Regeling vervallen per 15-07-2017

Financiële verordening gemeente Waddinxveen 2015

Geldend van 28-01-2016 t/m 14-07-2017

Intitulé

Financiële verordening gemeente Waddinxveen 2015

De raad der gemeente Waddinxveen;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 25 augustus 2015;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

besluit

vast te stellen

de Financiële verordening gemeente Waddinxveen 2015.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

    • -

      Overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Indeling programma’s en paragrafen

  • 1. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode per programma de speerpunten van beleid vast die zij in deze periode in ieder geval wil realiseren.

  • 3. De raad stelt op voorstel van het college per programma en indien mogelijk ook voor de paragrafen relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten (prestatie-indicatoren) en/of de maatschappelijke effecten (effect-indicatoren) van het gemeentelijke beleid.

  • 4. De raad stelt vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de wettelijk verplichte paragrafen in de begroting en rekening kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Planning en control cyclus

  • Binnen 1 maand na aanvang van een begrotingsjaar biedt het college aan de raad een document aan betreffende de planning en control cyclus voor dat begrotingsjaar. Dit document bevat tevens de data voor het aanbieden door het college en het vaststellen door de raad van de jaarstukken, de kaderbrief, de tussentijdse rapportage(s) en de begroting inclusief meerjarenraming.

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1 Bij de begroting worden onder elk van de programma’s de lasten en baten weergegeven en bij de jaarstukken worden onder elk van de programma’s de gerealiseerde lasten en baten weergegeven.

  • 2 In de programma’s van de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde door de raad te autoriseren investeringskrediet weergegeven. Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt dit samengevat. In deze samenvatting worden meegenomen de ramingen van de uitputting in de begroting van reeds eerder door de raad geautoriseerde investeringskredieten.

  • 3 Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in art. 20 en art. 21 van het BBV inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming en de investeringen.

  • 4 In de jaarstukken wordt van de investeringen en meerjarige projecten (groot onderhoud) de uitputting van de geautoriseerde kredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

Artikel 5. Kaders begroting

  • 1. Het college biedt voor 15 juni van het lopende begrotingsjaar aan de raad een kaderbrief aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders, inclusief de begrotingsuitgangspunten, van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming.

  • 2. In de kaderbrief wordt onder de algemene dekkingsmiddelen een post onvoorzien opgenomen voor een vast bedrag per inwoner.

Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting per programma en van de algemene dekkingsmiddelen en onvoorzien de totale baten en lasten, inclusief reserves mutaties.

  • 2. Bestedingen kleiner dan € 10.000 ten laste van de post onvoorzien worden door de raad gemandateerd aan het college.

  • 3. De ramingen van onderhoudsbudgetten in de begroting zijn gebaseerd op de meerjarige beheerplannen (onderhoudsplannen) met bijbehorende kwaliteitsniveau’s, zoals die door de raad zijn vastgesteld.

  • 4. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. In ieder geval is dit van toepassing op de investeringen in bovenwijkse voorzieningen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de programma’s en de financiële positie geautoriseerd.

  • 5. Bij de behandeling van de tussentijdse rapportages in de raad doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde budgetten en de investeringskredieten en het bijstellen van het beleid.

  • 6. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaande aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor. Bij investeringen groter dan € 500.000 informeert het college de raad in het voorstel over het effect van de investering op de schuldpositie van de gemeente.

Artikel 7. Tussentijdse rapportage (Burap)

  • 1. Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste 6 maanden en de eerste 9 maanden van het lopende boekjaar en de gevolgen van afwijkingen voor het lopende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De eerste rapportage wordt in september en de tweede rapportage in december van het lopende begrotingsjaar door de raad behandeld. De eerste rapportage betreft met name een rapportage op de voortgang van beleid en de tweede rapportage een financiële afwijkingenrapportage.

  • 2. Een tussenrapportage bevat per programma minimaal een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en lasten per programma;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen en onvoorzien;

    • c.

      het totale saldo van baten en lasten volgend uit de onderdelen a en b;

    • d.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • e.

      en het resultaat, volgend uit de onderdelen c en d. alsmede de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten.

  • 3. In de tussentijdse rapportages worden afwijkingen op onderdelen van de ramingen van de baten en/of lasten van programma’s en algemene dekkingsmiddelen en onvoorzien voor een bedrag groter dan € 50.000 of 5% van het totaal van de baten en/of lasten nader toegelicht.

  • 4. In de tussentijdse rapportages worden afwijkingen op investeringskredieten voor een bedrag groter dan € 50.000 of 5% van het kredietbedrag nader toegelicht.

  • 5. In de tussentijdse rapportages worden bestedingen kleiner dan € 10.000,- ten laste van onvoorzien, welke door de raad zijn gemandateerd aan het college, nader toegelicht. In de jaarstukken vindt een volledige verantwoording van de bestedingen ten laste van onvoorzien plaats.

Artikel 8. Criteria voor overheveling jaargebonden budgetten

  • 1. Indien de activiteiten, waarvoor de raad een jaargebonden budget beschikbaar heeft gesteld, niet of niet geheel in het boekjaar kunnen worden uitgevoerd, dan is onder de volgende voorwaarden, de mogelijkheid van overheveling aanwezig. Een voorstel hiervoor zal door het college aan de raad worden voorgelegd als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      Het gaat om incidenteel toegekende middelen of budget dat wordt gedekt door gelden van derden;

    • b.

      De gevraagde ruimte is op het betreffende beschikbaar gestelde budget in het boekjaar nog aanwezig;

    • c.

      Aangetoond is dat de afwikkeling door omstandigheden niet heeft kunnen plaatsvinden;

    • d.

      In geval van de afronding van lopende zaken is vastgesteld dat de uitvoering ervan als urgent beschouwd moet worden c.q. met derden zijn aantoonbaar uitvoeringsafspraken gemaakt dan wel voor nog op te starten activiteiten is de beleidsinhoudelijke noodzaak nog steeds aanwezig;

    • e.

      Het over te hevelen budget is van materieel belang, waarbij er sprake moet zijn van een minimaal bedrag van € 25.000 en

    • f.

      De uitvoering van de activiteiten kan worden ingebed in de werkplanning van het nieuwe boekjaar, zodat de daadwerkelijke realisatie van de nog uit te voeren prestatie uiterlijk plaatsvindt vóór de afronding van het nieuwe boekjaar.

  • 2. In de tweede bestuursrapportage en/of de jaarstukken wordt een deugdelijke toelichting op de omvang en de oorzaak van een niet besteed jaargebonden budget opgenomen.

  • 3. Bij de jaargebonden budgetten zijn de volgende twee gevallen voor overheveling in ieder geval uitgesloten:

    • a.

      Budgetten voor de grondexploitatie, omdat deze budgetten jaarlijks naar de stand per begin van het nieuwe boekjaar opnieuw worden bepaald en beschikbaar gesteld en

    • b.

      Budgetten waarbij op grond van een daartoe genomen raadsbesluit de verschillen tussen het beschikbaar gestelde budget en de werkelijke kosten/opbrengsten worden verrekend met een daartoe ingestelde (egalisatie)reserve/voorziening.

Artikel 9. EMU-saldo

  • Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 10 Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Het college biedt, indien de actualiteit of andere omstandigheden dit vereisen, een bijgestelde “Nota waardering en afschrijving vaste activa” aan ter behandeling en vaststelling door de raad. De nota geeft de beleidskaders aan voor de activering, waardering en afschrijving van de vaste activa.

  • 2. Alle investeringen met een economisch of maatschappelijk nut, meer dan of gelijk aan € 25.000, worden geactiveerd. Bij investeringen met een economisch nut is dit met uitzondering van kunstvoorwerpen met een cultuurhistorische waarde. Het genoemde bedrag is exclusief eventuele verrekenbare of compensabele BTW.

  • 3. De te hanteren afschrijvingstermijn voor een bepaald actief is afhankelijk van de verwachte toekomstige gebruiksduur. Materiële vaste activa worden in beginsel afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingstabel bij de “Nota waardering en afschrijving vaste activa”. Deze tabel is richtinggevend, maar niet limitatief en niet bindend. Wanneer wordt afgeweken van de in bijlage afschrijvingstabel aangegeven afschrijvingstermijnen dan dient dit bij de kredietaanvraag aan de raad te worden gemotiveerd.

  • 4. (Dis)agio en de kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 5. De kosten van onderzoek en ontwikkeling, die voldoen aan de wettelijke voorwaarden, worden geactiveerd en afgeschreven nadat de raad het bijbehorende krediet heeft toegekend. Afgeschreven wordt in 4 jaar startend met ingang van het jaar na het raadsbesluit over het hier uit voortvloeiende uitvoeringskrediet.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

  • 1. Het college biedt, indien de actualiteit of andere omstandigheden dit vereisen, een bijgestelde “Nota reserves en voorzieningen inclusief rentebeleid” aan ter behandeling en vaststelling door de raad. Deze nota behandelt:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen;

    • c.

      en het rentebeleid.

  • 2. Bij een voorstel aan de raad voor de instelling van een bestemmingsreserve wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      indien van toepassing, de maximale hoogte van de reserve (het plafond);

    • d.

      en de maximale looptijd.

Artikel 12. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten van de gemeente, die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten de indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2. Bij de kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolheffing en afvalstoffenheffing de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de kosten van het kwijtscheldingsbeleid.

  • 3. Voor de inzet van materiele activa worden naast directe kosten, indirecte kosten en afschrijvingskosten, de rente voor de financiering van het actief toegerekend. Deze rente is een vergoeding voor de inzet van vreemd vermogen en van eigen vermogen. De rentepercentages voor deze vergoeding worden bij de behandeling van de begroting vastgesteld.

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

  • 1. Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met welke bijbehorende activiteiten de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen of borgstellingen aan overheidsbedrijven en derden brengt de gemeente de geraamde integrale kosten in rekening. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of garantie wordt gemotiveerd.

  • 3. Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van tenminste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4. Raadbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rioolheffing, afvalstoffenheffing/reinigingsrechten, leges, lijkbezorgingsrechten, marktgelden en (ver)huurtarieven.

  • 2. Het college biedt, indien de actualiteit of andere omstandigheden dit vereisen, de raad een bijgestelde nota aan met de kaders voor de prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, werken en diensten aan overheidsbedrijven en derden en voor de huren en de erfpachten.

  • 3. Het college legt bij een tussentijdse wijziging van prijzen, huren en erfpachten ten opzichte van de kaders uit de nota vooraf een besluit voor aan de raad.

Artikel 15. Financieringsfunctie

  • 1. Het college neemt bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

    • a.

      Voor het aantrekken van financieringen worden offertes opgevraagd bij minimaal drie financiële ondernemingen/tussenpersonen alvorens middelen worden aangetrokken. Deze offertes worden schriftelijk vastgelegd en

    • b.

      Er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet financiering decentrale overheden.

  • 2. De wettelijke kasgeldlimiet, zoals bedoeld in artikel 1. onder f, van de Wet Fido wordt in principe niet overschreden. Indien de gemeente voor het derde achtereenvolgende kwartaal de kasgeldlimiet toch overschrijdt dan stelt het college de raad en de toezichthouder daarvan op de hoogte met een bijbehorende plan om binnen de kasgeldlimiet te komen.

  • 3. De wettelijke renterisiconorm, zoals bedoeld in artikel 1. onder h, van de Wet Fido wordt in principe niet overschreden. Indien de gemeente de renterisiconorm toch overschrijdt dan stelt het college de raad en de toezichthouder daarvan op de hoogte in de Paragraaf financiering van de begroting voor het eerstvolgende begrotingsjaar en vraagt hiervoor ontheffing aan de toezichthouder.

  • 4. Bij het verstrekken van garanties en borgstellingen neemt het college de volgende kaders in acht:

    • a.

      Garanties waarbij de gemeente direct moet betalen als de geldverstrekker daarom vraagt moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Uitgangspunt is het verstrekken van garanties in de vorm van borgstellingen, waarbij eerst de hoofdschuldenaar door de geldverstrekker wordt aangesproken

    • b.

      Gebruik wordt gemaakt van waarborgfondsen, zoals het Waarborgfonds Sociale Woningbouw, het Waarborgfonds Sport en het Waarborgfonds Zorg. Indien geen beroep kan worden gedaan op een Waarborgfonds dan worden door de gemeente zoveel mogelijk zekerheden gevestigd.

    • c.

      Het college besluit niet over het verstrekken van borgstellingen en garanties waarbij de gemeente direct moet betalen als de geldverstrekker daarom vraagt, dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 16. Lokale heffingen

De paragraaf bevat naast de in het BBV vastgelegde verplichte informatie ook informatie over de mate van kostendekkendheid van de rioolheffing, afvalstoffenheffing en lijkbezorgingsrechten.

Artikel 17. Financiering

De paragraaf bevat naast de in het BBV vastgelegde verplichte informatie minimaal de volgende aanvullende financiële informatie die bijdragen aan het beeld over de financiële positie van de gemeente:

  • a.

    de schulden met een looptijd korter dan een jaar en het verschuldigde rentepercentage;

  • b.

    de schulden met een looptijd langer dan een jaar en het verschuldigde rentepercentage en

  • c.

    de liquiditeitsplanning en de financieringsbehoefte voor de komende vier jaar.

Artikel 18. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

Het college biedt, indien de actualiteit of andere omstandigheden dit vereisen, een bijgestelde “Nota risicomanagement en weerstandsvermogen” aan ter behandeling en vaststelling door de raad. In deze nota wordt onder andere ingegaan op het risicomanagement, het opvangen van risico’s door verzekeringen, voorzieningen, weerstandsvermogen of anderszins en het instrumentarium van beheersmaatregelen. In de nota wordt tevens de gewenste weerstandscapaciteit bepaald.

Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. De paragraaf bevat naast de in het BBV vastgelegde verplichte informatie minimaal de volgende aanvullende financiële informatie die bijdragen aan het beeld over het onderhoud van de kapitaalgoederen van de gemeente:

    • a.

      de voortgang van het geplande onderhoud en

    • b.

      de omvang van het achterstallig onderhoud inclusief de maatregelen die getroffen worden om de achterstanden in te halen.

  • 2. Er is sprake van een ondergrens voor wat betreft het vast te stellen onderhoudsniveau van kapitaalgoederen. Dit is het minimale niveau waarop nog geen kapitaalvernietiging plaatsvindt.

  • 3. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een onderhoudsplan openbare ruimte aan. Het plan geeft in ieder geval het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair (incl. openbare verlichting). De raad stelt het plan vast.

  • 4. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 5. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een onderhoudsplan gebouwen aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 20. Bedrijfsvoering

De paragraaf bevat naast de in het BBV vastgelegde verplichte informatie aanvullende informatie over wat we willen bereiken/hebben bereikt en daarvoor gaan doen/hebben gedaan voor de diverse onderdelen van bedrijfsvoering eventueel aangevuld met relevante financiële informatie en kengetallen.

Artikel 21. Verbonden partijen

De paragraaf bevat minimaal de in het BBV vastgelegde verplichte informatie.

Artikel 22. Grondbeleid

  • 1. De paragraaf bevat minimaal de in het BBV vastgelegde verplichte informatie.

  • 2. Het college biedt, indien de actualiteit of andere omstandigheden dit vereisen, een bijgestelde “Nota grondbeleid” aan ter behandeling en vaststelling door de raad

  • 3. Het college biedt, indien de actualiteit of andere omstandigheden dit vereisen, een bijgestelde “Nota winstneming en afroming” aan ter behandeling en vaststelling door de raad

Hoofdstuk 5. Financiele organisatie en financieel beheer

Artikel 23. Administratie

  • 1. De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, etc.;

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d.

      het verschaffen van informatie ten behoeve van indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

    • e.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving en

    • f.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

  • 2. Onder administratie wordt verstaan het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

Artikel 24. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productenraming en de productenrealisatie;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen en

  • i.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommenzodat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 25. Interne controle

  • 1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen tenminste eenmaal in de 4 jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 26. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

De Financiële verordening gemeente Waddinxveen 2010 wordt ingetrokken. Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de begroting voor het jaar t en wordt tot slot de begroting voor het jaar t+1 vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op de planning & control documenten die betrekking hebben op het begrotingsjaar t+1 en later, met uitzondering van de integratie van het tMPG in de jaarstukken over jaar t.

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag volgend op die van bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Waddinxveen 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 16 september 2015.
De griffier, De burgemeester,
(mr. F.W. van der Dussen), (drs. H.P.L. Cremers)

Nota van toelichting

Algemeen

Inleiding

Gedateerd 2 april 2014 heeft u, onder kenmerk ECFE/U201400681, van de VNG een ledenbrief gekregen met de Model financiële verordening 2014. Deze verordening is op grond van artikel 212 Gemeentewet verplicht voor gemeenten. Het vorige model dateert van 2006 en heeft bij onze gemeente zijn weerslag gevonden in de Financiële verordening gemeente Waddinxveen 2010. In het nieuwe model hebben de gevolgen van wijzigingen in wet- en regelgeving een plaats gekregen. Genoemd kunnen worden:

 - de Wet houdbare overheidsfinanciën,

 - de Mededingingswet,

 - de Wet Markt en Overheid en

 - het Schatkistbankieren.

Ook is het model aangepast op beleidsmatige ontwikkelingen op het gebied van gemeentefinanciën. Genoemd kunnen worden:

 - de Horizontale verantwoording en

 - de verantwoording van de Schuldpositie in begroting en jaarstukken.

Voor het aanpassen van de financiële verordening van de gemeenten wordt door de VNG aangeraden om niet één op één de modelverordening over te nemen. De gemeente Waddinxveen kent eigen gebruiken en procedures en als deze goed voldoen hoort deze eigenheid op het gebied van het financieel beleid, het financieel beheer en de financiële organisatie een plek in de eigen financiële verordening te krijgen. Dit was als zodanig ook reeds toegepast in de Financiële verordening gemeente Waddinxveen 2010 en heeft de afgelopen jaren naar tevredenheid gefunctioneerd. Wij hebben dit gecontinueerd in deze Financiële verordening gemeente Waddinxveen 2015. Bij de artikelen geven wij aan wat de wijzigingen zijn ten opzichte van de Financiële verordening gemeente Waddinxveen 2010.

Artikel 212 Gemeentewet

De Financiële verordening gemeente Waddinxveen 2015 is op grond van artikel 212 Gemeentewet verplicht voor gemeenten. In dit artikel is het volgende bepaald:

Lid 1. De raad stelt bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

Lid 2. De verordening bevat in ieder geval:

a. regels voor waardering en afschrijving van activa;

b. grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b, alsmede, voor zover deze wordt geheven, voor de heffing bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;

c. regels inzake de algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie.

Planning & control cyclus

Door de raad is gevraagd om bij de actualisatie van de Financiële verordening te kijken naar het aantal en de positionering van tussentijdse rapportages. Dit is meegenomen in deze actualisatie en wordt verder uitgewerkt en toegelicht in art. 7 van deze Financiële verordening gemeente Waddinxveen 2015.

Effect en/of prestatie-indicatoren

Door de raad is gevraagd om in de Programmabegroting 2016 – 2019 per programma/paragraaf zogenaamde Key Performance Indicatoren (effect en/of prestatie-indicatoren) op te nemen. Dit verzoek van de raad is vastgelegd in art. 2 lid 3 van deze Financiële verordening gemeente Waddinxveen 2015.

Invoering Vennootschapsbelasting overheidslichamen

Op 1 januari 2016 wordt de Vennootschapsbelasting voor overheidslichamen ingevoerd. Dit heeft tot gevolg dat gemeenten over ondernemingsactiviteiten vennootschapsbelasting moeten afdragen. Gevolg is met ingang van 1 januari 2016 de splitsing in een reguliere exploitatie en balans op basis van onder andere het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) en de fiscale exploitatie en balans voor ondernemersactiviteiten op basis van de Wet op de Vennootschapsbelasting. Deze financiële verordening heeft betrekking op de reguliere exploitatie en balans.

Artikelsgewijze toelichting

Alleen die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Indeling programma’s en paragrafen

Dit artikel is een samenvoeging van art. 2 en art. 4 lid 4 uit de vorige financiële verordening en betreft art. 2 uit de Model verordening. Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken naar programma’s en paragrafen (voor zover niet reeds wettelijk vastgelegd). De indeling van de programma’s wordt bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. De raad kan besluiten naast de wettelijke verplichte paragrafen extra paragrafen in te stellen. Het Besluit Begroting en Verantwoording 2004 (BBV) bepaalt in aanvulling hierop dat het college de producten aan de programma’s toewijst.

Op grond van art. 189 Gemeentewet (GW) berust het budgetrecht bij de raad. Het college kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht. De raad neemt uiteindelijk

de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van art. 192 GW besluiten nemen tot wijziging van de begroting.

De raad kan kiezen op welk niveau de budgetten beschikbaar worden gesteld. In deze financiële verordening is ervoor gekozen het bestaande beleid van autorisatie van budgetten per programma te continueren. De raad kan kiezen voor een lager niveau van autorisatie, bijvoorbeeld op het niveau van beleidsproducten, maar dit zal als gevolg hebben dat de frequentie en detaillering van financiële besluitvorming door de raad aanzienlijk zal toenemen hetgeen niet wenselijk wordt geacht. In het kader van de Horizontale verantwoording zullen met ingang van de Programmabegroting 2016 – 2019 resp. de Jaarstukken 2016 wel de budgetten van de Productenraming c.q. de gerealiseerde cijfers van de Productenrealisatie ter inzage aan de raad worden gegeven.

Lid 3 van art. 2 bepaalt dat op voorstel van het college de raad indicatoren per programma en indien mogelijk ook voor de paragrafen vaststelt. Dit is het zogenaamde SMART (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, tijdgebonden) maken van de begroting. Art. 8 BBV stelt namelijk dat per programma wordt aangegeven wat de doelstelling(en) – in het bijzonder de beoogde maatschappelijke effecten – is/zijn en hoe er naar wordt gestreefd deze effecten te bereiken. Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte indicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.

Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de programma’s loopt, geïnformeerd. Lid 4 van art. 2 bepaalt dat de raad kan aangeven welke paragrafen nog meer worden gewenst. Aangezien dit per raadsperiode kan verschillen worden aanvullende paragrafen niet meer geregeld in deze verordening.

Artikel 3. Planning en control cyclus

Dit artikel is art. 3 uit de vorige financiële verordening. In de Model verordening komt dit artikel niet voor.

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

Dit artikel is een actualisatie van art. 4 leden 1, 2 en 3 uit de vorige financiële verordening en betreft art. 3 uit de Model verordening. Lid 3 over de schuldpositie is nieuw. In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. De lasten en baten onder de programma’s kunnen worden opgesplitst naar prioriteiten op die gebieden waar politieke aandacht voor is en overig. In de gemeente Waddinxveen wordt een splitsing gemaakt in nieuw beleid, beleidskeuzes (ombuigingen) en bestaand beleid (overig).

In lid 2 wordt de verplichting in art. 20 van het BBV om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen dat er in de programma’s en bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht c.q. samenvatting van de investeringen wordt gegeven. In lid 4 wordt dit geregeld voor de jaarstukken.

In lid 3 wordt bepaalt dat in aanvulling op het BBV de gevolgen van de begroting en meerjarenraming voor de gemeentelijke schuldpositie inzichtelijk worden gemaakt. Dit is onder andere een gevolg van de Wet houdbare overheidsfinanciën.

Artikel 5. Kaders begroting

Dit artikel betreft art. 5 leden 1 en 2 uit de vorige financiële verordening en art. 4 uit de Model verordening. De term kadernota uit de vorige verordening is vervangen door kaderbrief aangezien dit laatste document reeds een aantal jaren wordt gebruikt. Indien, als gevolg van de planning van gemeenteraadsverkiezingen, een kaderbrief niet kan worden gemaakt dan zal dit worden gemeld aan de raad.

Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten

Dit artikel betreft art. 5 lid 3. en art. 6 uit de vorige financiële verordening en art.5 uit de Model verordening. Lid 6 aangevuld met het effect van een investering boven € 500.000 voor de schuldpositie van de gemeente. Lid 7 is nieuw en moet worden gezien als een soort van hardheidsclausule bij het budgetrecht van de raad.

Art.6 bevat nadere regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Naast baten en lasten heeft een gemeente ook investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is ervoor gekozen deze zoveel als mogelijk bij de begrotingsbehandeling mee te nemen. De raad kan bij de begrotingsbehandeling aangeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan. Dit is in ieder geval, conform reeds bestaand beleid, van toepassing op de investeringen in bovenwijkse voorzieningen.

Artikel 7. Tussentijdse rapportage (Burap)

Dit betreft art. 7 uit de vorige financiële verordening en art. 6 uit de Model verordening. Een belangrijk onderdeel van de planning- en control cyclus voor de raad zijn de tussentijdse rapportages. In deze rapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. In de afgelopen jaren heeft de tussentijdse rapportage het karakter van een financiële afwijkingen rapportage gekregen. De doelstelling is dat de informatie over de voortgang van uitvoering van beleid weer het belangrijkste onderdeel wordt van de tussenrapportage. Hierop stuurt de raad in het kader van de Horizontale verantwoording. Daarom vindt met ingang van het begrotingsjaar 2016 de eerste tussenrapportage plaats over de eerste 6 maanden (was eerste 3 maanden) van dat jaar en wordt het karakter van deze rapportage gewijzigd van een financiële afwijkingenrapportage in met name een rapportage op de voortgang van beleid. De gevolgen voor de meerjarenraming van deze rapportage worden als 1e begrotingswijziging toegevoegd aan de door de raad vast te stellen eerstvolgende Programmabegroting. De tweede tussenrapportage vindt met ingang van het begrotingsjaar 2016 plaats over de eerste 9 maanden (was eerste 8 maanden) van dat jaar, maar het karakter van een financiële afwijkingenrapportage blijft gehandhaafd. Dit om te kunnen blijven voldoen aan de gestelde criteria voor begrotingsrechtmatigheid.

Lid 2 bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage, waarvan ook informatie over de grondexploitatie deel uitmaakt.

De leden 3 en 4 bepalen welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college in de tussentijdse rapportages moet toelichten. Hierbij zijn de grenswaarden uit de vorige financiële verordening gehandhaafd.

Lid 5 ligt in het verlengde van het gestelde in art. 6 lid 2 van de voorliggende verordening.

Artikel 8. Criteria voor overheveling jaargebonden budgetten

Dit betreft art. 8 uit de vorige financiële verordening met geringe aanpassingen. Dit artikel is specifiek voor de gemeente Waddinxveen en komt in de Model verordening niet voor. Bij de aanpassingen in lid 1 wordt onderkend dat incidenteel nieuw beleid maximaal 3 jaar kan omvatten. Tevens is het minimale bedrag dat voor overheveling in aanmerking komt verhoogd van € 10.000 naar € 25.000. Bedragen onder deze grens kunnen niet worden overgeheveld. Lid. 8g uit de vorige verordening is komen te vervallen. Lid 2 is opgenomen om een overheveling van de onderbesteding van een jaargebonden budget, naast de tweede tussentijdse rapportage, ook in de jaarstukken mogelijk te maken.

Artikel 7 uit de Model verordening over de Verplichte informatieplicht is niet overgenomen. In de vorige financiële verordening heeft de raad hierover geen voorwaarden gesteld aan het college. Dit is in deze financiële verordening gecontinueerd.

Artikel 9. EMU-saldo

Dit artikel is nieuw ten opzichte van de vorige financiële verordening en betreft art. 8 uit de Model verordening. Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt door vertaald. Maar het kan ook zijn dat de overschrijding niet erg is.

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 10. Waardering en afschrijving vaste activa

Dit betreft art. 9 uit de vorige financiële verordening en art. 9 uit de Model verordening. In de vorige verordening is opgenomen dat het college één keer per raadsperiode een bijgestelde “Nota waardering en afschrijving vaste activa” ter behandeling en vaststelling aan de raad aanbiedt. In de praktijk is deze bepaling te rigide gebleken. Voortaan wordt de nota geactualiseerd indien de actualiteit en/of andere omstandigheden dit vereisen. Een actualisatie zal worden aangekondigd in het document betreffende de planning en control cyclus zoals vastgelegd in art. 3 van deze verordening. De “Nota waardering en afschrijving vaste activa gemeente Waddinxveen 2014” is consistent aan de bepalingen zoals vastgelegd in de leden 2 tot en met 5 van art. 10. Wij houden er aan vast de afschrijvingstabel toe te voegen aan de betreffende nota en niet aan de financiële verordening.

Artikel 10 uit de Model verordening over de Voorziening voor oninbare vorderingen is niet overgenomen. De vorming van een dergelijke voorziening is evident, omdat anders geen goedkeurende verklaring bij de jaarrekening (onderdeel van jaarstukken) zal worden verkregen. Het stellen van voorwaarden hierbij is niet zinvol aangezien dit mede afhankelijk is van afwegingen van de controlerend accountant.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

Dit betreft art. 10 uit de vorige financiële verordening en art. 11 uit de Model verordening. In de vorige verordening is opgenomen dat het college één keer per raadsperiode een bijgestelde “Nota reserves en voorzieningen inclusief rentebeleid” ter behandeling en vaststelling aan de raad aanbiedt. Een actualisatie zal nu, indien er aanleiding toe is, worden aangekondigd in het document betreffende de planning en control cyclus zoals vastgelegd in art. 3 van deze verordening. De huidige nota is de “Nota reserves en voorzieningen 2012 (incl. rentebeleid)”.

Nieuw is ten opzichte van de vorige financiële verordening dat de maximale looptijd bij de instelling van een reserve moet worden aangegeven. Hiermee wordt bereikt dat een reserve niet pas bij de eerstvolgende actualisatie van de nota wordt getoetst op bestaansrecht en mogelijkheid tot vrijval.

Artikel 12. Kostprijsberekening

Dit betreft art. 11 uit de vorige financiële verordening en art. 12 van de Model verordening. Art. 212 Gemeentewet bepaalt in lid 2, onder b, dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten en heffingen. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de opbouw van de kostprijs van de goederen en diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In art. 12 staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten die worden geleverd aan derden. Lid 1 bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienst samenhangen. Lid 2 bepaalt dat bij de rioolheffing en afvalstoffenheffing onder de kosten ook worden verstaan de compensabele BTW en de kosten van het kwijtscheldingsbeleid. Lid 3 geeft aan dat in de kostprijs ook de kosten van de financiering van materiële activa moeten worden meegenomen in de vorm van een rente over het eigen vermogen en over het vreemd vermogen. Het beleidskader voor de berekening van de rente voor de financiering van het actief is vastgelegd in de “Nota reserves en voorzieningen inclusief rentebeleid”. Kaders voor de kostprijzen staan voor heffingen, rechten en leges in art. 229b Gemeentewet en voor prijzen in de art. 25i, 25j en 25m van de Mededingingswet.

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

Dit artikel is nieuw ten opzichte van de vorige financiële verordening en gebaseerd op art. 13 van de Model verordening. Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreft. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met ander ondernemingen treedt. Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in dat tenminste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten, werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.

Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het raadsbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen worden in lid 4 van dit artikel opgesomd.

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Dit betreft art. 12 uit de vorige financiële verordening en art. 14 uit de Model verordening. Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (art. 156 Gemeentewet). Lid 1 van het artikel kan worden aangevuld, hetgeen is gedaan in overeenstemming met de vorige financiële verordening.

Het vaststellen van prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, diensten of werken die niet vallen onder art. 229 Gemeentewet, is een privaatrechtelijk besluit. Deze besluiten zijn een bevoegdheid van het college (lid 1, letter e art. 160 Gemeentewet), maar hebben wel invloed op de hoogte van de inkomsten en raken daarom ook het budgetrecht van de raad. Lid 2 bepaalt dat het college aan de raad een nota aanbiedt met daarin de kaders voor de te hanteren prijzen, huren en tarieven voor erfpacht. De raad stelt deze nota vast. Deze nota is er nog niet.

Lid 3 bepaalt dat tussentijdse wijzigingen van besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen die afwijken van de kaders uit de nota vooraf ter besluitvorming aan de raad worden aangeboden.

Artikel 15. Financieringsfunctie

Dit betreft het gewijzigde art. 13 uit de vorige financiële verordening en art. 15 uit de Model verordening. Op 11 februari 2015 heeft de raad reeds ingestemd met de tekst van dit artikel. Het “Treasurystatuut 2014” is hierop gebaseerd. Een geactualiseerde “Nota geldleningen u/g en borgstellingen 2015” is inmiddels door het college vastgesteld.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Het BBV geeft in de artikelen 16 tot en met 21 aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid ten minste moet staan. In de vorige financiële verordening betreft dit de art. 14 tot en met 21. In de financiële verordening kan de raad bepalen dat hij ook over aanvullende zaken in de paragrafen wil worden geïnformeerd. In deze geactualiseerde verordening is ervoor gekozen de verplichte informatie die in de paragrafen moet worden opgenomen volgens het BBV niet meer te herhalen. De artikelen hebben betrekking op gewenste aanvullende informatie van de raad en de toezichthouder de Provincie Zuid-Holland en indien van toepassing specifieke beleidskaders. Er is een relatie met de artikelen 16 tot en met 22 uit de Model verordening.

Het BBV gaat met ingang van de begroting 2016 en de jaarstukken 2015 een verplichte basisset van vijf financiële kengetallen voorschrijven. Naast deze kengetallen wordt een beoordeling van de onderlinge verhouding van de kengetallen in relatie tot de financiële positie in deze documenten opgenomen. De kengetallen en de beoordeling geven gezamenlijk op eenvoudige wijze aan de raad inzicht in de financiële positie van de gemeente.

Deze basisset gaat onderdeel uitmaken van de Paragraaf weerstandsvermogen & risicobeheersing. Het gaat om de volgende kengetallen:

1A Netto schuldquote: dit kengetal geeft een indicatie van de druk van de rentelasten en de aflossingen op de exploitatie.

1B Netto schuldquote gecorrigeerd voor verstrekte geldleningen: dit kengetal geeft een indicatie van de druk van de rentelasten en de aflossingen op de exploitatie exclusief doorgeleende gelden.

2 Solvabiliteitsratio: dit kengetal geeft inzicht in de mate waarin de gemeente in staat is aan haar financiële verplichtingen te voldoen. Het eigen vermogen uitgedrukt als percentage van het balanstotaal.

3 Grondexploitatieratio: dit kengetal geeft een indicatie van de omvang van de voorraden grondexploitatie. Het totaal van de voorraden niet in exploitatie genomen gronden en de bouwgronden in exploitatie wordt hierbij afgezet tegen de totale baten in de exploitatie exclusief mutaties reserves.

4 Structurele exploitatieruimte: dit kengetal geeft inzicht in de structurele weerstandscapaciteit. Het saldo van de structurele baten en lasten incl. structurele mutaties reserves wordt hierbij afgezet tegen de totale baten in de exploitatie exclusief mutaties reserves.

5 Belastingcapaciteit: dit kengetal geeft inzicht in de gemeentelijke woonlasten meerpersoonshuishouden in relatie tot de landelijke gemiddelde woonlasten meerpersoonshuishoudens.

Artikel 17. Financiering

In het BBV staat in art. 13 welke informatie de paragraaf financiering in elk geval moet bevatten. In het artikel is opgenomen dat de raad in de paragraaf financiering ook wordt geïnformeerd over de opbouw van de korte en lange schuldpositie, de liquiditeitsplanning en de financieringsbehoefte.

Artikel 18. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

In het BBV staat in art. 11 welke informatie de paragraaf weerstandsvermogen & risicobeheersing in elk geval moet bevatten. In de vorige verordening is opgenomen dat het college één keer per raadsperiode een bijgestelde “Nota risicomanagement en weerstandsvermogen” ter behandeling en vaststelling aan de raad aanbiedt. Een actualisatie zal nu, indien er aanleiding toe is, worden aangekondigd in het document betreffende de planning en control cyclus zoals vastgelegd in art. 3 van deze verordening. De huidige nota is de “Nota risicomanagement en weerstandsvermogen 2012”.

In de “Nota Risicomanagement en Weerstandsvermogen 2012” is integraal risicomanagement het uitgangspunt. Kernbegrippen hierbij zijn geïntegreerd, continu, proactief en breed. In de huidige situatie wordt periodiek, gekoppeld aan de Planning & Control cyclus, de peilstok bij de risico’s gehouden met als doel inventarisatie en actualisatie. We gaan werken aan integrale advisering vanuit bedrijfsvoering. Dit leidt tot een inbedding van continue risicomanagement. De beleidsadvisering aan college en raad dient te worden aangepast, waarbij integrale vastlegging van risico’s en bijbehorende beheersmaatregelen een vereiste is. Dit dient uiterlijk 31 december 2016 te zijn gerealiseerd.

Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen

In het BBV staat in art. 12 welke informatie de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen in elk geval moet bevatten. In aanvulling hierop zijn de ondergrens voor het onderhoudsniveau in lid 2 en de minimale termijnen van actualisatie van het onderhoudsplan openbare ruimte in lid 3, het rioleringsplan in lid 4 en het onderhoudsplan gebouwen in lid 5 vastgelegd. Hiermee kan de raad vanuit haar sturende rol de kaders voor het toekomstig onderhoudsniveau vaststellen, rekening houdend met het in lid 2 vastgelegde minimale niveau van onderhoud.

Artikel 20. Bedrijfsvoering

In het BBV staat in art. 14 welke informatie de paragraaf bedrijfsvoering in elk geval moet bevatten en welke informatie hierop in aanvulling wordt verstrekt aan de raad.

Artikel 21. Verbonden partijen

In het BBV staat in art. 15 welke informatie de paragraaf verbonden partijen in elk geval moet bevatten. Het is van belang in deze paragraaf expliciet aandacht te besteden aan de risico’s samenhangend met verbonden partijen die van invloed zijn op de in art. 19 van deze verordening opgenomen Paragraaf weerstandsvermogen & risicobeheersing. Op 16 juli 2014 is art. 15 van het BBV gewijzigd met aanvullende verplichte informatie. De verplichte informatievoorziening over verbonden partijen maakt reeds een substantieel deel uit van de begroting en jaarstukken. Daarom is in dit artikel geen aanvullende informatie voor de raad opgenomen. In de voorgaande financiële verordening was een “Nota verbonden partijen” opgenomen. Aangezien een dergelijke nota met name betrekking heeft op hoe verbonden partijen kunnen bijdragen aan de door gemeenten geformuleerde beleidsdoelstellingen en de governance is deze nota niet meer opgenomen in deze nieuwe financiële verordening.

Artikel 22. Grondbeleid

De planning en control cyclus van het grondbedrijf kent tot op heden een “Meerjarenprogramma Grondbedrijf (MPG)” en een “tussentijds Meerjarenprogramma Grondbedrijf (tMPG)” welke documenten gelijktijdig met begroting c.q. jaarstukken aan de raad ter besluitvorming worden aangeboden. Het belang van het Grondbedrijf in onze gemeente is echter minder aan het worden. De Triangel, Coenecoop III en ’t Suyt zijn eigenlijk op dit moment de laatste projecten actief grondbeleid. Om die reden zullen het MPG en tMPG met ingang van de begroting 2016 en de jaarstukken 2015 als afzonderlijke documenten komen te vervallen en worden geïntegreerd in de Paragraaf grondbeleid. Dit betekent dat deze paragraaf meer informatie zal gaan bevatten dan de minimaal in het BBV vastgelegde verplichte informatie. In de vorige verordening is opgenomen dat het college één keer per raadsperiode een bijgestelde “Nota grondbeleid” en “Nota winstneming en afroming” ter behandeling en vaststelling aan de raad aanbiedt. Een actualisatie zal nu, indien er aanleiding toe is, worden aangekondigd in het document betreffende de planning en control cyclus zoals vastgelegd in art. 3 van deze verordening. De huidige nota’s zijn de “Nota grondbeleid 2012” en de “Nota winstneming en afroming 2007”.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 23. Administratie

Lid 1 betreft art. 22 uit de vorige financiële verordening in ongewijzigde vorm. Lid 2 is nieuw. Het betreft art. 23 uit de Model verordening. Dit artikel bevat de algemene bepalingen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging daarvan moeten voldoen.

Artikel 24. Financiële organisatie

Art. 24 is een samenvoeging van de art. 24 tot en met 27 uit de vorige financiële verordening. Het betreft art. 24 uit de Model verordening. Dit artikel geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van art. 160 Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, hetgeen blijkt uit het advies van de Raad van State en het Nader rapport uit 2003 over de wijziging van art. 212 Gemeentewet.

In art. 24 wordt een opsomming gegeven op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven heeft het college in december 2014 een geactualiseerd organisatiebesluit en directiestatuut vastgesteld en zijn de volmachten en mandaten vastgelegd.

Tevens is er een door het college vastgesteld inkoop- en aanbestedingsbeleid. Medio 2013 heeft het college de “Nota inkoop- en aanbestedingsbeleid 2013” vastgesteld.

Bij het beleid en interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen. In oktober 2014 heeft het college de “Algemene Subsidie Verordening 2015” vastgesteld.

De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen en getrouwheid van de jaarrekening.

Artikel 25. Interne controle

Lid 1 van dit artikel is art. 23 uit de vorige verordening. Lid 2 is nieuw. Het betreft art. 25 uit de Model verordening. De accountant toetst jaarlijks of de jaarrekening (onderdeel jaarstukken) een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Art. 25 lid 1 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheerhandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.

Lid 2 bepaalt dat jaarlijks wordt gecontroleerd of de administratie van waardepapieren e.d. overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit. In lid 2 is vastgelegd dat eens in 4 jaar wordt gecontroleerd of de administratie van registergoederen en bedrijfsmiddelen overeenkomt met het daadwerkelijke bezit.