Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Wageningen 2020

Geldend van 01-01-2020 t/m 31-12-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Wageningen 2020

De raad van de gemeente Wageningen;

gelezen:

het voorstel aan de raad, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders 12 november 2019;

gelet op:

de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet en

de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste tot en met vierde lid, en zesde lid, 2.1.4a, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en

artikelen 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en

het gemeentelijk Beleidskader Samen Wageningen (vastgesteld 16 januari 2017)

HOOFDSTUK 1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • Algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten

  • Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • Andere voorziening: voorziening op basis van een andere wet dan de Jeugdwet op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen

  • AVG: Algemene Verordening Gegevensbescherming

  • Bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4, eerste lid, en 2.1.4a van de Wmo 2015;

  • Cliënt: de persoon conform omschrijving artikel 1.1.1 Wmo 2015 en de jeugdige en zijn ouders conform art. 1.1 in de Jeugdwet.

  • Financieel besluit: Financieel besluit jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning en participatiewet, Wageningen. Het financieel besluit wordt jaarlijks aangepast.

  • Hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet en/of behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015

  • Individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 3, tweede lid;

  • Maatwerkvoorziening: een op de inwoner toegesneden voorziening als voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wmo 2015;

  • Overige voorziening: overige voorziening voor jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid. Deze voorzieningen zijn vrij toegankelijk.

  • Pgb: persoonsgebonden budget op basis van de Jeugdwet (art. 8.1.1) of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (art. 2.3.6)

  • Toekomstplan: is een plan dat helpt om toekomstgericht en integraal te werken aan de begeleiding van jongeren naar zelfstandigheid.

  • Voorliggende voorziening: een algemene voorziening of een voorziening, op basis van een andere wet dan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of Jeugdwet, waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen

  • Wmo 2015: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

  • Voor de overige begrippen in deze verordeningen verwijzen wij naar bijlage I bij deze verordening.

Toelichting

In dit artikel zijn alleen de begrippen opgenomen die van belang zijn voor deze verordening. In bijlage I zijn alle definities uit de Jeugdwet en de Wmo 2015 opgenomen.

In de Jeugdwet en de Wmo 2015 worden verschillende begrippen gebruikt voor voorzieningen.

Wmo 2015

algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

voorliggende voorziening : een algemene voorziening of een voorziening, op basis van een andere wet dan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, waarmee aan de ondersteuningsvraag wordt tegemoetgekomen;

maatwerkvoorziening: de voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wmo 2015.

Jeugdwet:

overige voorziening: vrij toegankelijke voorziening voor jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 2.9, onder a van de Jeugdwet

andere voorziening: voorziening op basis van een andere wet dan de Jeugdwet op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

Individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2.9, onder a van de Jeugdwet;

In de verordening gebruiken we het begrip cliënt, we verstaan hieronder ook de jeugdige en zijn ouders overeenkomstig de definitie uit de Jeugdwet. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ wordt bedoeld: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).

HOOFDSTUK 2 Algemeen

Artikel 2.1 Gemeentelijke toegang tot jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning

  • Het college bepaalt met inachtneming van het artikel 2.3 van de Jeugdwet en artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de Wmo 2015 bij nadere regeling op welke wijze in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening en/of een individuele voorziening in aanmerking komt. Het college geeft daarbij aan op welke wijze hij cliënten informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp en/of maatschappelijke ondersteuning te doen.

Toelichting

Een cliënt kan met een hulpvraag terecht bij de gemeente. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de cliënt zal gekeken worden wat de cliënt eventueel zelf of met behulp van zijn netwerk kan doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij toegankelijke voorziening is of een maatwerkvoorziening of een individuele voorziening. Bij maatwerk en individuele voorzieningen is een beschikking van het college nodig. In dit artikel is ervoor gekozen om de gehele procedure van melding, cliëntondersteuning tot en met de beschikking in door het college vast te stellen nadere regels op te nemen. Hiermee wordt voor de cliënt alles in één document overzichtelijk weergegeven. Ook de mogelijkheid van een 2nd opinion zal daarin meegenomen worden.

Toegang en hulp en ondersteuning via Veilig Thuis.

Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van (kinder)mishandeling, motiveert zo nodig cliënten tot accepteren van hulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet en de Wmo 2015 zelf geregeld en komt daarom niet terug in deze verordening.

Artikel 2.2 Criteria voor een maatwerkvoorziening en individuele voorzieningen

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening of individuele voorzieningen als:

  • a. Eigen kracht en de hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk onvoldoende oplossing bieden.

  • b. Algemeen gebruikelijke voorziening, algemene voorzieningen, overige voorzieningen of andere, voorliggende voorzieningen, onvoldoende oplossing bieden.

  • 2. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening. Deze wordt slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, tenzij

  • a. de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

  • b. tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

  • c. als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 3. Ten aanzien van woonvoorzieningen geldt het volgende:

  • a. Als de cliënt zijn hoofdverblijf heeft in een instelling voor langdurige zorg, kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte elders in de gemeente Wageningen. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van deze woonruimte met een door het college vast te leggen maximumbedrag. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, en een toilet kan bereiken en gebruiken

  • b. Een woonvoorziening wordt geweigerd indien: de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarover tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • c. Het college stelt bij nadere regeling aanvullende criteria voor beschermd wonen.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening of een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening. De cliënt heeft de mogelijkheid om door middel van bijbetaling een voorziening te verkrijgen van betere kwaliteit of comfort.

Toelichting

Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening of individuele voorziening komt het op maatwerk aan. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen en individuele voorzieningen zullen worden verstrekt.

Om te bepalen welke voorziening nodig is, wordt er een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen om:de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen,te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren,om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening of individuele voorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 of Jeugdwet valt. Voor het bepalen van de gebruikelijke hulp biedt het protocol gebruikelijk hulp een richtlijn. Daarnaast kan het voor het in beeld brengen en het activeren van netwerk van belang zijn om een familienetwerkberaad te organiseren.

Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening of individuele voorziening verstrekt kan betrokkene tegen de weigeringsbeschikking bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan de kaders binnen de Wmo 2015 en de Jeugdwet.

Artikel 2.2.3b stelt dat een woonvoorziening wordt geweigerd indien: de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarover tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college. Conform de uitspraak van de CRvB van 22 augustus 2018 moet het gaan om reeds aanwezige beperkingen in plaats van anticiperen op onzekere gebeurtenissen. De afwegingen moeten gaan over de aanwezige beperkingen in relatie tot de aanvraag. Als iemand een beperkte mobiliteit heeft en verhuist van een gelijkvloerse woning naar een woning met trap, was voorzienbaar dat de nieuwe woning niet geschikt is. Het College kan bijvoorbeeld een aanvraag voor een traplift op basis van dit artikel afwijzen.

In de praktijk is er altijd overleg tussen alle betrokkenen of er van een eventuele verhuizing sprake kan zijn. Het is belangrijk dat cliënt, het sociale netwerk, hulpverleners en gemeente met elkaar de voors en tegens afwegen. Hierbij is het beleid om langer thuis te blijven wonen en het maatwerkprincipe het uitgangspunt.

Het college stelt bij nadere regeling aanvullende criteria voor beschermd wonen. Gemeente Ede is centrumgemeente voor beschermd wonen. Dit betekent dat de financiële middelen die het Rijk beschikbaar stelt voor beschermd wonen, naar centrumgemeente gaan. Gemeente Wageningen voert een pilot waarbij wij zelf uitvoeren. Aanvullende criteria voor Beschermd Wonen zijn vastgelegd in de “Beleidsregel Beschermd Wonen 2015 Valleiregio (14.0225662)” vastgesteld door het college van Wageningen op 9 december 2014.

In lid 4 staat dat het college de meest goedkope en adequate maatwerkvoorziening of individuele voorziening verstrekt. Onder adequaat verstaan we passend bij de behoeften en (on)mogelijkheden van de cliënt. De cliënt kan kiezen voor een andere, duurdere voorziening, bijvoorbeeld omdat deze meer comfort biedt of betere kwaliteit. De meerkosten van deze voorziening komen voor rekening van de cliënt.

Artikel 2.3 Inhoud beschikking voor maatwerkvoorzieningen, individuele voorzieningen en pgb

  • Het college stelt bij nadere regeling de inhoud van de beschikking vast.

Toeliching

Indien de cliënt een formele aanvraag bij het college indient, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen. Cliënten kunnen hiertegen bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. Het college stelt bij nadere regeling de inhoud van de beschikking vast.

Artikel 2.4 Regels voor pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet of artikel 2.3.6 van de Wmo 2015.

  • 2. Pgb voor de inzet van het sociale netwerk is niet bedoeld voor hulp die redelijkerwijs van het sociale netwerk gevraagd kan worden. Het college kan hiervoor nadere regels opstellen.

  • 3. De hoogte van het pgb voor dienstverlening:

  • a. wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe de cliënt het pgb gaat besteden;

  • b. bedraagt niet meer dan maximaal 75% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening of individuele voorziening in natura. Het pgb moet echter altijd toereikend zijn voor een veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten.

  • 4. De hoogte van een pgb voor een hulpmiddel wordt gebaseerd op ten hoogste de kostprijs van het hulpmiddel die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als het hulpmiddel in natura zou zijn verstrekt.

  • 5. Als vervoer onderdeel uitmaakt van de pgb aanvraag, dan kent het college de goedkoopst adequate vervoersvoorziening toe.

  • 6. Het college is bevoegd om af te wijken van het gestelde in lid 3 als belangrijke maatschappelijke initiatieven en cliënten die via pgb zorg inkopen hierdoor in de problemen komen.

  • 7. Voor de inzet van het sociale netwerk geldt altijd een lager tarief maar minimaal 100% van het minimumloon.

  • 8. Het college stelt nadere regels over de berekeningswijze van pgb’s. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van hulp en ondersteuning met de te bieden deskundigheid, het vereiste opleidingsniveau en dat er gewerkt wordt volgens toepasselijke professionele of kwaliteitsstandaarden.

  • 9. Het college verleent geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 10. Tussenpersonen of belangenbehartigers worden niet uit het pgb betaald.

  • 11. Het college kan de aanvraag voor pgb weigeren als:

  • a. Er sprake is van een progressief ziektebeeld, waardoor de voorziening waarvoor pgb wordt aangevraagd op korte termijn niet meer voldoet.

  • b. De voorziening collectief vervoer betreft, waarmee de aanvrager volledig in zijn vervoersbehoefte kan voorzien.

  • 12. Opschorting betaling uit het pgb. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de Wmo en artikel 8.1.4 van de

Toelichting

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 en op grond van artikel 8.1.1. van de Jeugdwet een pgb verstrekken voor individuele en maatwerkvoorzieningen. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt. Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen.

Uit artikel 8.1.1, derde lid van de Jeugdwet en artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wmo, volgt dat bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om jeugdhulp en ondersteuning te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. De te stellen voorwaarden kunnen niet echter zover gaan dat het inschakelen van informele hulp geheel wordt uitgesloten. In het tweede lid staat dat pgb voor het sociale netwerk alleen wordt ingezet voor het sociale netwerk, als deze inzet niet redelijkerwijs van het sociaal netwerk gevraagd kan worden. Bij de toegang wordt dit samen met de cliënt besproken. Het college heeft dit nadere regels verder uitgewerkt.

De hoogte van het pgb moet in de Verordening zijn vastgelegd. Het college kan wel nadere regels opstellen over de berekeningswijze van het pgb. In lid drie is geregeld dat de hoogte van het pgb voor dienstverlening maximaal 75% is van de kostprijs van de vergelijkbare zorg in natura. Het gaat dan om de kostprijs van de goedkoopst, adequate individuele voorziening of maatwerkvoorziening. Mocht deze 75% niet voldoende zijn en belangrijke maatschappelijke initiatieven of inwoners die via de PGB zorg inkopen komen hierdoor in de problemen, kan maatwerk worden toegepast (zesde lid).

Pgb voor hulpmiddelen (vierde lid) wordt gebaseerd op ten hoogste de kostprijs van het hulpmiddel in natura die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen.

Als vervoer onderdeel uitmaakt van de pgb aanvraag, dan kent het college ook de goedkoopst adequate vervoersvoorziening toe (vijfde lid). Welke dit is, is afhankelijk van de mate waarin de pgb-gerechtigde, zijn ouders en/of het sociaal netwerk zelf het vervoer kunnen organiseren en wat redelijkerwijs van hen verwacht mag worden.

Binnen het pgb zijn de volgende mogelijkheden:

-een kilometervergoeding voor het vervoer van huis naar de locatie waar de hulp/ondersteuning geboden wordt;

-een vergoeding van de kosten van het openbaar vervoer, tweede klas.

Voor de inzet van het sociale netwerk geldt altijd een lager tarief (zevende lid). Ook als het sociale netwerk voldoet aan de professionele standaarden.

Het negende lid geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren. Ook tussenpersonen of belangenbehartigers kunnen niet uit het pgb betaald worden (tiende lid).

In het elfde lid zijn de aanvullende gemeentelijke regels opgenomen om pgb te weigeren, naast de wettelijke bepalingen. In de Wmo 2015 en Jeugdwet is al vastgesteld dat het college een pgb kan verstrekken, indien:

  • 1.

    De cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren

  • 2.

    De cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder door hem niet passend wordt geacht. (Jeugdwet)

  • 3.

    De cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen (Wmo2015)

  • 4.

    Naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de individuele voorzieningen behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken, van goede kwaliteit zijn.

Voorbeelden van een weigeringsgrond met betrekking tot het eerste punt is:

  • er is sprake van schuldsanering of schulden;

  • eerdere fraudering met een PGB;

  • gok- of drugsverslaving.

In het elfde lid is geregeld dat het college de aanvraag voor pgb kan weigeren als er sprake is van een progressief ziektebeeld, waardoor de voorziening waarvoor pgb wordt aangevraagd op korte termijn niet meer voldoet. Er zijn situaties denkbaar waarin er sprake is van een progressief ziektebeeld waarbij het tempo van de verslechtering van de conditie van de patiënt niet te voorspellen is (bijvoorbeeld bij de ziekte A.L.S.). Indien er sprake is van een progressief ziektebeeld waardoor de voorziening waarvoor pgb wordt aangevraagd op korte termijn niet meer voldoet gaat de gemeente in overleg met de burger actief op zoek naar een gepaste oplossing waarmee de burger akkoord kan gaan. De gekozen oplossing dient de eigen regie en zelfredzaamheid van de burger te stimuleren en te faciliteren.

Als vervoer onderdeel uitmaakt van de pgb aanvraag, dan kent het college ook de goedkoopst adequate vervoersvoorziening toe. Als de pgb-gerechtigde of zijn ouders niet in staat is met eigen kracht of met behulp van het sociaal netwerk, vervoer te organiseren, of dat de afstand en frequente van het vervoer de gebruikelijke zorg overschrijdt, dan kan een collectieve vervoersvoorziening worden toegekend. Als de pgb gerechtigde aangewezen is op collectief vervoer, dan kan het college het pgb weigeren.

Het twaalfde lid geeft het college de mogelijkheid om de betalingen aan de SVB maximaal 13 weken op te schorten als er aanwijzingen zijn dat het pgb niet wordt gebruikt voor het doeleinde waarvoor het is verleend.

Overigens heeft de Sociale Verzekeringsbank de gemeente gemandateerd voor eenmalige of incidentele pgb, bijvoorbeeld voor woningaanpassingen en vervoersmiddelen, om op verzoek van de budgethouder betalingen te verrichten ten laste van een door het college toegekende eenmalige pgb.

Artikel 2.5 Kwaliteitseisen

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

  • a. het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt

  • b. het afstemmen van de voorzieningen aan de wensen, behoeften en specificaties van de cliënt;

  • c. het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van hulp en ondersteuning;

  • d. erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • e. het zoveel en waar mogelijk betrekken van het netwerk van de cliënt bij de ondersteuning. De aanbieder sluit aan bij het uitgangspunt 1 gezin – 1 plan – 1 regisseur.

  • f. voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken

  • g. het zich houden aan de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, de meldplicht calamiteiten en de meldplicht geweld bij het verlenen van hulp en ondersteuning en het meldpunt discriminatie en pesten in voorkomende gevallen gebruiken.

  • h. het voeren van een vastgelegd privacybeleid en het conformeren aan de eisen omtrent gegevensverwerking (privacy en toestemming) zoals opgenomen in de Wmo 2015 hoofdstuk 5 en de Jeugdwet hoofdstuk 7 en de Wet bescherming persoonsgegevens.

  • i. het vervullen van een actieve signalerende functie ten aanzien van de gezondheidssituatie, de leefomstandigheden en de sociale omgeving van de cliënt.

  • j. het beschikken over professionele vaardigheden en kennis met betrekking tot de aanpak van kindermishandeling bij de hulp en ondersteuning aan jeugdigen. Hierbij geldt de door het NJi opgestelde “Competenties in relatie tot de aanpak van kindermishandeling”, als leidraad.

  • k. het gebruik maken van de verwijsindex risicojongeren (VIR), indien van toepassing.

  • l. het zorgdragen voor een goede doorgaande zorglijn van 18- naar 18+. Zij starten, samen met de jeugdige, op 16 jarige leeftijd met het maken van een toekomstplan. Netwerkondersteuning en een overdracht naar eventuele andere hulpverlening maakt nadrukkelijk onderdeel uit van het toekomstplan.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Toelichting

Dit artikel betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder.

In de ‘kaders voor de verordening 3D’ is besloten om aanvullende kwaliteitseisen op te leggen. Voor de jeugdhulp zijn kwaliteitseisen opgenomen in de Jeugdwet waarbij de gemeente aanvullende kwaliteitseisen stellen. Dit artikel is daarom ook van toepassing voor de jeugdhulp.

De aanvullende kwaliteitseisen zijn gebaseerd op de eisen bij de inkoop van de maatwerk en individuele voorzieningen. De kwaliteitseisen zijn ook van toepassing op aanbieders die via pgb hulp en ondersteuning bieden.

Artikel 2.6 Privacy en omgang met privacygevoelige informatie

  • 1. Het college verwerkt uitsluitend persoonsgegevens op basis van een van de in artikel 6 Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) genoemde rechtmatigheidsgrondslagen.

  • 2. Het college informeert cliënt over de verwerking van zijn persoonsgegevens conform artikel 13-14 AVG m.b.t. welke gegevens worden verwerkt, waarom deze worden verwerkt en welke gegevens eventueel (en met wie) worden gedeeld.

Toelichting

De decentralisaties in het Sociaal Domein raken mensen in kwetsbare posities. De gegevens die inwoners aan professionals verstrekken zijn vaak zeer gevoelige persoonsgegevens. De gemeente en professionals moeten daarom zeer zorgvuldig met deze gegevens omgaan.

Op de verwerking van persoonsgegevens zijn de AVG, de Uitvoeringswet AVG en de materiewetten uit het Sociaal Domein van toepassing. Persoonsgegevens mogen pas gedeeld of verzameld (verwerkt) worden indien daarvoor een rechtmatige grondslag bestaat. Binnen het sociaal domein gelden voornamelijk de wettelijke plicht (artikel 6 lid 1 sub c AVG) en de taak van algemeen belang (publieke taak; artikel 6 lid 1 sub e AVG) als rechtmatigheidsgrondslagen. Tevens kan een overeenkomst tussen cliënt en gemeente als grondslag dienen voor het rechtmatig verwerken van persoonsgegevens (artikel 6 lid 1 sub b AVG. In het geval een individuele geheimhoudingsplicht van een medewerker dit voorschrijft, is ondubbelzinnige toestemming van cliënt vereist voor het uitwisselen van persoonsgegevens

In uitzonderlijke situaties mag de gemeente persoonsgegevens verwerken indien er sprake is van een vitaal belang. Vitaal belang wil zeggen dat de gegevenswerking dringend noodzakelijk is ter bestrijding van een ernstig gevaar voor de gezondheid van de cliënt (artikel 6 lid 1 sub d AVG). Een voorbeeld is een dringende medische noodzaak. Als iemand bijvoorbeeld buiten bewustzijn is, kan diegene geen toestemming geven. De persoonsgegevens mogen dan zonder zijn of haar toestemming aan een arts doorgegeven worden. Van vitaal belang kan sprake zijn bij meervoudige problematiek. Bijvoorbeeld als de veiligheid van een gezin met meervoudige problematiek of de omgeving in het geding is.

Binnen de gemeentelijke organisatie zijn passende technische en organisatorische maatregelen genomen voor een veilige en zorgvuldige verwerking van persoonsgegevens. Met externe organisaties die persoonsgegevens voor de gemeente verwerken, wordt schriftelijk afgesproken dat zij eveneens passende maatregelen nemen om persoonsgegevens veilig en zorgvuldig te kunnen verwerken.

Ten slotte hebben mensen recht op duidelijke informatie over wat de gemeente met hun persoonsgegevens doet. Wij moeten onze systemen, processen en interne organisatie op deze rechten inrichten. Zodat wij op de juiste manier gehoor kunt geven aan verzoeken van mensen die hun rechten uitoefenen. Indien een inwoner vragen heeft over dit onderwerp kan hij of zij gebruik maken van het mailadres: privacy@wageningen.nl. Voor verdere informatie over dit onderwerp wordt verwezen naar het privacyverklaring van de gemeente en het Register van verwerkingsactiviteiten: http://www.wageningen.nl/Bestuur/Beleid_en_regelgeving/Privacyverklaring.

Artikel 2.7 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen van individuele of maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015 en de Jeugdwet.

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet en artikel 2.3.8 van de Wmo 2015 doet een cliënt op verzoek of zo snel mogelijk uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening, maatwerkvoorziening of pgb.

  • 3. Onverminderd artikel 8.1.4 van de Jeugdwet of artikel 2.3.10 van de Wmo 2015 kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening, maatwerkvoorziening of pgb herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

  • a. de cliënt, onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b. de cliënt niet langer op de individuele voorziening, maatwerkvoorziening of op het pgb is aangewezen;

  • c. de individuele voorziening, maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

  • d. de cliënt niet voldoet aan de voorwaarden van de individuele voorziening, maatwerkvoorziening of het pgb, of

  • e. de cliënt de individuele voorziening, maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

  • 4. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening, maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na verlening niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden, tenzij de cliënt aannemelijk kan maken dat buiten zijn schuld de voorziening (nog) niet kon worden gerealiseerd.

  • 6. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s en het gebruik van maatwerkvoorzieningen.

  • 7. Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 8. Indien het recht op pgb is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

Toelichting:

Dit artikels is een uitwerking van de bij nota van wijziging ( Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.8, onder a, van de Jeugdwet, en de uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de Wmo 2015, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of maatwerkvoorziening, evenals van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Ook deze bepaling beoogt het standaardiseren met de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. Zie ook de toelichting onder artikel 2.4. In de toelichting op de nota van wijziging is voorts vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.

Jeugdwet:

Het tweede lid berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de Jeugdwet. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot de pgb. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.

Het derde lid is geënt op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de wet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de wet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.

Wmo 2015

Het tweede, derde en vierde lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen (artikel 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1). Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Het derde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het tweede lid, onder e (dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet).

In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de Wmo 2015 zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Hierbij wordt rekening gehouden met de financiële situatie van de cliënt. Indien nodig zal er een koppeling met schuldhulpverlening gemaakt worden. Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’

In het zevende lid is dan ook de bepaling opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.

Artikel 2.8 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • Het college geeft invulling aan de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Toelichting

Artikel 2.1.6 van de Wmo 2015 stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Hierbij is de woonplaats van de cliënt bepalend, het betreft dus ook mantelzorgers die in andere gemeenten wonen. Het college geeft jaarlijks invulling aan de waardering.

Artikel 2.9 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

  • 1. Personen met een beperking of chronische ziekte die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben en financieel niet-redzaam zijn – waaronder in ieder geval inwoners met een inkomen lager dan 130% van de toepasselijke bijstandsnorm - kunnen bij het college een tegemoetkoming aanvragen ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. Het college stelt hierover nadere regels vast.

  • 2. De hoogte van de tegemoetkoming is maximaal het wettelijke verplichte eigen risico dat opgelegd wordt door de ziektekostenverzekeraars.

  • 3. Het college legt de hoogte van de vergoeding vast in het Financieel besluit.

Toelichting:

Een tweetal financiële regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten is per 2015 afgeschaft, te weten de ‘Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten’ en de ‘Compensatie Eigen Risico’. Om de financiële gevolgen van deze afschaffing gedeeltelijk te kunnen compenseren is de Wmo op dit punt aangepast en is een bepaling toegevoegd. Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.7 van de Wmo 2015. Daarin is opgenomen dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische ziekte die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. Dit is een mogelijkheid voor lokaal maatwerk aansluitend op landelijke fiscale regelingen.

In de ‘kaders van de verordeningen 3d’ heeft de gemeenteraad op 7 juli besloten dat het hier een bredere doelgroep betreft en het gaat om personen met een beperking of chronische ziekten in plaats van alleen chronische psychische of psychosociale problemen. Inwoners die financieel niet-redzaam komen voor een tegemoetkoming in aanmerking. Bij financieel niet-redzaam, speelt niet alleen het inkomen een rol maar ook bijvoorbeeld schulden. Om mogelijke onzekerheid te voorkomen krijgen cliënten met een inkomen minder dan 130% van de toepasselijke bijstandsnorm in ieder geval een tegemoetkoming. De hoogte van de tegemoetkoming is maximaal het eigen risico zoals gehanteerd door de zorgverzekeraars. In de nadere regels is de tegemoetkoming verder uitgewerkt.

Artikel 2.10 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wmo en de Jeugdwet artikel 2.11 en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst, stelt het college vast:

  • a. een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

  • b. een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

  • 1°. een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

  • 2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

  • a. overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wmo 2015, en hoofdstuk 4 van de Jeugdwet.

  • b. rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wmo, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs in ieder geval op de volgende kostprijselementen:

  • a. de kosten van de beroepskracht

  • b. redelijke overheadkosten;

  • c. kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

  • d. reis en opleidingskosten;

  • e. indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

  • f. overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen

  • 4. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid, hij een overeenkomst aangaat.

Toelichting

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet en Wmo 2015, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet en artikel 2.6.4, eerste lid, van de Wmo 2015).

Bij verordening moeten regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet en artikel 2.6.6, eerste lid van de Wmo 2015). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is tenminste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Met ingang van 1 juni 2017 is via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) een nieuw artikel 5.4 toegevoegd aan het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Het artikel heeft tot doel dat de gemeente een reële prijs betaalt voor Wmo-diensten, waarmee de aanbieder kan voldoen aan de gemeentelijke eisen van kwaliteit en continuïteit van deze dienst en de arbeidsrechtelijke verplichtingen aan de beroepskracht die de dienst verleent.

De AMvB is van toepassing op alle vormen van Wmo-dienstverlening, uitgezonderd de verstrekking van hulpmiddelen, individuele vervoersvoorzieningen en woningaanpassingen. Wij passen de kostprijselementen ook toe voor de jeugdhulp .

De gemeenteraad stelt in artikel 2.10 de basis vast van de kostprijselementen zoals kosten van de beroepkracht, redelijk overheadkosten. Het college werkt deze elementen verder uit. Bijvoorbeeld: de kosten van de beroepskracht kan bestaan uit bruto uurtarief, vakantiebijslag, eindejaarsuitkering en werkgeverslasten. Het college neemt deze prijs op in de documenten van een aanbestedingsprocedure en is tevens de ondergrens voor een inschrijving in een aanbestedingsprocedure.

Eerste lid

In dit artikel wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde, of een vaste prijs vaststelt of een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Indien het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.

Tweede lid

Bij het vaststellen van de prijs dient het college rekening te houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet en met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt indien de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.

Derde lid

Het college moet de vaste prijs of de reële prijs minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen. De opsomming in dit lid is niet uitputtend. De gemeente kan er elementen aan toevoegen.

Vierde lid

Dit lid is opgenomen ter wille van de leesbaarheid en de samenhang van het hele artikel 18. Het college bepaalt met welke derde hij een overeenkomst aangaat. Hieronder wordt verstaan een aanbieder, te weten een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die jegens het college gehouden is een voorziening te leveren. Het overeenkomen van contracten is het primaat van het college. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

Artikel 2.11 Klachtregeling

  • 1. Het college stelt een laagdrempelige, niet-formalistische regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2. Aanbieders stellen een laagdrempelige, niet-formalistische regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen in het kader van de Wmo 2015 en Jeugdwet.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Toelichting

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. Als klachtenregeling voor klachten over de gemeentelijke medewerkers fungeert de huidige gemeentelijke klachtenprocedure

In de Jeugdwet is het klachtrecht wettelijk geregeld (artikel 4.2.1). In de Wmo 2015 (artikel 2.1.3) is bepaald dat de gemeente dit in de verordening regelt. Voor de volledigheid wordt in het artikel ook de Jeugdwet genoemd.

In het tweede lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de WMO, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de WMO).

In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder). Cliënten die zich benadeeld voelen, deponeren deze klacht bij de betreffende aanbieder. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt.

Door onder andere periodieke overleggen ziet de gemeente toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders (derde lid).

De mogelijkheid van bezwaar en beroep is geregeld in de Algemene Wet bestuursrecht. We nemen dit daarom niet op in de verordeningen. We zullen onze cliënten wijzen op de mogelijkheden. In onze beschikkingen noemen we de mogelijkheden van bezwaar en beroep in ieder geval.

Artikel 2.12 Inspraak en betrekken van inwoners bij het beleid

  • 1. Het college betrekt de inwoners van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt inwoners, adviesraad en cliëntenraad vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning te doen, gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat inwoners kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Toelichting

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het beleid voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning, als ook op de andere terreinen. De inspraak geldt voor alle inwoners. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment in zijn leven in aanraking kan komen met de behoefte aan ondersteuning. Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

HOOFDSTUK 3 bepalingen specifiek voor jeugdhulp

Artikel 3.1 Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende vormen van overige voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

  • a. informatie en (opvoed)advies gerelateerd aan jeugdhulp

  • b. kortdurende individuele, niet specialistische behandeling

  • c. kortdurende individuele, niet specialistische begeleiding

  • d. begeleiding groep(dagbesteding) in een algemene voorziening

  • 2. De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

  • a. intensieve en/of specialistische behandeling

  • b. intensieve en/of specialistische begeleiding individueel.

  • c. begeleiding groep (dagopvang/dagbesteding) in een “beschermde omgeving”.

  • d. (tijdelijk) verblijf.

Toelichting

In artikel 3.1. is uitvoering gegeven aan artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet (hierna: wet), op grond waarvan de gemeente verplicht is bij verordening regels te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige jeugdhulpvoorzieningen. Los van deze verplichting vindt de gemeente het belangrijk dat voor iedereen duidelijk is wat het gemeentelijke aanbod aan jeugdhulpvoorzieningen is. Ook vindt de gemeente het belangrijk dat op voorhand duidelijk is – uitgaande van toegang tot de jeugdhulp via de gemeente – welke vormen van voorzieningen alleen toegankelijk zijn na een besluit van de gemeente (de ‘individuele voorzieningen’) en welke in beginsel vrij toegankelijk zijn voor iedereen waarvoor ze bedoeld zijn (de ‘overige voorzieningen’). Daarom zijn in dit artikel de vormen van jeugdhulp die in ieder geval door de gemeente worden geboden opgesomd. Van verschillende van de hier genoemde vormen van jeugdhulp bestaan diverse varianten. De inzet van een specifieke variant zal steeds afhankelijk zijn van de uitkomst van het onderzoek en de betreffende situatie en de specifieke behoeften van de jeugdige en zijn ouders.

Artikel 3.2 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

Toegang

In artikel 2.5, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij toegankelijke (overige) voorzieningen als de individuele voorzieningen.

Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft.

De jeugdige kan hiervoor terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. Bij deze beoordeling moet de jeugdhulpaanbieder zich houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken gaan over hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Met de artsen maakt de gemeente afspraken hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, vooral bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn.

De insteek is dat de gemeente zich niet mengt in het professionele oordeel van de huisarts. De jeugdige en zijn ouders kunnen bij de gemeente wel terecht met vragen over het gemeentelijk aanbod of de mogelijkheid van pgb

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Artikel 3.3 Vertrouwenspersoon jeugdhulp en cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2. Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner en onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Toelichting

Dit artikel heeft alleen betrekking op de jeugdhulp. In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de Jeugdwet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. Bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet) zal een nadere uitwerking worden gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

Naast de vertrouwenspersoon jeugdhulp kunnen ouders ook een beroep doen op de onafhankelijke cliëntondersteuning.

De cliëntondersteuner kan helpen met:

  • Onderzoeken van de hulpvraag

  • kiezen wat voor zorg of ondersteuning er eventueel moet komen

  • de hulp regelen die bij u pas

  • verschillende soorten hulp op elkaar afstemmen

  • bepalen of de hulp goed heeft gewerkt.

Artikel 3.4 Informatieplicht calamiteiten en geweld

  • Jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen informeren de gemeente gelijktijdig met de melding zoals uitgevoerd wordt conform artikel 4.1.8 van de Jeugdwet.

Toelichting

Op basis artikel 4.1.8 moet de jeugdhulp aanbieder en gecertificeerde instelling een calamiteit of geweldsincidenten melden bij de met de toezicht belaste ambtenaar van de Rijksinspectie (de Inspectie Jeugdzorg, Inspectie voor de Gezondheidszorg, Inspectie Veiligheid en Justitie).

Gezien de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de jeugdhulp en de maatschappelijke onrust als gevolg van calamiteiten en geweld, is het van belang dat de gemeente ook direct wordt geïnformeerd. Het college legt afspraken vast over het melden van calamiteiten rond kinderen en jongeren tot 18 jaar, het delen van informatie en de afstemming over de externe communicatie richting gemeenteraad, media en inspectie. Zowel de gemeente als jeugdhulpinstellingen zijn dan goed voorbereid op de (bestuurlijke) gevolgen van calamiteiten.

Voor geweldsincidenten bij gemeentelijke medewerkers geldt het gemeentelijke agressieprotocol.

HOOFDSTUK 4 bepalingen specifiek voor maatschappelijke ondersteuning

Artikel 4.1a Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt,

  • 2. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een bij verordening aangewezen algemene voorziening zolang de cliënt van deze voorziening gebruik maakt.

  • 3. De bij verordening aangewezen algemene voorzieningen zijn:

  • a . begeleiding;

  • b . dagbesteding;

  • 4. De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb en voor bij verordening aangewezen algemene voorzieningen, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 5. Indien een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, is de bijdrage verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 6. In afwijking van het tweede lid is geen bijdrage verschuldigd voor de volgende bij verordening aangewezen algemene voorzieningen:

    a. pilot DACT, dagbesteding zonder indicatie.

  • 7. In afwijking van het eerste en tweede lid is geen of een deel van de bijdrage verschuldigd per bijdrageperiode als:

  • a. een cliënt financieel niet-zelfredzaam is

    b. het inkomen van de cliënt minder dan 130% van de toepasselijke bijstandsnorm is.

  • 8. In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet:

    a. is het vraagafhankelijk vervoer uitgezonderd van het abonnementstarief;

    b. is de cliënt, die een indicatie heeft van het college voor het gebruik van vraagafhankelijk vervoer, een bijdrage in de kosten verschuldigd.

    c. Deze bijdrage is niet meer dan het Openbaar Vervoer tarief. Dit geldt ook voor de paskosten.

    d. Het College legt de hoogte van deze bijdrage vast in het Financieel besluit.

    e. De cliënt betaalt de bijdrage rechtstreeks aan de uitvoerder van het vraagafhankelijk vervoer.

  • 9. De kostprijs van een:

  • a. maatwerkvoorziening of bij verordening aangewezen algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

  • b. maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening, te weten bruikleen, huur of eigendom;

  • c. pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

Artikel 4.1b. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van:

    a. de vervoerspas 65+, ter hoogte van de door het College vast te stellen bijdrage in het Financieel Besluit.

  • b. De kostprijs van een algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

Toelichting

Dit hoofdstuk geldt alleen voor de Wmo 2015, omdat er in het kader van de Jeugdwet geen bijdrage in de kosten gevraagd mag worden. Op grond van de Jeugdwet kan wel sprake zijn van een ouderbijdrage, waarvan de uitwerkingsregels worden opgenomen in het landelijke uitvoeringsbesluit Jeugdwet.

Bijdrage in de kosten

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van

- Maatwerkvoorzieningen, pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen waarbij sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie tussen degenen aan wie een voorziening wordt verstrekt en de hulpverlener. In deze verordening opgenomen in artikel 4.1a.

- en algemene voorzieningen waarbij géén sprake is van een dergelijke duurzame hulpverleningsrelatie. In deze verordening opgenomen in artikel 4.1b..

Artikel 4.1a

De gemeente kiest ervoor om een eigen bijdrage te heffen (uitzondering zie artikel 6 en 7). Het CAK stelt de eigen bijdrage vast en int deze. Het abonnementstarief van in totaal maximaal € 19,00 per maand geldt voor:

- maatwerkvoorzieningen

- pgb’s en

- voor bij verordening aangewezen algemene voorzieningen waarbij sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie. Om te bepalen of er sprake is van een algemene voorziening waarbij een duurzame hulpverleningsrelatie wordt aangegaan, is met name de aard van de band tussen de cliënt en hulpverlener van belang. Deze afweging wordt per voorziening gemaakt, niet per cliënt.

Bij een duurzame hulpverleningsrelatie gaat het om algemene voorzieningen waar(bij):

- er in belangrijke mate sprake is van persoonlijke hulpverlening (en waarbij arbeid verreweg de grootste kostencomponent is).

- de continuïteit van de band tussen cliënt en hulpverlener belangrijk is voor de ondersteuning van de cliënt.

- langdurig gebruik van wordt gemaakt. Voorzieningen waar cliënten incidenteel gebruik van maken hoeven niet onder het abonnementstarief gebracht te worden.

Gemeenten brengen een algemene voorziening als geheel onder het abonnementstarief als aan alle drie de voorwaarden wordt voldaan. Gemeenten maken hierbij de afweging of de algemene voorziening voor het merendeel van de cliënten een duurzame hulpverleningsrelatie betreft. Indien dit het geval is dienen deze voorzieningen onder het abonnementstarief gebracht te worden.

In bovenstaand artikel 4.1a, lid 3 staat welke algemene voorzieningen de gemeente Wageningen heeft aangewezen waarbij sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie.

Wettelijke uitzondering abonnementstarief

Een wettelijke uitzondering op het abonnementstarief is voor degenen die gebruik maken van beschermd wonen zorg in natura of maatschappelijke opvang. Deze cliënten blijven de inkomensafhankelijke eigen bijdrage betalen, met dien verstande dat de vermogensinkomensbijtelling van 8% naar 4% gaat. Daarnaast hoeven alle niet-AOW gerechtigde meerpersoonshuishoudens geen eigen bijdrage betalen. De meeste mensen die wonen of werken in Nederland, zijn meestal verzekerd en ontvangen wél AOW op een bepaalde leeftijd. Een kleine groep mensen woont wel in Nederland, maar is toch niet verzekerd voor de AOW.

De gemeente heeft de mogelijkheid het bedrag van € 19,00 voor alle cliënten naar beneden bij te stellen of de eigen bijdrage voor bepaalde inkomenscategorieën op nihil te zetten. Dit is opgenomen in lid 6 en 7 van artikel 4.1a. Voor cliënten die financieel niet-redzaam, wordt een maatwerk oplossing geboden. Bij financieel niet-redzaam, speelt niet alleen het inkomen een rol maar ook bijvoorbeeld schulden. Om mogelijke onzekerheid te voorkomen krijgen cliënten met een inkomen minder dan 130% van de toepasselijke bijstandsnorm, in alle gevallen kwijtschelding van de eigen bijdrage.

De wet maakt een uitzondering voor de kosten van (collectief) vervoer, zowel in de vorm van een maatwerkvoorziening als in de vorm van algemene voorziening. In Wageningen is het vervoer uitgezonderd van het abonnementstarief (vast bedrag van € 19,- per maand) en kan een bijdrage worden gevraagd. Deze zijn opgenomen in het Financieel Besluit.

Onderstaand de soorten vervoer:

  • vraagafhankelijk vervoer, ook wel sociaal recreatief vervoer genoemd. Dit is een maatwerkvoorziening. De bijdrage is niet hoger dan het OV-tarief (artikel 4.1a, lid 8, sub c)

  • Pas 65+. Dit is een algemene voorziening (artikel 4.1b).

  • Dagvervoer Wmo. Dit is een maatwerkvoorziening, maar een beschikking voor dagvervoer Wmo wordt niet afgegeven. Het is altijd gekoppeld aan een indicatie voor dagbesteding.

  • Dagbesteding als maatwerkvoorziening valt al onder abonnementstarief. Dan is het niet nodig om aan vervoer dagbesteding een abonnementstarief te koppelen.

  • Dagvervoer jeugd valt onder de Jeugdwet en daarom niet onder het abonnementstarief

De gemeente moet in de verordening opnemen hoe de kostprijs van een voorziening wordt bepaald. De kostprijs wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling (bruikleen/lease, huur of koop (artikel 4.1a, lid 9)

Artikel 4.1b

Voor een algemene voorziening waarbij geen sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie mag de gemeente de hoogte van de eigen bijdrage zelf bepalen tot maximaal de kostprijs. De gemeente moet van iedere algemene voorziening waarvoor een eigen bijdrage wordt gevraagd de hoogte van deze eigen bijdrage in de verordening opnemen. Voor Wageningen betreft dit de vervoerspas 65+ (zie artikel 4.1b, lid 1).

Wij hebben hier alleen de algemene voorzieningen opgenomen waarvoor de gemeente de prijs bepaalt. Tafeltje dekje is bijvoorbeeld ook een algemene voorziening, maar de aanbieder vraagt hiervoor een bijdrage in de kosten en niet de gemeente.

Vaststellen kostprijs

De wet verplicht tot het vaststellen van de kostprijs van een maatwerkvoorziening (artikel 2.1.4a, zesde lid, van de wet), een bij verordening aangewezen algemene voorziening (artikel 2.1.4a, zesde lid, van de wet) en een algemene voorziening (artikel 2.1.4, zesde lid, van de wet). Dat kan op drie manieren: voor een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

De kostprijs van een voorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt ook bepaald wordt door de wijze van verstrekken van de voorziening te weten bruikleen, huur of eigendom.

Het is van belang dat de eigen bijdrage van € 19,00 per maand de kostprijs van de voorziening niet te boven mag gaan. Dit zal zeker bij de voorzieningen waar een dienst wordt geleverd nooit het geval zijn. Het zou wel kunnen voorkomen bij een hulpmiddel of woningaanpassing. Wanneer deze in eigendom wordt verstrekt, kan er een moment komen dat de kostprijs is betaald. Het CAK ziet toe op het niet overschrijden van de kostprijs.

De gemeente mag voor die voorziening dan geen eigen bijdrage meer heffen.

Wanneer de voorziening in bruikleen of huur is verstrekt, kan de eigen bijdrage worden geheven zolang de cliënt van de voorziening gebruik maakt.

Artikel 4.2 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek

Toelichting

De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de jeugdhulpaanbieder is wettelijk geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de Jeugdwet. Daarom is dit artikel opgenomen bij de bepalingen voor de maatschappelijke ondersteuning.

In de Wmo 2015 (artikel 2.1.3, tweede lid, onder f), is bepaald om dit in de gemeentelijke verordening op te nomen. Dit artikel geeft aan dat de gemeente bepaalt voor welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap vereist is.

In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de wet).

In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 4.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college regelt het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van maatschappelijke ondersteuning door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweld dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar zoals bedoeld artikel 6.1 van de Wmo 2015, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Toelichting

In artikel 3.4, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar onverwijld melding doet bij de gemeente van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In de wetten is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van de wet.

Gezien de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wmo 2015 en de maatschappelijke onrust als gevolg van calamiteiten en geweld, is het van belang dat de gemeente afspraken vastlegt over het melden van calamiteiten, het delen van informatie en de afstemming over de externe communicatie richting gemeenteraad, media en andere betrokkenen.

Voor geweldsincidenten bij gemeentelijke medewerkers geldt het gemeentelijke agressieprotocol.

Artikel 4.4 Regels voor bijdrage in de kosten van Algemene Voorzieningen Wmo

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van huishoudelijke hulp algemene voorziening, ter hoogte van €26,12 per uur;

  • 2.

    Op de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, is een korting van toepassing van € 21,12 per uur voor:

  • a.

    de (ondersteuner van de) mantelzorger;

  • b.

    doelgroepen die zich, naar het oordeel van het college, in bijzondere situaties bevinden.

  • 3.

    De bijdrage in de kosten voor de algemene voorziening vervoer bedraagt € 2,60 opstaptarief en € 0,40 per kilometer.

Toelichting

Binnen de algemene voorziening is aandacht voor ondersteuning van de mantelzorger en daarnaast om in bijzondere situatie de toelage in te zetten voor andere doelgroepen, zoals inwoners die 6 uur of meer hulp bij huishouden nodig hebben, met een klein netwerk, in een zorgelijke situatie, direct na ziekenhuisopname. Volgens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep moet de gemeenteraad de hoogte van de eigen bijdrage voor de algemene voorziening opnemen in de verordening (artikel 4.4).

Volgens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep moet de gemeenteraad de hoogte van de bijdrage in de kosten voor de algemene voorziening opnemen in de verordening. Wij hebben hier alleen de algemene voorzieningen opgenomen waarvoor de gemeente de prijs bepaalt. Tafeltje dekje is bijvoorbeeld ook een algemene voorziening, maar de aanbieder vraagt hiervoor een bijdrage in de kosten en niet de gemeente.

HOOFDSTUK 5 Slotbepalingen

Artikel 5.1 Evaluatie

  • Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid sociaal domein in ieder geval eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. De doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk worden bij de evaluatie meegenomen.

Toelichting

Het betreft hier de gemeentelijke evaluatie van het sociaal domein. Het college evalueert in ieder geval één maal per vier jaar, of eerder als hiervoor aanleiding is. Bijvoorbeeld door nieuwe ontwikkelingen. Bij de evaluatie neemt het college nadrukkelijk het perspectief van de cliënt mee. Daarnaast betrekt het college in ieder geval ook de ervaringen van mantelzorgers, cliëntondersteuners, de vertrouwenspersoon en cliëntervaringsonderzoeken bij deze evaluatie. Verder krijgen lokale belangenbehartigers, cliëntraad en de adviesraad een rol bij de evaluatie.

Waar nodig betrekken we hierbij ook de verzamelde gegevens van de landelijke evaluatie.

Artikel 5.2 Hardheidsclausule

  • Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van deze regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

toelichting

Juist omdat het bij de Wmo en de Jeugdwet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.

Artikel 5.3 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning Wageningen 2019 wordt ingetrokken, tenzij er een inleidend verzoek tot het houden van een referendum is ingediend.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de in lid 1 genoemde verordening, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

Artikel 5.4 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2020, tenzij er een inleidend verzoek tot het houden van een referendum is ingediend.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Wageningen 2020.

Algemene toelichting

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De verordening regelt onderwerpen op hoofdlijnen. In de nadere regels werkt het college een aantal onderwerpen verder uit. De gemeenteraad heeft besloten om één Verordening te maken voor de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning. Hoofdstuk 1 gaat over de begripsbepalingen. Hoofdstuk 2 zijn de regels die gelden voor de jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. Hoofdstuk 3 geldt alleen voor de jeugdhulp en hoofdstuk 4 alleen voor de maatschappelijke ondersteuning. Het laatste hoofdstuk bevat de slot bepalingen.

Deze verordening kan niet los worden gezien van de beleidsplannen, die de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet en artikel 2.1.2 van de Wmo 2015 eveneens vaststellen. In deze plannen wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en maatschappelijke ondersteuning. Een van deze plannen is het beleidskader ‘Samen Wageningen’, zoals 16 januari 2017 (nr. 16.0201701) door de raad vastgesteld.

De keuzes in deze verordening zijn daarnaast gebaseerd op de ‘kaders voor de verordening 3d’, de gemeenteraad heeft deze kaders vastgesteld op 7 juli 2014. In de kaders is besloten om in de verordeningen alleen de hoofdlijnen vast te leggen.

Het College legt daarnaast financiële bepalingen vast in een Financieel Besluit, het gaat hierbij om onder andere om:

  • De hoogte van de pgb tarieven voor professionele en beroepsmatige hulp, als voor pgb voor het sociale netwerk.

  • Het maximumbedrag voor het bezoekbaar maken van een woonvoorziening in Wageningen wanneer de cliënt in een instelling voor langdurig zorg verblijft.

  • De hoogte van de kostprijs.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 9 december 2019

de voorzitter,

de griffier,

BIJLAGE 1 Begrippen uit de Jeugdwet en de Wmo

Begrippen uit de Jeugdwet

accommodatie: bouwkundige voorziening of deel van een bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein, waar jeugdhulp wordt verleend door of namens een jeugdhulpaanbieder;

– advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling: advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 12a van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

– begeleiding: activiteiten waarmee een jeugdige wordt ondersteund bij het uitvoeren van dagelijkse levensverrichtingen en het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven;

– burgerservicenummer: burgerservicenummer als bedoeld in artikel 1 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

– calamiteit: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de jeugdhulp en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een jeugdige of een ouder heeft geleid;

– college: college van burgemeester en wethouders;

– dossier: geheel van schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens met betrekking tot de verlening van jeugdhulp aan een jeugdige of ouder of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

– familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;

– gecertificeerde instelling: rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.4 en die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert;

– gekwalificeerde gedragswetenschapper: gedragswetenschapper behorende tot een bij regeling van Onze Ministers aangewezen categorie;

– gesloten accommodatie: bouwkundige voorziening of deel van een bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein, waar gesloten jeugdhulp wordt verleend;

– gesloten jeugdhulp: opname, verblijf en jeugdhulp in een gesloten accommodatie op basis van een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2;

– geweld bij de verlening van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld jegens een jeugdige of een ouder, of bedreiging daarmee, door iemand die werkzaam is voor de jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling, of door iemand die werkzaam is voor een rechtspersoon die in opdracht van de aanbieder of gecertificeerde instelling jeugdhulp verleent of door een andere jeugdige of ouder met wie de jeugdige of ouder gedurende het etmaal of een dagdeel bij de aanbieder verblijft;

– huiselijk geweld: huiselijk geweld als bedoeld in artikel 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

– hulpverleningsplan: plan betreffende de verlening van jeugdhulp als bedoeld in artikel 4.1.3 en hoofdstuk 6;

– inspectie: inspectie jeugdzorg, bedoeld in artikel 9.1;

– jeugdarts: arts die als jeugdarts KNMG is ingeschreven in het door het College Geneeskundig Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst ingestelde profielregister jeugdgezondheidszorg;

– jeugdgezondheidszorg: jeugdgezondheidszorg als bedoeld in artikel 1 van de Wet publieke gezondheid;

– jeugdhulp:

1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht;

– jeugdhulpaanbieder:

1°. natuurlijke persoon die, het verband van natuurlijke personen dat of de rechtspersoon die bedrijfsmatig jeugdhulp doet verlenen onder verantwoordelijkheid van het college;

2°. solistisch werkende jeugdhulpverlener onder verantwoordelijkheid van het college;

– jeugdhulpverlener: natuurlijke persoon die beroepsmatig jeugdhulp verleent;

– jeugdige: persoon die:

1°. de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,

2°. de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of

3°. de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, en voor wie de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, die was aangevangen, of voor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;

– jeugdreclassering: reclasseringswerkzaamheden, genoemd in artikel 77hh, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, begeleiding, genoemd in artikel 77hh, tweede lid, van dat wetboek en het begeleiding van en toezicht houden op jeugdigen die deel nemen aan een scholings- en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 3 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het geven van de aanwijzingen, bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van die wet, of de overige taken die bij of krachtens de wet aan de gecertificeerde instellingen zijn opgedragen;

– kinderbeschermingsmaatregel: voogdij en de voorlopige voogdij op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 254, eerste lid, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de voorlopige ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 255 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

– kindermishandeling: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel;

– maatschappelijke ondersteuning: maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

– machtiging gesloten jeugdhulp: de machtiging, bedoeld in artikel 6.1.2.

– medisch specialist: geneeskundig specialist die als specialist is ingeschreven in een door het College Geneeskundig Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst ingestelde register als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

– Onze Ministers: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister van Veiligheid en Justitie tezamen;

– opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen:

1°. psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

2°. beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in verband met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, en

3°. een tekort aan zelfredzaamheid in verband met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;

– ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

– persoonsgegevens, verwerking, bestand, onderscheidenlijk verantwoordelijke: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens;

– plan van aanpak: plan betreffende de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering als bedoeld in artikel 4.1.3;

– pleegouder: persoon die een jeugdige die niet zijn kind of stiefkind is, als behorende tot zijn gezin verzorgt en daartoe een pleegcontract als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, heeft gesloten met een pleegzorgaanbieder;

– pleegoudervoogd: pleegouder die tevens belast is met voogdij als bedoeld in boek 1 Burgerlijk Wetboek;

– pleegzorgaanbieder: jeugdhulpaanbieder die pleegzorg biedt;

– preventie: op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met of jeugdigen met een risico op psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking of van de ouders met of met een risico op opvoedingsproblemen;

– strafrechtelijke beslissing: beslissing van de officier van justitie of de strafrechter met toepassing van titel VIII A van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht of een beslissing als bedoeld in artikel 493 van het Wetboek van Strafvordering;

– vertrouwenspersoon: persoon die jeugdigen, ouders of pleegouders op hun verzoek ondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken en verantwoordelijkheden van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling;

– verwijsindex: verwijsindex risicojongeren als bedoeld in artikel 7.1.2.1;

– woonplaats:

1°. woonplaats als bedoeld in artikel 12 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

2°. ingeval de voogdij over de jeugdige berust bij een instelling als bedoeld in artikel 302 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige;

3°. ingeval de woonplaats, bedoeld onder 1° en 2°, onbekend is dan wel buiten Nederland is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag.

Begrippen uit de Wmo 2015

aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

– algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

– AMHK: advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 4.1.1;

– begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.

– beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

– beroepskracht: natuurlijke persoon die in persoon beroepsmatig werkzaam is voor een aanbieder;

– burgerservicenummer: burgerservicenummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

– CAK: het CAK, genoemd in artikel 48, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

– calamiteit: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid;

– cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid;

– cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

– college: college van burgemeester en wethouders;

– dossier: geheel van schriftelijk of elektronisch vastgelegde gegevens met betrekking tot een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan;

– gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

– geweld bij de verstrekking van een voorziening: seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt, alsmede lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft;

– huiselijk geweld: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit de huiselijke kring;

– huiselijke kring: een familielid, een huisgenoot of een mantelzorger;

– hulpmiddel: roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen;

– kindermishandeling: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel;

– maatschappelijke ondersteuning:

1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

3°. bieden van beschermd wonen en opvang;

– maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

– mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

– Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

– opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

– participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

– persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

– persoonsgegevens, bijzondere persoonsgegevens, verwerking van persoonsgegevens, bestand, verantwoordelijke en bewerker: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens;

– Richtlijn 2004/38/EG: Richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PbEU L 158);

– sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

– toezichthoudende ambtenaar: persoon als bedoeld in de artikelen 4.3.1, 6.1 en 6.2;

– vertrouwenspersoon: vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 2.6, tweede lid, van de Jeugdwet;.

– vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

– voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

– woningaanpassing: bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte;

– zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.