Beleidsregels bij artikel 18a WWB jo 2a Boetebesluit Sociale Zekerheid

Geldend van 01-01-2013 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Beleidsregels bij artikel 18a WWB jo 2a Boetebesluit Sociale Zekerheid

Het college van burgemeester en wethouders,

Overwegende dat het noodzakelijk is aanvullende beleidsregels vast te stellen voor het boetebeleid bij verminderde verwijtbaarheid.

Gelet op artikel 18a van de Wet werk en bijstand (WWB) en artikel 2a van het Boetebesluit Sociale zekerheid.

Mede gelet op titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit vast te stellen de "Beleidsregels bij artikel 18a WWB jo 2a Boetebesluit Sociale Zekerheid"

Toelichting

Vanaf januari 2013 moet de gemeente een boete opleggen als de inlichtingenplicht in het kader van de WWB, Ioaw of Ioaz is geschonden. De hoogte van de boete is bepaald in de betreffende wet en in het Boetebesluit sociale zekerheidswetten.

Uitgangspunt is dat de boete gelijk is aan het benadelingsbedrag (in de WWB gaat het dan om een netto bedrag, in de Ioaw en Ioaz om een brutobedrag). Bij een tweede overtreding met een benadelingsbedrag binnen 5 jaar is de boete 150% van het benadelingsbedrag. Indien er wel sprake is van het schenden van de inlichtingenplicht, maar niet van een benadelingsbedrag (nulfraude), bedraagt de boete € 150,00. In een dergelijk geval kan er soms ook worden volstaan met een waarschuwing. Gelet op het uitgangspunt van de wet is de boete het uitgangspunt, en de waarschuwing de uitzondering.

In het Boetebesluit socialezekerheidswetten (art. 2a) is bepaald dat bij verminderde verwijtbaarheid de boete wordt verlaagd. Daarbij zijn een aantal situaties genoemd die in ieder geval leiden tot verminderde verwijtbaarheid, maar dit is geen uitputtende opsomming. Deze situaties zijn:

  • 1.

    de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;

  • 2.

    de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen, of

  • 3.

    de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.

Naast deze omstandigheden kunnen er dus andere, niet genoemde omstandigheden zijn die tot verminderde verwijtbaarheid leiden. Het gaat dan uitdrukkelijk om omstandigheden waarin belanghebbende verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenplicht had moeten nakomen. In het Boetebesluit socialezekerheidswetten is niet geregeld, welke invloed de verminderde verwijtbaarheid concreet heeft op de hoogte van de boete. Dat kan in een beleidsregel worden vastgelegd. Het wordt echter niet zinvol geacht om te proberen alle situaties te omschrijven die tot verminderde verwijtbaarheid leiden.

Uiteraard wordt bij het volledig ontbreken van verwijtbaarheid géén boete opgelegd.

Er kan op grond van dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een boete. Het gaat dan om individuele, zeer bijzondere omstandigheden. Het wordt niet zinvol geacht om te proberen deze situaties te omschrijven.

Omstandigheden die een verminderde verwijtbaarheid opleveren, of die een dringende reden vormen, kunnen op voorhand bij de gemeente bekend zijn, maar dat zal uiteraard niet altijd zo zijn. Vandaar dat het van belang is dat de belanghebbende bij de voorbereiding van het boetebesluit de gelegenheid krijgt dergelijke omstandigheden te benoemen en aan te tonen. Het ontbreken van financiële middelen levert op zich geen verminderde verwijtbaarheid op, noch een dringende reden.

Bij nulfraude bedraagt de boete € 150,-  (artikel 18a lid 4 WWB). Hier kan echter volstaan worden met het geven van een waarschuwing. Maar de vraag wanneer dit het geval is moet in een beleidsregel vastgelegd worden. De waarschuwing wordt alleen afgegeven als betrokken in de laatste 2 jaar geen waarschuwing heeft gehad. Deze 2 jaar wordt gerekend vanaf de startdatum van de boetewaardige gedraging. Als hij of zij wel een waarschuwing heeft gehad. Is dit wel het geval dan wordt bij nulfraude een bedrag van € 150,- opgelegd.

 

 

Bij verminderde toerekeningsvatbaarheid de volgende beleidsregels hanteren:

 

  • 1.

    Bij verminderde verwijtbaarheid wordt de boete bepaald op de helft van het bedrag van de boete die in eenzelfde geval bij volledige verwijtbaarheid opgelegd zou worden.

  • 2.

    De belanghebbende krijgt de gelegenheid zich uit te laten over omstandigheden die aanleiding kunnen zijn om te concluderen tot het geheel of gedeeltelijk ontbreken van verwijtbaarheid, of tot het aanwezig zijn van dringende redenen.

  • 3.

    Een waarschuwing kan alleen gegeven worden als betrokkene in de laatste 2 jaar geen waarschuwing heeft gehad . Voor deze termijn wordt gerekend vanaf de startdatum van de boetewaardige gedraging.

 

 

 

INWERKINGTREDING

 

Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2013.