Regeling vervallen per 01-01-2015

Financiële verordening gemeente Wageningen 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Financiële verordening gemeente Wageningen 2012

De raad van de gemeente Wageningen;

gelezen: het voorstel van het college van burgemeester en wethouders aan de raad van 1 november 2011;

gelet op: artikel 212 Gemeentewet;

Besluit:

1. de Financiële verordening gemeente Wageningen 2009 in te trekken.

2. de Financiële verordening gemeente Wageningen 2012 vast te stellen.

3. de vaststelling van de verordening aan te merken als een referendabel besluit in de zin van de Referendumverordening Wageningen 2006.

I. Begroting en verantwoording

Artikel 1. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. De programmabegroting en de jaarstukken bevatten per programma een overzicht van de samenstellende producten.

  • 2. In de programmabegroting wordt voor nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet vermeld.

  • 3. In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven vermeld.

Artikel 2. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma en het overzicht algemene dekkingsmiddelen.

  • 2. De raad geeft bij de begrotingsbehandeling aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

Artikel 3. Tussentijdse rapportages

  • 1. Het college biedt jaarlijks in mei de kadernota aan de raad aan. De kadernota bevat de belangrijkste in- en externe ontwikkelingen die op de gemeente afkomen in het lopende jaar en in de 4 daaropvolgende jaren en de wijze waarop daar naar de mening van het college het beste kan worden ingespeeld. De raad stelt op basis van de kadernota de beleidsmatige en financiële kaders vast voor de begroting van het volgende jaar. Met de vaststelling van de kadernota is de begroting voor het lopende jaar en de 4 daaropvolgende jaren dienovereenkomstig gewijzigd.

  • 2. Het college biedt jaarlijks in oktober de najaarsnota aan. De najaarsnota bevat de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste acht maanden van het begrotingsjaar. Met de vaststelling van de najaarsnota is de begroting voor het lopende jaar dienovereenkomstig gewijzigd.

Artikel 4. Behandeling beleids- en begrotingsafwijkingen

  • 1. Het college meldt aan de raad de beleidsafwijkingen die het college bestuurlijk relevant acht. Leidt de afwijking tot een overschot op het budget, dan moet dit eveneens worden gemeld. De afwijkingen worden bij voorkeur gemeld in de tussentijdse rapportages.

  • 2. Indien het college voorziet dat een geautoriseerd budget of investeringskrediet dreigt te worden overschreden, meldt hij dit zo snel mogelijk separaat of in een tussentijdse rapportage aan de raad, met inachtneming van de bedragen genoemd in het derde lid. Het college voegt hierbij een voorstel voor wijziging van het budget of het investeringskrediet of een voorstel voor bijstelling van het beleid. Hierbij geldt het uitgangspunt dat een overschrijding gedekt moet worden door een besparing elders in het desbetreffende begrotingsprogramma.

  • 3. Afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten in de programmabegroting worden alleen toegelicht voor zover ze groter zijn dan € 25.000. Bij investeringskredieten moeten afwijkingen worden toegelicht die groter zijn dan 10% van het krediet of groter dan € 100.000.

  • 4. Het college is gemandateerd om de begroting te wijzigen voor bestaande uitkeringen en subsidies van het rijk en de provincie, mits de begrotingswijziging voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de wijziging moet budgettair neutraal zijn;

    • b.

      de wijziging mag niet leiden tot nieuw beleid of verandering van het vastgestelde beleid.

  • 5. Het college is gemandateerd om de begroting te wijzigen voor de verdeling van stelposten naar producten en programma’s, op voorwaarde dat de raad eerder al heeft ingestemd met de te voeren activiteiten.

  • 6. Mits passend in het bestaande beleid, is het college gemandateerd om te besluiten tot:

    • a.

      het aan- en verkopen van incidentele goederen, diensten en werken die niet in de begroting zijn opgenomen, tot een bedrag van maximaal € 25.000;

    • b.

      het doen van investeringen die niet in de begroting zijn opgenomen, tot een bedrag van maximaal € 100.000;

    • c.

      het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties die niet in de begroting zijn opgenomen, tot een bedrag van maximaal € 100.000.

II. Financieel beleid

Artikel 5. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Investeringen met een maatschappelijk nut worden in principe altijd geactiveerd. Het college kan de raad bij elke nieuwe investering voorstellen hiervan af te wijken.

  • 2. Op activa met een maatschappelijk nut wordt in principe niet extra afgeschreven. Het college kan bij een positief resultaat voor bestemming in de jaarstukken de raad voorstellen hiervan af te wijken.

  • 3. Kapitaalgoederen van minder dan € 25.000 worden niet geactiveerd.

  • 4. Eventuele bijdragen van derden worden altijd op de desbetreffende investering in mindering gebracht.

  • 5. Aan de vervaardigingsprijs van een actief worden de uren toegerekend die de gemeentelijke organisatie hiervoor heeft gemaakt, via het uurtarief inclusief overhead.

  • 6. Aan de vervaardigingprijs van een actief wordt de rente tijdens de vervaardiging toegerekend, als de geplande vervaardiging langer dan een jaar duurt.

  • 7. De afschrijving van iedere investering start bij het in gebruik nemen van het actief.

  • 8. Voor het afschrijven van de vaste activa worden de methodieken en termijnen gehanteerd zoals vermeld in de bijlage ‘Afschrijvingstabel vaste activa’ die onderdeel uitmaakt van deze verordening.

Artikel 6. Reserves en voorzieningen

  • 1. Het college biedt de raad eens in de vier jaar een nota reserves en voorzieningen aan. De raad stelt de nota vast. De nota behandelt in ieder geval:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen;

    • c.

      de toerekening en verwerking van rente over de reserves en de voorzieningen.

  • 2. Eens per jaar wordt de stand van de reserves en voorzieningen geactualiseerd. Dit overzicht maakt onderdeel uit van de jaarrekening.

Artikel 7. Kostprijsberekening ten behoeve van tarieven

  • 1. Er wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten. Bij de kostentoerekening worden, naast de directe kosten, de indirecte kosten betrokken die samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2. Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolrechten en afvalstoffenheffing de compensabele BTW.

  • 3. De omslagrente voor de rentetoerekening aan de activa wordt bepaald door rekening te houden met het verwachte rentetotaal van de aangetrokken leningen, de gecalculeerde rente over het eigen vermogen en de voorzieningen en de verwachte boekwaarde.

Artikel 8. Vaststelling hoogte belastingen, rechten en heffingen

Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rechten en heffingen.

Artikel 9. Financieringsfunctie

  • 1. Het college neemt bij de uitoefening van de financieringsfunctie de volgende kaders in acht:

    • a.

      het college zorgt voor het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te kunnen voeren;

    • b.

      het college zorgt voor het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie, zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;

    • c.

      het college zorgt voor het zo veel mogelijk beperken van de kosten van de leningen en voor het bereiken van een voldoende rendement op de uitzettingen;

    • d.

      het college zorgt voor het beperken van de interne verwerkingskosten en de externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities;

    • e.

      het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend bij financiële instellingen die officieel onder EER-toezicht van een Centrale Bank staan en waarbij de financiële instelling alsmede het land waarin de instelling is gevestigd voldoen aan de kredietwaardigheidseis rating AA of hoger, afgegeven door minimaal twee gerenommeerde ratingbureaus, of bij collega-overheden of instanties binnen de Europese Unie, die de publieke taak dienen en voor wier schuldpapier een solvabiliteitsbeoordeling van de vigerende Centrale Bank geldt van 0%;

    • f.

      overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, producten waarbij de hoofdsom gegarandeerd is aan het einde van de looptijd, dan wel fidoproof beleggingsfondsen;

    • g.

      voor het aantrekken van financieringen voor langer dan één jaar, worden ten minste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

    • h.

      overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties, luiden in euro's.

  • 2. Het verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties, anders dan genoemd in het eerste lid, wordt uitsluitend gedaan uit hoofde van de publieke taak. Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak, bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.

  • 3. Het college stelt regels op ter uitvoering van het gestelde onder het eerste en tweede lid en legt deze regels, alsmede de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening vast in beleidsregels. Het college zendt de beleidsregels ter kennisgeving aan de raad.

III. Financieel beheer en interne controle

Artikel 10. Administratie

  • 1. De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij dienstbaar is voor:

  • a. het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b. het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

  • c. het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d. het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e. het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f. de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, evenals voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 11. Interne beheersing

  • 1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college zorgt voor een systeem van interne beheersing dat tot doel heeft een redelijke mate van zekerheid te krijgen over:

    • a.

      doelmatigheid en doeltreffendheid van bedrijfsprocessen;

    • b.

      betrouwbaarheid van financiële informatieverzorging;

    • c.

      naleving van relevante wet- en regelgeving (rechtmatigheid);

    • d.

      bewaken van bezittingen (activa).

    Bij tekortkomingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Artikel 12. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

IV. Financiële organisatie

Artikel 13. Financiële organisatie

  • 1. Het college zorgt voor en legt vast:

  • a. een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de teams;

  • b. een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c. de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d. de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e. de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productraming en de productrealisatie;

  • f. de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten.

Hoofdstuk V. Slotbepalingen

Artikel 14. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van het begrotingsjaar 2012. De stukken voor dit begrotingsjaar en latere begrotingsjaren voldoen aan de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Deze verordening treedt in de plaats van de Financiële verordening gemeente Wageningen 2009, vastgesteld door de raad op 9 februari 2009.

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening wordt in de gemeentelijke stukken aangehaald onder de naam ‘Financiële verordening gemeente Wageningen 2012’.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 9 januari 2012.

de voorzitter, de griffier,

Bijlage bij artikel 5 lid 8,

van de Financiële verordening gemeente Wageningen 2012

Afschrijvingstabel vaste activa

  • 1.

    Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en het saldo van agio en disagio worden in maximaal 5 jaar afgeschreven.

  • 2.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3.

    De materiële vaste activa met economisch nut worden lineair afgeschreven in maximaal:

    • a.

      40 jaar: nieuwbouw woonruimten en gebouwen, rioleringen, havens, veerpont;

    • b.

      25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop woonruimten, gebouwen en havens;

    • c.

      20 jaar: sportvelden

    • d.

      15 jaar: technische installaties in bedrijfsgebouwen, zware transportmiddelen;

    • e.

      10 jaar: veiligheidsvoorzieningen bedrijfsgebouwen, telefooninstallaties, kantoormeubilair, schoolmeubilair, aanleg tijdelijke terreinwerken, nieuwbouw tijdelijke woonruimten en (nood)gebouwen;

    • f.

      5 jaar: aanhangwagens, schuiten, personenauto’s, lichte motorvoertuigen, automatiseringsapparatuur, software (aankoop en in een keer betaalde gebruiksrechten voor onbepaalde duur);

    • g.

      niet: gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden echter wel altijd geactiveerd.

  • 4.

    De materiële vaste activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden lineair afgeschreven in maximaal:

    • a.

      40 jaar: civiele kunstwerken (bruggen, viaducten, tunnels)

    • b.

      25 jaar: aanleg van wegen, fiets- en voetpaden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen

    • c.

      15 jaar: openbare verlichting, verkeersregelinstallaties

    • d.

      10 jaar: reconstructies openbare ruimte, speelvoorzieningen, straatmeubilair.

  • 5.

    Voor activa die niet met name genoemd zijn en waarover twijfel kan ontstaan, stelt het college de afschrijvingstermijn vast, gebaseerd op een realistische schatting van de levensduur. De afschrijvingstermijn kan echter ten hoogste 40 jaar zijn.

Toelichting

Algemeen

Voor de voorliggende verordening is gebruik gemaakt van de (verkorte) VNG-modelverordening en de Financiële verordening gemeente Wageningen 2009.

De Financiële verordening gemeente Wageningen 2009 gaat in feite terug op de financiële verordening van 2004. In de loop der jaren is deze verordening een aantal malen aangepast vanwege nieuwe ontwikkelingen of nieuwe inzichten, maar de aanpassingen bleven in essentie steeds beperkt tot wat noodzakelijk was. Zo was de laatste aanpassing, die leidde tot de verordening van 2009, met name het gevolg van de herziening van het financieringsbeleid.

Bij een verordening die steeds op onderdelen wijzigt bestaat het risico dat onvoldoende naar het geheel gekeken wordt. Gevolg kan dan zijn dat er onevenwichtigheden ontstaan of onjuistheden in de verordening terechtkomen. Dat is met de verordening van Wageningen gebeurd en hierin ligt de reden tot de huidige herziening van de verordening.

Hoewel de verordening op diverse punten gewijzigd is, gaat het hierbij vooral om een actualisering van de verordening en niet zozeer om een integrale herziening. Voor een eventuele integrale herziening worden de uitkomsten afgewacht van het traject van de verdiepingsslag.

Toelichting op de artikelen

Artikel 1. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn in aanvulling op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. In het eerste lid is bepaald dat een overzicht wordt gegeven van de producten die bij de programma’s behoren. De vaststelling van de producten en de verdeling over de programma’s is een bevoegdheid van het college.

In het tweede en derde lid wordt de verplichting uit het BBV uitgewerkt, om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen.

Artikel 2. Autorisatie begroting en investeringskredieten

Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen hij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (artikel 189 Gemeentewet).

Artikel 2 bevat nadere regels voor de autorisatie van de begroting en investeringskredieten. De autorisatie vindt plaats van de baten en lasten op programmaniveau (lid 1).

Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd. De autorisatie van de nieuwe investeringen wordt bij de begrotingsbehandeling meegenomen (lid 2). De raad kan bij de begrotingsbehandeling aangegeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.​

Artikel 3. Tussentijdse rapportages

Een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad vormen de tussentijdse rapportages. De Gemeentewet verplicht de raad enkel tot vaststelling van de programmabegroting en de jaarstukken. Al sinds 2004 is in de Financiële verordening van Wageningen opgenomen dat het college daarnaast ook twee tussentijdse rapportages aan de raad aanbiedt.

In het eerste lid is bepaald dat het college jaarlijks in mei een kadernota uitbrengt. De kadernota is bedoeld om de raad in de gelegenheid te stellen tijdig de kaders vast te stellen voor de opstelling van de programmabegroting van het nieuwe jaar. De mogelijkheden en wenselijkheden voor de kaders worden bepaald door de in- en externe ontwikkelingen in het lopende jaar en de daaropvolgende 4 jaar. Ontwikkelingen zijn zaken die op de gemeente afkomen en waar in de begroting nog niet beleidsmatig en/of financieel in voorzien is. Ze kunnen incidenteel zijn maar ook structureel.

In het tweede lid is bepaald dat het college jaarlijks in oktober een najaarsnota uitbrengt. De najaarsnota moet vooral gezien worden als een vooruitblik op de jaarstukken over het lopende jaar. De nota wordt op een zodanig moment uitgebracht dat de raad op het moment van de behandeling van de nieuwe programmabegroting ook beschikt over het actuele beeld van de lopende begroting.

Artikel 4. Behandeling beleids- en begrotingsafwijkingen

Dit artikel bepaalt hoe met beleids- en begrotingsafwijkingen moet worden omgegaan. Met name de eerste drie leden van dit artikel zijn gebaseerd op de begrotingsregels die de raad eind 2005 heeft vastgesteld, de regels voor de begrotingsrechtmatigheid. Begrotings-rechtmatigheid houdt in dat financiële handelingen passen binnen de geautoriseerde begroting.

In het eerste lid is bepaald dat bestuurlijk relevante beleidsafwijkingen door het college aan de raad gemeld worden. De begroting bestaat uit beleid en de bijbehorende middelen. Niet alleen financiële afwijkingen zijn dus van belang om gemeld te worden aan de raad, maar ook de beleidsafwijkingen. Het college gaat echter niet voor elke kleine beleidsafwijking naar de raad, het moet wel gaan om (naar de inschatting van het college) politiek relevante afwijkingen. De afwijkingen worden bij voorkeur in de tussentijdse rapportages gemeld, maar gaat het om zaken die niet kunnen wachten op een rapportage of zaken die na de laatste rapportage plaatsvinden, dan horen afwijkingen uiteraard separaat aan de raad gemeld te worden.

Conform artikel 189 Gemeentewet kan de gemeente slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht. Daarom is in het tweede lid van dit artikel 5 van de verordening bepaald dat verwachte begrotingsoverschrijdingen zo snel mogelijk aan de raad gemeld moeten worden. Bovendien kunnen overschrijdingen beleid op andere terreinen beïnvloeden (de overschrijding zal immers op een of andere wijze moeten worden opgevangen), een andere reden om overschrijdingen zo snel mogelijk te melden. Conform de begrotingsregels die de raad eind 2005 heeft vastgesteld geldt het uitgangspunt bij iedere overschrijding dat de dekking binnen het eigen programma gevonden moet worden. Hiervoor zijn twee redenen: het leidt tot grotere budgetdiscipline en de beleidsterreinen (met de uitvoering) binnen een programma hangen al vaak samen. Het uitgangspunt kan uiteraard niet altijd worden aangehouden, namelijk als de besparing onmogelijk binnen het programma gevonden kan worden. En daarnaast kan van dit uitgangspunt ook worden afgeweken als een ander programma een besparing (of hogere baten) oplevert, die binnen dat programma niet hoeft te worden ingezet. Maar wat in voorkomende gevallen ook wordt voorgesteld: de raad besluit uiteindelijk of hij met de dekkingsvoorstellen instemt.

Wat voor beleidsafwijkingen geldt, geldt ook voor financiële afwijkingen: niet alles is politiek relevant. Het derde lid bepaalt over welke financiële afwijkingen ten opzichte van de begroting het college zich in het begrotingsjaar moet verantwoorden. De grensbedragen waarboven investeringsafwijkingen moeten worden gemeld, zijn in de voorliggende verordening herzien, omdat het geheel in de oude formulering niet logisch was.

In de regel leiden gemelde beleids- en begrotingsafwijkingen tot een begrotingswijziging. Niet in alle gevallen is een overschrijding of niet-realisatie echter een zekerheid. In de tussentijdse rapportages van de gemeente moeten echter ook onzekere maar mogelijke beleids- en begrotingsafwijkingen gemeld worden, met de oorzaken die hieraan ten grondslag liggen. Worden door het college hierbij geen nadere voorstellen gedaan, dan beslist de raad of het gemelde voor kennisgeving wordt aangenomen, dan wel dat de begroting en/of het beleid worden bijgesteld.

Het vierde lid regelt dat het college onder bepaalde voorwaarden de begroting kan aanpassen voor uitkeringen en subsidies van rijk of provincie. Dit lid is geheel nieuw in de Financiële verordening en is met name bedoeld om de rapportages niet te belasten met bijvoorbeeld de aanpassingen van het WWB-budget, waarbij hogere (of lagere) uitgaven gepaard kunnen gaan met gelijke verhoging (of verlaging) van de rijksuitkering. Voordeel is ook dat tot laat in het jaar de begroting hierop door het college kan worden aangepast, wat weer weinig zinvolle afwijkingsverklaringen in de jaarstukken scheelt. Voor dit soort begrotingsaanpassingen door het college gelden uiteraard wel nadrukkelijk de voorwaarden dat alleen budgettair-neutrale aanpassingen zijn toegestaan (dus dat hogere/lagere lasten wegvallen tegen navenant hogere/lagere baten) en dat een aanpassing nooit mag leiden tot een beleidsafwijking of nieuw beleid. En het geldt nadrukkelijk alleen voor bestaande uitkeringen en subsidies. Een nieuwe uitkering of subsidie gaat per definitie gepaard met nieuw beleid of met hernieuwde beleidskeuzes, en dient daarom aan de raad te worden voorgelegd.

Ook het vijfde lid is geheel nieuw in de Financiële verordening. Bij het opstellen van documenten als de begroting of de kadernota kan het voorkomen dat middelen tijdelijk op een stelpost bij- of afgeraamd worden als nog niet direct duidelijk is bij welk product de middelen thuishoren. Dat geldt bijvoorbeeld voor taakmutaties in de algemene uitkering waarover door het rijk nog nadere informatie moet worden verschaft, maar waarbij de middelen al wel geoormerkt moeten worden om ze vrij te houden voor de nieuwe taken. Formeel gezien zou de raad de verdeling moeten vaststellen als de verdeling leidt tot een verschuiving van lasten of baten tussen programma’s. Maar beleidsinhoudelijk leidt de verschuiving niet tot wijzigingen en dan zou de raad dus opnieuw gaan besluiten over iets wat al door haar besloten is. Het nieuwe lid betekent dat de raad het college mandateert de verdeling als een administratieve begrotingswijziging af te handelen.

Het zesde lid is niet nieuw maar wel gedeeltelijk aangepast. Gegeven het budgetrecht van de raad, zou een niet-begrote activiteit pas kunnen plaatsvinden na instemming van de raad. Als een activiteit echter past in het door de raad vastgestelde beleid en het daarbij bovendien gaat om een gering financieel effect, dan is de politieke relevantie voor de raad nihil. Een vergelijkbare bepaling maakte al deel uit van de oude verordening, wel zijn de bedragen aangepast. Voor aan- en verkopen etc. sluit het grensbedrag nu aan bij het grensbedrag dat geldt voor de tussentijdse rapportages. En voor investeringen, en leningen etc. is nu een grensbedrag van € 100.000 opgenomen. Voor investeringen betekent dit een beperkte jaarlast, en voor leningen etc, geldt dat dit de gemeente in principe niets kost (tenzij de betrokken instelling niet aan de verplichtingen kan voldoen, wat zelden of nooit voorkomt).

Artikel 5. Waardering en afschrijving vaste activa

In het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet is de uitdrukkelijke bepaling opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 5 invulling gegeven. Het activabeleid dat in artikel 5 is vastgelegd, is nog steeds hetzelfde beleid dat de raad in december 2006 heeft vastgesteld (afgezien van taalkundige herformuleringen).

In de eerste twee leden van artikel 5 wordt ervan uitgegaan dat maatschappelijke activa in principe gewoon worden geactiveerd en dat er niet extra op wordt afgeschreven. De reden hiervoor is simpel: het is financieel niet haalbaar alle investeringen in wegen etc. steeds in een keer ten laste van de exploitatie te brengen. Dat zou alleen kunnen als de gemeente daar in het verleden forse reserves voor had aangelegd, wat niet het geval is. Wel is er ruimte gelaten om in afzonderlijke gevallen extra af te schrijven.

Zoals in het derde lid is opgenomen, worden kapitaalgoederen tot € 25.000 niet geactiveerd. Dat betekent dat deze investeringen direct ten laste van de exploitatie worden gebracht. Voordelen hiervan zijn dat de activalijst redelijk beknopt kan worden gehouden, en daardoor beter beheersbaar en inzichtelijker, en dat er minder administratieve handelingen nodig zijn. Het grensbedrag van € 25.000 sluit aan bij het grensbedrag dat geldt voor begrotingsafwijkingen, genoemd in artikel 4, lid 3.

In het vierde lid wordt ervan uitgegaan dat bijdragen van derden aan een investering altijd in mindering worden gebracht op die investering. Het BBV staat dit toe en de bijdrage staat al in directe relatie tot de investering.

In het vijfde en zesde lid zijn regels opgenomen voor de waardering van de activa. Conform het BBV mag een redelijk deel van de indirecte kosten en rente worden meegenomen in de vervaardigingsprijs van een actief. Dit is in deze leden vastgelegd.

In het zevende lid is voor de eenduidigheid vastgelegd wanneer een afschrijving start.

In het achtste lid ten slotte, is opgenomen dat de afschrijvingssystematiek in een aparte Afschrijvingstabel bij de verordening is ondergebracht. Hiervoor is gekozen, omdat dit in de praktijk makkelijker hanteerbaar is. Opgemerkt wordt dat lid 3 van artikel 5 oorspronkelijk deel uitmaakte van de Afschrijvingstabel, maar in de voorliggende verordening dus van de tabel naar de verordening zelf is overgeheveld. Daarnaast is er een uitbreiding in de afschrijvingstabel. In onderdeel 3f van de tabel is nu ook opgenomen dat bepaalde software in 5 jaar wordt afgeschreven. Na de vaststelling van het activabeleid in 2006 door de gemeenteraad van Wageningen heeft de landelijke Commissie-BBV (een wettelijk ingestelde commissie) een Notitie sofware gepubliceerd, waarin de commissie gedeeltelijk terugkwam op eerdere uitspraken. Oorspronkelijk was de commissie van mening dat software noch tot de activa met maatschappelijk nut behoorde, noch tot de activa met economisch nut, en dat software dus niet geactiveerd mocht worden. In een latere notitie herzag de commissie zijn mening. Koopt de gemeente software aan, of betaalt de gemeente in één keer het ‘eeuwigdurend’ gebruiksrecht, dan moet deze software worden geactiveerd. De implementatiekosten mogen bij deze activering worden betrokken. In de Afschrijvingstabel is nu voor deze gevallen vastgelegd dat ze op dezelfde wijze worden behandeld als automatiseringsapparatuur, dus afschrijving in vijf jaar. Conform artikel 5, lid 5, worden de implementatiekosten hierin meegenomen.

Artikel 6. Reserves en voorzieningen

In dit artikel is bepaald dat het college eens in de vier jaar een nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen. In het tweede lid is bepaald dat de stand van de reserves en voorzieningen jaarlijks in de jaarstukken geactualiseerd wordt.

Artikel 7. Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid dat de verordening ook de grondslagen moet bevatten voor de berekening van de prijzen en tarieven voor rechten die door het gemeentebestuur in rekening worden gebracht. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In artikel 7 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten. Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die met de dienst samenhangen.

Het tweede lid bepaalt dat onder de indirecte kosten ook worden verstaan de bijdragen aan voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van betrokken activa en de compensabele BTW. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 229b Gemeentewet biedt.

In het derde lid is ten slotte geregeld hoe de omslagrente voor de rentetoerekening aan de activa wordt berekend.

Artikel 8. Vaststelling hoogte belastingen, rechten en heffingen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Artikel 8 bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rechten en heffingen jaarlijks vaststelt, gebaseerd op voorstellen van het college.

Artikel 9. Financieringsfunctie

De financieringsfunctie is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet de expliciete bepaling dat de financiële verordening hierover regels voor het beleid en de organisatie bevat. In artikel 9 wordt invulling aan deze wettelijke plicht gegeven. Het financieringsbeleid dat in artikel 9 is vastgelegd, is overigens nog steeds op een uitzondering na hetzelfde beleid dat de raad in februari 2009 heeft vastgesteld (afgezien van taalkundige herformuleringen).

In het eerste lid van dit artikel worden de kaders van de financieringsfunctie gegeven. Ten opzichte van het beleid van 2009 is lid 1f aangepast aan een wetswijziging in de wet Fido. Deze wijziging was overigens in 2009 wel al meegenomen in het Financieringsstatuut, dus het betreft hier alleen het opnieuw op elkaar afstemmen van verordening en statuut.

Het tweede lid stelt de kaders voor het verstrekken van leningen en garanties aan derden.

Het derde lid ten slotte bepaalt dat het college uitvoeringsregels opstelt voor de financieringsfunctie en de regels ter kennisgeving aan de raad aanbiedt. In Wageningen is dit gebeurd in de vorm van het Financieringsstatuut.

Artikel 10. Administratie

Onder artikel 10 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeen-telijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.

Artikel 11. Interne beheersing

De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Het eerste lid van dit artikel draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen. Het tweede lid draagt het college op zorgt te dragen voor een systeem van interne beheersing (interne controle). Dit lid is in de voorliggende verordening geactualiseerd op basis van de huidige inzichten omtrent de doelstellingen van de interne controle.

Artikel 12. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel 12 bepaalt dat in gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen worden getroffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies worden verstrekt aan rechthebbenden. Het treffen van afdoende beleid op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik maakt deel uit van het rechtmatigheidsoordeel van de accountant.

Artikel 13. Financiële organisatie

Artikel 13 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid van artikel 160 Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. Het college wordt onder letters a, b, c en d van dit artikel 13 in de verordening opgedragen bepaalde van deze regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in besluiten. Onder letter e wordt het college opgedragen ook de kostenverdeelsleutels voor het toerekenen van kosten aan de producten vast te leggen. Onder lid f is toegevoegd de opdracht aan het college voor het stellen van regels ten aanzien van de inkoop en aanbesteding.

Artikel 14. Inwerkingtreding

De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 Gemeentewet ingestelde verordening. Het artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op alle stukken van het genoemde begrotingsjaar en latere jaren. De jaarstukken van het vorige begrotingsjaar moeten nog voldoen aan de bepalingen uit de oude verordening.

Artikel 15. Citeertitel

Artikel 15 geeft de naam waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.