Regeling met betrekking tot de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen

Geldend van 01-12-1998 t/m heden

Intitulé

Regeling met betrekking tot de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen

Het college van burgemeester en wethouders der gemeente Wassenaar;

gelet op de artikelen 6, derde lid, 13, eerste lid en 14, eerste lid van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990 in verbinding met artikel 231, tweede lid, onderdeel a, en derde lid van de Gemeentewet en de betreffende bepalingen van de belastingverordeningen;

b e s 1 u i t:

vast te stellen de:

Regeling met betrekking tot de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen.

Artikel 1 Reikwijdte van de regeling

De in deze regeling opgenomen regels gelden bij de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen op grond van de onderscheiden belastingverordeningen voorzover deze regels in artikel 5voor de betreffende gemeentelijke belasting van toepassing is verklaard.

Artikel 2 Aangifte

1 De belastingplichtige die niet niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar is uitgenodigd tot het doen van aangifte of aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen veertien dagen na afloop van die zes maanden bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

2 Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar ontstaat dan wel het aantal honden dat door de belastingplichtige wordt gehouden een wijziging ondergaat, moet de belastingplichtige binnen veertien dagen na het tijdstip waarop de belastingplicht is ontstaan of de wijziging van het aantal honden heeft plaatsgevonden, bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar schriftelijk verzoeken om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

3 De belastingplichtige die niet binnen een maand na afloop van het belastingjaar is uitgenodigd tot het doen van aangifte of aan wie niet binnen een maand na afloop van het belastingjaar een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen veertien dagen na afloop van die maand bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

Artikel 3 Voorlopige aanslag

1 Na de aanvang van het belastingjaar of het kalenderjaar kan aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag worden opgelegd of kan van de belastingplichtige een voorlopig bedrag worden gevorderd tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag of het gevorderde bedrag over dat jaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.

2 Na de aanvang van het belastingtijdvak kunnen aan de belastingplichtige maandelijks voorlopig gevorderde bedragen worden opgelegd ter grootte van één twaalfde gedeelte van het van toepassing zijnde jaartarief i.c. het van toepassing zijnde maandtarief.

Artikel 4 Rente

1 Het percentage van de invorderingsrente volgt het percentage dat op grond van artikel 29 van de Invorderingswet 1990 voor het betreffende kalenderkwartaal voor de rijksbelastingen is vastgesteld.

2 Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen vindt de ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 overeenkomstige toepassing.

3 In afwijking van de in het tweede lid bedoelde regeling wordt bij de enige of laatste betaling geen invorderingsrente in rekening gebracht indien deze in totaal een bedrag van f 50,-- niet te boven gaat.

Artikel 5 Gelding voor gemeentelijke belastingen

Met betrekking tot:

a de onroerende-zaakbelastingen vinden de artikelen 2, eerste lid, en 4 toepassing;

b het rioolrecht vinden de artikelen 3, tweede lid, en 4 toepassing;

c de reinigingsheffingen vinden de artikelen 3, tweede lid, en 4 toepassing;

d de hondenbelasting vinden de artikelen 2, eerste en tweede lid en 4 toepassing;

e de toeristenbelasting vinden de artikelen 2, derde lid, 3, eerste lid en 4 toepassing;

f de leges vindt artikel 4 toepassing;

g de precariobelasting en retributies vindt artikel 4 toepassing;

h de rechten algemene begraafplaats Persijnhof vindt artikel 4 toepassing;

i het liggeld vindt artikel 4 toepassing;

j het marktgeld vindt artikel 4 toepassing;

k het staangeld vindt artikel 4 toepassing;

1 de baatbelasting Wittelaan, Laantje van Paridon en gedeelte Waalsdorperlaan vindt artikel 4 toepassing;

m de baatbelasting Wassenaarse Slag vindt artikel 4 toepassing;

n de baatbelasting Oostdorperweg (ged. II) vindt artikel 4 toepassing;

o de baatbelasting "Laantje van Duinauwe" vindt artikel 4 toepassing;

p de baatbelasting Konijnenlaan, Groot Haesebroekseweg e.o. en Paauwlaan vindt artikel 4 toepassing;

q de baatbelasting Kievietsduin, Schouwweg en Raadhuislaan vindt artikel 4 toepassing;

r de baatbelasting Buurtweg, Oostdorperweg en Reijerlaan vindt artikel 4 toepassing;

s de baatbelasting Ammonslaantje/Maaldrift vindt artikel 4 toepassing;

t de baatbelasting Schulpwei vindt artikel 4 toepassing;

u de baatbelasting Maaldrift (ged. II) vindt artikel 4 toepassing.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

1 Deze regeling treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

2 Deze regeling kan worden aangehaald als "Regeling gemeentelijke belastingen

1999".

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 10 november 1998.

De wnd. Secretaris, de Voorzitter,