Beleidsregels vermogen in eigen woning en krediethypotheek

Geldend van 01-01-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

BELEIDSREGELS VERMOGEN IN EIGEN WONING EN KREDIETHYPOTHEEK

BELEIDSREGELS VERMOGEN IN EIGEN WONING EN KREDIETHYPOTHEEK

Artikel 1 vorm van de geldlening

Indien bijstand wordt verleend mede op grond van artikel 50 Participatiewet is de vorm van de geldlening een hypotheek. Tot de geldlening worden ook gerekend de eventuele kosten genoemd in artikel 2, derde lid.

Artikel 2 Vaststelling waarde woning

  • a. De geldlening, bedoeld in regel nummer 1, is ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Wet werk en bijstand.

  • b. Ter vaststelling van de waarde van de woning vindt taxatie plaats door een taxateur voor onroerende zaken die door Burgemeester en Wethouders in overeenstemming met de belanghebbende wordt aangewezen of door een gemeentelijke taxateur.

  • c. De kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, alsmede de bijkomende kosten, komen ten laste van de belanghebbende. De bijstand voor deze kosten wordt aangemerkt als algemene bijstand, tenzij aan de belanghebbende uitsluitend bijzondere bijstand wordt verleend.

Artikel 3 Voorwaarden en bedingen

  • a. Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden genoemd in de regels nummer 4 en 5.

  • b. De onder a. bedoelde voorwaarden worden tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte.

Artikel 4 Vaststelling hoogte aflossing

  • a. Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste tien jaar.

  • b. De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening en vindt maandelijks plaats.

  • c. Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld.

  • d. Bij een inkomen als bedoeld in artikel 32 van de Wet werk en bijstand dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm, bedoeld in artikel 19 en 45 van genoemde wet, wordt geen aflossing gevergd. Tevens wordt geen aflossing gevergd indien belanghebbende een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars ontvangt.

  • e. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stellen Burgemeester en Wethouders zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vast.

  • f. Bij de beoordeling van de omstandigheden, als bedoeld onder e., wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende, bijzondere bestaanskosten. Deze worden in mindering gebracht op het inkomen.

  • g. Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 5 Restant vordering

  • a. Indien door toepassing van regel nummer 4, sub d tot en met sub f, na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost kunnen Burgemeester en Wethouders besluiten tot buiten invorderingstelling, of is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • b. De rente, bedoeld onder a., is de wettelijke rente, verminderd met drie procent.

  • c. Indien belanghebbende naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste van het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • d. Indien belanghebbende naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders geen rente kan betalen wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • e. Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

Artikel 6 Verkoop van de woning

  • a. Bij verkoop of vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van regel nummer 5, sub c en d, bijgeschreven rente, terstond afgelost.

  • b. Bij verkoop van de woning kunnen Burgemeester en Wethouders wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van sub a, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.

  • c. Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval het bedrag toe dat op grond van artikel 34, tweede en derde lid, van de Wet werk en bijstand bij de vaststelling van de geldlening op de waarde van de woning in mindering is gebracht.

  • d. Indien bij verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

Artikel 7 Herleving recht op bijstand

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening onder verband van hypotheek wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek.

Artikel 8 Opgave

Van belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

7.2 Toelichting op de beleidsregels

Aanleiding

De klant die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf, heeft evenals in de Abw recht op bijstand voor zover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd. Indien voor de klant recht op algemene bijstand bestaat, heeft die bijstand de vorm van een geldlening indien de bijstand over een periode van een jaar naar verwachting meer bedraagt dan het netto minimumloon voor één maand en het vermogen verbonden in de woning met bijbehorend erf hoger is dan € 49.400,--.

Het begrip eigen bewoonde woning behelst in de Participatiewet ook de woonwagen en het woonschip. De Participatiewet kent dus ook een vrijlating van het vermogen gebonden in de eigen bewoonde woonwagen en woonschip, dit uiteraard voor zover tegeldemaking in redelijkheid niet kan worden geëist. Het komt er op neer dat de regeling niet langer alleen van toepassing is op registergoederen, maar ook op niet- registergoederen zoals woonwagens en woonschepen onder een bepaald tonnage. De Participatiewet beoogt hiermee de rechtseenheid te bevorderen en het hiaat in te vullen dat in deze door de rechtspraak is geconstateerd.

Voor de vrijlating van het vermogen gebonden in de eigen woning met bijbehorend erf wordt verwezen naar artikel 34, tweede lid onderdeel d Participatiewet. Het is aan Burgemeester en Wethouders om te bepalen of de als lening verstrekte bijstand al dan niet wordt gezekerd door middel van een hypotheek- of, waar het niet registergoederen betreft, pandovereenkomst. Hier bestaat dus beleidsruimte.