oorspronkelijke gemeente (A). Deze gemeente (A) zal dan ook het vervoer gedurende deze weken blijven verzorgen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het kind naar zijn eigen school blijft gaan. Is de afstand van het tijdelijk verblijf van de leerling naar school kleiner dan de kilometergrens die gemeente A hanteert, dan zal uiteraard (tijdelijk) geen aanspraak op bekostiging van vervoerskosten bestaan.

Een andere gemeente (buiten de regio) hoeft dit beleid niet te hanteren. In dat geval is de gemeente waar de leerling feitelijk (kortdurend) verblijft de gemeente die het vervoer van de leerling moet bekostigen.

5. VERVOER: ALGEMEEN

5.1 Afstand

5.1.1 Kortste route

Beleidsregel

Het college meet de afstand langs de kortste, voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.

Het college meet de afstand met de routeplanner van de ANWB, met de optie ‘kortste route’. Deze berekening is geautomatiseerd verwerkt in het digitale aanvraagsysteem. De afstand wordt bij het indienen van de aanvraag inzichtelijk gemaakt voor de aanvrager.

5.1.2 Leerling jonger dan 10 jaar

Beleidsregel

Als de leerling jonger dan 10 jaar is, en de ouders op voor het college bevredigende wijze kunnen aantonen dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken, komen de ouders in aanmerking voor de bekostiging van de vervoerskosten voor een begeleider. Hierbij kan men denken aan de volgende situaties:

• de leerling moet één of meerdere malen overstappen;

• de route van het uitstappunt van de bus naar de school kent gevaarlijke punten.

In dit verband is artikel 7 van de verordening van belang. Indien de leerling op 1 augustus van het schooljaar 9 jaar is, geldt voor het hele schooljaar dat de leerling als 9 jaar wordt aangemerkt, ook al wordt de leerling in de loop van het schooljaar 10 jaar.

5.1.3 Overstappen tijdens de reis

Beleidsregel

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van "overstappen" houdt in dat van een leerling van 10 of 11 jaar verwacht mag worden dat hij 1 maal per enkele reis kan overstappen. Van kinderen van 12 jaar en ouder wordt verwacht dat zij 2 maal over kunnen stappen per enkele reis.

Beleidsregel

Het komt voor dat ouders van mening zijn dat 1 resp. 2 maal overstappen per enkele reis van hun kind niet verwacht kan worden en dat het kind begeleiding nodig heeft c.q. in aanmerking zou moeten komen voor aangepast vervoer.

In die gevallen moeten de ouders genoegzaam aantonen dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken. Hiervan kan onder andere sprake zijn indien:

• de leerling gedurende de rit met het openbaar vervoer een of meerdere malen moet overstappen op gevaarlijke overstappunten en hij, gezien zijn leeftijd, te jong hiervoor is;

• de route van het uitstappunt van de bus naar de school gevaarlijke punten kent (en oplossing daarvan door bijvoorbeeld verkeersbrigadiers niet mogelijk is).

Dit ‘genoegzaam aantonen’ dient zoveel als mogelijk ondersteund te worden door eventuele bewijsstukken, zoals gegevens over de routes van het openbaar vervoer, psychologische verklaringen en medische verklaringen. In een aantal gevallen kan het voorkomen dat het bewijs moeilijk te geven is. In die gevallen dient de situatie zorgvuldig beoordeeld te worden door het college. Het college bepaalt immers of inderdaad aangetoond wordt of zelfstandig vervoer van de leerling al dan niet mogelijk is.

Indien uit het onderzoek blijkt dat begeleiding nodig is c.q. dat aangepast vervoer noodzakelijk is, kan daar een termijn aan worden verbonden en kan aan de toekenning een voorwaarde worden verbonden die gericht is op het leren om zelfstandig te reizen.

5.1.4 Fietsafstand

Als tijdens de afhandeling van een aanvraag de vraag aan de orde komt of een leerling c.q. ouder het vervoer naar school per fiets kan doen, geldt het volgende uitgangspunt.

Beleidsregel

Primair onderwijs 6 kilometer (eventueel de ouder met het kind achterop)

Voortgezet onderwijs 12 kilometer

Als tijdens de afhandeling van een aanvraag de vraag aan de orde komt wat van een leerling verwacht mag worden als het gaat om de afstand die een leerling lopend moet kunnen afleggen, dan geldt het volgende uitgangspunt.

Beleidsregel

4 jaar tot en met 8 jaar 1,5 km

9 jaar en ouder 2 km

Als de afstand van de woning naar school niet voldoet aan het afstandscriterium dienen de ouders, ook als de route onveilig is, zelf voor begeleiding zorg te dragen.

5.2 Soorten vervoer

5.2.1 Eigen vervoer in de vorm van auto, fiets met begeleiding of (brom)fiets

• De vergoeding voor het gebruik van een eigen fiets bedraagt € 0,09 per kilometer.

• De vergoeding voor het gebruik van een eigen bromfiets is op grond van hoofdstuk 10.2 van de CAO Rijk gelijk aan de vergoeding voor de eigen auto, en bedraagt € 0,39 per kilometer.

• Uitsluitend de kilometers van de leerling worden vergoed (enkele reis).

• Vanuit het digitale aanvraagsysteem wordt de vergoeding automatisch bepaald aan de hand van de reisafstand en het aantal reisdagen/ritten.

• Er worden maximaal twee enkele reizen per dag vergoed: aan het begin en aan het einde van de schooldag. Geen bekostiging wordt verstrekt voor de kosten die ontstaan indien de leerling ook tussen de middag wordt vervoerd.

• Indien ouders twee of meer leerlingen vervoeren die aangepast vervoer behoeven, wordt uitgegaan van de rijafstand uitgaande van de woning van de te vervoeren leerling die het verst van de school verwijderd woont.

5.2.2 Openbaar vervoer of openbaar vervoer met begeleiding

a. Bekostiging van openbaar vervoer

Beleidsregel

De kosten van het openbaar vervoer worden berekend met behulp van www.OV9292.nl. Vanuit het digitale aanvraagsysteem wordt de vergoeding automatisch bepaald aan de hand van de reisafstand en het aantal reisdagen/ritten. De leerling kan in aanmerking komen voor een vergoeding openbaar vervoer of een OV-pas, die wordt bekostigd door het college. Hierbij is het mogelijk dat er een vergoeding openbaar vervoer voor de begeleider of een OV-begeleiderspas wordt verstrekt om de leerling te begeleiden.

b. Reistijd met openbaar vervoer is meer dan anderhalf uur per enkele reis

Indien de leerling met gebruikmaking van het openbaar vervoer, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, wordt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer verstrekt.

Overigens is het niet zo dat de ouders, indien zij op basis van het criterium reistijd aanspraak op bekostiging van aangepast vervoer maken, van het college kunnen eisen dat de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht in het geval dat het college het vervoer zelf organiseert.

Beleidsregel

Om te bepalen of het tijdcriterium van 1,5 uur wordt overschreden, is slechts van belang dat via individuele meting de conclusie wordt getrokken, dat de totale reisduur van die leerling met het openbaar vervoer meer dan anderhalf uur bedraagt en deze met het aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht. Is hiervan sprake, dan kunnen ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer.

Bij de reistijd wordt vijf minuten wachttijd bij de bushalte per rit opgeteld. Bij de bepaling van de reistijd van het openbaar vervoer wordt uitgegaan van de dienstregeling zoals die wordt vermeld op www.9292OV.nl

Voor de berekening van de reistijd per taxi wordt tweemaal vijf minuten bijgeteld. Indien de goedkoopst adequate manier van vervoer bestaat uit een combinatie van verschillende vormen van vervoer (bus en trein, fiets en trein etc.), heeft het college de vrijheid om de wijze van bekostiging te kiezen.

5.3 Begeleidingstijd

Beleidsregel

• Wordt de leerling begeleid, dan mag de begeleiding de begeleider maximaal 4 uur per dag kosten voor leerlingen tot en met 14 jaar naar het speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet (speciaal onderwijs).

• Voor leerlingen van regulier basisonderwijs bedraagt de maximale begeleidingstijd 6 uur per dag.

• Voor leerlingen vanaf 15 jaar is een maximale begeleidingstijd van 6 uur per dag van toepassing.

Daarnaast worden deze leerlingen actief benaderd voor deelname aan zelfredzaamheidstrajecten, waarbij tevens een medische keuring een onderdeel wordt van de aanvraag.

6. AANGEPAST VERVOER

6.1 Uitgangspunt

Het vervoer vindt alleen plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids. De leerling heeft recht op maximaal 2 vervoersbewegingen per dag. Extra ritten, i.e. ritten buiten het vaste patroon, vinden alleen plaats in opdracht van het college.

6.2 Ophaal- en afzetplaats

6.2.1 Woning en school

De leerlingen worden aan huis opgehaald, tenzij een leerling de indicatie “opstapplaats” heeft. Aan huis ophalen betekent dat de leerling opgehaald dient te worden bij de voordeur. Bij een flat of instelling geldt de hal of centrale receptie als ophaalplek. Voor alle schoollocaties geldt dat per school is bepaald waar de leerlingen door de vervoerder afgezet worden (bijvoorbeeld bij de toegang van het schoolterrein of in de centrale hal van de school). De school dient te zorgen voor opvang van de leerlingen na het afzetten ’s ochtends en tot aan het ophalen ‘s middags.

6.2.2 Opstapplaats

Het college kan opstapplaatsen toestaan voor leerlingen van basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs. Indien een leerling op een halte moet worden opgehaald geldt dat de vervoerder in overleg met de gemeente de ligging van de opstapplaatsen bepaalt.

Als het college gebruik gaat maken van centrale opstapplaatsen gelden de volgende richtlijnen:

• De leerlingen dienen van huis naar een opstapplaats te lopen/fietsen/worden gebracht. Hiermee mag een reistijd gemoeid zijn van ten hoogste dertig minuten.

• De vertrektijden van de bus moeten zodanig zijn afgestemd op de aanvangs- en eindtijden van de lessen dat er niet of nauwelijks sprake is van wachttijden.

• Wanneer de leerling begeleiding behoeft bij het vervoer van huis naar de opstapplaats, moeten de ouders zelf voor de begeleiding zorg dragen.

6.2.3 Overstapplaatsen

Het college kan beslissen dat bij de uitvoering van het vervoer gebruik gemaakt wordt van overstapplaatsen.

6.3 Begeleiding

Het is mogelijk dat een individuele leerling begeleiding nodig heeft. In dat geval wordt de begeleiding door of namens de ouder/verzorger verzorgd. Het college bepaalt of begeleiding ingezet mag worden. Wanneer besloten wordt tot inzet van een ouder/verzorger als begeleider, dient de vervoerder rekening te houden met deze extra zitplaats. De begeleider moet bij een heenrit na afloop naar huis/halte gebracht worden en bij een retourrit eerst op het thuisadres/halte opgehaald worden. Voor de begeleiding geldt dat het ophaal-/aflever-adres gelijk is aan het adres van de te begeleiden leerling.

Beleidsregel

Het college is niet verantwoordelijk voor medische begeleiding in het leerlingenvervoer.

6.4 Vervoer

Bij toekenning van aangepast vervoer is groepsvervoer de standaard. In sommige gevallen is groepsvervoer voor een leerling niet passend om medische en/of psychosociale redenen. Voor die gevallen beoordeelt het college of vervoer in kleinere groepen of individueel vervoer noodzakelijk is.

6.4.1 Kleinschalig vervoer

Met kleinschalig vervoer is bedoeld dat het om medische en/of psychosociale redenen niet mogelijk is om een leerling anders dan met een gelimiteerd aantal leerlingen te vervoeren. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat het nodig is een leerling om medische en/of psychosociale redenen met een gelimiteerd aantal leerlingen te vervoeren. Het college kent dit kleinschalig vervoer alleen toe op basis van een medisch advies en legt dit vast in een beschikking. Het college toetst de indicatie voor individueel vervoer jaarlijks bij de ontvangst van een nieuwe aanvraag.

6.4.2 Individueel vervoer

Met individueel vervoer is bedoeld dat het om medische en/of psychosociale redenen niet mogelijk is om een leerling samen met andere leerlingen te vervoeren. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat het nodig is een leerling om medische en/of psychosociale redenen individueel te vervoeren. Het college kent individueel vervoer alleen toe als groepsvervoer en kleinschalig vervoer niet mogelijk is. Het college kent individueel vervoer alleen toe op basis van een medisch advies en legt dit vast in een beschikking. Het college toetst de indicatie voor individueel vervoer jaarlijks bij ontvangst van een nieuwe aanvraag.

6.5 Individuele reistijd

Onder individuele verblijfstijd wordt verstaan: de tijd die een leerling in het voertuig doorbrengt vanaf het moment dat de leerling in het voertuig stapt tot het moment dat hij uitstapt bij afzetadres (woon-/ huisadres/op- c.q. uitstapplaats of school/stage). Voor de bepaling van de individuele reistijd geldt de werkelijk, in de praktijk, realiseerbare tijd.

De individuele reistijd per leerling in het voertuig is gelimiteerd tot 90 minuten per enkele reis, tenzij het door de afstand niet mogelijk is om binnen deze maximale tijdsduur te blijven. Een uitzondering hierop geldt voor leerlingen uit cluster 4. Hier geldt een maximale reistijd van 60 minuten.

6.6 Aanvang- en eindtijd

Per school gaat het college voor het vervoer uit van de vaste aanvang- en eindtijden zoals aangegeven in de schoolgids. Het gaat hierbij om het vaste rooster voor een schooltype. Afwijkingen hierop zijn alleen toegestaan in overleg met en na goedkeuring van het college en mits door de ouders tijdig aangemeld.

Bij een gewijzigde eindtijd door onder andere lesuitval, is de school of de ouder/verzorger verantwoordelijk voor opvang van de leerlingen. Als een leerling tijdens het onderwijs of de lessen bijvoorbeeld ziek wordt of naar de tandarts of huisarts moet, zijn de ouders verantwoordelijk voor het vervoer. Het wegbrengen en ophalen van de leerlingen vindt alleen op de normale begin- en eindtijd volgens de schoolgids plaats.

Het college accepteert wachttijden tot maximaal twee lesuren (2 * 50 minuten) bij het voortgezet onderwijs.

6.7 Ophaal- en afzetmarge

De afzet- en ophaaltijd aan school moet gelegen zijn binnen een tijdsmarge van 15 minuten voor het aanvangstijdstip respectievelijk na het eindtijdstip van de school. Het ophaaltijdstip aan het einde van de lessen is nooit eerder dan het tijdstip waarop de laatste les eindigt.

Nb. Voor Onderwijscentrum Leijpark geldt in verband met de tijd die leerlingen nodig hebben om na het afzetten in het leslokaal te komen, dat de leerlingen uiterlijk 10 minuten voor de formele aanvangstijd van de school afgezet moeten worden. Dit betekent dat de tijdsmarge van 15 minuten vermeerderd kan worden met 10 minuten en de leerling kan worden gebracht tussen 25 en 10 minuten voor de aanvang van de lessen na het eindtijdstip van de lessen.

6.8 Studiedagen

Scholen nemen in de schoolgids studiedagen op en steeds meer scholen hanteren halve studiedagen, waarbij de leerling alleen één dagdeel naar school hoeft te komen. Vaak gelden verschillende (halve) studiedagen voor onder- of bovenbouw of voor primair of voortgezet onderwijs op dezelfde locatie. Door de halve studiedagen ontstaat een vervoersvraag buiten de roostertijden in de schoolgids om.

Het kost de gemeenten veel geld op afwijkende tijden taxi’s te laten rijden, omdat alleen voor de vaste aanvang- en eindtijden vervoer is ingekocht. Voor vervoer vanwege een halve studiedag moet het college extra voertuigen in laten zetten en bovendien vragen aan de vaste chauffeur om beschikbaar te zijn op een tijdstip dat niet is afgesproken in zijn/haar arbeidsovereenkomst.

Beleidsregel

Er is geen recht op leerlingenvervoer buiten de vaste aanvang- en eindtijden, zoals vastgelegd in het rooster in de schoolgids. Scholen kunnen in hun planning rekening houden met het niet beschikbaar zijn van vervoer bij halve studiedagen.

6.9 Vaste zitplaatst

Een leerling dient zoveel mogelijk een vaste zitplaats te hebben in het voertuig.

6.10 Extreme weersomstandigheden

Bij extreme weersomstandigheden beslist het college of het vervoer al dan niet op een later tijdstip plaats moet vinden.

6.11 Aanmeldingen, afmeldingen en mutaties

Als een ouder vaststelt dat het niet mogelijk is om een leerling als gevolg van ziekte of vanwege andere oorzaken te vervoeren, moet hij dit melden bij Regiovervoer Midden-Brabant. Betermelding (na ziekte) moet de ouder aan het Regiovervoer Midden-Brabant doorgeven voor 17:00 uur op de dag voorafgaand aan de herstart van een geplande rit. Als een ouder een betermelding niet voor 17:00 uur meldt, geldt dat het Regiovervoer Midden-Brabant deze betermelding niet voor de volgende werkdag kan uitvoeren, maar pas de werkdag erna, tenzij het college een aparte werkopdracht verstrekt. Een mutatie of afmelding geldt tot wederbericht.

Het college meldt een leerling, waarbij de chauffeur voor de heenrit voor niets aan de deur heeft gestaan, automatisch voor de terugrit af, tenzij de ouder uiterlijk twee uur vóór de geplande ophaaltijd aan het Regiovervoer Midden-Brabant meldt dat de terugrit wel gewenst is.

6.12 Thuis afzetten van de leerling

De chauffeur moet de leerling bij de terugrit aan de ouder of iemand anders die namens de ouder aanwezig is, op het vaste afzetadres overdragen. De chauffeur mag de leerling nooit alleen op de stoep achterlaten. De ouder moet ervoor zorgen dat hij thuis is of dat de ouder iemand in huis heeft die namens de ouder de deur opendoet. Als op het huisadres niemand de deur opendoet, dan brengt de chauffeur de leerling naar een kinderopvang, gelegen in Tilburg. De chauffeur doet een briefje in de brievenbus met het adres waar de ouder de leerling kan ophalen. De kosten voor de extra opvang zijn voor rekening van de ouder. De ouder krijgt hiervoor een rekening toegestuurd.

6.13 Zelfredzaamheidstrajecten

Aan leerlingen die op grond van de verordening recht hebben op een vervoersvoorziening, kan het college een voorziening verstrekken om zelfstandig te leren reizen, indien uit onderzoek van het college blijkt dat de leerling in staat is om zelfstandig te leren reizen. Het college besluit tot het verstrekken van deze speciale voorziening op grond van adviezen van deskundigen en betrokkenen. Ter ondersteuning van het traject om de leerling zelfstandig te laten reizen, kan het college producten inzetten ter bevordering van de zelfredzaamheid van de leerling.

Als de leerling zelfstandig kan reizen, vervalt het recht op leerlingenvervoer. Het college kan besluiten het recht op een voorziening leerlingenvervoer na inzet van het zelfredzaamheidstraject voort te zetten gedurende maximaal één jaar.

7. BEGELEIDING IN OPENBAAR VERVOER OF BIJ FIETSEN

7.1 Begeleiding

Beleidsregel

De afstand van de woning naar de school moet meer zijn dan in hoofdstuk 2 gehanteerde afstand (zes kilometer) om voor bekostiging van de vervoerkosten ten behoeve van een begeleider in aanmerking te komen.

Indien de afstand van de woning naar school niet voldoet aan het afstandscriterium, dan dienen de ouders in voorkomend geval zelf voor begeleiding zorg te dragen, ook indien de af te leggen route onveilig is. Zie ook paragraaf 5.1.4.

7.2 Begeleiding door ouders

Beleidsregel

Begeleiding is primair een taak van de ouders/verzorgers. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Ingeval de leerling in een instelling woont blijven ouders, verzorgers als ook de instelling verantwoordelijk voor de zorg en de daarmee samenhangende begeleiding van de leerling naar school en terug. Als ouders, verzorgers en van de instelling er zelf niet in slagen de begeleiding te leveren, kunnen zij daarvoor bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of vrijwilligers inschakelen.

7.3 Begeleiding onmogelijk of begeleiding leidt tot ernstige benadeling

In artikel 12, eerste lid, aanhef en onder c, van de verordening is de volgende bepaling opgenomen: ‘Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 9 bezoekt, indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 11 en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is, dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is.’

Deze bepaling bevat een verplichting voor de ouder om ten behoeve van het college genoegzaam aan te tonen en voor het college om de individuele situatie te beoordelen. Per individuele aanvraag zal het college beoordelen of de gevraagde inzet redelijk is.

Beleidsregel

Van een ernstige benadeling van het gezin is in ieder geval sprake als het reizen per openbaar vervoer de begeleider meer tijd kost dan de vastgestelde richtlijnen met betrekking tot de maximale begeleidingstijd per dag in paragraaf 5.3.

Van een ernstige benadeling van het gezin is naar het oordeel van het college sprake als één van de volgende situaties aanwezig is. Er is sprake van een eenoudergezin en:

• er zijn andere kinderen van onder de 10 jaar thuis zonder identiek schoolbezoek;

• er is sprake van scholings- of arbeidsverplichtingen van de ouder op de vervoersmomenten van de leerling;

• de ouder heeft een structurele lichamelijke of zintuiglijke en/of psychische handicap in de zin van de verordening.

Het enkele feit dat beide ouders werken is, zonder bijkomende omstandigheden die een belemmering zijn om zelf te begeleiden of anderen namens hen te laten begeleiden, geen reden om aangepast vervoer toe te kennen.

Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor het aanleveren van de benodigde bewijsstukken.

7.4 Medische begeleiding

Beleidsregel

Het college is niet verantwoordelijk voor medische begeleiding in het leerlingenvervoer.

8. HANDICAP

8.1 Gehandicapte leerling

Voor de bepaling of een leerling gehandicapt is gaat het college uit van de in de verordening opgenomen kenmerken (zie artikelen 12 en 18 van de verordening). Dat wil zeggen dat een leerling door een handicap geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, ook niet onder begeleiding.

8.2 Structurele en tijdelijke handicap

Er is onderscheid te maken in structurele en tijdelijke handicaps. Het college is alleen verantwoordelijk voor vervoer van structureel gehandicapte leerlingen.

Beleidsregel

Indien in de verordening gesproken wordt van een handicap, wordt een structurele handicap bedoeld. In het leerlingenvervoer kennen we geen tijdelijke handicap. Het college verzorgt geen vervoer om tijdelijke medische redenen, bijvoorbeeld als een leerling een gebroken been heeft. Ouders hebben hier zelf een verantwoordelijkheid in. In sommige gevallen vergoedt de ziektekostenverzekeraar een gedeelte.

Echter, het kan voorkomen dat een leerling een groot gedeelte van het schooljaar geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer vanwege herstel of revalidatie. In dat geval kan een leerling eventueel wel een beroep doen op het leerlingenvervoer op basis van de verordening. Daarbij hanteert het college de volgende regels:

• bij een tijdelijke handicap tot drie maanden bestaat geen aanspraak op leerlingenvervoer;

• bij een tijdelijke handicap die langer duurt dan drie maanden bekijkt het college of de leerling in aanmerking komt voor leerlingenvervoer. Het college geeft een beschikking af voor de duur van het herstel of de revalidatie. Als de noodzaak voor het vervoer verdwijnt heeft de leerling geen recht meer op leerlingenvervoer.

9. DREMPELBEDRAG en DRAAGKRACHT

9.1 Drempelbedrag

Beleidsregel

De berekening van de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 10 van de verordening bepaalde afstand (6 km) wordt bepaald met behulp van de informatie van het lokale openbaar vervoer. Het tarief dat geldt op het moment van aanvraag, geldt voor (de rest van) het schooljaar waarvoor bekostiging wordt gevraagd.

Beleidsregel

Voor ouders met meerdere kinderen op het speciaal basisonderwijs brengt het college het drempelbedrag maximaal één keer in rekening.

9.1.1 Fietsvergoeding

Ten aanzien van het heffen van een drempelbedrag voor leerlingen die in aanmerking komen voor een fietsvergoeding geldt dat de fietsvergoeding in een aantal gevallen lager is dan het door de ouders verschuldigde drempelbedrag.

Beleidsregel

Als de fietsvergoeding lager is dan of gelijk is aan het door de ouders verschuldigde drempelbedrag, wordt geen drempelbedrag in rekening gebracht.

9.1.2 Terugval in inkomen

Als peiljaar voor het inkomen moet op grond van de WPO (artikel 4, zevende lid) worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint.

Indien het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar waarin het inkomen wordt bepaald en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid zoals vastgesteld in de verordening. Door het kiezen van een later peiljaar kan het voorkomen dat ouders in dat latere peiljaar niet voldoen aan de inkomensgrens en dus geen drempelbedrag hoeven te betalen.

Beleidsregel

Op aanvraag van de ouder wordt bij de toepassing van de verordening uitgegaan van het inkomen van een ander jaar dan het inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de bekostiging wordt gevraagd, indien:

a. sprake is van een terugval in inkomen over het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de bekostiging is gevraagd, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld; of

b. sprake is van een terugval in inkomen over het jaar waarvoor de bekostiging is vastgesteld, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een terugval in inkomen verstaan een vermindering van het toetsingsinkomen van de ouder van ten minste 15% ten opzichte van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld.

9.1.3 Pleegouders

Beleidsregel

Aan pleegouders wordt geen drempelbedrag in rekening gebracht.

9.1.4 Voogdijinstellingen

Voogdijinstellingen worden ook als "ouder" aangemerkt. Zij kunnen een aanvraag indienen als zij daadwerkelijke verzorging uitoefenen. Bij hen kan echter geen drempelbedrag worden vastgesteld, omdat zij geen inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting hebben. (Deze wet ziet op natuurlijke personen.)

9.2 Financiële draagkracht

inkomen wordt bepaald en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van de verordening. Door het kiezen van een later peiljaar kan het voorkomen dat ouders in dat latere peiljaar niet voldoen aan de inkomensgrens en dus geen drempelbedrag hoeven te betalen.

Beleidsregel

Zie 9.1.2 "Terugval in inkomen"

9.2.1 Pleegouders

Beleidsregel

Bij pleegouders wordt geen rekening gehouden met financiële draagkracht.

9.2.2 Voogdijinstellingen

Voogdijinstellingen worden ook als "ouder" aangemerkt. Zij kunnen tevens een aanvraag indienen als zij daadwerkelijke verzorging uitoefenen. Bij voogdijinstellingen wordt geen rekening gehouden met financiële draagkracht. Zij hebben geen inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting. Deze wet ziet op natuurlijke personen.

10. WIJZIGINGEN en TERUGVORDERING

10.1 Doorgeven van wijzigingen

Artikel 6, eerste lid, van de verordening regelt dat ouders verplicht zijn wijzigingen door te geven aan het college, die van directe invloed zijn op de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten. Ouders dienen dergelijke wijzigingen onverwijld mede te delen aan het college.

Beleidsregel

Ouders moeten in ieder geval de volgende wijzigingen doorgeven:

• wijziging van de reistijd, in verband met verandering in bijvoorbeeld het openbaar vervoer;

• wijziging in het woonadres van de leerling, door bijvoorbeeld verhuizing;

• wijziging in de gezinssituatie, die invloed heeft op het al dan niet begeleiden van leerlingen, bijvoorbeeld ontslag van één van de ouders);

• wijziging van het adres van de school;

• wijziging van de schooltijden van de school;

• toekenning van bekostiging voor het reizen van en naar school.

10.2 Terugvordering

Artikel 6, vierde lid, van de verordening biedt een kapstok om de ten onrechte betaalde bekostiging terug te vorderen of in mindering te brengen bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging.

Beleidsregel

Het college hanteert het uitgangspunt dat ten onrechte ontvangen tegemoetkomingen voor leerlingenvervoer altijd van de ouders worden teruggevorderd, tenzij er sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.

11. ADVISERING

11.1 Adviezen van Commissies uit het onderwijs

Beleidsregel

Het Samenwerkingsverband onderwijs beslist over de toelaatbaarheid van kinderen tot het speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs. Dit advies zal het college volgen.

Het college heeft de (wettelijke) zorgplicht om ‘passend vervoer’ aan te bieden en is bevoegd te besluiten over de invulling van ‘passend vervoer’ voor de individuele leerling. Hierbij kan het college advies vragen aan deskundigen uit het onderwijs en/of aan een onafhankelijke deskundige.

Als het college wil afwijken van het advies van een deskundige, dan zal het college die afwijking moeten motiveren.

12. MELDING en INCIDENT

12.1 De procedure

Bij ernstig normafwijkend gedrag kan het college een leerling de toegang tot het aangepast vervoer ontzeggen. Hierbij volgt zij de volgende procedure:

1. De gemeente wordt geïnformeerd over het gedrag en bespreekt dit met de ouders.

2. Als de conclusie van het onderzoek van de gemeente is dat het voorval is terug te voeren op de ernstige verstandelijke handicap van de leerling en dus aan de leerling niet kan worden toegerekend, dan wordt met vervoerder, ouders en eventueel school een passende oplossing gezocht (bijvoorbeeld begeleiding in het aangepast vervoer, eigen vervoer).

3. Als de conclusie van het onderzoek van de gemeente is dat het voorval niet is terug te voeren op de ernstige verstandelijke handicap van de leerling, dan wordt het ongewenste gedrag aan de leerling toegerekend. De gemeente neemt de beslissing over al dan niet sanctioneren en over de hoogte van de sanctie. Als bij het incident leerlingen van verschillende gemeenten zijn betrokken, hebben gemeenten overleg met elkaar voordat een sanctie wordt opgelegd.

4. Voordat een beschikking wordt verstuurd, vindt een gesprek plaats met de ouders.

5. Afhankelijk van de ernst van het incident ontvangen de ouders van de gemeente een beschikking met:

a. een schriftelijke waarschuwing, of

b. een tijdelijke uitsluiting, of

c. met een (tijdelijke) uitsluiting zonder voorafgaande waarschuwing.

6. Als de conclusie van het onderzoek van de gemeente is dat het ongewenste gedrag moet worden toegerekend aan de ouders, voert de gemeente hierover een gesprek met de ouders. Afhankelijk van de ernst van het incident ontvangen de ouders van de gemeente een beschikking met:

a. een schriftelijke waarschuwing, of

b. een tijdelijke uitsluiting, of

c. met een (tijdelijke) uitsluiting zonder voorafgaande waarschuwing.

Ad a. Schriftelijke waarschuwing

In deze brief wordt in ieder geval meegedeeld dat:

• bij herhaling van ongewenste gedrag de leerling voor een termijn van maximaal 4 weken wordt uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer;

• de leerling van enige vorm van leerlingenvervoer wordt uitgesloten voor een termijn van maximaal 2 maanden exclusief vakanties, als hij zich na de eerste schorsing opnieuw schuldig maakt aan ongewenst gedrag.

Ad b. Tijdelijke uitsluiting

Er is sprake van herhaald gedrag en deze leidt tot een eerste tijdelijke uitsluiting.

Vindt opnieuw ongewenst gedrag plaats binnen een periode van 12 maanden na de datum van de eerste waarschuwingsbrief, dan vindt een onderzoek plaats als hierboven beschreven.

Is de conclusie van het onderzoek van de gemeente dat het ongewenste gedrag is toe te rekenen aan de leerling, dan vindt een gesprek plaats tussen de ouders van de leerling en de gemeente. Daarna ontvangen de ouders onder verwijzing naar de eerste waarschuwingsbrief een tweede brief (beschikking) waarin hen wordt meegedeeld, dat vanwege de herhaling van ongewenst gedrag:

• de leerling voor een termijn van 1 dag tot 4 weken wordt uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer;

• als de leerling zich na de schorsing opnieuw schuldig maakt aan ongewenst gedrag, dan wordt de leerling uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer met een maximum van 2 maanden excl. vakanties.

Ad c. (Tijdelijke) uitsluiting zonder waarschuwing

Er is sprake van herhaald gedrag en deze leidt tot een volgende (tijdelijke) uitsluiting.

Vindt opnieuw ongewenst gedrag plaats binnen een periode van 12 maanden na de datum van de eerste waarschuwingsbrief, dan vindt een onderzoek plaats als hierboven beschreven.

Is de conclusie van het onderzoek van de gemeente dat het ongewenste gedrag is toe te rekenen aan de leerling, dan vindt een gesprek plaats tussen de ouders van de leerling en de gemeente. Daarna ontvangen de ouders onder verwijzing naar de eerste en de tweede (waarschuwings)brief een derde brief (beschikking) waarin hen wordt meegedeeld, dat:

• vanwege de herhaling van ongewenst gedrag de leerling wordt uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer met een minimum van 1 dag en een maximum van 2 maanden exclusief vakanties.

Toelichting

Valt het einde van het schooljaar binnen de termijn waarvoor de maatregel is opgelegd, dan geldt de uitsluiting voor de van toepassing zijnde periode exclusief de zomervakantie. Dit betekent dat de uitsluiting ook gedeeltelijk in het nieuwe schooljaar kan vallen. Loopt de sanctie af in een volgend schooljaar, dan moeten ouders een aanvraag indienen voor leerlingenvervoer voor dat nieuwe schooljaar.

Ondertekening

Deze beleidsregels treden in werking op 1 december 2020.

De beleidsregels Leerlingenvervoer die zijn vastgesteld door het college van B&W op 16 september 2014 worden per 1 december 2020 ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 3 november 2020.

HET COLLEGE VAN WAALWIJK,

De secretaris, de burgemeester,

J.H. Lagendijk, drs. A.M.P. Kleijngeld