Regeling vervallen per 23-04-2015

Re-integratieverordening 2010

Geldend van 01-03-2012 t/m 22-04-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

RE-INTEGRATIEVERORDENING 2010

De raad van de gemeente Waddinxveen,

gezien het advies van de Commissie Samenleving,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Waddinxveen van 9 december 2010,

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, onderdeel a van de Wet werk en bijstand (WWB),

overwegende dat het noodzakelijk is in verband met de invoering van de Wet investering Jongeren (WIJ) de vigerende Re-integratieverordening van 2009 aan te passen.

B E S L U I T:

Vast te stellen de Re-integratieverordening 2010

PARAGRAAF 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    Uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de WWB, de IOAW of de IOAZ;

  • 2.

    Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV Werkbedrijf;

  • 3.

    Niet- uitkeringsgerechtigden (nug-ers): personen als bedoeld in de WWB, artikel 6 onder a;

  • 4.

    Voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de wet, deze verordening en het uitvoeringsplan;

  • 5.

    De wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • 6.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • 7.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • 8.

    UWV Werkbedrijf: Uitvoeringsorganisatie werknemersverzekeringen Werkbedrijf;

  • 9.

    Wet Suwi: Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen;

  • 10.

    Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waddinxveen;

  • 11.

    Algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

  • 12.

    Wet Stap: de Wet stimulering arbeidsparticipatie;

PARAGRAAF 2. BELEID EN FINANCIEN

Artikel 2. Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nug-ers, evenals aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3. Verslaglegging

  • 1. Indien noodzakelijk en gewenst stelt het college een uitvoeringsplan vast, waarin beleidsprioriteiten en beleidsregels worden aangegeven.

  • 2. Het college legt via de planning- en controlcyclus verantwoording af aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Door middel van tussentijdse evaluatie kan het college de raad informeren over de stand van zaken.

Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, Nug-ers, evenals personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het re-integratiebesluit.

  • 3. De beoordeling en aanbieding van voorzieningen vindt door middel van de navolgende participatieladder plaats:

    • o

      trede 6: betaald werk (CBS code: regulier werk zonder ondersteuning);

    • o

      trede 5: betaald werk met ondersteuning (CBS code: regulier werk met ondersteuning);

    • o

      trede 4: onbetaald werk (CBS code: arbeidstoeleiding);

    • o

      trede 3: deelname aan georganiseerde activiteiten (CBS code: arbeidsactiviteiten);

    • o

      trede 2: sociale contacten buitenshuis (CBS code: maatschappelijke activering);

    • o

      trede 1: geïsoleerd (CBS code: zorg).

Artikel 5. Verplichtingen

  • 1. Een persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, deze verordening, evenals aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening, het Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ of in de wet- en regelgeving die in de toekomst hiervoor in de plaats treedt.

  • 3. Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 6. Sluitende aanpak

  • 1. Elke uitkeringsgerechtigde krijgt binnen twaalf maanden na inschrijving bij het UWV Werkbedrijf een aanbod voor een voorziening, gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing voor bepaalde tijd van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

Artikel 7. Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

PARAGRAAF 3. DE VOORZIENINGEN

Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Onverminderd eventuele beleidsregels, overige bepalingen in deze verordening en verplichtingen die voortvloeien uit de wet of de IOAW, de IOAZ, kan het college één of meer van de volgende voorzieningen aanbieden:

    • a.

      Ondersteuning bij een beroep op maatschappelijke opvang of medische zorg;

    • b.

      Ondersteuning bij maatschappelijke participatie;

    • c.

      Arbeidsactivering en –toeleiding;

    • d.

      Sociale activering;

    • e.

      Stages bij bedrijven of instellingen;

    • f.

      Opleidingen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevorderen;

    • g.

      Participatieplaatsen als bedoeld in de wet Stap;

    • h.

      Nazorg bij arbeidsinschakeling;

    • i.

      Voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid;

    • j.

      Diagnose-instrumenten;

    • k.

      Ondersteunende instrumenten, bijvoorbeeld kinderopvang, schuldhulpverlening, onderzoeken door deskundigen en taal- en beroepsgerichte scholing;

    • l.

      Loonkostensubsidie;

    • m.

      Persoonsgebonden budget;

    • n.

      Voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid;

    • o.

      Premies

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW of de IOAZ en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      Indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen, welke verbonden zijn aan de verstrekking van de uitkering, niet nakomt;

    • b.

      Indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de WWB;

    • c.

      Indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      Indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle

      arbeidsinschakeling.

  • 4. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college ten aanzien van de voorzieningen nadere regels. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      De voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      De weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      De intrekking of wijziging van de voorziening;

    • d.

      Aanvraag, de besluitvorming en de betaling van de voorziening;

    • e.

      Het vragen van een eigen bijdrage;

    • f.

      Overige criteria voor het aanbieden en het verstrekken van voorzieningen;

    • g.

      Terugvordering van trajectkosten, indien belanghebbende zich niet heeft gedragen overeenkomstig artikel 5.

Artikel 9. Inzet van de voorzieningen

  • 1. Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor voorzieningen die beschikbaar, adequaat en toereikend zijn voor het doel dat wordt beoogd.

  • 2. Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van arbeidsparticipatie van uitkeringsgerechtigden door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van werkritme, maatschappelijke participatie dan wel op andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 3. Onverminderd artikel 2 kunnen de beschikbare voorzieningen als volgt worden ingezet:

    • a.

      voor uitkeringsgerechtigden, Anw’ers en niet-uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, te weten tot trede 4 van de participatieladder, worden in beginsel de voorzieningen genoemd in artikel 8, tweede lid, van deze verordening;

    • b.

      voor uitkeringsgerechtigden, Anw’ers en niet-uitkeringsgerechtigden die zich richten op arbeid in zelfstandig bedrijf of beroep wordt in beginsel de voorziening, genoemd in artikel 8, tweede lid, onderdeel i, van deze verordening ingezet;

    • c.

      voor uitkeringsgerechtigden, Anw’ers en niet-uitkeringsgerechtigden met een geringe afstand tot de arbeidsmarkt, te weten vanaf trede 4 van de participatieladder, worden in beginsel de voorzieningen genoemd in artikel 8, tweede lid, van deze verordening, onderdelen e,g,h,j en l ingezet;

Artikel 10. Loonkostensubsidies, gericht op re-integratie

  • 1. Het college kan een subsidie verstrekken aan werkgevers die met uitkeringsgerechtigde, een niet-uitkeringsgerechtigde of een Anw’er een arbeidsovereenkomst sluiten, gericht op arbeidsinschakeling dan wel participatie.

  • 2. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur, de hoogte en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3. Op de subsidies bedoeld in dit artikel is de Algemene subsidieverordening van toepassing.

Artikel 11. Premies

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden, die minimaal één jaar een uitkering ontvangen een activeringspremie toekennen.

  • 2. Onverminderd het eerste lid kan het college ook aan personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van de WWB een premie toekennen indien zij aan alle voorwaarden voldoen.

  • 3. De activeringspremie kan worden verstrekt als de personen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, trede 4 tot en met trede 6 van de participatieladder betreedt

  • 4. Het college kan aan een werkgever een premie toekennen indien een werknemer reguliere arbeid aanvaardt bij die werkgever.

  • 5. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de hoogte van de diverse premies, alsmede over de voorwaarden waaronder deze worden verstrekt.

Artikel 12. Overige vergoedingen

Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling.

PARAGRAAF 4 REGELINGEN IN VERBAND MET DE WIJZIGINGEN IN DE WWB EN INTREKKING VAN DE WIJ PER 1 JANUARI 2012

Artikel 12a Wijziging betekenis begrippen

  • 1. Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden

    gebruikt, hebben deze dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2. Waar in deze verordening wordt gesproken van ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze

    begrippen dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld

    in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 12b Afwijkende bepalingen voor jongeren

In afwijking van hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen de volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

a. onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;

b. de voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de wet.

PARAGRAAF 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 13 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Re-integratieverordening 2010”

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad der gemeente
Waddinxveen in zijn openbare vergadering
van 15 december 2010,
de griffier, de voorzitter,
(mr. F.W. van der Dussen)(drs. H.P.L. Cremers)

Nota-toelichting Toelichting op de Re-integratieverordening 2010

ALGEMENE TOELICHTING

Uit het oogpunt van vermindering van administratieve lasten is de re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010 ten opzicht van de vigerende verordening een procedurele verordening. Slechts ten aanzien van loonkostensubsidie en activeringspremies zijn algemene artikelen opgenomen; de aard van deze voorzieningen maakt regeling in de verordening noodzakelijk. Omwille van de flexibiliteit wordt in deze nieuwe verordening slechts aangehaald welke voorzieningen worden ingezet ten behoeve van de re-integatie. De nadere uitwerking wordt overgelaten aan het college van burgemeester en wethouders. Hierdoor kan er sneller en beter worden ingespeeld op externe wijzigingen die nopen tot verandering van de re-integratie instrumenten.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand.

Artikel 2. Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren.

In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleid, maar vooral in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteunt kunnen worden. Dit is vooral van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Artikel 3. Verslaglegging

Het college verantwoordt jaarlijks door middel van de “Planning en Control cyclus”. Dit is het meest voor de handliggende instrument dat de raad nodig heeft om zijn kaderstellende en controlerende rol uit te kunnen oefenen. Daarnaast wordt de raad tussentijds geïnformeerd over de ontwikkelingen op het gebied van re-integratie en participatie van de genoemde doelgroepen in deze verordening.

Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid). Daarnaast geeft dit lid te mogelijkheid op te nemen hoe deze groep verdeeld wordt.

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Het derde lid is opgenomen om een stramien te bieden via de participatieladder.

Artikel 5. Verplichtingen van de cliënt

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Het derde lid biedt de verbinding met de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2009. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel, indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente niet zal overgaan tot betaling.

Artikel 6. Sluitende aanpak

De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat.

Desondanks kan de gemeente van oordeel zijn dat een sluitende aanpak geregeld dient te worden. Artikel 6 biedt de mogelijkheid deze sluitende aanpak te regelen. Het eerste lid geeft de algemene formulering. Het tweede lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen. Het derde lid geeft de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken.

Artikel 7. Subsidie- en budgetplafonds

De gemeente kan, om financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan middels een aparte beleidsregel of –plan gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- of budgetplafonds instellen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen een geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleid of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafonds geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden voor de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het college dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze re-integratieverordening van toepassing is.

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

De bepalingen over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn. Dit is ook met zoveel woorden terug te vinden in de nota naar aanleiding van het verslag van de WWB.

Artikel 9. Inzet van de voorzieningen

In het eerste lid is het maatwerk-principe gerelateerd aan de inzet van voorzieningen. De voorzieningen die worden ingezet moeten een adequaat en toereikend middel zijn om het doel te bereiken. In het tweede lid is het doel van de inzet van voorzieningen verwoord. Afhankelijk van de aard van de voorziening zal sprake zijn van één van de aangegeven (tussen)doelen, met als eindbestemming de duurzame arbeidsparticipatie.

Als het lokale beleid een uitgewerkte doelgroepenbenadering bevat, dan kan ter nadere concretisering bepaald worden welke voorzieningen voor welke groepen in het bijzonder worden bestemd. Dat is vormgegeven in het derde lid. Het hangt uiteraard van het lokale beleid af hoe de exacte lijst luidt. Het blijft overigens een ‘kan’-bepaling, omdat het maatwerkprincipe voorop staat. Om die reden wordt tevens bepaald dat artikel 2 onverminderd van toepassing is.

Artikel 10 en 11. Loonkostensubsidies en activeringspremies

Voor het verstrekken van subsidies en premies is een wettelijke basis in de verordening vereist. Vandaar dat er naast het algemene artikel over voorzieningen twee artikelen zijn opgenomen die deze basis bieden. Daarin is, in lijn met het procedurele karakter van deze verordening, alleen het minimale geregeld. Ten aanzien van de subsidieverlening is het verstandig een relatie te leggen met de algemene subsidieverordening.

Artikel 11 tot en met 14. Hardheidsclausule, citeertitel en inwerkingtreding

Deze artikel behoeven geen nadere toelichting.