Regeling vervallen per 05-01-2011

Re-integratieverordening 2009

Geldend van 14-10-2009 t/m 04-01-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

Re-integratieverordening 2009

De raad van de gemeente Waddinxveen

gezien het advies van de Commissie Samenleving;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Waddinxveen, d.d. 8 september 2009;

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, onderdeel a van de Wet werk en bijstand (Wwb);

overwegende dat het noodzakelijk is in verband met de invoering van de Wet investering Jongeren (WIJ) de vigerende Re-integratieverordening van 2005 aan te passen.

Overwegende dat het noodzakelijk is in verband met de Wet stimulering arbeidsparticipatie (Stap) regels op te stellen over het inzetten van een participatieplaats (additionele onbeloonde werkzaamheden voor langer dan zes maanden).

B E S L U I T:

Paragraaf 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wwb, de IOAW of de IOAZ;

  • 2.

    Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV Werkbedrijf;

  • 3.

    Nug-ers: personen als bedoeld in de WWB, artikel 6 onder a;

  • 4.

    voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de wet, deze verordening en het uitvoeringsplan;

  • 5.

    WWB: de Wet werk en bijstand;

  • 6.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • 7.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • 8.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • 9.

    UWV Werkbedrijf: Uitvoeringsorganisatie werknemersverzekeringen Werkbedrijf;

  • 10.

    Wet Suwi: Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen;

  • 11.

    algemeen geaccepteerde arbeid: algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

  • 12.

    Wet Stap: de Wet stimulering arbeidsparticipatie;

  • 13.

    Alle niet genoemde begrippen dienen gehanteerd te worden zoals algemeen gebruikelijk is binnen de Awb, IOAW/IOAZ.

Paragraaf 2 - Beleid en financiën

Artikel 2 - Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nug-ers, alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid. Hierbij wordt rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden voorzover deze de uitstroom naar werk niet vertragen. Gewetensbezwaren dienen goed onderbouwd te worden en niet ”automatisch” gehonoreerd te worden. In individuele gevallen, op grond van persoonlijke omstandigheden kunnen de motivatie en de persoonlijke omstandigheden, zoals die door betrokkene worden ervaren, centraal staan.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 - Verslaglegging

  • 1. Indien noodzakelijk en gewenst stelt het college een uitvoeringsplan vast, waarin beleidsprioriteiten en beleidsregels worden aangegeven.

  • 2. Het college legt via de planning en controlcyclus verantwoording af aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Door middel van tussentijdse evaluatie kan het college de raad informeren over de stand van zaken.

Artikel 4 - Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, ANW-ers, Nug-ers, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de Wwb, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het

    college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening.

  • 3. De beoordeling en aanbieding van voorzieningen vindt door middel van de navolgende Re-

    integratieladder (SRG) plaats:

    • o

      trede 6: regulier werk (zonder begeleiding of subsidies);

    • o

      trede 5: regulier werk (met begeleiding of subsidie);

    • o

      trede 4: arbeidstoeleiding;

    • o

      trede 3: arbeidsactivering;

    • o

      trede 2: maatschappelijke participatie;

    • o

      trede 1: zorg;

    • o

      trede 0: er wordt niets gedaan;

    • o

      trede 9: niet van toepassing.

Artikel 5 - Verplichtingen van de cliënt

  • 1. Een persoon aan wie door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. Een persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Wwb, de IOAW, de IOAZ en de Wet Suwi, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 4. Indien een uitkeringsgerechtigde, die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening.

  • 5. Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, zal het college niet overgaan tot uitbetaling van het persoonsgebonden budget.

Artikel 6 - Sluitende aanpak

  • 1. Elke uitkeringsgerechtigde krijgt binnen twaalf maanden na inschrijving bij het UWV Werkbedrijf een aanbod voor een voorziening, gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

Paragraaf 3 - Voorzieningen

Artikel 7 - Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Onverminderd eventuele overige beleidsregels en de overige bepalingen in deze verordening, kan het college uitkeringsgerechtigden één of meer van de volgende voorzieningen aanbieden:

    • a.

      ondersteuning bij een beroep op maatschappelijke opvang of medische zorg;

    • b.

      ondersteuning bij maatschappelijke participatie;

    • c.

      arbeidsactivering en –toeleiding;

    • d.

      sociale activering;

    • e.

      stages bij bedrijven of instellingen;

    • f.

      opleidingen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevorderen;

    • g.

      participatieplaatsen – wet Stap;

    • h.

      nazorg bij arbeidsinschakeling;

    • i.

      voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid;

    • j.

      diagnose-instrumenten;

    • k.

      ondersteunende instrumenten, waaronder kinderopvang, schuldhulpverlening, onderzoeken door deskundigen en taal- en beroepsgerichte scholing;

    • l.

      loonkostensubsidie;

    • m.

      persoonsgebonden budget;

    • n.

      voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid.

    • o.

      premies

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de Wwb en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen, welke verbonden zijn aan de verstrekking van de uitkering, niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de Wwb;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in paragraaf 3, nadere regels. Deze regels hebben betrekking op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de voorziening;

    • d.

      aanvraag, de besluitvorming en de betaling van de voorziening;

    • e.

      overige criteria voor het aanbieden en het verstrekken van voorzieningen;

    • f.

      terugvordering van trajectkosten, indien belanghebbende zich niet heeft gedragen overeenkomstig artikel 5.

Artikel 8 - Participatieplaatsen

  • 1. Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar.

  • 2. Onder additionele werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid worden primair op de arbeidsinschakeling gerichte werkzaamheden verstaan die onder verantwoordelijkheid van het college in het kader van deze wet worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

  • 3. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college na een periode van negen maanden na de aanvang van die werkzaamheden of het verrichten van die werkzaamheden een adequate voorziening is, dan wel of een andere voorziening op grond van artikel 7, de voorkeur heeft. Indien een andere voorziening op grond van artikel 7 naar het oordeel van het college de voorkeur heeft, wordt het verrichten van de additionele werkzaamheden twaalf maanden na aanvang van die werkzaamheden beëindigd en aansluitend die andere voorziening op grond van artikel 7 aangeboden.

Artikel 9 - Werktrainingsstages

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een werktrainingsstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het doel van de werktrainingsstage is het stapsgewijs op een hoger niveau brengen van de stagiair.

  • 3. Deze werkstage duurt maximaal twaalf maanden.

  • 4. Het college plaatst een persoon alleen, indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5. In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, de duur ervan, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 6.

    • a.

      Indien maximaal twaalf maanden na aanvang de werktrainingsplaats omgezet wordt in een dienstverband voor onbepaalde tijd, kan de werkgever een premie aanvragen.

    • b.

      Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10 - Leerwerkstages

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden leerwerkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het doel van de leerwerkstage is het deelnemen aan een beroepsgerichte training en een stagefase, een en ander in nauwe samenwerking met bedrijven en branches.

  • 3. Deze werkstage duurt maximaal twaalf maanden.

  • 4. Het college plaatst een persoon alleen, indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5. In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, de duur ervan, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 6.

    • a.

      Indien maximaal twaalf maanden na aanvang van de stage de leerwerkplaats omgezet wordt in een dienstverband voor onbepaalde tijd, kan de werkgever een premie aanvragen.

    • b.

      Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11 - Werkervaringstages

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een werkervaringstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het doel van de werkervaringstage is een oriëntatie op de reguliere arbeidsmarkt, alsmede de voorbereiding van een gerichte keuze.

  • 3. Deze werkervaringstage duurt per werkplaats maximaal drie maanden, waarbij maximaal drie werkervaringplaatsen kunnen worden doorlopen.

  • 4. Het college plaatst een persoon alleen, indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5. In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkervaringstage, de duur ervan, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 6.

    • a.

      Indien op het eind van de stage de werkervaringplek omgezet wordt in een dienstverband voor minimaal één jaar, kan de werkgever een premie aanvragen.

    • b.

      Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12 - Test- en trainingsstage

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een test- en trainingsstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het doel van de test- en trainingsstage is het opdoen van werkervaring zonder prestatiedruk.

  • 3. Deze test- en trainingsstage duurt maximaal zes maanden met een eventuele verlenging van zes maanden.

  • 4. Het college plaatst een persoon alleen, indien door zijn plaatsing de concurrentie-verhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5. In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de test- en trainingsstage, de duur ervan, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 6.

    • a.

      Indien maximaal twaalf maanden na aanvang de test- en trainingsstage omgezet wordt in een

  • 7. dienstverband voor onbepaalde tijd, kan de werkgever een premie aanvragen.

    • b.

      Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13 - Proefplaatsing

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een werktrainingsstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling. Deze stage wordt proefplaatsing genoemd.

  • 2. Het doel van de proefplaatsing is het opdoen van werkervaring in een reguliere werksituatie waarna aansluitend indiensttreding plaatsvindt voor minimaal één half jaar.

  • 3. Deze proefplaatsing duurt maximaal zes maanden met een eventuele verlenging van zes maanden.

  • 4. Het college plaatst een persoon alleen, indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5. In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de proefplaatsing, de duur ervan, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 6. Indien na maximaal twaalf maanden na aanvang de proefplaatsing omgezet wordt in een dienstverband voor bepaalde en onbepaalde tijd, kan de werkgever een premie aanvragen. Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14 - Loonkostensubsidies, gericht op re-integratie

  • 1. Het college kan een subsidie verstrekken aan werkgevers die met uitkeringsgerechtigde een arbeidsovereenkomst sluiten, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur en de hoogte van de subsidie en ten aanzien van de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 15 - Scholing

  • 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een vorm van scholing aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie.

  • 3. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten ervan.

  • 4. Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. Het college betrekt bij deze beoordeling:

    • a.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

    • b.

      de scholingswens van de belanghebbende;

    • c.

      de behoefte van de arbeidsmarkt conform officiële publicaties.

Artikel 16 - Inkomstenvrijlating

  • 1. Voor de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaard, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder o van de wet waarbij het percentage, alsmede het maximumbedrag, overeenkomstig wordt bepaald.

  • 2. De in het eerste lid genoemde aanvaarde arbeid dient voor minimaal 18 uur per week verricht te worden. Bestaande cliënten komen in aanmerking voor vrijlating als gebleken is dat de vermeerdering van de arbeidsuren circa 20% bedraagt.

Artikel 17 - Premies

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden, die minimaal één jaar een uitkering ontvangen in het kader van de WWB een activeringspremie toekennen.

  • 2. Deze premie wordt gekoppeld aan stappen die men zet ingaande trede twee van de re-integratieladder. Dit betekent dat er drie stappen gezet kunnen worden. De bedragen zijn respectievelijk:

    • a.

      1/3 van het bedrag dat overeenkomstig artikel 31, tweede lid, sub j WWB verstrekt kan worden bij het betreden van trede 5 en komend van trede 4;

    • b.

      2/3 van het bedrag dat overeenkomstig artikel 31, tweede lid, sub j WWB verstrekt kan worden bij het betreden van trede 6 en komend van trede 5;

    • c.

      het bedrag dat overeenkomstig artikel 31, tweede lid, sub j WWB verstrekt kan worden bij het betreden van trede 4 en komend van trede 3 indien de arbeid voor minimaal 18 uur verricht wordt.

  • 3. Belanghebbende kan maximaal driemaal in aanmerking komen voor dit bedrag en de premie kan maximaal één maal per jaar toegekend worden.

  • 4. Belanghebbende heeft géén recht op een activeringspremie indien hij deze in de afgelopen drie jaar al eens eerder ontvangen heeft voor het bereiken van hetzelfde niveau van de re-integratieladder.

  • 5. Het college kan een activeringssubsidie verstrekken voor het verrichten van vrijwilligerswerk, al dan niet in de vorm van sociale activering.

  • 6. Het college kan aan een werkgever een premie toekennen indien een werknemer reguliere arbeid aanvaardt bij die werkgever.

  • 7. De premie genoemd in het zesde lid wordt alleen verstrekt, indien:

    • a.

      het reguliere dienstverband ingaat aansluitend op of binnen de periode waarin de werkgever een loonkostensubsidie ontvangt op grond van deze verordening of;

    • b.

      het reguliere dienstverband ingaat aansluitend aan de periode waarin de werknemer bijstand ontving.

  • 8. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de hoogte van de diverse premies, alsmede over de voorwaarden waaronder deze worden verstrekt.

  • 9. Het college verstrekt aan uitkeringsgerechtigden die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten conform artikel 10a, zesde lid van de wet een premie van telkens € 250,00.

  • 10. Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 11. De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 12. Onverminderd het eerste lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van de Wwb voor een premie in aanmerking indien zij aan alle voorwaarden voldoen.

Artikel 18 - Overige vergoedingen

Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling.

Artikel 19 - Nug-ers/Anw-ers

  • 1. Het college kan aan Nug-ers en Anw-ers, die naar het oordeel van het UWV Werkbedrijf in aanmerking komen voor een re-integratietraject en een inkomen hebben tot maximaal 120% van het toepasselijke bijstandsniveau, een voorziening aanbieden als bedoeld in de artikelen 7 tot en met 15 en 18 van deze Verordening.

  • 2. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels met betrekking tot de uitvoering van dit artikel.

Artikel 20 Persoonsgebonden budget

De voorziening kan ook in de vorm van een persoonsgebonden budget aan de uitkeringsgerechtigde, Nug-er of Anw-er worden aangeboden indien dit naar het oordeel van het college als passend wordt aangemerkt. en tot arbeidsinschakeling leidt.

Artikel 21 - Voorzieningen, gericht op nazorg

  • 1. Het college biedt voorzieningen voor nazorg.

  • 2. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels met betrekking tot de uitvoering van dit artikel.

Artikel 22 - Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 23 – Overgangsbepalingen

De op basis van de vigerende verordening toegekende voorzieningen lopen uiterlijk 1 juli 2010 af. Hieronder wordt mede verstaan de voorzieningen als bedoeld in artikel 8 en 9 van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand van gemeente Waddinxveen van 1 januari 2005.

Artikel 24 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Re-integratieverordening 2009”

Artikel 25 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2009 met terugwerkende kracht.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 7 oktober 2009.
De griffier, De voorzitter,
(Mr. F.W. van der Dussen) (drs. H.P.L. Cremers)

Algemene toelichting

Als gevolg van de inwerking treden van de Wet stimulering arbeidsparticipatie (Stap) en de Wet investeren in jongeren (WIJ) is het noodzakelijk dat de gemeenteraad de Re-integratieverordening 2009 vaststelt.

De wijzigingen betreffen het meer expliciet uitwerken van de voorzieningen, bijvoorbeeld de mogelijkheid om maatschappelijke participatie te bevorderen (artikel 7). Daarnaast bevat deze verordening de kaders voor het bieden van participatieplaatsen voor personen voor wie reguliere arbeid nog niet tot de mogelijkheden behoort (artikel 8). Voorts zijn er nadere bepalingen opgesteld voor het bieden van scholing en premies bij het verrichten van onbeloonde additionele werkzaamheden (artikel 15 en 17).

Tenslotte is in deze verordening een overgangsbepaling opgenomen in verband met het beëindigen van de gesubsidieerde arbeid, bijvoorbeeld de “oude” I/D-banen (artikel 22).

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand.

Artikel 2 - Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren. In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar vooral in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Artikel 3 - Verslaglegging

Het college verantwoordt jaarlijks door middel van de “Planning en Control cyclus”. Dit is het meest voor de handliggende instrument dat de raad nodig heeft om zijn kaderstellende en controlerende rol uit te kunnen oefenen. Daarnaast wordt de raad tussentijds geïnformeerd over de ontwikkelingen op het gebied van re-integratie en participatie van de genoemde doelgroepen in deze verordening.

Artikel 4 - Aanspraak op ondersteuning

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid). Daarnaast geeft dit lid te mogelijkheid op te nemen hoe deze groep verdeeld wordt.

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Het derde lid is opgenomen om een stramien te bieden via de re-integratieladder (Statistiek re-integratie gemeenten –SRG)

Artikel 5 - Verplichtingen van de cliënt

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Het derde lid biedt de verbinding met de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2009. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel, indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente niet zal overgaan tot betaling.

Artikel 6 - Sluitende aanpak

De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat.

Desondanks kan de gemeente van oordeel zijn dat een sluitende aanpak geregeld dient te worden. Artikel 6 biedt de mogelijkheid deze sluitende aanpak te regelen. Het eerste lid geeft de algemene formulering. Het tweede lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen. Het derde lid geeft de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken.

Artikel 7 - Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het college dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze re-integratieverordening van toepassing is.

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

Artikel 8 - Particpatieplaatsen

Artikel 8 van de Wwb verlangt van de raad dat zij regels stelt met betrekking tot de hoogte van de premie, alsmede de eventuele inzet van scholing of opleiding, zo sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening onbeloonde additionele arbeid verricht.

Algemene toelichting rondom werkstages

Werkstage is een instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.

Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

• er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten;

• die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander;

• die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon;

• de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.

Artikel 9 - Werktrainingsstages

Dit zijn gespecialiseerde trajecten van twaalf maanden die erop gericht zijn om klanten die een of meerdere ernstige belemmeringen hebben, stapsgewijs op een hoger niveau te brengen. De begeleiding is zeer intensief en wordt afgestemd op de belemmeringen die overwonnen moeten worden. Deze stages worden bijna altijd gecombineerd met afzonderlijke trainingen op het gebied van sociale vaardigheden, beroepsvaardigheden of het leren omgaan met beperkingen. Mogelijkheden van het inzetten van de Wsw dienen hierbij van te voren te worden onderzocht. Het is redelijk om werkgevers een vergoeding voor de begeleiding op de werkplek te bieden. Uitkeringsgerechtigden behouden hun recht op uitkering gedurende de stageperiode. Concreet einddoel is plaatsing op een reguliere arbeidsplaats. Indien plaatsing wordt gerealiseerd bij de werkgever die de stage verleende, dan ontvangt de werkgever na zes maanden een eenmalig nader te bepalen bedrag aan loonkostensubsidie, mits het dienstverband vervolgens wordt omgezet naar een dienstverband voor onbepaalde tijd.

Artikel 10 - Leerwerkstages

Dit zijn stages, gericht op de vervulling van specifieke vacatures. Het traject bestaat uit een beroepsgerichte training en een stagefase. Deze trajecten worden opgezet in nauwe samenwerking met bedrijven of branches en duren maximaal twaalf maanden. Gedurende de leerwerkperiode ontvangt de klant een stagevergoeding naast de uitkering en moet een bepaald budget via de gemeenten beschikbaar zijn voor de kosten van de beroepsgerichte training/scholing. De stagevergoeding komt voor rekening van de werkgever, evenals de directe begeleiding op de werkplek. Einddoel is indiensttreding bij de betreffende werkgever voor onbepaalde tijd na afloop van de leerwerkstage.

Artikel 11 - Werkervaringsstages

Deze stages zijn bedoeld om klanten werkervaring te laten opdoen, zodat ze zich beter kunnen oriënteren op de reguliere arbeidsmarkt en uiteindelijk een gerichte keuze kunnen maken. Belangrijk is een breed aanbod, zodat verschillende typen werk ook daadwerkelijk kunnen worden uitgeprobeerd gedurende enkele periodes van bijvoorbeeld drie maanden. Gedurende de stageperiode die in totaal maximaal negen maanden duurt, moet tevens een opleidings- en begeleidingsbudget beschikbaar zijn en behouden uitkeringsgerechtigden hun recht op uitkering. Concreet einddoel is indiensttreding voor minimaal één jaar bij een van de werkgevers waar stage is gelopen. Na dat jaar en in geval van omzetting naar een dienstverband voor onbepaalde tijd ontvangt de werkgever een eenmalige loonkostensubsidie. Dit bedrag wordt nader bepaald.

Artikel 12 - Test- en trainingsstage

Dit is hetzelfde als werken met behoud van uitkering als voortraject. Binnen deze vorm staat het opdoen van werkervaring zonder prestatiedruk centraal. Uitgangspunt is een maximale duur van zes maanden; eventueel kan deze termijn worden verlengd tot maximaal één jaar. Doel van dit instrument is dat de klant een duidelijk en concreet beeld heeft van zijn toekomstige baan en na afloop van het traject klaar is voor bemiddeling naar werk.

Artikel 13 - Proefplaatsing

Dit is hetzelfde als werken met behoud van uitkering als eindtraject. In sommige gevallen heeft de klant nog een opstapje nodig naar een reguliere baan. In deze vorm kan de klant werkervaring opdoen in een reguliere werksituatie. Groot voordeel voor de werkgever is dat hij een langere periode dan de proeftijd de tijd krijgt om de potentiële werknemer in te passen en te beoordelen of een arbeidscontract reëel is. Uitgangspunt is een maximale duur van zes maanden; eventueel kan deze termijn worden verlengd tot maximaal één jaar. Bedoeling is dat aansluitend een arbeidscontract wordt aangeboden voor tenminste één jaar. Einddoel is indiensttreding voor minimaal één jaar bij de desbetreffende werkgever.

Artikel 14 - Loonkostensubsidie

Ter bevordering van de arbeidsinschakeling kan aan werkgevers die met personen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Re-integratieverordening een arbeidsovereenkomst sluiten om hen in de gelegenheid te stellen werkervaring op te doen, een subsidie verstrekt worden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (bijvoorbeeld het bieden van scholing en begeleiding). Naast de reguliere loonkostensubsidie kan de gemeente ervoor kiezen de onderneming die de werknemer aansluitend in vaste dienst neemt een aanvullende subsidie of bonus toe te kennen. Gemeenten dienen hierbij rekening te houden met de EU-regelgeving rond staatssteun. Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een re-integratievoorziening. Eventueel kan hier de doelgroep beperkt worden door aan te geven voor welke personen de subsidie verstrekt kan worden. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.). Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages.

Artikel 15 - Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Daarom is dit artikel alleen nodig indien de gemeente op het niveau van de verordening een aantal randvoorwaarden wil formuleren, zoals die genoemd zijn in het derde lid. Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente. Het derde lid regelt dat een en ander verder uitgewerkt kan worden in een uitvoeringsbesluit, zodat tijdig gereageerd kan worden op vraag en aanbod.

Lid 4 bevat nadere regels voor aanbieding van scholing als gevolg van de wet Stap.

Artikel 16 - Inkomstenvrijlating

Met het amendement Bruls is het mogelijk gemaakt de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een deel vrij te laten. Het maximale percentage en het maximale bedrag impliceren, dat ook uitgegaan mag worden van lagere bedragen. In het tweede lid zijn randvoorwaarden genoemd voor deze vrijlating.

Artikel 17 - Premies

In de Wwb is in artikel 31, tweede lid, sub j geregeld dat jaarlijks een gemaximeerde activeringspremie kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt. De gemeente kan haar premiebeleid afstemmen op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden en daarbij de hoogte van de premie laten variëren. De gemeente kan ook besluiten bepaalde activiteiten in het geheel niet te premieren. Tenslotte kan de gemeente de premie afhankelijk maken van doelgroepen, zoals arbeidsgehandicapten, ouderen, jongeren, afstand tot de arbeidsmarkt etc. In het tweede lid is hier gevolg aan gegeven door de premie te koppelen aan de stappen die gezet worden door middel van de re-integratieladder. In het zesde lid en volgende is de mogelijkheid geregeld een premie toe te kennen aan een werkgever die een langdurig werkloze in dienst neemt. Het college kan bij uitvoeringsbesluit de hoogte van de premies vaststellen en nadere regels stellen.

Als gevolg van de wet Stap is in dit artikel een viertal bepalingen opgenomen die de mogelijkheid geven voor het toekennen van een premie voor het verrichten van onbeloonde additionele werkzaamheden.

Artikel 18 - Overige vergoedingen

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. Omdat een en ander afhankelijk is van het budget dat beschikbaar is, is dit artikel opgenomen. Zo bestaat de keuze om deze kosten vanuit de bijzondere bijstand te vergoeden of vanuit het werkdeel.

Artikel 19 - Nug-ers/Anw-ers

Ten aanzien van aanspraak op een voorziening gelden ook voor Anw-ers en Nug-ers, met uitzondering van een inkomstenvrijlating en premie, dezelfde mogelijkheden.

Artikel 20 Persoonsgebonden budget

Het is niet ondenkbaar dat een persoon een eigen re-integratiebedrijf en/of werkgever vindt, waarbij de situatie ontstaat dat er arbeidsinschakeling plaatsvindt. Indien de kosten dan binnen de vastgestelde kaders blijven, kan de voorziening ook aangeboden worden in de vorm van een persoonsgebonden budget. Het is ten slotte maatwerk wat het college beoogt.

Artikel 21 - Voorzieningen, gericht op nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al deel uit van het traject.

Artikel 22 - Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 23 - Overgangsbepaling

De plaatsingen op een dienstbetrekking zoals genoemd in artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden, zoals deze gold op 31 december 2003, vinden niet meer plaats vanaf de dag waarop de Re-integratieverordening van 1 januari 2005 in werking is getreden. Voorgesteld wordt om in deze verordeningen de huidige gesubsidieerde arbeid met deze overgangsbepaling te beëindigen.

Artikel 24 - Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 25 - Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.