Regeling vervallen per 20-12-2010

Monumentenverordening Wassenaar 2004

Geldend van 17-06-2004 t/m 19-12-2010

Intitulé

Monumentenverordening Wassenaar 2004

De raad van de gemeente Wassenaar,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 13 april 2004, raadsvoorstel no. 04046

gelet op artikel 168 van de Gemeentewet en de artikelen 12, 14 en 15 van de Monumentenwet 1988;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

“Monumentenverordening Wassenaar 2004”.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a monument:

  • 1.

    onroerende zaak die van algemeen belang is wegens zijn cultuurhistorische waarde en zijn betekenis voor de weten­schap of esthetiek;

  • 2.

    terrein of gebied dat van algemeen belang is wegens een daar bovengronds aanwezige zaak of waarde als bedoeld onder a;

  • 3.

    terrein of gebied dat van algemeen belang is wegens een daar ondergronds aanwezige zaak of waarde als bedoeld onder a.

b beschermd rijksmonument

onroerende zaak, die is beschermd ingevolge de Monumentenwet 1988 en is ingeschreven in de op grond daarvan vastgestelde registers.

c beschermd provinciaal monument

onroerende zaak of terrein welke overeenkomstig de monumentenverordening Zuid-Holland als beschermd monument is aangewezen en geregistreerd op de provinciale monumentenlijst.

d beschermd gemeentelijk monument:

onroerende zaak of terrein welke overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd monument is aangewezen en geregistreerd op de gemeentelijke monumentenlijst.

e beschermd gemeentelijk dorpsgezicht:

groep onroerende zaken, onder andere bomen, wegen, straten, pleinen, bruggen, grachten, vaarten, sloten en andere wateren die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarden en in welke groep zich één of meer monumenten bevinden.

f beschermd beeldbepalende zaak

zaak, geen monument zijnde, die van algemeen belang is:

  • 1.

    als kenmerkende uitdrukking van een bepaalde bouwwijze, architectuur, verkaveling of typologie;

  • 2.

    als kenmerkend overblijfsel van de historische ontwikkeling;

  • 3.

    en als zodanig overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beeldbepalend zaak is aangewezen.

g gemeentelijk archeologisch monument:

monument als bedoeld onder a, lid 3, dat van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de wetenschap of wegens zijn cultuurhistorische waarde op grond van historische gegevens of archeologisch onderzoek of waarnemingen.

h gemeentelijk groenmonument

een boom of een groep van bomen, al dan niet een compositie vormend met de directe omgeving, welke door de cultuurhistorische context en verschijning, beeldbepalend en kenmerkend is voor het karakter van de openbare ruimte binnen de gemeente Wassenaar

i gemeentelijk kerkelijk monument:

monument dat eigendom is van een kerkge­noot­schap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging.

j gemeentelijke monumentenlijst:

de lijst waarop de overeenkomstig deze verordening aangewezen gemeentelijke monumenten, beeldbepalende panden, archeologische terreinen en dorpsgezichten zijn geregistreerd.

k Commissie Welstand en Cultureel Erfgoed (WCE):

de door de raad ingestelde commissie met als taak het college van burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, deze verordening en het gemeentelijk monumentenbeleid.

l bouwhistorisch onderzoek:

een schriftelijke rapportage van het onderzoek naar de bouw en, indien van toepassing, bewoningsgeschiedenis van een monument, waarin bovendien zijn opgenomen:

  • 1.

    een beschrijving en analyse van de bouwhistorische aspecten;

  • 2.

    een waardering met conclusies;

  • 3.

    een visie met aanbevelingen;

  • 4.

    tekeningen en foto’s van de besproken aspecten.

m redengevende omschrijving:

een omschrijving, bedoeld voor monumenten en dorpsgezichten die bestaat uit:

  • 1.

    algemene gegevens;

  • 2.

    een omschrijving van de bestaande toestand;

  • 3.

    een waardestelling.

n archeologisch onderzoek

een in een schriftelijke rapportage vastgelegd inventariserend onderzoek naar de aard, omvang en kwaliteit van het bodemarchief.

o het college

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wassenaar

Artikel 2 Het gebruik van het monument of dorpsgezicht

a Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument of het dorpsgezicht.

b Met betrekking tot een kerkelijk monument wordt geen beslissing genomen ingevolge deze verordening dan na overleg met de eigenaar.

HOOFDSTUK 2 Beschermde gemeentelijke monumenten

Paragraaf 1 De aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument en de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst.

Artikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

a Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, na toetsing aan de selectiecriteria, besluiten een onroerende zaak of terrein aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument.

b De aanvraag voor de aan te wijzen onroerende zaak of het terrein dient minimaal de volgende gegevens te bevatten:

  • 1.

    adresgegevens

  • 2.

    kadastrale gegevens

  • 3.

    eigenaargegevens

c Een besluit tot aanwijzing als gemeentelijk monument dient gebaseerd te zijn op een redengevende omschrijving. De criteria zijn:

  • 1.

    de cultuurhistorische en wetenschappelijke waarde

  • 2.

    de architectuurhistorische en esthetische waarde

  • 3.

    de ensemble waarde

  • 4.

    de gaafheid

  • 5.

    de herkenbaarheid

  • 6.

    de zeldzaamheid.

d Voordat het college over de aanwij­zing een besluit neemt, vraagt zij advies aan de commissie Welstand en Cultureel Erfgoed. In spoedeisende gevallen kan men hier van afwijken.

e Het college kan bij de aanwijzing van een onroerende zaak of terrein als beschermd gemeentelijk monument bepalen dat nader bouwhistorisch of archeologisch onderzoek wordt verricht.

f De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Zuid-Holland.

Artikel 4 Termijn advies en aanwijzingsbesluit

a De commissie Welstand en Cultureel Erfgoed adviseert schriftelijk aan het college binnen acht weken na de datum van ontvangst van het verzoek tot advisering van het college.

b Het college beslist omtrent de aanwijzing tot gemeentelijk monument binnen acht weken na de datum van ontvangst van het advies van de commissie Welstand en Cultureel Erfgoed, maar in ieder geval binnen 24 weken na de aanvraag.

Artikel 5 Voorbescherming

Met ingang van de datum van verzending van de schriftelijke mededeling, aan de eigenaar of zakelijk gerechtigde, van het verzoek tot aanwijzing van een gemeentelijk monument, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Mededeling van de aanwijzing

Het college doet mededeling van de aanwijzing, bedoeld in artikel 3, lid a, aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeiser en, indien om de aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

Artikel 7 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

a Het college registreert het bescherm­de gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

b De gemeentelijke monumentenlijst bevat ten minste de plaatse­lijke en kadastrale aanduidingen, een redengevende omschrijving van het beschermde gemeentelijke monument, de motivering die tot de aanwijzing heeft geleid, de tenaamstelling en de datum van de aanwijzing.

c De gemeentelijke monumentenlijst ligt ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage.

Artikel 8 Wijzigen van de aanwijzing

a Het college kan de aanwijzing ambtshal­ve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

b Artikel 3, lid b, c en d, alsmede artikel 4, lid a en b, zijn van overeen­komstige toepassing op de wijziging.

c Indien de wijziging naar oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, lid b, c en d, alsmede artikel 4, lid a, achterwege.

d De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Artikel 9 Intrekken van de aanwijzing

a Het college kan de aanwijzing tot gemeentelijk monument intrekken

b Artikel 3, lid b, c en d, en artikel 4, lid a en b zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

c De aanwijzing vervalt van rechtswege, indien het gemeentelijke monument de status van provinciaal- of rijksmonument krijgt.

d De intrekking van de aanwijzing wordt onder vermelding van een reden van intrekking en de datum van ingang op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 10 Instandhoudingbepaling

a Het is verboden het voortbestaan van een beschermd gemeentelijk monument in gevaar te brengen en zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergun­ning gestelde voorschriften:

  • 1.

    een beschermd gemeentelijk monument af te breken of te verplaatsen;

  • 2.

    een beschermd gemeentelijk monument te verstoren of te wijzigen;

  • 3.

    een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

  • 4.

    een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

Artikel 11 De aanvraag

a De aanvraag van de vergunning als bedoeld in artikel 10, lid a, wordt schriftelijk via een door de gemeente vastgesteld formulier ingediend bij het college.

b Daarbij worden, indien van toepassing, de volgende bescheiden in vijfvoud overhandigd:

  • 1.

    tekeningen (schaal 1:100) van de bestaande en nieuwe situatie:

    • a.

      de plattegronden van iedere verdieping van het bouwwerk;

    • b.

      lengte en dwarsdoorsneden;

    • c.

      gevelaanzichten;

    • d.

      details die betrekking hebben op de in het geding zijnde monumentale waarden

  • 2.

    een situatietekening (schaal 1:1000) gebaseerd op, door of namens het college aangegeven kaartmateriaal waaruit blijkt de situering van het bouwwerk op het betreffende terrein, de wijze van ontsluiting, de aangrenzende terreinen met de daarop voorkomende bebouwing en het beoogde gebruik van het bij het bouwwerk behorende terrein:

  • 3.

    tekeningen of foto´s van de omgeving inclusief de in de nabijheid gelegen bouwwerken voorzover nodig ter beoordeling van de aanvraag

  • 4.

    een werkomschrijving of bestek

  • 5.

    een bouwhistorisch rapport

  • 6.

    een gespecificeerde begroting

c Indien blijkt dat de aanvrager niet de verlangde gegevens heeft ingeleverd, stelt het college de aanvrager binnen een maand na ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid alsnog binnen veertien dagen de door het college aan te geven ontbrekende gegevens in te leveren. Gebeurd dit niet, dan wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld.

d Het college kan bij verzoek tot wijziging of afbraak van het beschermde, gemeente­lijke monument bepalen dat een bouwhistorisch of archeologisch onderzoek deel dient uit te maken van het verzoek.

Artikel 12 Advies van de commissie Welstand en Cultureel Erfgoed op de aanvraag

a Het college vraagt advies aan de commissie Welstand en Cultureel Erfgoed voordat zij beslissen op de vergunningaanvraag.

b Binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag brengt de commissie Welstand en Cultureel Erfgoed schriftelijk advies uit aan het college.

Artikel 13 Beslissing van het college op de aanvraag

a Het college geeft met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 10, lid a, dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging in het monument in het geding zijn.

b Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van het advies van de commissie Welstand en Cultureel Erfgoed, maar in ieder geval binnen twaalf weken, ofwel bij verlenging van de termijn binnen vierentwintig weken, na ontvangst van de aanvraag, op de aanvraag van de vergunning.

c Het college kan de in lid b genoemde termijn van twaalf weken met ten hoogste twaalf weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan in kennis stelt binnen de in lid b genoemde termijn van acht weken.

d Indien het college niet voldoet aan lid b of c, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

e Een vergunning ingevolge deze verordening blijft buiten werking gedurende zes weken na de datum waarop zij op voorgeschreven wijze kenbaar is gemaakt of van rechtswege is ver­leend. Indien gedurende deze termijn bezwaar wordt gemaakt op grond van de Algemene wet bestuurs­recht, blijft de vergunning buiten werking totdat op het bezwaar is beslist.

f Het college maakt de vergunningaanvraag en verlening op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend.

Artikel 14 Intrekken van de vergunning

a De vergunning kan door het college worden ingetrokken:

  • 1.

    indien blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • 2.

    indien blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 10 niet naleeft;

  • 3.

    indien de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het ongewijzigd blijven van het monument zwaarder dient te wegen;

  • 4.

    indien de vergunninghouder schriftelijk een verzoek tot intrekking indient;

  • 5.

    indien niet binnen 1 jaar na inwerkingtreding van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 6.

    indien de commissie Welstand en Cultureel Erfgoed een met redenen omkleed advies heeft opgesteld.

b Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de commissie Welstand en Cultureel Erfgoed.

HOOFDSTUK 3 Gemeentelijk beschermde dorpsgezichten

Artikel 15 Aanwijzing en registratie gemeentelijk beschermd dorpsgezicht

a De gemeenteraad kan een dorpsgezicht aan als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht aanwijzen en registreert deze vervolgens op de gemeentelijke monumentenlijst.

b Voordat de gemeenteraad over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt zij advies aan de commissie Welstand en Cultureel Erfgoed.

c De aanwijzing vervalt van rechtswege indien een dorpsgezicht is aangewezen op grond van de Monumentenwet 1988 of is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Zuid-Holland.

d Artikel 3, lid b tot en met f en artikel 4 tot en met 9 zijn van overeenkomstige toepassing. In genoemde artikelen moet ‘het college’ echter gelezen worden als ‘de gemeenteraad’. De termijn genoemd in artikel 4, lid a wordt wordt verlengd naar 16 weken. De termijnen in artikel 4, lid b wordt respectievelijk verlengd naar 12 en 24 weken.

e De gemeenteraad zal bij aanwijzing of intrekking van een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht mededeling doen aan gedeputeerde staten van Zuid-Holland.

Artikel 16 Verbodsbepaling

a Het is verboden het voortbestaan van bouwwerken die gelegen zijn in een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht in gevaar te brengen en in een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht zonder vergunning van het college of in strijd met de bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

  • 1.

    bouwwerken te verstoren, te plaatsen, op te richten, af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

  • 2.

    bouwwerken te herstellen, gebruiken of laten gebrui­ken op een wijze waardoor het dorpsgezicht wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

  • 3.

    onroerende zaken, geen bouwwerk zijnde, hieronder begrepen straten, wegen, pleinen, wateren, bomen, erfscheidingen (niet zijnde een bouwwerk) en straatmeubilair te wijzigen bouwwerken te herstellen, geheel of gedeeltelijk af te breken, te wijzigen of te gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

Artikel 17 Bestemmingsplan

a Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht wordt door de raad bepaald in hoeverre geldende bestemmings­plannen als beschermend plan voldoen.

b De gemeenteraad stelt een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening waarin de bescherming van de waarden van het beschermd gemeentelijk dorpsgezicht geregeld is.

c Alvorens het college de gemeenteraad een voorstel doet tot vaststelling van een bestemmingsplan als verwoord in lid b, wordt de commissie Welstand en Cultureel Erfgoed gehoord.

d De commissie Welstand en Cultureel Erfgoed adviseert schriftelijk binnen 12 weken na de datum van ontvangst van het verzoek om advies van het college.

HOOFDSTUK 4 Beschermd gemeentelijk archeologisch terrein of gebied

Artikel 18 Aanwijzing en registratie

a Het college registreert op de gemeentelijke monumentenlijst archeologische terreinen en kan daartoe uit eigener beweging of op verzoek van belanghebbende terreinen aan toevoegen, afvoeren of anderszins daarin wijzigingen aanbrengen. Het college brengt gedeputeerde staten van Zuid-Holland van de genoemde mutaties op de hoogte.

b Artikel 3, lid b, c, d en e, artikel 4 tot en met 9 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19 Verbodsbepaling

a Het is verboden zonder vergunning in een gemeentelijk archeologisch terrein of gebied, als bedoeld in artikel 1 lid a, onder 3 door middel van ingrepen de bestemming van de grond te veranderen, het grondwaterpeil te wijzigen of graafwerk te verrichten.

b Na advies van gedeputeerde staten van Zuid-Holland bepaalt het college bij de aanwijzing van een terrein of gebied tot gemeentelijk archeologisch terrein de diepte en oppervlakte waarop oppervlakkig graafwerk is toegestaan.

Artikel 20 Vergunning

a Het college kan na advies van gedeputeerde staten van Zuid-Holland vergunning verlenen voor het bepaalde in artikel 19, indien de belangen waarvoor het terrein of gebied als archeologisch monument is aangewezen voldoende worden beschermd, gedocumenteerd of onderzocht.

b Een afschrift van de vergunning wordt ter kennisneming toegezonden aan de commissie Welstand en Cultureel Erfgoed en gedeputeerde staten van Zuid-Holland.

c Het college voert overleg met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek en de gedeputeerde staten van Zuid-Holland indien er sprake is van een opgraving.

HOOFDSTUK 5 Beschermd gemeentelijk groenmonument

Artikel 21 Aanwijzing

a Het college kan groenelementen aanwijzen als beschermd gemeentelijk groenmonument.

b Artikel 3, lid b, c, d en e, en artikel 4 tot en met 9, artikel 11, de leden a en c, en de artikelen 12 tot en met 14 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22 Verbodsbepalingen

a Het is verboden een beschermd gemeentelijk groenmonument te beschadigen of te vernielen en een beschermd gemeentelijk groenmonument zonder of in afwijking van een vergunning van het college te kappen of te snoeien.

HOOFDSTUK 6 Beeldbepalende zaken

Artikel 23 Aanwijzing tot beeldbepalende zaak

a Het college kan, al dan niet op verzoek van belanghebbende, besluiten een object, gebouw, groenelement of structuur aan te wijzen als beeldbepalende zaak.

b Artikel 3, b,c, d en e, artikel 4 tot en met 9, artikel 11, lid a en c en de artikelen 12 tot en met 14 zijn van overeenkomstige toepassing

Artikel 24 Advies van de commissie Welstand en Cultureel Erfgoed en beslissing op de aanvraag

a Bij het beoordelen van de (ver)bouwplannen voor een beeldbepalend zaak, moet de commissie Welstand en Cultureel Erfgoed indien van toepassing haar aandacht richten op het instandhouden van:

  • 1.

    de bouwmassa, naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen;

  • 2.

    de dakvorm, nokrichting en dakhelling;

  • 3.

    de gevelindeling door bijvoorbeeld vensters, deuren en erkers;

  • 4.

    de dakoverstekken, goot en daklijsten;

  • 5.

    de stoepen, plinten, pilasters, gevellijsten en ornamenten;

  • 6.

    het materiaalgebruik;

  • 7.

    de bouwtypologie;

  • 8.

    de uitstraling of beeldbepaling in de openbare ruimte.

b Het interieur wordt niet betrokken bij de beoordeling van bouwplannen voor beeldbepalende zaken.

c Een vergunning als bedoeld in artikel 10 wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aangevraagde werkzaamheden, dan wel door de te verwachten directe of indirecte gevolgen, blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan het uitwendige karakter van het bouwwerk en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

HOOFDSTUK 7 Beschermde rijksmonumenten

Artikel 25 Vergunning voor beschermd rijksmonument

a Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument met de naar voren gebrachte zienswijzen aan de commissie Welstand en Cultureel Erfgoed na afloop van de termijn van 14 dagen, bedoeld in artikel 12, tweede lid , van de Monumentenwet 1988.

b De commissie Welstand en Cultureel Erfgoed adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van ontvangst van het afschrift.

c Bij overschrijding van de in lid b genoemde termijn wordt de commissie Welstand en Cultureel Erfgoed geacht geadviseerd te hebben.

HOOFDSTUK 8 De commissie Welstand en Cultureel Erfgoed

Artikel 26 De advisering door de commissie van onafhankelijke deskundigen

a De advisering over zaken het cultureel erfgoed betreffende is opgedragen aan “De commissie Welstand en Cultureel Erfgoed”

b De leden worden voor een termijn van ten hoogste drie jaar door de raad benoemd en kunnen éénmaal voor een termijn van ten hoogste drie jaar worden herbenoemd.

c. De samenstelling, bevoegdheden en werkwijze van de commissie wordt geregeld in het “Reglement voor de Commissie Welstand en Cultureel Erfgoed”.

HOOFDSTUK 9 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 27 Strafbepaling

Een ieder, die handelt in strijd met artikel 10, 16 en 19 van deze verordening, pleegt een strafbaar feit en wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 28 Binnentreden

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, kan door het college machtiging worden verstrekt, al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker, te betreden, aan (een) door het college aangewezen toezichthouder(s).

Artikel 29 Opsporingsbevoegdheid

Met de opsporing van de in artikel 27 strafbaar gestelde feiten wordt opgedragen aan (een) door het college aangewezen toezichthouder(s), die met de zorg voor de naleving van deze verordening is/zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 30 Inwerkingtreding

a Voor zover deze verordening betrekking heeft op bescherm­de gemeentelijke monumenten, beschermde gemeentelijke dorpsgezichten, bescherm­de gemeentelijke archeologische terreinen en beeldbepalende panden, treedt zij in werking op 17 juni 2004 na bekendmaking in de gemeenterubriek van het raadsbesluit, te weten op 6 mei 2004.

bDe monumentenverordening, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van Wassenaar op 23 april 1991 wordt ingetrokken op het moment dat de monumentenverordening Wassenaar 2004 in werking treedt.

c Voor zover deze verordening betrekking heeft op bescherm­de rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

d De monumentenverordening zoals genoemd in lid b, voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten, vervalt op de datum waarop lid c toepassing vindt.

e Aanvragen om vergunning, alsmede aangewezen gemeentelijke monumenten of in procedure zijnde aanwijzingen en voorbescherming op basis van de in lid b genoemde vervallen verordeningen, die zijn ingediend en vastgesteld vóór de inwerkingtreding van de nieuwe monumentenverordening Wassenaar 2004 worden afgehandeld met inachtneming van de desbetreffende artikelen van de in lid b genoemde verordeningen.

Artikel 31 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Monumentenverordening Wassenaar 2004”.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 april 2004

De griffier, De voorzitter,

Toelichting op de Monumentenverordening Wassenaar 2004

Algemeen

De bepalingen van de Monumentenwet 1988 en de daarin gekozen systematiek en de startnotitie Cultureel Erfgoed Wassenaar, waarmee de raad op 16 september 2003 heeft ingestemd, vormen een belangrijke basis voor de bepalingen van de Monumentenverordening

Wassenaar 2004.

Vier hoofdpunten zijn in de verordening geregeld:

· de aanwijzing van onroerende zaken, terreinen, bomen of gebieden tot gemeentelijk beschermd (groen)monument of gemeentelijk beschermd gezicht. Dit betreft ook archeologische zaken;

· het vergunningenstelsel voor de gemeentelijke beschermde monumenten;

· de verwijzing naar het vergunningenstelsel voor beschermde rijksmonumenten in de

Monumentenwet 1988;

· de aanwijzing tot beeldbepalende zaak als onderdeel van de historische ruimtelijke kwaliteit.

Daarnaast is beoogd het bouwhistorische en het archeologische onderzoek een nadrukkelijke rol te laten spelen bij de bepaling van het gemeentelijke monumentenbeleid ten aanzien van objecten en structuren boven en onder de grond.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Sub a

Bij de omschrijving van het begrip “monument” is aansluiting gezocht bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988.

Het begrip esthetiek wil geen waardeoordeel geven over wat mooi of lelijk is, maar heeft vooral betrekking op de architectuurhistorische waarde van een monument.

De cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting bij de Monumentenwet

1988 de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat object of dat gebied heeft gemaakt. Het begrip cultuurhistorische waarde is zo ruim dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde, maar ook op kleinere zaken zoals hekwerken, lantaarnpalen en straatmeubilair.

De onder artikel 1 sub a 1 en 2 bedoelde terreinen kunnen bijvoorbeeld parken, tuinen en percelen met een of meer bomen zijn. Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt teneinde over een monument te kunnen spreken. Een ‘zaak’ is immers een veel ruimer begrip.

De vijftig jaar grens die voor rijksmonumenten geldt, is niet voor gemeentelijke monumenten overgenomen. Daardoor biedt de verordening ook de mogelijkheid om zaken die (nog) niet in aanmerking komen voor rijksbescherming al aan te wijzen als gemeentelijk monument. In het geval van een (archeologische) opgraving regelt de Monumentenwet 1988 (artikelen 42 tot en met 49) de eigendom van roerende zaken die men daarbij aantreft. Deze regels gelden in alle gevallen dat opgravingen worden gedaan of men bij toeval op een vondst stuit waarvan men kan vermoeden dat het om een archeologische overblijfselen gaat. Er wordt hierbij geen onderscheid gehanteerd tussen rijks- en gemeentelijke monumenten.

Voor wat betreft de archeologische monumenten wordt de bestaande wetgeving nog toegepast. Het is wel van belang hierbij op te merken dat naar aanleiding van de ondertekening van het Verdrag van Valetta de bestaande wetgeving zal worden aangepast.

Sinds oktober 2001 is een interim-beleid in werking getreden, waarbij de mogelijkheid is gecreëerd al “in de geest van Valetta” te kunnen werken. Het interim-beleid past binnen de grenzen van de bestaande Monumentenwet 1988 en richt zich vooral op een verbetering van de uitvoering van opgravingen door gecertificeerde private bedrijven.

Sub b

Het is nodig om een begripsomschrijving van een “beschermd rijksmonument” in de gemeentelijke monumentenverordening op te nemen. Deze verordening is namelijk een voorwaarde voor het verkrijgen van de bevoegdheid door het college van burgemeester en wethouders om vergunningen voor de wijziging en sloop van beschermde rijksmonumenten te verlenen. Op de vergunningverlening voorbeschermde rijksmonumenten zijn met name de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.

Roerende monumenten worden niet beschermd. Reden hiervoor is dat het effectueren van de bescherming een probleem vormt. Roerende monumenten kunnen meestal eenvoudig worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld schepen, voertuigen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen.

Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen op basis van de redengevende omschrijving wel de beschermde status krijgen.

Sub e.

Conform de monumentenwet 1988 art. 1, lid f. bestaat de voorwaarde dat in een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht, zich één of meer monumenten bevinden.

Sub f

Een beeldbepalende zaak heeft geen monumentstatus, maar heeft wel belangrijke toegevoegde waarde in de beeldkwaliteit van de openbare ruimte. Het gaat in dergelijke gevallen om het totaalbeeld van die zaak waarbij de kwaliteit, omvang en de vormgeving van het exterieur leidende uitgangspunten kunnen zijn.

Sub g

De term “gemeentelijk archeologisch monument” wordt apart gedefinieerd in verband met de enigszins afwijkende positie die een archeologisch monument inneemt ten aanzien van de vergunningverlening. Ten eerste is er verschil in behandeling tussen een rijks- of gemeentelijk beschermd archeologisch monument bij een vergunningaanvraag. De vergunningverlening voor het verstoren of in enig opzicht wijzigen van een beschermd gemeentelijk monument is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Als echter sprake is van een beschermd archeologisch rijksmonument beslist de minister op de vergunningaanvraag.

(Deze regelgeving zal mogelijk worden gewijzigd naar aanleiding van de wettelijke bekrachtiging door de rijksoverheid van het in 1992 ondertekende Verdrag van Valetta).

Ten tweede regelt de Monumentenwet 1988 dat het doen van een opgraving alleen plaats mag vinden met vergunning van de minister. Deze verplichting geldt in zijn algemeenheid voor

alle archeologische monumenten. Het maakt dus niet uit of er sprake is van een rijks of een gemeentelijke bescherming: het doen van opgravingen is vergunningplichtig. Deze vergunning tot het doen van opgravingen kan onder bepaalde voorwaarden alleen worden toegekend aan de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), een instelling voor wetenschappelijk onderwijs of een gemeente. Het interim beleid heeft het aanbod van instellingen die opgravingen mogen doen verruimd.

In deze verordening wordt een onderscheid gemaakt tussen een bovengronds gebouwd monument en een (gemeentelijk) “archeologisch” monument.

Sub h

Onder gemeentelijk groenmonument wordt verstaan solitaire bomen of groepen van bomen in de openbare ruimte, die een duidelijke relatie hebben met de bebouwde omgeving of een bepaalde cultuurhistorische betekenis of functie hebben (bijvoorbeeld een Wilhelminaboom).

Het is mogelijk dat dergelijke groene elementen op particuliere terreinen staan. Het aanwijzen van een gemeentelijk groenmonument behoort tot de beleidsvrijheid van de gemeente.

Sub i

Ingeval van aanwijzing van een kerkelijke zaak tot beschermd gemeentelijk monument is overleg tussen eigenaar en gemeente nodig (zie artikel 3, lid f). De gemeentelijke monumentenverordening sluit in dit geval aan bij de Monumentenwet 1988. Is sprake van een vergunning voor het gemeentelijke of rijksbeschermde kerkelijke monument, dan is overeenstemming tussen eigenaar en vergunningverlener nodig (zie artikel 13 lid a). Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het kerkelijke monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie , een catechisatieruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijke monumenten in de regel dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de andere monumenten gelden.

Sub j

Een gemeentelijke monumentenlijst is een openbaar document, zie art. 7 lid c

Sub k

De taken van de commissie Welstand en Cultureel Erfgoed (WCE), strekt zich wat monumentzaken betreft uit over de monumentenverordening en de Monumentenwet 1988 en provinciale monumentenverordening. Door de Commissie Welstand en Cultureel Erfgoed in deze begripsomschrijving bevoegd te verklaren over de toepassing van de Monumentenwet

1988 te adviseren aan het college van burgemeester en wethouders, is voldaan aan het vereiste, genoemd in artikel 15, lid 1, van de Monumentenwet 1988.

De Commissie Welstand en Cultureel Erfgoed is breed van samenstelling, onafhankelijk en deskundig. Voor een deskundige, integrale advisering is het wenselijk dat in de commissie leden zitten die kennis hebben op het gebied van bouwhistorie/architectuurhistorie/ cultuurhistorie, landschaps en tuinarchitectuur, restauratiearchitectuur, historische geografie/ historische stedenbouw, plaatselijke deskundigheid, stedenbouwkunde en architectuur. Deze brede samenstelling is nodig omdat welstand en het culturele erfgoed in de gemeente Wassenaar en Voorschoten een bundeling is van de hierboven genoemde disciplines.

Omdat de onderwerpen verschillende disciplines raken (architectuur, bouwhistorie, archeologie, planologie), kan de commissie alleen die leden oproepen die voor de geagendeerde kwesties nodig zijn. Het grote voordeel van een volledig geïntegreerde commissie voor Welstand en Monumentenzorg is vooral dat meerdere beleidsaspecten over

één onderwerp gelijktijdig worden behandeld zodat in de advisering daar rekening mee kan

worden gehouden.

De integratie heeft ook als voordeel dat slechts één commissie wordt ingesteld in plaats van

twee aparte commissies. De commissie WCE dient wel rekening te houden met de

gescheiden wettelijke taken (Woningwet, Afdeling 3 De Welstand en de Monumentenwet

1988). De commissie WCE voldoet in die zin dan ook aan artikel 15 van de Monumentenwet

1988.

Met de invoering van de nieuwe Woningwet wordt van de gemeente verlangd dat een cultuurhistorische analyse deel uitmaakt van het gebiedsgerichte Welstandsbeleid.

Vooral de Welstandadvisering bij bouwplannen in een beschermd dorpsgezicht kan door de geïntegreerde commissie ook van een cultuurhistorische component voorzien worden.

Beide invalshoeken kunnen in een gezamenlijk of geïntegreerd advies geformuleerd worden.

Omdat er één commissie bestaat is de verwachting dat de noodzakelijke procedures sneller kunnen worden doorlopen.

Sub l

Voordat burgemeester en wethouders een zaak tot gemeentelijk monument aanwijzen kan een bouwhistorisch onderzoek of een archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn om de monumentale waarden van een zaak beter te kunnen bepalen. In een bouwhistorisch onderzoek moet ook een ontwikkelingsanalyse worden gegeven van de directe omgeving van het object om zo de ensemblewaarde te kunnen bepalen. Een bouwhistorisch onderzoek kan er toe leiden dat een zaak al dan niet tot beschermd monument wordt aangewezen. Het laten verrichten van een bouwhistorisch onderzoek behoort tot de beleidsvrijheid van de gemeente.

In de Monumentenwet 1988 is geen bepaling over bouwhistorisch onderzoek opgenomen.

Sub m

Een redengevende omschrijving is nodig om een zaak voor te kunnen dragen voor gemeentelijke bescherming. De omschrijving geeft weer om wat voor soort object (typologie) het gaat en welke bijzondere cultuurhistorische waarden er zijn die een plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst rechtvaardigen.

Sub n

Een archeologisch onderzoek is bedoeld om de archeologische waarden te kunnen vaststellen zonder dat daarbij de bodem noodzakelijkerwijs verstoord wordt.

Wel kan in een aantal gevallen worden besloten om proefsleuven te graven of boringen te verrichten om een beter inzicht te kunnen krijgen van de archeologische waarden. In dit geval spreekt men van een Algemene Archeologische Inventarisatie (AAI).

De wetgeving betreffende archeologie zal op termijn worden aangepast naar aanleiding van het Verdrag van Valetta. Sinds oktober 2001 bestaat een zogeheten interim-beleid waarbij gemeenten die geen eigen archeologische dienst of een depot voor bodemvondsten hebben de werkzaamheden zullen moeten laten adviseren en begeleiden door een gecertificeerd bureau.

De ROB blijft inzake gemeentelijk beschermde archeologische terreinen buiten beeld omdat deze zaken zijn gedecentraliseerd richting de provincie/provinciaal archeoloog. Wanneer er

graafwerkzaamheden moeten worden verricht in een gemeentelijk beschermd archeologisch

terrein moeten deze worden begeleid door een provinciale archeoloog. Pas wanneer de kwaliteit van de opgraving is gegarandeerd kan de minister een vergunning verlenen voor een bepaalde opgraving.

Er zijn nog een aantal andere punten waarop het interim-beleid de nadruk oplegt:

. versterking van de gemeentelijke betrokkenheid (waarvan de geactualiseerde monumentenverordening 2004 van Wassenaar een voorbeeld is);

. aandacht voor kwaliteit en advisering;

. aandacht voor de betrokkenheid van de provincie (zie hierboven);

. ruimte voor private archeologiebedrijven (met certificaat);

. aandacht voor kwaliteit van de uitvoering.

Het interim-beleid ligt niet wettelijk vast, maar is wel bedoeld om veranderingen die Valetta met zich mee brengt richting te geven. In de Startnotitie Cultureel Erfgoed is reeds aangegeven dat archeologie opgenomen zal worden in nieuw te ontwikkelen beleid. De rol van de provinciale archeoloog wordt zwaarder als het gaat om inhoudelijk advies en begeleiding. Vandaar dat bij aanwijzing van gemeentelijk beschermde archeologische terreinen de provincie wordt geïnformeerd en dat bij onderzoek advies wordt ingewonnen bij de provinciale archeoloog.

Artikel 2

Het betreft hier niet zozeer de publiekrechtelijke, planologische bestemming, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar/gebruiker daaraan toekent. Een en ander mede gelet op de constructie en ligging van het pand.

Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening.

Artikel 3

Sub a

De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en het plaatsen op de monumentenlijst zijn uit elkaar getrokken. De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de gemeentelijke monumentenlijst is slechts een administratieve handeling. Het is inzichtelijker om de aanwijzing en de plaatsing op de lijst uit elkaar te trekken.

Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten.

De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers over het algemeen niets aan het gebruik van het monument.

Sub d

Het college van burgemeester en wethouders moet het advies inwinnen van de commissie

Welstand en Cultureel Erfgoed. De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud. De aangewezen plaats daarvoor is het reglement voor de commissie WCE, die de taak en werkwijze van de commissie regelt.

Er wordt niet bepaald dat de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord voordat het college van burgemeester en wethouders over een aanwijzing een besluit neemt, omdat dit is geregeld in de artikelen 4:8 en 4:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarmee belanghebbenden binnen zes weken na bekendmaking van een aanwijzingsbesluit een

bezwaarschrift kunnen indienen.

Uitzondering hierop is het voornemen om kerkelijke zaken als monument aan te wijzen, waarbij vóór de aanwijzing met de eigenaar moet worden overlegd.

Sub e

Het bouwhistorisch onderzoek van een gebouw geeft meer inzicht in de bouwgeschiedenis van een gebouw. In de Monumentenwet 1988 is geen bepaling over bouwhistorisch onderzoek opgenomen. Het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek behoort daarmee tot de beleidsvrijheid van de gemeente. Historisch onderzoek is als onderbouwing voor besluitvorming over (on-)mogelijkheden tot restauratie van een pand van onschatbare waarde gebleken. Op grond van de informatie uit een historisch onderzoek is het mogelijk een bewuste afweging te maken over consequenties van ingrepen. Keuze voor toepassing van dit instrument ligt daarmee voor de hand.

Er is een tweetal momenten te onderscheiden wanneer een gemeente bouwhistorisch onderzoek kan vragen.

Ten eerste bij een (verzoek tot) aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument. De informatie over de bouwhistorische waarde van een gebouw kan van invloed zijn op de beslissing van het college van burgemeester en wethouders om het pand al dan niet als beschermd gemeentelijk monument aan te wijzen en op de wijze waarop het pand in de

registers wordt ingeschreven.

Ten tweede bij aanvragen voor vergunning tot wijziging of sloop van een beschermd gemeentelijk monument. De bouwhistorische waarde die door een verbouwing of andere wijziging wordt aangetast, is van invloed op de beslissing van het college van burgemeester en wethouders. In deze voorkomende gevallen is art. 10, lid 3 van toepassing.

Wanneer het vermoeden bestaat dat archeologische restanten zich in de grond bevinden, kan een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Bij een archeologisch onderzoek hoeft niet noodzakelijkerwijs gegraven te worden, maar men kan zich beperken tot het raadplegen van historische bronnen, het onderzoeken van luchtfoto’s, of weerstandsmetingen. Dit zijn nondestructieve onderzoek methoden.

Na het advies van de deskundige (in dit geval provinciale archeoloog, maar dat kan ook een

archeoloog zijn, die door de gemeente is ingehuurd) wordt bepaald wat voor soort onderzoek er moet plaatsvinden. In gevallen dat de waarde van een gemeentelijk beschermd archeologisch terrein al is vastgesteld, kan na advies van de (provinciale) archeoloog worden besloten tot uitgebreider archeologisch onderzoek.

Wanneer een archeologisch terrein een rijksbescherming heeft geldt de Monumentenwet

1988.

Sub f

Monumenten die al op een rijkslijst of een provinciale lijst staan, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking.

Een zaak kan slechts één bescherming krijgen. Wanneer een gemeentelijk beschermd monument een rijks- of provinciale bescherming krijgt, wordt de gemeentelijke bescherming opgeheven.

Artikel 4

In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de Commissie Welstand en Cultureel

Erfgoed moet adviseren (lid a) en het college van burgemeester en wethouders een beslissing moeten nemen (lid b).

Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

Artikel 5

Om zeker te stellen dat het potentieel aan te wijzen monumenten tijdens de aanwijzingsprocedure ook zijn beschermd, is een voorbescherming als in de Monumentenwet

1988 opgenomen. Ervaring uit het verleden heeft aangetoond dat het tijdens de aanwijzingsprocedure voor komt dat een toekomstig monument wordt verbouwd of zelfs afgebroken op grond van een sloop- en/of bouwvergunning. Misbruik van dit artikel kan worden voorkomen door bijvoorbeeld een belanghebbendentoets te laten uitvoeren.

Artikel 6

De mededeling van de aanwijzing tot gemeentelijk beschermd monument van het college van burgemeester en wethouders is voor de eigenaar en de anderszins zakelijk gerechtigden van essentieel belang. Het is dan ook zaak dat de mededeling door de geadresseerde wordt ontvangen. In de regel zal de mededeling bij aangetekend schrijven uitgaan. In latere instantie kan de eigenaar of de anderszins zakelijk gerechtigde zich dan niet beroepen op het feit dat men niet is geïnformeerd over de aanwijzing.

Dit artikel regelt niet dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb zulks bepaalt (afdeling 3.6). Is artikel 4:8 toegepast (het horen van geadresseerde en van derde belanghebbenden) en is van de daar geboden mogelijkheid gebruik gemaakt, dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb een mededeling te ontvangen.

Artikel 7

Door aanwijzing als gemeentelijk monument is het gehele pand, in en uitwendig, onder de werking van de verordening geplaatst. Andere zaken die zich op het kadastrale perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting en bomen moeten expliciet worden aangegeven, willen zij onder de werking van de verordening vallen. Voor elke wijziging van het beschermde monument is een vergunning nodig. Daarbij wordt getoetst of monumentale waarden in het geding zijn. Voor de duidelijkheid, bijvoorbeeld in verband met kadastrale vernummering, kan ook een plattegrond worden aangehecht.

Artikel 8

Door dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten te wijzigen (lid a) bijvoorbeeld als gevolg van nieuwe inzichten. Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure (advies van de Commissie Welstand en Cultureel Erfgoed of eventueel archeologische begeleidingscommissie of eigenaar van een kerkelijk monument) als voor de aanwijzing (lid b), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid c), waarmee bedoeld wordt dat de wijziging niet de monumentale waarde van het monument verandert. Wijzigingen in de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst (lid d).

Artikel 9

Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten in te trekken (lid a). Ook hiervoor geldt dat het advies van de Commissie Welstand en

Cultureel Erfgoed nodig is, tenzij het gaat om spoedeisende gevallen (lid b). Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), worden door het college van burgemeester en wethouders van de monumentenlijst gehaald.

Lid c regelt dat monumenten die na aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument

worden geregistreerd als beschermd rijksmonument of als beschermd provinciaal monument, vanaf dat tijdstip geacht worden niet meer te zijn aangewezen als gemeentelijk monument.

Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie te eisen. Enerzijds kan deze voor een goede afweging van de aanvraag dienen, anderzijds wordt het gebouw voorafgaand aan een eventuele wijziging of sloop voor de lokale geschiedenis gedocumenteerd.

Artikel 10

De opbouw en inhoud van dit artikel vertoont gelijkenis met artikel 11 van de

Monumentenwet 1988. De verordening legt de vergunningverlening ten aanzien van rijksmonumenten op basis van de Monumentenwet 1988 in handen van het college van burgemeester en wethouders. De Monumentenwet 1988 regelt de vergunningverlening voor de wijziging van rijksmonumenten door het college van burgemeester en wethouders in de artikelen 11 tot en met 21 en artikel 25 van de monumentenverordening. In dit artikel gaat het alleen over beschermde gemeentelijke monumenten.

Het artikel regelt dat een vergunning nodig is om een beschermd monument te wijzigen of te verstoren (lid a, sub 2). Dit geldt ook voor archeologische rijksmonumenten. Over opgravingen en vondsten betreffende archeologische rijksmonumenten is niets in de verordening geregeld. Reden hiervoor is dat deze aspecten uitputtend in de Monumentenwet

1988 zijn geregeld.

De Monumentenwet 1988 regelt:

· dat voor opgravingen een vergunning nodig is;

· dat een rechthebbende van een terrein moet dulden dat de opgravingbevoegde zijn terrein betreedt en eventueel opgravingen verricht;

· de eigendomskwestie van vondsten;

· een schaderegeling.

Artikel 11

Sub b

Bij de aanvraag voor een monumentenvergunning is het noodzakelijk de genoemde bescheiden aan te leveren om de bouwkundige situatie van voor de restauratiewerkzaamheden vast te leggen maar ook om inzicht te geven welke bouwkundige wijzigingen zullen plaatsvinden. Aangezien de gemeente formeel de taak heeft de restauratiewerkzaamheden te begeleiden, zijn de bescheiden ook van belang voor de vaststelling of de restauratiewerkzaamheden volgens plan worden uitgevoerd. De bescheiden zijn vooral van belang wanneer grote en ingrijpende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Wanneer de restauratiewerkzaamheden minder ingrijpend van aard zijn wordt via het aanvraagformulier aangeven welke stukken in dat geval nodig zijn.

Artikel 12

Als het college van burgemeester en wethouders de aanvraag in behandeling neemt moet door het college op grond van de verordening advies worden gevraagd aan de Commissie Welstand en Cultureel Erfgoed. Nadat dit advies aan het college van burgemeester en wethouders is uitgebracht moet zij ermee rekening houden dat artikel 4:7 of artikel 4:8 Awb van toepassing kan zijn. Over het voornemen de beschikking af te geven, dan wel geheel of gedeeltelijk af te wijzen moeten de aanvrager en de belanghebbenden worden gehoord. Deze kunnen naar keuze hun zienswijzen schriftelijk of mondeling naar voren brengen op grond van artikel 4:9 Awb.

De Commissie Welstand en Cultureel Erfgoed adviseert het college van burgemeester en wethouders binnen acht weken na de adviesaanvraag (lid b). Vervolgens, dus na ontvangst van het advies, beslist het college van burgemeester en wethouders binnen acht weken (artikel

13 lid b). De redactie van artikel 13 lid b heeft tot gevolg dat, wanneer de Commissie

Welstand en Cultureel Erfgoed niet tijdig adviseert, het college van burgemeester en wethouders de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies) toch in hun overwegingen te betrekken.

De totale termijn kan met maximaal twaalf weken worden verlengd, mits de aanvrager tijdig van het uitstel op de hoogte wordt gesteld (artikel 13 lid c).

Als burgemeester en wethouders niet tijdig beslissen, wordt de vergunning geacht te zijn verleend (artikel 13 lid d).

Artikel 13

Sub a

Zijn er geen wezenlijke belangen van de eredienst in het geding, dan is overeenstemming niet vereist. Zie de toelichting op artikel 1, sub 8.

Sub b, c en d zie toelichting op artikel 12.

Artikel 14

Sub a

Dit artikellid bevat de mogelijke intrekkinggronden. De bepaling onder 3 heeft de volgende achtergrond: als de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval moet de vergunningverlener (het college van burgemeester en wethouders) de mogelijkheden hebben om de vergunning in te trekken.

Sub b

Gelet op de taak van de Commissie Welstand en Cultureel Erfgoed, ligt het voor de hand dat een afschrift van de intrekking aan die commissie wordt gezonden. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin het aanbeveling verdient om de Commissie Welstand en

Cultureel Erfgoed om advies te vragen. De commissie kan ook ongevraagd adviseren.

De in kennisstelling van de vergunninghouder en het met redenen omkleed moeten zijn van het besluit zijn weggelaten, omdat artikel 3:41 Awb dit regelt.

Artikel 15

Indien de cultuurhistorische waarden worden toegeschreven aan een bepaald gebied in plaats van individuele objecten, kan de gemeenteraad overgaan tot de aanwijzing van een beschermd gemeentelijk gezicht. De cultuurhistorische waarden kunnen bepaald worden door bijvoorbeeld een bijzondere stedenbouwkundige opzet van het gebied. De individuele objecten in het gebied worden daarbij niet (noodzakelijkerwijs) afzonderlijk beschermd. Via het bestemmingsplan kan aan de bescherming verdere invulling worden gegeven (zie artikel

16). Gelet op de omvang van een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden zijn de termijnen ruimer gesteld dan bij de bescherming van individuele monumenten.

Artikel 16

Essentieel in deze bepalingen is dat de te beschermen kwaliteiten in een dorpsgezicht in een

bestemmingsplan moeten worden beschreven en vastgelegd. De voorschriften die in het bestemmingsplan worden opgenomen vormen vervolgens het kader waaraan alle voorstellen tot aanpassing en dergelijke dienen te worden getoetst.

Artikel 17

Totdat een bestemmingsplan ter bescherming van het dorpsgezicht van kracht is geworden, dienen de artikelen 10 tot en met 14 het dorpsgezicht te beschermen als ware het een complex monument. Daarbij dienen de termijnen van de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO) in acht te

worden genomen. De afweging met betrekking tot het verlenen van een vergunning, wordt gebaseerd op de redengevende omschrijving van het gebied. Wanneer het ingediende verzoek om vergunning in strijd is met de redengevende omschrijving zal de vergunning niet worden verleend.

Artikel 18

Sub a

Het college van burgemeester en wethouders heeft de bevoegdheid archeologische terreinen een gemeentelijk beschermde status te geven. In gevallen waar het niet duidelijk is waaruit de archeologische waarden bestaan, zal nader archeologisch onderzoek moeten worden verricht.

De provinciale archeoloog kan in deze gevallen advies geven over het soort onderzoek dat in onderhavige gevallen kan worden toegepast. Het vragen van advies aan de provincie is niet wettelijk vastgelegd, maar de ondertekening van het Verdrag van Valetta (1992) zal bij implementatie in de Nederlandse wetgeving wel dit soort zaken gaan regelen voor gemeenten die geen eigen archeologische dienst hebben.

Aangezien de gemeente Wassenaar niet zelfstandig archeologisch onderzoek mag uitvoeren, kan de gemeente kiezen voor samenwerking met een naburige gemeente die dat wel heeft. Als een gemeente er voor kiest geen samenwerking aan te gaan kan zij de procedure door de provinciale archeoloog laten begeleiden.

Sub b

Omwille van de uniformiteit is aansluiting gezocht bij de procedure, advisering en registratie die geldt bij gemeentelijke monumenten

Artikel 19

Een beschermd archeologisch monument mag in beginsel niet worden verstoord. Ook terreinen die op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van de Provincie Zuid-Holland aangemerkt zijn als terreinen van zeer hoge of hoge archeologische waarde (rode en oranje gebieden op de CHS-kaart) geldt dat deze in beginsel niet verstoord mogen worden.

Grondwerkzaamheden kunnen, anders dan bij gebouwde monumenten, het monument zodanig aantasten dat van monumentale waarden geen sprake meer is. Vergunning is daarom vereist voor alle grondwerkzaamheden die het monument zouden kunnen bedreigen, zoals graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm, het planten van (diep wortelende) planten en bomen en drainage van de grond.

Dit artikel bepaalt dat een vergunning nodig is om een gemeentelijk archeologisch monument te verstoren. De vergunning wordt pas afgegeven nadat de provinciale archeoloog heeft geadviseerd.

Over opgravingen en vondsten is in de verordening niets geregeld, omdat deze aspecten uitputtend in de Monumentenwet 1988 zijn geregeld.

De Monumentenwet 1988 regelt:

· dat voor opgravingen een vergunning nodig is;

· dat een rechthebbende van een terrein moet dulden dat de opgravingbevoegde zijn terrein betreedt en eventueel opgravingen verricht;

· de eigendomskwestie van vondsten;

· een schaderegeling.

Artikel 20

De archeologische gebieden die op de CHS-kaart zijn aangegeven hebben over het algemeen geen bescherming. Deze gebieden zijn wel van belang als gevolg van de hoge verwachting op vondsten. Er is daarom altijd onderzoek nodig om de waarden beter in kaart te brengen en de cultuurhistorische (archeologische) waarden vast te stellen. Aangezien de provincie verwacht dat deze gebieden ‘in de geest van het verdrag van Valletta’ worden benaderd, is nader archeologisch onderzoek bij mogelijke nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen noodzakelijk. Ook hier is het wenselijk de provincie te informeren en het college te laten adviseren in gevallen wanneer onderzoek noodzakelijk of wenselijk is. De provincie heeft aangegeven in haar planbeoordeling het archeologische aspect mee te wegen.

Artikel 21

Sub a

De aanwijzing van groene elementen tot gemeentelijk groenmonument is een beleidsvrijheid van het college. Ervaring heeft geleerd dat uitsluitend karakteristieke bomen of boomgroepen de status van gemeentelijk groen monument krijgen. In de meeste gevallen gaat het om een samenspel van de bebouwde openbare ruimte waarin bomen een karakteristieke plaats hebben en daardoor de openbare ruimte een toegevoegde meerwaarde geven. Bomen kunnen daarbij zowel op particuliere terreinen staan als in de openbare ruimte of een cultuurhistorische

meerwaarde hebben zoals bijvoorbeeld een herdenkingsboom (zie ook artikel 22).

Sub b

Omwille van de uniformiteit is aansluiting gezocht bij de procedure, advisering en registratie die geldt bij gemeentelijke monumenten. Uitzondering is de verbodsbepaling die voor groene monumenten in Artikel 22 is geformuleerd.

Artikel 22

De verbodsbepaling ten aanzien van beschadiging of vernieling van groene monumenten

wordt bepaald in de uitgangspunten voor het gemeentelijke groenbeheer.

Artikel 23

Sub a

De aanwijzing van beeldbepalende zaken is een beleidsvrijheid van het college. Naar analogie van de aanwijzing en registratie van objecten en archeologische terreinen op de gemeentelijke monumentenlijst kan het college na advies van de commissie Welstand en Cultureel Erfgoed een lijst van beeldbepalende zaken opstellen.

De waarden van beeldbepalende zaken worden bepaald door de ruimtelijke context en de samenhang die zij daarin hebben met gemeentelijke en rijksmonumenten. Vaak worden beeldbepalende zaken aangewezen die in een beschermd stads- en dorpsgezicht liggen.

Sub b

Omwille van de uniformiteit is aansluiting gezocht bij de procedure, advisering en registratie die geldt bij gemeentelijke monumenten

Artikel 24

Sub a en b

Een beeldbepalende zaak wordt alleen beschermd vanwege de karakteristieke uitstraling van het exterieur. Het interieur blijft buiten beschouwing bij de toetsing van wijzigingen. De term

“beeldbepalend” geeft al aan dat het uitsluitend om de (architectonische) uitstraling en de grootte van het volume in de directe omgeving gaat.

Wanneer de afweging van belangen uiteindelijk leidt tot verwijdering van de zaak of een deel van de zaak, dient de vervanging gelijke beeldbepalende of beeldondersteunende kwaliteiten te bezitten.

Artikel 25

Sub a

Dit artikel vloeit voort uit artikel 15, lid 1, van de Monumentenwet 1988.

De procedure voor de afgifte van de vergunning voor beschermde rijksmonumenten door het College van burgemeester en wethouders staat in de artikelen 11 tot en met 21 van de

Monumentenwet 1988.

Sub b en c

De Monumentenwet 1988 artikel 15 schrijft voor dat de commissie die over monumentzaken oordeelt bij de aanvragen om vergunning voor beschermde rijksmonumenten wordt ingeschakeld. Om te voorkomen dat dit wettelijke vereiste door het ontbreken van het advies van de Commissie Welstand en Cultureel Erfgoed tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning, is in lid c bepaald dat de Commissie Welstand en Cultureel Erfgoed geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid b gestelde adviestermijn.

Artikel 26

Conform artikel 15 van de Monumentenwet moet in de verordening worden geregeld dat een commissie op het gebied van de monumentenzorg wordt ingeschakeld, die burgemeester en

wethouders adviseert over aanvragen om vergunning. Hier wordt deze inschakeling geregeld.

Voor de samenstelling, bevoegdheden en werkwijze van deze “commissie Welstand en

Cultureel Erfgoed” wordt verwezen naar het reglement voor de commissie.

De benoeming van de commissieleden voor een periode van drie jaar is gekozen analoog aan het bepaalde ten aanzien van de zittingsduur in de Woningwet. Een commissielid mag dan ook in principe voor een slechts één periode van drie jaar herkozen worden.

Artikel 27

Artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet laat aan de gemeentelijke wetgever de keuzemogelijkheid om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of de eerste categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete voor strafbare feiten in de eerste categorie is maximaal € 226,89; in de tweede categorie maximaal € 2.268,90. Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën.

In de Monumentenwet 1988 is handelen in strijd met artikel 11 (het verbod om een beschermd monument zonder vergunning te wijzigen of af te breken) gekoppeld aan een geldboete van de vijfde categorie (€ 45.378,02).

Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor beschermde rijksmonumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie voor de hand liggend.

Artikel 28

Dit artikel is de grondslag voor het betreden van open ruimten en het binnentreden van beschermde gemeentelijke monumenten die geen woning zijn, tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker. Woningen zijn uitgezonderd in de Wet op het binnentreden.

Artikel 29

De artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering wijzen de ambtenaren aan die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast. Artikel 141 noemt de ambtenaren met een algemene opsporingsbevoegdheid, zoals politieagenten. Uit de bewoordingen van artikel 142 blijkt dat de gemeentelijke wetgever bevoegd is om in zijn verordeningen buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen. Aangezien de gemeente geen opsporingsambtenaar kent, kan het college van burgemeester en wethouders medewerkers van bouw en woningtoezicht en monumentenzorg aanwijzen als toezichthouder.

Artikel 30

De datum van inwerkingtreding en het vervallen van de oude verordening is allereerst geregeld voor gemeentelijke monumenten (lid a) en daarna voor beschermde rijksmonumenten (de leden c en d). Het lid a is gebaseerd op artikel 139 van de Gemeentewet.

Hierin wordt de bekendmaking van verordeningen geregeld.

Artikel 31

Dit artikel noemt de naam van de verordening.