Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening langdurigheidstoeslag 2010

Geldend van 01-03-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG 2010

De Raad van de gemeente Waddinxveen,

gezien het advies van de Commissie Samenleving,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 9 december 2010,

gelet de op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag van 21 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

BESLUIT:

Vast te stellen de volgende Verordening langdurigheidstoeslag 2010

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

  • b.

    Peildatum: de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd.

  • c.

    Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de Wet werk en bijstand, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering of een inkomen op grond van de Wet investeren in jongeren wordt, in afwijking van artikel 32 van de Wet werk en bijstand voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

  • d.

    Norm:

    1° Indien de belanghebbende 27 jaar of ouder is: de voor die persoon op grond van de Wet werk en bijstand van toepassing zijnde norm inclusief eventuele verhogingen of verlagingen

    2° Indien de belanghebbende 21 jaar of ouder is, doch jonger dan 27 jaar: de voor die persoon op grond van de Wet investeren in jongeren van toepassing zijnde norm inclusief eventuele verhogingen of verlagingen.

Artikel 2. Voorwaarden

  • 1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de Wet werk en bijstand komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de voor hem geldende norm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Wet werk en bijstand.

  • 2. Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage of schoolkosten of de Wet studiefinanciering 2000. Evenmin komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die uitsluitend scholing en/of opleiding volgt in de vorm van een aangeboden voorziening op grond van de Wet investeren in jongeren.

Artikel 3. Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 4. Langdurig, laag inkomen

Aan de in artikel 36, eerste lid, van de Wet werk en bijstand gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 100 procent van de norm.

Artikel 5. Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1.

    De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      voor gehuwden € 498,00,

    • b.

      voor een alleenstaande ouder € 447,00 en

    • c.

      voor een alleenstaande € 349,00.

[De genoemde bedragen gelden per 1 januari 2010 en indexering vindt plaats per 1 januari 2011]

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3.

    Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de Wet werk en bijstand of artikel 2 of artikel 23 van de Wet investeren in jongeren komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4.

    De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast aan de hand van de indexeringpercentages alimentatie.

Artikel 6 Wijziging betekenis begrippen

  • 1. Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2. Waar in deze verordening wordt gesproken over ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 7

Indien één van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidtoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid van de wet, waardoor slechts één van de gezinsleden recht op langdurigheidtoeslag heeft, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidtoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 8. Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 9. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag 2010

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad der gemeente
Waddinxveen in zijn openbare vergadering
van 15 december 2010,
de griffier, de voorzitter,
(mr. F.W. van der Dussen)(drs. H.P.L. Cremers)

Nota-toelichting Toelichting bij de Verordening Langdurigheidstoeslag 2010

Algemeen

Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d Wwb dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen en gebrek aan arbeidsmarktperspectief, zoals die in artikel 36 lid 1 Wwb worden gebruikt.

Op 1 oktober 2009 is de wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. De jongeren, uitkeringsgerechtigden tot 27 jaar, die op 1 oktober 2009 een uitkering op grond van de Wwb ontvingen, behielden deze uitkering tot 1 juli 2010. Na 1 juli 2010 is deze overgangsperiode afgelopen en kent de Wwb geen aparte bijstandsnormen meer voor jongeren.

De huidige verordening langdurigheidstoeslag verbindt het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ aan de bijstandsnorm. Er ontstaat een niet rechtvaardige situatie als voor de jongere een bijstandsnorm wordt gehanteerd die vele malen hoger is dan de norm als bedoeld in de WIJ. Ter vergelijking; de norm voor een alleenstaande met een Wwb uitkering is € 649,52, de norm voor een alleenstaande met een WIJ uitkering is € 224,43 of € 484,24. Een herdefinitie van het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ is dus op zijn plaats. In deze verordening is ervoor gekozen om het inkomen te koppelen aan de toepasselijke norm, de WWB norm voor belanghebbenden van 27 jaar en ouder en de WIJ-norm voor de jongeren.

Er is voor gekozen om studenten uit te sluiten van het recht op de langdurigheidstoeslag, omdat dit aansluit op het vigerende beleid. Bovendien sluit dit aan op de toelichting van nota van wijziging van de staatssecretaris. Het ligt daarom voor de hand om ook de jongere die op grond van de WIJ uitsluitend een opleiding of scholing volgen eveneens uit te sluiten. Overigens zal dit in de praktijk betrekkelijk weinig voorkomen. Aan de WIJ-jongere wordt veel eerder een werk/leeraanbod gedaan.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening. Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB (tekst tot 1-1-2009), doch wordt de wettechnische imperfectie weggenomen.

Artikel 4

Een referteperiode van 5 jaar, zoals artikel 36 WWB (tekst tot 1-1-2009) voorschreef wordt als te lang ervaren. Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden.

Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd is immers door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een belanghebbende is immers (normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de WWB een zelfstandig rechtssubject. Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.).

Om de volgende reden is gekozen voor een inkomen van niet meer dan 100%. Het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9% (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Het hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105% van de bijstandsnorm.

Artikel 5

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de huidige hoogte. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van per 1 januari van het voorafgaande jaar.

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is.

NB: Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB of de hiermee corresponderende artikelen in de WIJ. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 6, 7 en 8

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting