Kadernotitie arbeidsparticipatie 2011

Geldend van 27-06-2011 t/m heden

Intitulé

Kadernotitie arbeidsparticipatie

Inhoudsopgave

1. Inleiding

2. Leeswijzer

3. Draagvlak voor beleid

4. Visie op participatie

4.1 Visie op mens en maatschappij

4.2 Visie op arbeidsparticipatie

4.3 Integraliteit beleidsplan

4.4 Instrumentarium

5. Beleidsdoelen en financiële doelen

6. Uitgangspunten van beleid

6.1 Iedereen heeft kansen en doet naar vermogen mee

6.2 De autonomie van de klant

6.3 De eigen verantwoordelijkheid van de klant staat voorop

6.4 Voor wat hoort wat

6.5 Een klant, een klantmanager en een plan

7. Het wettelijk kader

7.1 De drie materiewetten en de WIJ in het kort

7.1.1 De wet werk en bijstand

7.1.2 De Wet inburgering (Wi)

7.1.3 De Wet Educatie Beroepsonderwijs (WEB)

7.1.4 De Wet Investeringen in Jongeren (WIJ)

8. De wettelijke doelgroep

9. Participatieladder, financieel kader en toedeling van de middelen

9.1 De participatieladder

9.2 Indeling tot nu toe: klantprofielen

9.3 Financieel kader en criteria voor de inzet van budgetten

9.4 Wat hebben wij in de aanbieding en uit welk budget wordt het bekostigd

10. Effectiviteit van het beleid

11. Social return

12. Samenwerking met partners

12.1 Met maatschappelijke partners in de stad

12.2 Samenwerking aan een krachtige arbeidsmarkt

13. De problematiek van de gesubsideerde arbeid

13.1 De aanpak, hoe wordt de gesubsidieerde arbeid afgebouwd

13.1.1 Middelbanen

13.1.2 Doelbanen

14. Uitgangspunten bij de uitvoering

15. Nieuwe ontwikkelingen op wetgevingsgebied

16. Samenvatting van de kaders

17. Conclusie

1. Inleiding

Voor u ligt de Kadernotitie arbeidsp articipatie 2011. Deze notitie beschrijft de kaders waarbinnen de gemeente Wageningen dit jaar nieuw integraal beleid wil ontwikkelen op het gebied van re-integratie, inburgering en volwassenenducatie.

Sinds de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) in 2004 heeft de gemeenteraad om de 2 jaar een beleidsplan re-integratie vastgesteld. Het laatste plan was geschreven voor de periode 2009-2011.

Voor de periode na 1 januari 2011 is nog geen nieuw participatieplan geschreven. De reden is, dat wij een gemeenschappelijke visie op mens en maatschappij wilden ontwikkelen. Deze visie is inmiddels ontwikkeld en vormt moet de grondslag voor drie aparte beleidsnotities voor de terreinen arbeidsparticipatie, WMO en sport. Hiermee wordt de integraliteit tussen deze beleidsonderdelen bevorderd.

Naast deze integrale benadering krijgen in deze Kadernotitie Arbeidsparticipatie de autonomie van de klant, het maatwerkprincipe en de eigen verantwoordelijkheid een belangrijke plaats. In Wageningen is de instroom van mensen naar een uitkering de afgelopen jaren sterk verminderd. Ook na het uitbreken van de financiële crisis is er geen stijging gekomen van het aantal mensen in een bijstandssituatie, maar hebben we de dalende trend weten vast te houden. De effectiviteit van het huidige beleid is dus groot. Wageningen biedt bij ondersteuning maatwerk aan, de individuele mogelijkheden vormen het uitgangspunt. Dit maatwerk willen we de komende jaren voortzetten. Naast dit maatwerkprincipe willen wij binnen deze kadernotitie de autonomie van de klant recht doen. Dat betekent dat er bij ondersteuning door de gemeente rekening wordt gehouden met de wensen van de klant. Deze wensen worden binnen de mogelijkheden die de gemeente heeft, gehonoreerd. Maar binnen de individuele mogelijkheden verwachten wij van de klant ook maximale inspanningen om zelf initiatieven te nemen die kansen op uitstroom naar de arbeidsmarkt vergroten.

Wij zijn dus een nieuwe weg ingeslagen, maar wilden geen nieuw beleid ontwikkelen zonder de inbreng van de samenwerkingspartners uit de stad en de leden van de raad. Twee avonden, op 4 november 2010 en 20 januari 2011, hebben voor ons voldoende informatie en inspiratie opgeleverd voor de ontwikkeling van deze kadernotitie.

Het nieuwe beleid moet tot stand komen in een periode dat alles in beweging is. De financiële crisis heeft ertoe geleid dat het Rijk de budgetten voor participatie sterk heeft verminderd. Zowel het budget voor uitkeringen als het budget ten behoeve van het re-integreren van uitkeringsgerechtigden komt steeds meer onder druk te staan. Het budget voor het onderdeel inburgering wordt zelfs helemaal afgebouwd. Dat betekent dat er binnen het arbeidsparticipatiebeleid keuzes gemaakt moeten worden, onder andere over de besteding van de middelen binnen onze doelgroep.

Om te kunnen participeren is het noodzakelijk om de Nederlandse taal voldoende te beheersen en kennis te hebben van de samenleving. Het onderdeel inburgering is sinds 2007 succesvol uitgevoerd. Zo succesvol dat de meeste potentiële inburgeraars een traject gevolgd hebben. Vanaf 2012 wordt het moeilijk om het huidige beleid onverkort voort te zetten en moeten wij keuzes maken.

Volwasseneneducatie heeft voor ons nog steeds een hoge prioriteit, al zullen wij ook binnen het budget scherpe keuzes moeten maken. Zo worden cursussen die nu nog aangeboden worden aan mensen met een hoger taalniveau de komende periode helemaal afgebouwd.

Deze notitie geeft de kaders waarbinnen we de komende jaren een gedegen arbeidsparticipatiebeleid willen neerzetten. Een beleid dat voldoet aan onze ambitie: samen maken we de stad, samen zijn we de stad!

afbeelding binnen de regeling

2. Leeswijzer

In hoofdstuk 3 wordt het draagvlak voor het beleid behandeld. In hoofdstuk 4 wordt de visie op participatie en de integraliteit behandeld. De doelen en uitgangspunten van het beleid zijn in hoofdstuk 5 en 6 opgenomen. In hoofdstuk 7 en 8 worden respectievelijk het wettelijk kader en de doelgroepen behandeld. In hoofdstuk 9 komen de prioriteiten binnen de doelgroep en de financiën aan de orde. In hoofdstuk 10, 11 en 12 wordt ingegaan op de effectiviteit van beleid, social return en de samenwerking met de partners. Hoofdstuk 13 handelt over de problematiek van de gesubsidieerde arbeid.

De notitie wordt afgesloten met een korte vooruitblik naar de nieuwe wetgeving en de samenvatting van de kaders en conclusies.

afbeelding binnen de regeling

3. Draagvlak voor beleid

Bij de ontwikkeling van het hernieuwde participatiebeleid hebben wij de maatschappelijke instellingen, burgers en gemeenteraadsleden betrokken. Dit is gebeurd door het organiseren van 2 werkconferenties op 4 november 2010 en 20 januari 2011. Deze avonden zijn druk bezocht, er waren meer dan 60 deelnemers per avond. Tijdens de eerste avond is een aantal kaders voor het nieuwe beleid behandeld, zoals het wettelijk kader, de prioriteiten binnen de doelgroep en de doelen van het beleid. Deze avond leverde veel bruikbare informatie op, echter voor een scenariokeuze waren de resultaten nog te weinig eenduidig. Daarom werd er op 20 januari 2011 een vervolgbijeenkomst gehouden. Tijdens deze avond werden 3 scenario’s besproken, te weten voortzetting van het huidige beleid van Wageningen, het beleid van de gemeente Utrecht en het beleid van de gemeente Nijmegen. Dit beleid werd door de deelnemers op haalbaarheid, de consequenties en uitvoerbaarheid voor Wageningen besproken. Dit leverde bruikbare input op voor deze notitie.

Op de eerste avond werden de volgende onderwerpen besproken:

de autonomie van de klant en het maatwerkprincipe;

de doelgroep;

de prioriteiten binnen de doelgroep;

de doelen van beleid;

het financiële kader.

De autonomie van de klant en het maatwerkprincipe komen tot uitdrukking in hoofdstuk 6 van deze notitie waar de autonomie en de eigen verantwoordelijkheid van de klant uitgewerkt zijn. Met gebruikmaking van de participatieladder en de daar aan gekoppelde toolkit, wordt een traject op maat samengesteld.

De doelgroep bestaat uit de personen die tot de wettelijke doelgroep van de Wet Participatiebudget behoren (WWB, Wi en WEB) aangevuld met de jongerendoelgroep uit de WIJ. Tot de doelgroep behoren ook de Niet uitkeringsgerechtigden (Nuggers) en personen die een uitkering op basis van de ANW ontvangen. De wettelijke grondslag hiervoor is artikel 10 WWB. Bij de prioriteiten binnen de doelgroep is tijdens de werkconferenties benadrukt dat iedereen kwaliteiten heeft en dat het uiterste uit de klant gehaald moet worden. De gemeente moet de instrumenten aanbieden om mensen naar vermogen te laten participeren. Wij hebben de prioriteiten van de doelgroep verder uitgewerkt in hoofdstuk 10, de participatieladder en de toolkit.

De doelen van beleid gaven geen eenduidig beeld. Wij hebben in hoofdstuk 5 de doelen van beleid verder uitgewerkt.

Tijdens de eerste avond werd ervoor gekozen dat het financiële kader bepaald wordt door de budgetten die beschikbaar zijn gesteld door het Rijk in het kader van de Wet Participatiebudget. De meerderheid van de deelnemers was van mening dat de inhoudelijke keuzes vooraf moesten gaan aan de bepaling van het budget. Op de tweede avond van 20 januari 2011 hebben de beperkingen die de budgettaire ontwikkelingen met zich meebrengen duidelijk gemaakt dat deze wel van invloed zijn op de inhoudelijke keuzes.

Binnen het scenario Nijmegen is het probleem van de financiering van de gesubsidieerde arbeid uitvoerig besproken op haalbaarheid, uitvoerbaarheid en consequenties. Ook zullen wij de afbouw van de gesubsidieerde arbeid zo zorgvuldig mogelijk uitvoeren waarbij het witten van banen een belangrijk onderwerp is. Het Utrechtse scenario heeft voor ons belangrijke input opgeleverd voor de bepaling van de prioriteiten binnen de doelgroep. Wij kiezen ervoor om het participatiebudget alleen te bestemmen voor ondersteuning met een relatie tot reguliere arbeid.

4. Visie op participatie

4 .1 Visie op mens en maatschappij

Deze kadernotitie arbeidsparticipatie past binnen de visie op mens en maatschappij van de gemeente Wageningen. Onze visie op mens en maatschappij is:

elk mens kan zichzelf zijn in Wageningen;

elke inwoner van Wageningen kan zoveel mogelijk haar of zijn eigen leven inrichten;

elke Wageninger moet zelf de kansen kunnen pakken;

de inwoners zijn zelf het beste in staat oplossingen te bedenken voor de eventuele problemen in hun directe leefomgeving die zich voordoen;

alle inwoners samen vormen de unieke stad Wageningen, we herkennen en erkennen de unieke en internationale identiteit van Wageningen.

Sociale duurzaamheid staat voorop. Sociale duurzaamheid gaat over het maken en onderhouden van de sociale verhoudingen die de gemeenschap toekomstbestendig maken. Een samenleving waarbij alle mensen nu en in de toekomst kunnen meedoen en niemand buitengesloten wordt. Een veerkrachtige samenleving met saamhorigheid en solidariteit.

De zelfredzaamheid en het naar vermogen zelf regie voeren vinden wij een belangrijke waarde. wij gaan uit van de eigen kracht van de Wageningers, alleen en samen.

De gemeente respecteert de persoonlijke ruimte van de inwoners. Vanzelfsprekend zijn er grenzen aan de persoonlijke ruimte, want we leven samen in de stad Wageningen.

De centrale missie in de gemeentelijke visie ziet er als volgt uit:

Samen maken we de stad

De gemeente Wageningen wi l dat we een samenleving zijn waar:

alle inwoners uniek en mondig zijn en meedoen met de samenleving;

kwetsbare inwoners ondersteund worden in het ont wi kkelen van hun talenten en daarmee in het meedoen;

inwoners zich verantwoordelijk voelen voor zichzelf, de mensen die zij kennen en de overige inwoners van de stad. We zijn samen verantwoordelijk.

Samen zijn we de stad!

4.2 Visie op arbeidsparticipatie

Binnen de gemeentelijke visie en missie ten aanzien van mens en maatschappij, onderscheiden wij de volgende visie op arbeidsparticipatie: de inwoners die binnen de doelgroep van dit beleid vallen, op basis van individueel maatwerk in staat te stellen naar vermogen werk te vinden waarmee economische zelfstandigheid bereikt wordt.

afbeelding binnen de regeling

4.3 Integraliteit beleidsplan

De inhoud van deze kadernotitie past binnen de visie op mens en maatschappij. Dit geldt ook voor de beleidsnotitie maatschappelijke ondersteuning en voor de beleidsnotitie sport. In de betreffende beleidsnotities wordt waar nodig naar elkaar verwezen.

De relatie tussen deze notitie en de beleidsnotitie maatschappelijke ondersteuning ligt in het feit dat het beleid maatschappelijke ondersteuning is gericht op het (ondersteunen in het) meedoen in de samenleving. In deze notitie gaat het over arbeidsparticipatie. Dit is één van de manieren om te participeren binnen de samenleving.

De relatie tussen deze notitie en de beleidsnotitie sport ligt in het feit dat sport een belangrijk middel kan zijn om mee te doen aan de samenleving. Mee gaan doen aan de samenleving kan uiteindelijk weer leiden tot arbeidsparticipatie.

Om de integraliteit zo goed mogelijk te waarborgen wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van hetzelfde instrumentarium; de participatieladder.

4.4 Instrumentarium

Als instrument bij de beleidsnota’s wordt de participatieladder gehanteerd. Hierover vindt u meer informatie in hoofdstuk 9.1.

Bij arbeidsparticipatie gaat het vooral om de bovenste treden van de participatieladder. Het maatschappelijk beleid behandelt treden 1, 2 en 3. Sport als middel om deel te nemen aan de samenleving concentreert zich eveneens vooral op de onderste drie treden van de participatieladder.

5. Beleidsdoelen en financiële doelen

Beleidsdoelen

We willen dat onze burgers zoveel mogelijk actief meedoen in de samenleving. Het liefst participeren zij op de arbeidsmarkt zodat ze financieel zelfstandig in het leven staan. De bij deze ambitie behorende doelen zijn:

  • -

    Meer werkzoekenden aan het werk

  • -

    Minder instroom in de bijstand

  • -

    Meer mensen hebben voldoende beheersing van de Nederlandse taal

  • -

    Meer mensen hebben een startkwalificatie

  • -

    Meer mensen zijn maatschappelijk actief

  • -

    Bij deze beleidsdoelen worden de volgende onderdelen gebruikt:

Re-integratie

Wageningen heeft in de afgelopen 5 jaar een succesvol reïntegratiebeleid gevoerd. De ambitie was om in de vorige collegeperiode het aantal bijstandsgerechtigden te laten dalen van 800 naar 600. Deze ambitie is ruimschoots gehaald. Begin 2011 bedroeg het aantal bijstandsgerechtigden 502 bijstandsgerechtigden. 58 jongeren uit de doelgroep Wet Investering in Jongeren (WIJ) en 78 gesubsidieerde banen. Wat opvalt is dat de economische neergang vanaf 2008 geen negatieve invloed gehad heeft op de ontwikkeling van het uitkeringenbestand. Dat betekent niet dat wij stil kunnen blijven zitten. Het inkomensdeel van de WWB, waaruit de uitkeringen betaald worden, komt anders onder druk te staan. Daarom is het zaak om het uitkeringenbestand zo klein mogelijk te houden door ons budget in te zetten op de klanten die kansen hebben om binnen een redelijke termijn uit te stromen naar de reguliere arbeidsmarkt. Deze termijn is afhankelijk van de mogelijkheden van de klant. In hoofdstuk 9 wordt hier verder aandacht aan besteed.

Inburgering

Om mee te kunnen doen is communicatie in de Nederlandse taal en kennis van onze samenleving belangrijk. Wij hebben vanaf de invoering van de Wet inburgering (WI) 2007, een succesvol pro-actief beleid gevoerd. Het streven was om op 1 januari 2010 350 inburgeraars een inburgeringstraject te laten volgen. Met Solidez is in 2008 een overeenkomst afgesloten om huisbezoeken af te leggen bij potentiële inburgeraars. Deze huisbezoeken hebben ertoe geleid dat de ambitie van 350 inburgeraars op een traject op 1 januari 2010 gehaald is. Gevolg was, dat de grootste groep inburgeraars in Wageningen een traject heeft gevolgd. Wij streven ernaar om 90 inburgeraars in 2011 een traject aan te bieden. Wij verwachten dat het overgrote deel van de inburgeraars eind 2011 een inburgeringstraject heeft gevolgd. Na 2011 zullen wij met de beperktere budgetten meer en meer een beroep doen op vrijwilligersorganisaties zoals Vluchtelingenwerk en ’t Gilde. Deze organisaties hebben met de uitvoering van het project taalmaatjes bewezen een belangrijke bijdrage te kunnen leveren bij het leren van de Nederlandse taal en de kennis van onze samenleving.

Volwassenen educatie

Taal is een vereiste om mee te kunnen doen in de samenleving. Een van de materiewetten van de Wet Participatiebudget is de WEB. Op basis van deze wet bieden wij mensen een scholingsaanbod aan dat ingekocht wordt bij het ROC-A12. Tot 2013 zijn wij wettelijk verplicht de volwasseneneducatie bij het ROC in te kopen.

Voor volwasseneneducatie willen wij de volgende trajecten aanbieden:

  • -

    Wij willen vooral inzetten op het tweede kans onderwijs (VAVO) en scholingsaanbod voor laaggeletterden ( NT1 en NT2);

  • -

    Om de kosten beheersbaar te houden bouwen wij het budget voor Nt2 op een hoger niveau volledig af. Deze cursussen worden namelijk gevolgd door mensen die al op een hoger niveau zitten.

In 2012 wordt een besluit genomen over al dan niet verlengen van de subsidierelatie. Vanaf 2013 vervalt de namelijk wettelijke verplichting tot inkoop bij het ROC.

De trajecten inburgering en volwasseneneducatie kunnen ook in combinatie met de re-integratietrajecten aangeboden worden.

Financiële doelen

Het financiële doel van het beleid is door inzet van de participatie-instrumenten de uitstroom uit het uitkeringenbestand te bevorderen en de instroom in dit bestand te beperken. Hiermee wordt bereikt dat het beslag op het inkomensdeel (I-deel) van de WWB zo klein mogelijk is. Dit is noodzakelijk omdat ook de budgetten die het Rijk beschikbaar stelt voor het I-deel naar verwachting af zullen nemen.

6. Uitgangspunten van beleid

6.1 Iedereen heeft kansen en doet naar vermogen mee

Samen zijn wij de stad. Daarom willen wij dat de inwoners van Wageningen een bijdrage leveren aan de Wageningse samenleving door mee te doen. Wij gaan er vanuit dat iedereen kwaliteiten heeft en dat betekent dat wij van iedereen die binnen de doelgroep valt, verwachten dat het uiterste van de individuele kwaliteiten benut worden. Meedoen is goed voor de eigenwaarde van de burger maar ook voor het welzijn van de stad. Meedoen kan op verschillende manieren. Dit kan door betaald werk waarmee de economische zelfstandigheid wordt bereikt. Dit is de hoogst mogelijke vorm van participatie. Niet iedereen is echter evengoed toegerust reguliere arbeid te verrichten. Deze mensen zijn aangewezen op onbetaalde arbeid of activiteiten. Onbetaalde arbeid kan uit verschillende vormen bestaan zoals werken met behoud van uitkering of vrijwilligerswerk. Activiteiten kunnen bijvoorbeeld bestaan uit lidmaatschap van een sportvereniging of bibliotheek.

kader: in Wageningen doet iedereen naar vermogen mee

afbeelding binnen de regeling

6.2 De autonomie van de klant

De inwoners van Wageningen zijn uniek en mondig. Wij vinden het belangrijk dat de eigen ambities, ideeën en initiatieven van de inwoners gebruikt worden bij het uitzetten van een participatietraject. Hierbij worden de mogelijkheden van een persoonlijk re-integratietraject met daarbij een eigen budget, uitdrukkelijk betrokken.

kader: bij het vaststellen van een traject worden de ambities, ideeën en initiatieven van de Wageningse inwoners betrokken.

6.3 De eigen verantwoordelijkheid van de klant staat voorop

Ondersteuning door de gemeente kan bestaan uit het aanbieden van een participatietraject (re-integratie, educatie of inburgering evt. in combinatie). Maar voordat deze ondersteuning wordt geboden, wordt eerst een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de klant. Ondersteuning wordt alleen gegeven als gebleken is, dat de cliënt niet (helemaal) in staat is om op eigen kracht die activiteiten te ontwikkelen die nodig zijn om binnen de samenleving te participeren. Wie het dus zelf kan, doet het waar mogelijk zelf. Dit begint al bij de aanvraag voor een uitkering. Met toepassing van het beginsel “streng aan de poort”, wordt eerst vastgesteld of de aanvrager zelf zonder ondersteuning op zoek kan naar werk. Hiermee kan onnodige instroom in het uitkeringenbestand worden voorkomen.

Ook als de uitkering verstrekt wordt, blijft de cliënt zoveel mogelijk zelf verantwoordelijk voor het uitvoeren van de activiteiten die bij hem/haar passen. Als bijvoorbeeld vastgesteld is dat iemand aangewezen is op vrijwilligerswerk, dan moet hij/zij in eerste instantie eerst zelf hiervoor contacten leggen. Pas als blijkt dat de eigen inzet geen succes heeft opgeleverd, kan de gemeente ondersteuning bieden bij het zoeken naar dit werk.

Wanneer mensen de eigen verantwoordelijkheid niet nemen, dan wordt een maatregel op de uitkering toegepast op basis van de maatregelenverordening.

kader: in Wageningen staat de eigen verantwoordelijkheid van de klant voorop.

6.4 Voor wat hoort wat

Wij willen een uitkering niet verstrekken zonder enige tegenprestatie of activiteiten van de uitkeringsgerechtigde. De samenleving mag voor zover dit mogelijk is een tegenprestatie van de uitkeringsgerechtigde eisen. Zonder dit voor wat hoort wat principe als verplichting op te leggen, blijven maatschappelijk nuttige taken onnodig liggen.

Werken met behoud van uitkering of het doen van vrijwilligerswerk voorzien in een maatschappelijke behoefte en worden verplichtend opgelegd. Zoals bij de behandeling van de participatieladder in hoofdstuk 9 zal blijken, is het zelfs mogelijk om door te stijgen richting begeleiding naar regulier werk. Wij gaan er namelijk van uit dat iedereen kansen heeft.

De uitkeringsgerechtigden die (nog) niet staat zijn om onbetaalde arbeid in welke vorm dan ook te verrichten, doen mee aan andere activiteiten zoals sport en cultuur. Ook deze activiteiten kunnen een eerste stap zijn richting onbetaald werk en verder naar regulier werk. Wij laten mensen die niet in staat zijn om activiteiten te ontplooien echter niet in de steek. Voor deze mensen zullen wij zorg naar behoefte inzetten.

kader: in Wageningen wordt aan een uitkering een tegenprestatie van de klant verbonden.

6.5 Eén klant, één klantmanager en één plan

De regie bij de uitvoering van het participatiebeleid ligt bij de klantmanager. Deze klantmanager blijft voor het hele traject verantwoordelijk voor de klant. De klantmanager stelt in samenspraak met de klant een trajectplan op en zorgt voor de vormen van ondersteuning als de klant zelf niet in staat is daarvoor de verantwoordelijkheid te nemen. Daarnaast plaatst de klantmanager de klant op de participatieladder en beoordeelt hij periodiek de groei op deze ladder. Het plan wordt op basis van maatwerk geschreven. Dat kan betekenen dat waar werk (betaald of onbetaald werk) of andere activiteiten niet mogelijk zijn, zorg of WMO-instrumenten ingezet moeten worden.

kader: elke klant in Wageningen krijgt één klantmanager en één plan.

7. Het wettelijk kader

Wageningen kiest ervoor om de Wet Participatiebudget als basis voor het arbeidsparticipatiebeleid te nemen. Met deze wet wordt primair beoogt om mensen ondersteuning te verlenen richting de economische zelfstandigheid. De Wet Participatiewet is eigenlijk een financiële wet die beoogt om de schotten tussen de budgetten van de WWB, WI en WEB op te heffen. Naast deze ontschotting geeft de Wet Participatiebudget een aantal extra mogelijkheden, zoals het inzetten van voorzieningen voor mensen die met ontslag worden bedreigd en het aanbieden van voorzieningen aan mensen die niet in de gemeente woonachtig zijn. Het voert in dit kader te ver om inhoudelijk diep op deze wet in te gaan. Grootste voordeel van deze wet is de ontschotting tussen de afzonderlijke budgetten van de materiewetten. Zo mag een overschot op re-integratie en inburgering overgeheveld worden naar een tekort op deze onderdelen. Een overschot op het inburgerings- en of re-integratiebudget mag naar het WEB-budget overgeheveld worden. Van de WEB mogen geen overschotten richting inburgering en re-integratie gebracht worden. Naast de WWB, WI en WEB wordt de Wet Investering in Jongeren (WIJ) toegevoegd aan het wettelijk kader van dit beleid.

7.1 De drie materiewetten en de WIJ in het kort

7.1.1 De Wet werk en bijstand

Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om uitkeringsgerechtigden te ondersteunen bij het zoeken naar werk om de afstand tot de arbeidsmarkt te dichten. Daarbij zet de gemeente re-integratietrajecten in die aansluiten bij de persoonlijke situatie van de klant. Verschillende re-integratiemogelijkheden staan nu tot onze beschikking, zoals bemiddeling door het Werkplein Ede, Werk werkt, diverse projecten en intensieve trajectbegeleiding.

7.1.2 De Wet inburgering (Wi)

Ingeburgerd zijn wordt gezien als een belangrijke voorwaarde om te kunnen integreren en participeren in de Nederlandse samenleving. De Wet inburgering beschrijft wie moeten inburgeren en hoe dat gaat. Als iemand het inburgeringsexamen heeft behaald, is iemand officieel ingeburgerd. Dan spreekt diegene de taal, heeft voldoende kennis van de Nederlandse samenleving en kent de belangrijkste normen en waarden. Er is sprake van inwoners die wettelijk verplicht zijn in te burgeren (nieuwkomers, bepaalde groepen oudkomers en geestelijk bedienaren) en inburgeringsbehoeftigen. Inburgeringsbehoeftigen zijn vaak inwoners die al langer in Nederland wonen, en inmiddels genaturaliseerd zijn tot Nederlander, maar kunnen ook EU-onderdanen vooral Oost-Europeanen zijn.

In de toekomst zal op het vlak van taaltraining ook meer aansluiting worden gezocht met initiatieven in de wijken waarbij Solidez, ’t Gilde, Stichting Vluchtelingenwerk Gelderland Midden meer informele vormen van taalles organiseren. Dit in relatie tot de herpositionering die op het terrein van Inburgering voor 2011 gepland is in verband met het wegvallen van de rijksbijdrage op 1.1.2014. Wanneer de eisen van de wetgeving op dit terrein niet meer gelden, biedt een meer informele aanpak mogelijk aanknopingspunten voor de burgers die niet verplicht zijn om in te burgeren, maar toch een laag taalniveau hebben en daar verandering in willen brengen. Er bestaan verschillende voorbeelden waarbij bewoners en organisaties zelf het initiatief nemen om het taalniveau van bijvoorbeeld opvoeders te verbeteren.

7.1.3 De Wet Educatie Beroepsonderwijs (WEB)

De WEB regelt de bundeling van verschillende vormen van middelbaar beroepsonderwijs en volwassenenonderwijs in ondermeer de Regionale Opleidings Centra (ROC’s). Volwassenenonderwijs is gericht op het vergroten van de kennis en vaardigheden, zodat de deelnemers zich beter sociaal en professioneel kunnen redden. Volwassenenonderwijs kent verschillende typen opleidingen die aangemerkt worden als educatievoorziening in het kader van het participatiebudget:

  • 1.

    opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (VAVO): volwassenen kunnen alsnog een diploma halen vmbo-t, havo of vwo;

  • 2.

    opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren (bmf): gericht op het halen van het eindniveau dat aansluit op een reguliere beroepsopleiding of het vavo;

  • 3.

    opleidingen gericht op sociale redzaamheid (sr): de cursussen zijn gericht op het minimale niveau van taal, rekenen en sociale vaardigheden in gangbare dagelijkse situaties;

  • 4.

    opleidingen Nederlands als tweede taal (NT2): gericht op cursisten voor wie Nederlands niet de eerste taal is.

  • 5.

    naast deze prioritering in het aanbod, herijken we in 2011 de subsidierelatie met het ROC om meer zicht te krijgen op de resultaten die worden geboekt met volwasseneneducatie en de bijdrage die zij leveren aan de participatiedoelstellingen van de gemeente.

Vanaf 2013 bestaat er op grond van de WEB geen “gedwongen winkelnering” meer bij de ROC’s. Wij zullen in het jaar 2012 onderzoeken hoe de Taaltrainingen georganiseerd worden. Naast inkoop bij marktpartijen kunnen zoals bij de inburgering ook informele manieren van taaltrainingen georganiseerd worden. Zie hiervoor de vorige paragraaf.

7.1.4 De Wet Investeringen in Jongeren (WIJ)

Naast de uitvoering van de WWB, is de gemeente ook verantwoordelijk voor alle jongeren tussen 18 en 27 jaar die niet studeren of werken. De wettelijke taak is neergelegd in de WIJ. De jongeren hebben pas recht op een uitkering als zij een werk-leeraanbod hebben geaccepteerd. Een werk-leeraanbod kan uit verschillende onderdelen bestaan. Het kan beperkt blijven tot het aanvaarden van schuldhulpverlening tot een integraal re-integratietraject.

Voor deze jongeren worden in het algemeen dezelfde participatie-instrumenten ingezet als voor de WWB-doelgroep. Bij de behandeling van de toolkit (hoofdstuk9) komen wij hier op terug.

kader: het wettelijke kader wordt gevormd door de materiewetten uit de wet Participatiebudget (WWB, WI en WEB), aangevuld met de WIJ

8. De wettelijke doelgroep

De doelgroep die wij vanuit het participatiebudget willen ondersteunen, zijn de wettelijke doelgroepen uit het participatiebudget en de Wet Investering in Jongeren, de WIJ.

De doelgroepen:

uitkeringsgerechtigden, Nuggers en ANW-ers. Nuggers zijn mensen zonder inkomen uit werk of uitkering die een traject willen volgen gericht op het vinden van reguliere arbeid. ANW-ers zijn mensen die hun partner-kostwinner hebben verloren en lange tijd buiten het arbeidsproces hebben gestaan.

Inburgeraars (zie het wettelijk kader). Inburgering wordt gezien als een eerste schakel richting volledige participatie. Zonder kennis van taal en cultuur kunnen inburgeraars moeilijk integreren. Naast inburgering als eerste schakel worden inburgeringstrajecten steeds in combinatie met re-integratietrajecten aangeboden. Binnen dit vernieuwde participatiebeleid zal de inburgering steeds meer enkel als vast onderdeel van een re-integratietraject aangeboden worden. Dit als gevolg van een steeds verder afnemend Rijksbudget voor inburgering.

De doelgroep Wet Investering in Jongeren (WIJ). Jongeren in de leeftijd van 18 tot 27 jaar krijgen eerst een werk-leeraanbod aangeboden alvorens de gemeente een uitkering verstrekt. Pas als dit werk-leeraanbod wordt aanvaard kan er een uitkering verstrekt worden

De doelgroep WEB. In dit kader wordt een WEB-traject als onderdeel van een participatietraject aangeboden.

kader: de wettelijke doelgroep wordt gevormd door de wettelijke doelgroepen uit de wet Participatiebudget en de WIJ.

9. Participatieladder, financieel kader en toedeling van de middelen

9.1 de participatieladder

In het vorige hoofdstuk zijn de wettelijke doelgroepen in beeld gebracht. Maar de participatiemogelijkheden zijn niet voor alle klanten gelijk. Sommige klanten zouden bij wijze van spreken morgen aan het werk kunnen, andere klanten hebben korte of langere tijd ondersteuning nodig voor zij succesvol kunnen uitstromen. Om klanten in te kunnen delen naar participatieniveaus wordt gebruik gemaakt van een landelijk – vóór en dóór gemeenten – ontwikkeld instrument, de participatieladder. Door alle klanten in te delen op de participatieladder, ontstaat inzicht in de samenstelling en ontwikkelingsmogelijkheden van het gehele klantenbestand.

De participatieladder biedt niet alleen inzicht in het klantenbestand, maar ook de mogelijkheid voor het gemeentebestuur om het eigen participatiebeleid stelselmatig te volgen, er genuanceerd en onderbouwd over te oordelen en om keuzen te maken bij de inzet van de beschikbare middelen.

Het principe van de participatieladder is simpel. Zes treden geven het participatieniveau aan. De onderste vier treden zijn voor mensen zonder een arbeidscontract. De bovenste twee voor mensen met regulier werk: met ondersteuning (trede 5) of zonder (trede 6). De participatieladder bestaat in totaal uit zes niveaus:

niveau 6: betaald werk

niveau 5: betaald werk met ondersteuning

niveau 4: onbetaald werk

niveau 3: deelname aan georganiseerde activiteiten

niveau 2: sociale contacten buitenshuis

niveau 1: geïsoleerd

Niveau 3 tot en met 6 gaan over het arbeidsparticipatiebeleid. Niveau 1 en 2 hebben betrekking op ( wmo) maatschappelijk beleid.

afbeelding binnen de regeling

De personen uit de wettelijke doelgroepen van het participatiebeleid worden op basis van een vragenlijst ingedeeld op de treden van de ladder, volgens de hierna volgende omschrijving.

Trede 6 – betaald werkOp trede 6 delen wij klanten in die:

regulier werk hebben gevonden;

een WW-uitkering ontvangen en op termijn bijstandsafhankelijk dreigen te raken.

Aan klanten die regulier werk hebben gevonden, wordt beperkte ondersteuning vanuit het participatiebudget gegeven. In voorkomende gevallen wordt de nazorg gegeven. De trajectduur van nazorg is kortdurend en de inzet van middelen is beperkt. Nazorg kan bijvoorbeeld worden ingezet voor klanten die werk op een lager niveau hebben aanvaard. Deze personen kunnen nog korte periode begeleid worden naar werk dat in overeenstemming is met hun opleidingsniveau. De inzet beperkt zich tot activiteiten van de accountmanager op het Werkplein via het Werkgeversserviceloket of de directe werkgeversbenadering.

Personen die een WW-uitkering ontvangen, zijn vanwege hun korte afstand tot de arbeidsmarkt in principe kansrijk. Door preventieve maatregelen kan voorkomen worden dat deze personen bijstandsafhankelijk worden. De Wet Participatiebudget geeft hiervoor mogelijkheden. Er moet wel afstemming gezocht worden met het UWV. Omdat deze personen al werkervaring hebben, kan de inzet beperkt blijven tot activiteiten van de accountmanager op het Werkplein via het Werkgeversserviceloket of de directe werkgeversbenadering. Evenals bij nazorg is de trajectduur kort en de inzet van middelen beperkt.

Trede 5 – betaald werk met ondersteuning

Op trede 5 delen wij mensen in die:

al betaald werk verrichten, maar met ondersteuning in de vorm van een uitkering of Wsw-dienstverband;

direct naar regulier werk bemiddeld kunnen worden.

Voor klanten die direct naar regulier werk bemiddeld kunnen worden, kunnen verschillende vormen van ondersteuning ingezet worden. Welke ondersteuning wordt aangeboden is afhankelijk van de mogelijkheden van de persoon. Het aanbod kan variëren van intensieve sollicitatietrainingen tot ondersteuning bij jobhunting. De duur van deze ondersteuning is 3 tot 6 maanden. Er is een intensieve controle en begeleiding door de klantmanager.

Trede 4 – onbetaald werk

Op trede 4 delen wij klanten in die nog niet direct bemiddelbaar zijn naar regulier werk, maar die door bijvoorbeeld werken met behoud van uitkering hun arbeidskansen kunnen doen toenemen. De ondersteuning bestaat uit het opdoen van arbeidsritme door werken met behoud van uitkering op een reguliere functie, kortdurende trainingen en scholing of combinaties van deze voorzieningen. Er is een intensieve controle en begeleiding door de klantmanager. De duur van deze ondersteuning is 6 tot 12 maanden.

Trede 3 – deelname georganiseerde activiteiten

Op trede 3 delen wij klanten in die pas op langere termijn bemiddelbaar zijn naar werk. Ook voor deze klanten kan de ondersteuning bestaan uit werken met behoud van uitkering, training en scholing of combinaties van deze mogelijkheden. De duur van deze trajecten is echter langer, namelijk 12 tot 18 maanden.

Trede 2 – sociale contacten buitenshuis

Op trede 2 delen wij klanten in die geconfronteerd worden met dermate grote problemen, dat regulier werk vooralsnog uitgesloten is. Gezien de zeer beperkte arbeidskansen, worden voor deze personen geen middelen uit het participatiebudget ingezet. Deze klanten behoren tot de doelgroepen van het beleid maatschappelijke ondersteuning. Verwijzing naar activiteiten die worden uitgevoerd op basis van het beleid maatschappelijke ondersteuning is dan ook mogelijk. Onder deze activiteiten vallen bijvoorbeeld vrijwilligerswerk (met behoud van uitkering), het deelnemen aan sociale activiteiten in een buurthuis en inzet van vormen van maatschappelijke dienstverlening.

Trede 1 - geïsoleerd

De klanten die op deze trede zijn ingedeeld, hebben dusdanig grote beperkingen ten aanzien van arbeidsre-integratie dat uitstroom naar regulier werk ook op termijn uitgesloten is. Gezien het ontbreken van elk arbeidsperspectief, worden de klanten op deze trede volledig ontheven van de re-integratieverplichtingen. Deze personen behoren tot de kwetsbare doelgroep van het beleid maatschappelijke ondersteuning. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van het aanbod op grond van de Wmo, gezondheidsbeleid, sociaal-cultureel werk e.d..

Zie voor een uitgebreide beschrijving van de mogelijke vormen van ondersteuning bij arbeidsparticipatie paragraaf 9.4, de toolkit.

De participatieladder is geen statisch instrument. Jaarlijks wordt tenminste één keer beoordeeld op welk niveau van de participatieladder iemand zich bevindt. Daarbij wordt ook direct beoordeeld of dat het maximaal haalbare niveau is, of dat de persoon in kwestie nog wel één of meerdere treden kan stijgen. Klantmanagers krijgen hierdoor een duidelijk beeld van hun caseload en kunnen vorderingen van hun klanten eenvoudig bijhouden.

Van belang is hierbij te benadrukken dat de participatieladder gemeenten geheel vrij laat in de wijze waarop zij hun beleid of uitvoering hebben ingericht. De lokale inkleuring blijft dus onaangetast. De meerwaarde is dat er sprake is van 1 taal, die onderlinge vergelijkingen mogelijk maakt tussen gemeenten, maar ook tussen de verschillende organisaties binnen een gemeente en tussen individuele klantmanagers en trajectbegeleiders onderling.

9.2 Indeling tot nu toe: klantprofielen

Sinds de invoering van de Wet werk en bijstand werkt Wageningen met klantprofielen. Deze klantprofielen bepalen de afstand tot de arbeidsmarkt.

Per 1.1.2011 was het uitkeringenbestand in Wageningen onderverdeeld in de volgende klantprofielen:

KLANTPROFIELEN

Stand per 01-01-2011

Stand per 01-01-2011

Bemiddelingsprofiel

31

6,0%

3

5,0%

Werkprofiel

91

17,7%

21

35,0%

Wsw-profiel

15

2,9%

0

0,0%

Werkprofiel Ged. Arbeidsonges.

31

6,0%

4

6,7%

Activeringsprofiel

127

24,8%

19

31,7%

Zorgprofiel

70

13,6%

11

18,3%

Rustprofiel

143

27,9%

1

1,7%

Nog niet vastgelegd in bovenstaande profielen

5

1,0%

1

1,7%

Totaal hoofduitkeringsgerechtigden

513

100,0%

60

100,0%

Voor een toelichting op de klantprofielen zie bijlage 1.

Voor mensen die een uitkering WWB of WIJ ontvangen, worden participatie-instrumenten ingezet die bekostigd worden uit het participatiebudget (re-integratie, inburgering en educatie). Daarnaast worden de loonkosten voor werknemers in de gesubsidieerde arbeid uit het re-integratiedeel van het participatiebudget betaald. Deze werknemers behoren dus niet tot het uitkeringenbestand, maar worden wel uit het participatiebeleid ondersteund. De gesubsidieerde arbeid bestaat uit middel- en doelbanen. Middelbanen hebben een tijdelijk karakter en zijn bedoeld voor mensen die na verloop van tijd uit kunnen stromen naar reguliere arbeid. Doelbanen zijn banen voor mensen die niet uit kunnen stromen naar regulier werk. De doelbaan is het eindstation. Op de problematiek van de gesubsidieerde arbeid komen wij later in deze notitie terug (paragraaf 13.1).

Het is lastig om de klantprofielen één op één naar de ladder te vertalen. Op dossierniveau wordt per klant beoordeeld op welke trede van de participatieladder hij/zij geplaatst moet worden. Een globale vertaling naar de participatieladder geeft het volgende beeld:

Trede op de ladder

WWB

WIJ

Gesubsidieerde arbeid

5

153

28

0

4

64

10

3

63

10

44 (middelbanen)

2

115

6

34 (doelbanen)

1

118

6

0

513

60

Deze inschatting is indicatief. Aan de hand van een monitoring zullen wij een reële indeling maken. Dit kan betekenen dat de echte ladderindeling er anders uit komt te zien!

kader: alle uitkeringsgerechtigden worden op de participatieladder geplaatst.

9.3 Financieel kader en criteria voor de inzet van budgetten

De budgetten voor de uitvoering van het participatiebeleid komen steeds verder onder druk te staan. Het schema waarin een vergelijking is gemaakt tussen de jaren 2011 en 2014 geeft het volgende beeld. Het gaat hierbij alleen om de bijdragen die wij vanuit het Rijk hebben ontvangen en tegemoet kunnen zien.

afbeelding binnen de regeling

-Scrooge (uit Charles Dickens, a christmas Carol)

afbeelding binnen de regeling

2011

2012

2013

2014

re-integratie

€ 2.573.057,00

€ 1.530.057,00

€ 1.356.057,00

€ 1.106.057,00

inburgering

€ 1.010.893,00

€ 654.879,00

€ 301.866,00

€ -

educatie

€ 226.763,00

€ 226.763,00

€ 226.763,00

€ 226.763,00

totaal

€ 3.810.713,00

€ 2.411.699,00

€ 1.884.686,00

€ 1.332.820,00

Het totale rijksbudget participatie zal in de periode tot 2014 teruglopen tot 35% ten opzichte van 2011. Door de inzet van eigen middelen heeft het College deze terugloop al beperkt tot 41% van het oorspronkelijke budget. Op dit moment wordt gekeken naar aanvullende maatregelen om de rijksbezuiniging niet één-op-één door te vertalen naar het gemeentelijk participatiebeleid. Als blijkt dat bij de vaststelling van de budgetten voor 2012 volgens de kadernota wijzigingen plaatsvinden, zal het beleid worden aangepast door deze wijzigingen naar evenredigheid over de treden van de participatieladder te verdelen.

kader: het financiële kader voor de uitvoering van het beleid wordt gevormd door de financiële bijdrage van het Rijk en zo mogelijk aangevuld met eigen middelen.

9.4 Wat hebben wij in de aanbieding en uit welk budget wordt het bekostigd

De gemeente Wageningen beschikt over een scala aan instrumenten waarmee de klanten worden geholpen. Dit hebben wij inzichtelijk gemaakt aan de hand van een “toolkit”. Op basis van deze toolkit bepalen wij uit welk budget de instrumenten bekostigd worden, P-budget, inkomensdeel of algemene middelen.

Toolkit

Trede

Doelgroep

Instrumenten

Invulling

6

Regulier werk

Personen zijn al aan het werk of ontvangen een WW-uitkering met dreigende bijstands-afhankelijkheid

In principe beperkte ondersteuning bij de re-integratie.

Optie: preventie, voorzorg en nazorg (voorkoming van bijstandsaf-hankelijkheid).

Duur 3 maanden voor of na recht op uitkering.

-accountmanagement, jobhunting Werkgeversservice loket (WGSL)

-directe werkgeversbenadering

5

Bemiddeling naar werk

Personen hebben betaald werk met ondersteuning (aanvullende uitkering, Wsw-dienstverband) of zijn direct bemiddelbaar naar regulier werk

Accountmanagement en jobhunting;

Sollicitatietraining;

Intensieve controle en begeleiding door klantmanager.

Duur 3 tot 6 maanden.

-accountmanagement, jobhunting (WGSL)

-directe werkgeversbenadering

-projectinitiatieven (zie toelichting bij tredetoedeling)

-opstapbaan (zie toelichting bij tredetoedeling)

-praktijkbaan

-taaltrainingen op maat

-inburgering

4

Toeleiding naar werk

Personen zijn niet direct bemiddelbaar. Hieronder vallen ook personen die een WSW-indicatie hebben en op de wachtlijst staan.

Werken met behoud van uitkering op een reguliere functie; inzet van kortdurende training/scholing.

Duur 6 tot 12 maanden.

-individuele trajecten op maat

-taaltraining op maat

-life- en jobcoaching,

-opstapbaan

-werken met behoud van uitkering tegen vergoeding

-projectinitiatieven

-arbeidstrainingen

3

Arbeidsactivering

Personen zijn pas op langere termijn bemiddelbaar naar werk. Hieronder vallen ook personen die een WSW-indicatie hebben en op de wachtlijst staan.

Inzet van opleidingen; werken met behoud van uitkering (stage op niet reguliere functie).

Duur 12 tot 18 maanden.

-beroepsgerichte scholing

-mentale coaching

-motivatietraining

-life en jobcoaching

-werken met behoud van uitkering met begeleiding (soms voor vergoeding)

-individuele trajecten op maat, eventueel in de vorm van een persoonsgebonden re-integratiebudget (PRB)

-inburgeringstrajecten

2

Maatschappe lijke activering

Personen met dermate problematiek dat uitstroom naar regulier werk vooralsnog uitgesloten is

Gebruik van sociale kaart: wijkcentra, verenigingen, kerken, vrijwilligerswerk. Aanbod mogelijk vanuit beleid maatschappelijke ondersteuning.

Verwijzing naar reguliere hulpverlening.

1

Zorg

Personen met dusdanig grote beperkingen ten aanzien van arbeidsre-integratie dat uitstroom naar regulier werk ook op termijn uitgesloten is

Volledige ontheffing van de re-integratie-verplichtingen.

Aanbod mogelijk vanuit beleid maatschappelijke ondersteuning.

Eventueel vrijwilligerswerk.

Verwijzing naar reguliere hulpverlening.

Toedeling middelen

Bij de kadernota zal blijken hoe de budgetten in 2012 en 2013 er werkelijk uitzien.

De middelen worden toegedeeld aan de verschillende treden.

Beschikbaar budget 2011 (genoemde bedragen jaarbedragen; effectuering miv 1.7.2011)

Re-integratiebudget: € 2.573.057,-

Budget Wet Inburgering: € 1.010.893,-

Budget Volwasseneducatie: € 226.763,-

Extra kadernota € 300.000,-

Overheveling overschot i-deel € 350.000,-

Overheveling meeneemregeling € 95.000,-

Totaal beschikbaar Participatiebudget 2011: € 4.555.713,-

Af:

Verplichtingen Gesubsidieerde arbeid: € 1.588.037,-

ROC a12: € 226.763,-

Uitvoeringskosten € 774.000,-

Totaal beschikbaar voor toedeling: € 1.966.913,-

Beschikbaar budget begroting 2012

Beschikbaar Participatiebudget 2012: € 4.555.713,-

Af:

Overheveling I-deel € 350.000,-

Geen restant in meeneemregeling € 95.000-

Bezuinigingen kadernota 2011 € 740.000,-

Bij:

Extra kadernota € 100.000,-

Totaal beschikbaar Participatiebudget 2012 € 3.470.713,-

ROC a12: € 226.763,-

Premies vrijwilligerswerk € 225.000,-

Uitvoeringskosten € 800.000,-

Verplichtingen in Doelbanen € 520.000,-

Totaal beschikbaar voor toedeling: € 1.698.950,-

Beschikbaar budget begroting 2013

Beschikbaar Participatiebudget 2012: € 3.470.713,-

Af:

Bezuinigingen kadernota 2011 € 200.000,-

Totaal beschikbaar Participatiebudget 2012 € 3.270.713,-

ROC a12: € 226.763,-

Premies vrijwilligerswerk € 225.000,-

Uitvoeringskosten € 800.000,-

Verplichtingen in Doelbanen € 380.000,-

Totaal beschikbaar voor toedeling: € 1.638.950,-

Dit zijn begrote bedragen. De Wageningse budgetten voor 2012 en verder zullen worden vastgesteld bij de kadernota 2011. De toedeling van de middelen aan de treden van de participatieladder voor 2012 en verder zal naar evenredigheid plaatsvinden. De middelen voor doel- en middelbanen (gesubsidieerde arbeid), het ROC en de uitvoeringskosten kunnen toebedeeld worden aan alle treden van de participatieladder. De verplichtingen voor de middelbanen lopen tot uiterlijk 1 januari 2012. Bij de doelbanen ligt dit anders, omdat de overeenkomsten voor deze vorm van gesubsidieerde arbeid voor onbepaalde tijd zijn aangegaan. Voor de doelbanen hebben wij een afbouwregeling in het leven geroepen. Zie hiervoor hoofdstuk 13. De verplichtingen richting het ROC lopen tot 1 januari 2013. De uitvoeringskosten zijn bestemd voor de taken die de klantmanagers uitvoeren. Deze zijn voor onbepaalde tijd aangegaan. De klantmanagers hebben een belangrijke taak bij het beperken van de instroom in de uitkering en de bevordering van uitstroom naar werk van uitkeringsgerechtigden. Zo wordt het beslag op het inkomensdeel van de WWB binnen de perken gehouden. Daarnaast zijn de klantmanagers nodig om de toekomstige wijzigingen binnen het sociale stelsel uit te kunnen voeren. Het is niet goed mogelijk om de kosten van gesubsidieerde arbeid, ROC en uitvoeringskosten per trede van de ladder in beeld te brengen. Daarom zijn deze kosten niet in de volgende budgetverdeling opgenomen.

Wat betreft de toedeling over de treden, moet opgemerkt worden dat er per cliënt op de treden 3 en 4 meer budget toegedeeld wordt dan per cliënt op trede 5. De reden hiervoor is, dat trajecten voor mensen die lager op de ladder staan langer duren. Daarnaast leert de praktijk dat deze trajecten duurder zijn.

Toedeling van het budget per trede op basis van het budget 2011.

Trede 6: 0,1 van het beschikbare budget voor toedeling. Het beschikbare budget is € 196.691,-

Trede 5: 0,3 van het beschikbare budget voor toedeling. Het beschikbare budget is € 590.074,-

Trede 4: 0,3 van het beschikbare budget voor toedeling. Het beschikbare budget is € 590.074,-

Trede 3: 0,3 van het beschikbare budget voor toedeling. Het beschikbare budget is € 590.074,-

Totaal: € 1.966.913,-

Trede 1

Bij trede 1 is sprake van volledige ontheffing van de re-integratie verplichtingen. Voor klanten die zijn ingedeeld op deze trede worden geen middelen uit het P-budget ingezet. Er wordt eventueel gebruik gemaakt van het zorgaanbod op grond van het beleid maatschappelijke ondersteuning. De klantmanagers hebben ook een verwijsfunctie naar hulpverleningsinstanties. Daarnaast wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van de sociale kaart.

Trede 2

Bij trede 2 gaat het om personen met dermate problematiek, dat uitstroom naar regulier werk vooralsnog uitgesloten is. Voor klanten die zijn ingedeeld op deze trede worden geen middelen uit het P-budget ingezet. Ondersteuning door de klantmanager beperkt zich tot verwijzing naar hulpverleningsinstanties en naar mogelijkheden op grond van het beleid maatschappelijke ondersteuning. Voordat er groei naar hogere treden ingezet kan worden, moet eerst de (meervoudige) problematiek opgelost worden. Vrijwilligerswerk met behoud van uitkering is mogelijk. De premie bedraagt € 1 per uur met een maximum van € 1.500 per jaar.

Voorstel: 150 personen maximaal € 1.500,- premie toekennen = € 225.000,-. De kosten voor deze premies worden bestreden uit het participatiebudget, uit het deel algemene middelen.

Trede 3

Personen die op trede 3 zijn ingedeeld komen voor arbeidsactivering in aanmerking. Voor deze groep kunnen middelen uit het P-budget worden ingezet. Als er vrijwilligerswerk of werken met behoud van uitkering plaatsvindt, behoort een premie uit het participatiebudget tot de mogelijkheden. Aan personen die op trede 3 zijn ingedeeld kunnen wij de volgende instrumenten aanbieden:

projectinitiatieven;

life- en jobcoaching;

mentale coaching en motivatietrainingen;

werken met behoud van uitkering;

individuele trajecten op maat, eventueel in de vorm van een persoonsgebonden budget

(Pgb);

beroepsgerichte scholing;

inburgeringstrajecten.

Projectinitiatieven.

Bij projectinitiatieven gaat het om projecten waar personen met behoud van uitkering werkervaring op kunnen doen. Het werk wordt verricht met behoud van uitkering. Een voorbeeld van een projectinitiatief is de klussenbus. De klussenbus is een project waarmee klussen in en rond het huis worden uitgevoerd. De klussen worden met behoud van uitkering uitgevoerd. Op het terrein van duurzaamheid is een project in voorbereiding om energiebesparing in sociale huurwoningen te bevorderen, met inzet van werkzoekenden die worden opgeleid tot energieadviseur. Dit project wordt gekoppeld aan de klussenbus. Deze adviseurs worden ingezet om huurders uit de sociale huursector besparingstips te geven.

Bijkomend voordeel is, dat de klussenbus het beslag op het WMO-budget voor eenvoudige woonvoorzieningen kan verminderen. Daarnaast draagt het energieproject bij aan de doelstelling om Wageningen in 2020 klimaatneutraal te laten zijn. Naast dit project kunnen bijvoorbeeld afspraken gemaakt worden met lokale werkgevers in de detailhandel. In andere gemeenten zijn goede ervaringen met Albert Heijn, bij ons zijn goede contacten gelegd met een aantal winkelbedrijven. Een ander project in wording is Hinkeloord. Dit park heeft cultuurhistorische waarde, mensen die een arbeidstraining nodig hebben kunnen hier met behoud van uitkering aan het werk. Ook wordt bezien of de werkwijze van het regionaal actieplan Jeugdwerkloosheid aanknopingspunten biedt. Zeker kan aangesloten worden bij de lopende werkgelegenheidsprojecten.

Om de verschillende projecten te realiseren neemt de gemeente het voortouw en de regie om samen met partners en het (regionale) bedrijfsleven tot een goede invulling te komen. Het plan wordt verder uitgewerkt door o.a. gebruik te maken van de verschillende instrumenten, waaronder de Participatieplaatsen en de Opstapbanen. Daarbij zullen de mogelijkheden via Social Return optimaal worden benut .

Voor de projecten wordt € 110.000,- uitgetrokken. Vanuit trede 3 willen wij 11 personen op een project plaatsen. De duur van deze trajecten is 12 tot 18 maanden. Het bedrag is een maximumbedrag. Dat betekent dat de klantmanagers onderhandelingsruimte hebben richting werkgevers.

Life –en jobcoaching

Dit instrument is er op gericht om het leven van de mensen op orde te krijgen en daarbij ook trainingen op de werkplek uit te voeren. Dit kan gekoppeld worden aan het werken met behoud van uitkering. Gemiddeld kost dit instrument € 2.000,- per persoon. Wij willen dit instrument voor 15 personen inzetten. Dat betekent € 30.000,-.

Mentale coaching en motivatietrainingen

Deze trainingen kunnen ook voor een groep personen met een specifieke problematiek gegeven worden. Zo zijn er in het verleden motivatietrainingen gegeven aan alleenstaande ouders. Deze trainingen bleken succesvol te zijn. Wij willen een groep van 15 mensen met vergelijkbare problematiek in relatie tot werk een motivatietraining laten volgen. Deze trainingen kosten gemiddeld € 4.000, per persoon. Totaal wordt uit het beschikbare budget € 60.000,- besteed.

Werken met behoud van uitkering

Naast de projecten zijn er meer vormen van werken met behoud van uitkering mogelijk. Deze vormen van werken met behoud van uitkering kunnen bijvoorbeeld bij non-profitorganisaties verricht worden maar in de vorm van de arbeidsactivering zoals deze nu aangeboden wordt bij o.a. het Stadsatelier. Voor deze vorm van werken komen 20 personen in aanmerking. De gemiddelde trajectprijs is € 5.000,-. Totaal is hier een budget van € 100.000, - voor benodigd. Een premie uit het participatiebudget behoort tot de mogelijkheden en is onderdeel van de gemiddelde trajectprijs van € 5.000,-.

Individuele trajecten op maat eventueel in de vorm van een persoonsgebonden budget

Deze trajecten kunnen ook in de vorm van een Pgb aangeboden worden. Dit sluit goed aan bij het maatwerkprincipe. De klant krijgt zo het gevoel zelf de regie te hebben. Dit werkt motiverend. Deze trajecten kunnen uit deeltrajecten bestaan zoals een sollicitatietraining gecombineerd met schuldhulpverlening of een motivatietraining. Deze trajecten hebben een duur van 12 tot 18 maanden. De kosten voor een Pgb bedragen maximaal € 7.500. Wij willen 15 individuele trajecten aanbieden. Totaalbedrag: 15x7.500= € 112.500,-

Inburgering

Inburgeringtrajecten kosten gemiddeld € 4500,- per traject. Binnen deze trede bieden wij maximaal 16 personen een traject inburgeringtraject aan .

Besteding budget trede 3

Instrumenten aantal personen bedrag

projectinitiatieven

11

€ 110.000

Life en jobcoaching

15

€ 30.000

Mental- motivatiecoaching

15

€ 60.000

Werken met behoud van uitkering

20

€ 100.000

Individuele trajecten

15

€ 112.500

inburgering

16

€ 72.000

Totaal voor trede 3

92

€ 484.500

Trede 4

Op trede 4 zijn mensen geplaatst die niet direct bemiddelbaar zijn naar werk. Ten behoeve van deze personen worden de volgende instrumenten aangeboden:

projectinitiatieven;

arbeidstrainingen;

individuele trajecten;

taaltrainingen op maat;

life- en jobcoaching;

opstapbanen;

werken met behoud van uitkering.

Projectinitiatieven.

Zie voor de uitleg trede 3. Voor de projecten wordt € 110.000,- uitgetrokken. Vanuit trede 4 willen wij 11 personen op een project plaatsen. Er kunnen meer personen vanuit trede 4 op een project geplaatst worden, omdat de trajectduur korter is dan die van trede 3, namelijk 3 tot 6 maanden. Het bedrag is een maximumbedrag. Dat betekent dat de klantmanagers onderhandelingsruimte hebben richting werkgevers.

Arbeidstrainingen

Bij arbeidstrainingen gaat het om opdoen van arbeidsritme en vaardigheden. Deze trainingen kunnen met behoud van uitkering plaatsvinden en hebben een trajectduur van 3 tot 6 maanden. Na deze periode zijn de personen goed bemiddelbaar naar reguliere arbeid. Arbeidstrainingen kunnen worden vergeleken met de arbeidstrainingen die nu bij de Permar worden gegeven. Voor een training wordt per traject € 4.000,- uitgetrokken.

Voor 12 personen wordt een arbeidstraining ingezet. Kosten € 48.000,-

Individuele trajecten op maat

Zie voor de uitleg trede 3. Omdat deze trajecten een kortere duur hebben dan die van trede 3, is de trajectprijs ook lager. De kosten van deze trajecten worden ingeschat op € 5.000,- per stuk. Wij willen aan 10 personen dit traject aanbieden. De reden is, dat de mensen dan op trede 3 een kleinere afstand tot de arbeidsmarkt hebben, waardoor dit instrument minder ingezet hoeft te worden. Ook de trajectprijs kan vanwege de kortere afstand tot de arbeidsmarkt lager vastgesteld worden. 10 maal € 5000,-= € 50.000,-

Taaltrajecten op maat

Taaltrainingen op maat zijn vooral bedoeld voor mensen van buitenlandse afkomst. Deze taaltrainingen gaan een stap verder dan de inburgeringscursussen. Na het volgen van een taaltraining heeft de cursist een betere taalbagage om zich een plek op de arbeidsmarkt te verwerven. Wij bieden 15 taaltrainingen aan. De totale kosten komen dan op € 20.000,-.

Life en jobcoaching

Zie voor de uitleg trede 3. Binnen trede 4 bieden wij dit instrument voor 15 personen aan. De trajectprijs bedraagt € 2000,-, zodat de totale kosten € 30.000,- bedragen.

Opstapbanen

De opstapbanen wordt bekostigd met een opstapsubsidie aan de werkgever. Deze subsidie wordt afgestemd op de mogelijkheden van de klant. De subsidie wordt aan der de werkgever verstrekt indien deze een bijstandsgerechtigde in dienst neemt voor de periode van minimaal 1 jaar, en minimaal voor 32 uur per week.

Ervaringen bij andere gemeenten met het instrument opstapbanen blijken positief. Mensen die op deze wijze geplaatst worden verrichten hun werkzaamheden bij een reguliere werkgever, ze hebben bovendien vaak perspectief op een langdurig dienstverband. Dit instrument kan gecombineerd worden met begeleiding op de werkplek. Wij willen 10 personen van trede 4 hiervoor in aanmerking laten komen. Voor dit instrument is een bedrag van € 100.000,- gereserveerd.

Werken met behoud van uitkering

Zie voor de uitleg trede 3. De afstand tot de arbeidsmarkt is kleiner dan die van de personen die op trede 3 zijn geplaatst. Er is voor deze personen minder begeleiding noodzakelijk. Daarom wordt de trajectprijs op € 2.500,- gesteld. Wij willen 25 personen laten werken met behoud van uitkering. De totaalprijs bedraagt dan € 50.000,-

Inburgering

Ook van deze trede willen wij 16 mensen een traject aanbieden van € 4.500. Kosten € 72.000,-.

Besteding budget trede 4

Instrumenten aantal personen bedrag

projectinitiatieven

11

€ 110.000,-

arbeidstrainingen

12

€ 48.000,-

individuele trajecten

11

€ 55.000,-

taaltrainingen op maat

15

€ 20.000,-

life- en jobcoaching

15

€ 30.000,-

opstapbanen

10

€ 100.000,

werken met behoud van uitkering

25

€ 50.000,-

inburgering

16

€ 72.000,-

Totaal voor trede 4

115

€ 485.000,-

Trede 5

Trede 5 is bestemd voor personen die direct bemiddelbaar zijn. De trajectduur bedraagt niet langer dan 3 tot 6 maanden. Er wordt de directe werkgeversbenadering ingezet en via het Werkgeverservicepunt bij het Werkplein worden de vraag en aanbod bij elkaar gebracht. Voor trede 5 worden de volgende instrumenten aangeboden:

  • -

    accountmanagement, jobhunting (WGSL);

  • -

    directe werkgeversbenadering;

  • -

    projectinitiatieven;

  • -

    opstapbanen;

  • -

    praktijkbanen;

  • -

    taaltrainingen op maat;

  • -

    inburgering.

Een aantal instrumenten zoals individuele trajecten en trajecten arbeidstraining, die binnen de lagere treden aangeboden worden, zijn niet in trede 5 opgenomen. De reden is, dat de afstand tot de arbeidsmarkt van mensen op trede 5 relatief kort is.

Projectinitiatieven

Zie voor de uitleg de treden 3 en 4. Wij plaatsen 11 personen op een projectinitiatief. De totale kosten bedragen € 110.000,-. Het bedrag is een maximumbedrag. Dat betekent dat de klantmanagers onderhandelingsruimte hebben richting werkgevers.

Opstapbanen

Zie voor de uitleg trede 3. Wij willen 15 opstapbanen voor mensen op trede 5 aanbieden. Voor dit project is een maximumbedrag van € 150.000,- beschikbaar gesteld

Praktijkbanen

De praktijkbaan is nieuw instrument. Dit zijn betaalde banen van zes maanden, gericht op doorstroom naar regulier werk. De Praktijkbaan is een arbeidsplaats die door de gemeente wordt ingekocht; de gemeente betaalt een bijdrage in de loonkosten en bijkomende kosten. De klant treedt in dienst bij de werkgever met wie de gemeente een contract heeft afgesloten. Na een voorselectie kunnen deelnemers worden doorgeplaatst op werkplekken in zowel de profit- als non-profitsector. De inlenende werkgever betaalt hiervoor een inleenvergoeding of levert op andere wijze een bijdrage.

Wij willen 10 mensen van trede 5 een praktijkbaan aanbieden. Voor deze banen is een maximum bedrag van € 150.000,- beschikbaar gesteld.

Taaltrainingen op maat

Zie voor de uitleg trede 4. Wij bieden 15 taaltrainingen aan. De totale kosten komen op € 20.000,-.

Inburgering

Ook van deze trede willen wij 12 mensen een traject aanbieden van € 4.500. Kosten € 5.4000,-

Besteding budget trede 5

Instrumenten aantal personen bedrag

projectinitiatieven

11

€ 110.000,-

opstapbanen

15

€ 150.000,-

praktijkbanen

10

€ 150.000,-

Taaltrainingen op maat

15

€ 20.000,-.

Inburgering

12

€ 54.000,-

Totaal

63

€ 484.000,-

Trede 6

Op trede 6 staan personen die al aan het werk zijn. Toch kunnen deze personen ondersteuning krijgen vanuit het participatiebudget. Het gaat om preventieve ondersteuning en nazorg. Preventieve ondersteuning wordt verleend aan personen die een WW-uitkering ontvangen en binnen afzienbare tijd uitstromen naar de bijstand. De Wet Participatiebudget maakt deze vorm van ondersteuning mogelijk. Nazorg kan verleend worden aan personen die werk gevonden hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om mensen die productiewerk hebben aanvaard, maar met enige ondersteuning snel door kunnen stromen naar werk op een hoger niveau. Voor trede 6 worden de volgende instrumenten aangeboden:

  • -

    accountmanagement, jobhunting (WGSL);

  • -

    directe werkgeversbenadering.

Voor deze trede is € 159.091,- beschikbaar. De instroom van WW-ers is per jaar ongeveer 100. Voor deze groep wordt 75% van het budget gereserveerd. € 159.091x75%= € 119.318,- afgerond € 120.000,-. Voor 100 personen is er dus € 1.200,- per persoon bestemd. Voor de nazorg blijft er dan ongeveer € 40.000,- over.

Nuggers en ANW-ers

Volgens artikel 10 van de WWB, behoren Nuggers en ANW-ers tot de doelgroep die een aanspraak op een re-integratievoorziening kunnen doen. Wij kunnen geen inschatting maken over de grootte van de doelgroep. Als gevolg van de teruglopende budgetten zijn wij echter genoodzaakt de instroom van Nuggers en ANW-ers te beperken. Wij willen daarom een plafond instellen van 10 trajecten.

Er geen inkomensgrens bij het aanbieden van trajecten aan Nuggers en ANW-ers gesteld. Om het budget beheersbaar te houden willen wij de trajecten alleen aanbieden aan personen die tot een huishouden behoren met een inkomen een maximum van 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. De trajecten worden toegedeeld aan de treden 3, 4 en 5 van de participatieladder. Er worden geen extra middelen hiervoor beschikbaar gesteld.

Kader: het participatiebudget wordt alleen ingezet ten behoeve van klanten die perspectief hebben op werk. Voor mensen die aangewezen zijn op zorg of voor wie werk vooralsnog uitgesloten is, worden WMO-instrumenten ingezet. Uitzondering hierop vormen de uitvoeringskosten ten behoeve van de klantmanagers, deze worden volledig uit het participatiebudget bestreden.

10. Effectiviteit van het beleid

Aangezien er veel geld in omgaat, is het noodzakelijk dat het beleid effectief is. Om dit te bereiken zetten wij een aantal acties in.

We monitoren in wie we investeren en wat dat oplevert. We sturen scherp op effectiviteit. Instrumenten die niet effectief blijken, zetten we niet langer in. In de verschillende onderdelen (re-integratie, inburgering en educatie) zal zowel intern als extern één taal worden ingevoerd om onze doelgroepen en resultaten eenduidig te benoemen en te meten: het begrippenkader van de participatieladder.

Wij sturen op de realisatie van de doelen die wij stellen en het budget dat we daarvoor beschikbaar hebben.

Met de totstandkoming van het Participatiebudget zijn verschillende geldstromen en klantstromen bij elkaar gekomen. Dat stelt hoge eisen aan de wijze waarop wij onze informatiesystemen inrichten. In het bijzonder is meer inzicht nodig in de vragen, de kwaliteiten en potentie van onze klanten. Registratie en actualisatie van deze gegevens zijn noodzakelijk om gericht te kunnen investeren.

Om de effectiviteit verder te verbeteren zetten we de volgende ontwikkelingen in gang:

Preventie bij aanvragen een nog grotere rol te laten spelen: de functie preventiemedewerker heeft ertoe geleid dat meer dan 25% van de aanvragen om een bijstandsuitkering niet doorgezet werden. Hiermee werd voorkomen dat er een onterecht beroep op de budgetten gedaan werd. De preventiemedewerker krijgt instrumenten tot zijn beschikking waarmee meer dan nu mensen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt buiten de uitkering worden gehouden.

Voor opdrachtnemers die onze klanten bedienen met een participatieaanbod zal de voorwaarde gaan gelden dat zij op basis van de Participatieladder aan de gemeente rapporteren. Hierdoor komt waardevolle en eenduidige informatie over de klanten beschikbaar die beter maatwerk en efficiënte inzet van middelen mogelijk maakt. Op deze manier wordt ook de aansluiting tussen volwasseneneducatie en het overige participatiebeleid tot stand gebracht. In overleg met de betrokken instanties zal eind 2011 de Participatieladder in de volwasseneneducatie worden geïntroduceerd.

We verbeteren het eerder ontwikkelde 'dashboard'. Het dashboard zal uitgebreid worden met het onderdeel educatie. De managementinformatie zal inzichtelijker worden door meer dan nu het geval is de trajectlengte in beeld te brengen

We ontwikkelen een model voor een jaarlijkse effectiviteitsmeting voor het participatiebeleid (re-integratie, inburgering en educatie). In deze metingen wordt beoordeeld in hoeverre de trajecten hebben geleid tot het bereiken van het vooraf bepaalde doel. In het verleden werd namelijk nogal eens getwijfeld aan de effectiviteit van bepaalde instrumenten.

We willen ook leren van anderen. Daarom werken we mee aan de benchmark re-integratie en de benchmark work-first en maken we gebruik van onderzoek dat door anderen is verricht.

11. Social return

Social Return is een initiatief dat rust op het principe van wederkerigheid tussen gemeente en bedrijven. Het succes waarmee wij mensen, ook met een beperking, kunnen plaatsen op de arbeidsmarkt is in hoge mate afhankelijk van de bereidwilligheid van werkgevers om die mensen een plek te bieden binnen hun organisatie. Een flink aantal bedrijven haalt een gedeelte van hun omzet uit opdrachten van de gemeente. Vanuit die optiek zullen we de komende jaren een forse impuls geven aan Social Return.

Bij aanbestedingen (in een aantal sectoren) wordt contractueel vastgelegd dat de opdrachtnemer tenminste 5% van de loonsom of 7% van de totale aanneemsom besteedt aan het bieden van werk of leerbanen aan mensen uit de doelgroep.

In het verleden hebben wij bij de aanbesteding van de huishoudelijke zorg in het kader van de WMO de thuiszorginstellingen verplicht om 5% van hun personeelsbestand beschikbaar te stellen voor mensen uit de uitkeringenbestanden van het UWV en het gemeentelijke uitkeringenbestand. Dit heeft uiteindelijk 9 banen opgeleverd binnen de huishoudelijke zorg. Om social return tot een succes te maken, zullen de inkoopregels van de gemeente Wageningen aangepast moeten worden en moeten gelden voor meer aanbestedingen dan alleen de huishoudelijke zorg.

Maar de gemeente heeft (als werkgever) ook een eigen verantwoordelijkheid. Met de verschillende afdelingen maken we de komende periode afspraken over het aantal mensen uit de doelgroep (banen en leerwerkplaatsen) dat in de eigen organisatie geplaatst kan worden.

afbeelding binnen de regeling

12. Samenwerking met partners

12.1 Met maatschappelijke partners in de stad.

Om dit participatieplan uit te kunnen voeren is een bundeling van krachten van de verschillende partners nodig. Wij zullen de samenwerking verder intensiveren. Vooral de verschuiving naar “werken met behoud van uitkering” schept kansen. Ook de maatschappelijke negatieve gevolgen van de afbouw van de gesubsidieerde arbeid kunnen op deze manier beperkt blijven. De organisaties die bijna volledig afhankelijk zijn van de gesubsidieerde arbeid kunnen doorgaan met hun activiteiten door inzet van “werken met behoud van uitkering”.

Maar werken met behoud van uitkering kan ook bijdragen aan de integrale benadering van de uitvoering van werkzaamheden. Zo is er een klussenbus opgericht. Een aantal uitkeringsgerechtigden kan met behoud van uitkering klussen uitvoeren in en om het huis. Daarnaast kan deze bus een rol spelen bij de voorlichting voor energiegebruik. Klussen in en rond het huis kunnen het beroep op individuele WMO-voorzieningen verminderen, terwijl de voorlichting over energie bijdraagt om Wageningen CO2-neutraal te krijgen.

Wij benadrukken het belangrijkste en meest optimale doel van participatiebevordering: mensen werken waar mogelijk in een reguliere baan, in een reguliere arbeidsverhouding. De overheid heeft hierin een aanvullende rol en kan dit proces maar beperkt faciliteren. Een goede aansluiting bij de werkgevers in de stad en directe omgeving is daarom van cruciale waarde.

12.2 Samenwerking aan een krachtige arbeidsmarkt.

Deze samenwerking is nodig om vraag- en aanbod op de arbeidsmarkt goed op elkaar af te stemmen. Dit gaat verder dan alleen de samenwerking op het Werkplein te Ede. De ervaring in een aantal anderen gemeenten, waaronder Montferland, leert dat de directe werkgeversbenadering effectief is. Naast de directe benadering is samenwerking binnen de regio belangrijk, omdat het aanbod groter en gevarieerder is.

In Wageningen zijn de werkgevers vooral in de sectoren dienstverlening en onderwijs te vinden in Ede en Veenendaal is buiten de sectoren onderwijs en dienstverlening ook de industriële sector goed vertegenwoordigd. Voor een goede samenwerking is een akkoord nodig tussen de regiogemeenten en zijn de overige spelers op de markt onontbeerlijk. Deze partners zijn:

  • -

    werkgevers

  • -

    werknemersorganisaties

  • -

    uitzendbureaus

  • -

    onderwijs- en zorginstellingen

  • -

    de SW-organisatie Permar

  • -

    het UWV

Met deze partners kunnen afspraken worden gemaakt over allerlei zaken zoals arbeidstrainingen door werken met behoud van uitkering, quota’s opstapbanen werkleertrajecten e.d. Maar belangrijk is ook om een taakstelling af te spreken over het regulier in dienst nemen van klanten die in het bijstandbestand opgenomen zijn.

Kader: het participatiebeleid wordt uitgevoerd in samenwerking met de partners in de stad en de regionale werkgevers.

afbeelding binnen de regeling

13. De problematiek van de gesubsidieerde arbeid

De gesubsidieerde arbeid bestaat uit de middel- en doelbanen. Middelbanen zijn bedoeld voor mensen die na een periode van werkbegeleiding door kunnen stromen naar reguliere arbeid. Als re-integratie-instrument zijn de middelbanen niet succesvol geweest. De uitstroom naar reguliere arbeid is maar voor 10% van de middelbanen gerealiseerd. Voor doelbanen is de gesubsidieerde baan het eindstation. Deze doelbanen worden uitgevoerd bij non-profitorganisaties. De middel- en doelbanen worden bekostigd uit het re-integratiebudget. Op 1 januari 2011 waren er 78 gesubsidieerde banen (44 middel- en 34 doelbanen). Het uitkeringenbestand bedroeg op 1 januari 2011 502 huishoudens. Voor 584 personen werd het re-integratiebudget ingezet. Echter voor de 78 gesubsidieerde banen (13% van het totale bestand) wordt in 2011 40% van het participatiebudget ingezet. Gelet op de slinkende budgetten door verminderde Rijksbijdragen, is het onmogelijk om de gesubsidieerde arbeid in de huidige vorm te handhaven. Er moeten dus goede alternatieven voor deze werknemers gezocht worden. De beëindiging van de gesubsidieerde arbeid moet zorgvuldig gebeuren omdat:

werknemers verliezen werk, inkomen en de rechtspositie als werknemer;

de werkgevers de werknemer en daaraan gekoppelde subsidie verliezen;

zonder alternatieven dreigen maatschappelijk nuttige activiteiten verloren te gaan.

Het probleem zit vooral bij de doelbanen. De werknemers in een doelbaan hebben een overeenkomst voor onbepaalde tijd en werken in veel gevallen al jarenlang bij dezelfde instelling. De overeenkomsten van de werknemers in een middenbaan zijn voor bepaalde tijd afgesloten. Alle overeenkomsten van medewerkers met een middelbaan lopen voor het einde van het jaar 2011 af. Desondanks moet ook beëindiging van deze banen op zorgvuldige wijze gebeuren.

13.1 De aanpak, hoe wordt de gesubsidieerde arbeid afgebouwd.

13.1.1 Middelbanen

Alle overeenkomsten van mensen met een middelbaan lopen in 2011 af. Toch moeten er een aantal stappen gezet worden om een zorgvuldige aanpak te realiseren als vervolg op de middelbaan.

Stappen

Aanpak vanuit de positie van de werknemer in stappen:

  • -

    Er wordt op dossierniveau onderzocht wat de mogelijkheden van de werknemer zijn. Maatwerk is het uitgangspunt.

  • -

    Analyse maken op persoonsniveau met daarbij een (objectieve) loonwaardebepaling. Zo kan de kans op uitstroom naar regulier werk bepaald worden.

  • -

    Als vastgesteld is dat de kans op uitstroom naar regulier werk aanwezig is, gaat de werknemer op zoek naar werk. Dit kan in het kader van het traject “Van Werk naar Werk” (zie hierna), maar als dit niet mogelijk is naar een andere werkgever. De gemeente kan hierbij een bemiddelende en ondersteunende rol spelen.

  • -

    Als vastgesteld is dat de kans op uitstroom er (nog) niet is wordt een vorm van werken met behoud van uitkering aangeboden.

Van werk naar werk

Als uitstroom naar een andere werkgever dan deze die de middelbaan aanbood niet mogelijk is, wordt bezien of de baan “gewit” kan worden.

Met de werkgevers die de middelbanen aanbieden, moeten afspraken gemaakt worden over de eventuele doorgroei naar de reguliere functie. Hiervoor moeten van-werk-naar-werk trajecten in het leven worden geroepen. Er moeten afspraken gemaakt worden over zaken als een tijdelijke subsidie voor ondersteuning op de werkplek en de compensatie voor inkomensverlies van de werknemer. Als het “witten” van de baan niet lukt, wordt arbeidsovereenkomst automatisch beëindigd. Omdat de meeste werknemers die werkloos raken, WW-rechten opgebouwd hebben, moeten er afspraken gemaakt worden met het UWV over de bemiddeling richting regulier werk. Als er gedurende de WW-periode geen activiteiten worden ontwikkeld richting werk, is de kans op terugval groot en na de WW-periode moet de gemeente onnodig middelen inzetten t.b.v. uitkering en de re-integratie van de klant.

Nog niet van werk naar werk

Voor werknemers die hun werk kwijtraken omdat zij er niet in zijn geslaagd om door te stromen van werk naar werk, geldt dat deze aangewezen zijn op werken met behoud van uitkering. Duidelijk is dat er een grote inkomensachteruitgang plaats zal vinden. Aangetekend moet worden dat de inkomens van mensen met een middelbaan op kunnen lopen tot een niveau van 120% van het minimumloon. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de huishoudtypes (alleenstaande, eenoudergezin, of gehuwd-samenwonend). Uitgaande van 120% van het minimumloon is de achteruitgang bij terugval in de bijstand groot. Een gehuwde gaat er 20% op achteruit, een eenoudergezin 30%, terwijl een alleenstaande er maar liefst 50% opachteruitgaat.

13.1.2 Doelbanen

Stappen

Aanpak vanuit de positie van werknemer in stappen:

Voor werknemers met een doelbaan is de gesubsidieerde baan het eindstation. Uitstroom naar regulier werk is vrijwel niet mogelijk. Toch moet ook voor deze werknemers onderzocht worden of uitstroom naar regulier werk mogelijk is. Maar dit zal beperkt blijven tot het zogenaamde “witten” van banen. Werk vinden buiten het huidige gesubsidieerde dienstverband is bijna onmogelijk. Zorgvuldig handelen is daarom een vereiste! De volgende stappen moeten worden gezet:

  • -

    Per deelnemer wordt op dossierniveau bekeken wat de mogelijkheden zijn, maatwerk is hierbij een vereiste.

  • -

    Er wordt een analyse gemaakt op persoonsniveau met daarbij een (objectieve) loonwaardebepaling. Zo kan de kans op omzetting van de doelbaan naar een reguliere arbeidsovereenkomst bij dezelfde werkgever inzichtelijk worden. Om dit mogelijk te maken is afstemming met de werkgever noodzakelijk.

  • -

    Als omzetting naar een reguliere arbeidsovereenkomst niet mogelijk is, wordt omzetting naar werken met behoud van uitkering onderzocht en besproken met de werkgever.

  • -

    Bij werken met behoud van uitkering wordt een premie verleend uit het participatiebudget bij plaatsing op trede 3 van de participatieladder. Bij plaatsing op trede 2 wordt deze premie bestreden uit de algemene middelen.

Tijdpad van acties

Voor 1 juli 2011 kondigt de gemeente het genomen besluit tot afbouw van de gesubsidieerde arbeid aan bij de werkgevers. De werkgever kan zich van uit zijn rol als werkgever beraden over de voortzetting van het dienstverband na stopzetting van de loonkostensubsidie. De werkgever heeft namelijk ook een eigen verantwoordelijkheid, dit staat los van de subsidie.

Periode 1 juli 2011- 1 januari 2012

De werknemers worden opnieuw beoordeeld met behulp van een onafhankelijke diagnose-instrument een loonwaardemeter. Na beoordeling worden direct gesprekken met de werkgevers gehouden, met als doel de werknemer van werk naar werk te brengen. Voor de werknemers die in aanmerking komen voor het witten van hun baan, wordt geprobeerd dit proces op 1 februari 2012 af te ronden. Als witten van de baan niet lukt, dan moet voorzetting van de baan met behoud van uitkering met de werkgever besproken worden. Als er bij ontslag WW-rechten ontstaan, moeten met het UWV en de werkgever afspraken gemaakt worden over voortzetting van het werk met behoud van WW-rechten.

Voor werknemers die ontslagen worden en niet door kunnen werken met behoud van uitkering, wordt in samenwerking met het UWV (als er voldoende WW-rechten zijn opgebouwd) geprobeerd de werknemer zo snel mogelijk naar werk te matchen. De uitvoering moet vooral via het Werkplein te Ede plaatsvinden.

Tijdpad afbouw loonkostensubsidies

Alle middelbanen lopen in 2011 af. Dat betekent dat bij het aflopen van de laatste overeenkomst ook de subsidie stopt. Voor de doelbanen ligt dit anders. De loonkostensubsidies voor doelbanen worden gefaseerd afgebouwd in 2012. Per 1 januari 2012 met 25% ten opzichte van 2011, per 1 april 2012 en per 1 juli met nog eens 25% zodat per 1 oktober 2012 een volledige afbouw van de doelbanenloonkostensubsidie heeft plaatsgevonden. De periode 1 januari 2011 tot 1 januari 2012 kan gebruikt worden voor de onderhandelingen met de werkgevers over het witten van banen. De afbouwregeling wordt voor 1 juli 2011 richting de belanghebbenden gecommuniceerd.

Een aantal mensen met een doelbaan nadert de pensioengerechtigde leeftijd. Voor deze mensen wordt de doelbaan tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar verlengd.

14. Uitgangspunten bij de uitvoering

De budgetten dwingen ons om de uitvoering efficiënt en effectief te organiseren. Daarom hebben wij een aantal uitgangspunten voor de uitvoering gekozen. Deze zijn:

  • a.

    de klantmanager worden primair verantwoordelijk voor de re-integratietrajecten;

  • b.

    de trajecten mogen duren niet langer dan de duur genoemd in de toolkit ;

  • c.

    vanuit de autonomie van de cliënt wordt het maatwerkprincipe toegepast. Daar waar mogelijk worden de Persoonlijke Re-integratiebudgetten (Prb’s ingezet);

  • d.

    er worden meer dan nu afspraken gemaakt met werkgevers ook op regionaal niveau. De slaagkans is dan groter.

Ad. a

De klantmanager is verantwoordelijk voor het hele traject, van het moment van diagnosestelling tot de uitstroom naar werk. Maar ook als de uitstroom niet mogelijk is, met name bij klanten op de treden 0 tot 3, dan blijft de klantmanager verantwoordelijk. De klantmanager zorgt dan dat het WMO- instrumentarium ingezet wordt, zorg ingezet wordt en zaken als schuldhulpverlening geregeld worden. De klantmanager rapporteert periodiek over de positie op de ladder.

Ad. b

Nu gebeurt het nog wel eens dat trajecten erg lang duren, zonder dat de ingezette instrumenten effectief waren. Mede vanwege de beperkte financiële middelen mag een traject in principe niet langer duren dan de duur genoemd in de treden van de participatieladder.

Ad. c

Een traject plan wordt in samenspraak met de klant opgesteld. Hierbij wordt de lijn gevolgd die ook voor de jongeren in de WIJ wettelijk is voorgeschreven. Alleen als de inbreng van de klant irreëel is, kan de klantmanager daar eenzijdig van afwijken. Voor individuele trajecten wordt de mogelijkheid van een Pgb met de klant besproken.

Ad. d

De werkgeversbenadering kan het beste op regionaal niveau plaatsvinden. In de regio is het aanbod gevarieerder dan in Wageningen alleen.

15.Nieuwe ontwikkelingen op wetgevingsgebied

Het Rijk heeft met de provincies, gemeenten en waterschappen een bestuursaccoord gesloten. Eén van de onderwerpen is een nieuwe regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Deze regeling wordt met ingang van 1 januari 2013 ingevoerd. In het kort komt het er op neer dat de gemeenten de verantwoordelijkheid krijgen voor een nieuwe wet, de wet Arbeid naar Vermogen. Met deze wet worden de gemeenten verantwoordelijk voor de Wajong doelgroep die niet duurzaam voor 100% gehandicapt zijn en voor de WSW- doelgroep die niet aangewezen is op een beschutte werkplek. Daarnaast blijven de gemeenten verantwoordelijk voor de mensen die nu tot de WWB-doelgroep behoren. Dat betekent dus een grote uitbreiding van taken. De precieze inhoud van de nieuwe wet is nog niet helder. Wij zullen bij de invoering van deze wet proberen het bestaande participatiebeleid af te stemmen op de eisen die de nieuwe wet stelt.

afbeelding binnen de regeling

16. Samenvatting van de kaders

De kaders van het nieuwe beleid zijn:

kader: in Wageningen doet iedereen naar vermogen mee.

kader: bij het vaststellen van een traject worden de ambities, ideeën en initiatieven van de Wageningse inwoners betrokken.

kader: in Wageningen staat de eigen verantwoordelijkheid van de klant voorop.

kader: in Wageningen wordt aan een uitkering een tegenprestatie van de klant verbonden.

kader: elke klant in Wageningen krijgt één klantmanager en één plan.

kader: bij het vaststellen van een traject worden het maatwerkprincipe en de autonomie van de klant het uitgangspunt.

kader: het wettelijke kader wordt gevormd door de materiewetten uit de wet Participatiebudget (WWB,WI en WEB) , aangevuld met de WIJ

kader: de wettelijke doelgroep wordt gevormd door de personenkring uit het wettelijk kader.

kader: het financiële kader voor de uitvoering van het beleid wordt gevormd door de financiële bijdrage van het Rijk en zo mogelijk aangevuld met eigen middelen.

kader: alle uitkeringsgerechtigden worden op de participatieladder geplaatst.

kader: het participatiebeleid wordt uitgevoerd in samenwerking met de partners in de stad en de regionale werkgevers.

kader: het participatiebudget wordt alleen ingezet ten behoeve van klanten die perspectief hebben op werk. Voor mensen die aangewezen zijn op zorg of voor wie werk vooralsnog uitgesloten is, worden WMO-instrumenten ingezet. Uitzondering hierop vormen de uitvoeringskosten ten behoeve van de klantmanagers, deze worden volledig uit het participatiebudget bestreden

17. Conclusie

Een aantal ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat het re-integratiebeleid aan vernieuwing toe was. Zo was het oude beleid nog apart van de onderdelen educatie en inburgering geschreven. Met de komst van de Wet Participatiebudget zijn de financiële schotten tussen de WWB, WI en WEB opgeheven. Dat heeft voordelen, omdat de gemeente een meer geïntegreerd beleid kan voeren en mogelijkheden heeft om tussen de budgetten te schuiven. Dit plan is ontwikkeld op basis van een visie op mens en maatschappij. Wij wilden dit plan echter niet ontwikkelen zonder de inbreng van de samenwerkingspartners uit de stad en de leden van de raad. De twee avonden op 4 november 2010 en 20 januari 2011 hebben voor ons voldoende informatie en inspiratie opgeleverd voor de ontwikkeling van deze notitie. De snel dalende budgetten hebben ons genoodzaakt om keuzes te maken. Wij hebben bij deze keuzes de kosten zoveel mogelijk gerelateerd aan kansen op uitstroom richting werk. Dat betekent niet dat mensen die (vooralsnog) geen kans op werk hebben geen ondersteuning ontvangen. Deze ondersteuning zal echter vooral uit het WMO-instrumentarium en het zorgnetwerk komen. De klantmanagers zullen ook voor deze mensen plannen opstellen en hen door gerichte aandacht proberen hoger op de ladder te krijgen.

Speciale zorg gaat uit naar gesubsidieerde arbeid. Omdat deze trajecten een onevenredig groot deel van het budget beslaan, is handhaving in de toekomst onmogelijk. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor zowel de werknemer als de werkgever. Maar ook het maatschappelijk nut van deze arbeid staat buiten kijf. Dat is reden om de afbouw van de gesubsidieerde arbeid zorgvuldig plaats te laten vinden en vervanging te vinden binnen het participatiebudget.

Wij willen samen met de onze partners, de werkgevers en alle andere belanghebbenden de inwoners van Wageningen op een zinvolle manier laten participeren in de samenleving.