Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wassenaar 2015

Geldend van 18-04-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wassenaar 2015

Z- 15642/besluit 2101\2

De gemeenteraad van Wassenaar,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 september 2014 en 28 oktober 2014;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 alsmede gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;

Overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

b e s l u i t :

  • 1.

    De reactie op de zienswijzen, zoals opgenomen in de Reactienota (bijlage 1 vast te stellen);

  • 2.

    Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wassenaar 2015 vast te stellen.

HOOFDSTUK 1 - BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In de verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens de cliënt of het college gehouden is een maatwerkvoorziening te leveren;

    • b.

      Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten;

    • c.

      Beperking: aan de persoon verbonden factoren die er toe leiden dat deze niet (volledig) in staat is tot deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

    • d.

      Budgetplan: een plan met daarin de motivatie van de cliënt waarom een persoonsgebonden budget gewenst is, mogelijk door het college aangevuld met de voorwaarden die daar aan verbonden zijn;

    • e.

      Collectieve maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening die door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt;

    • f.

      Dagbesteding: structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel;

    • g.

      Gemeenschappelijke ruimten: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de cliënt waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken;

    • h.

      Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;

    • i.

      Hulpvraag: de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, niet zijnde informatie en advies waarvoor een melding wordt gedaan;

    • j.

      Huisgenoot:de persoon met wie de cliënt duurzaam een gezamenlijk huishouden voert;

    • k.

      Instandhoudingskosten: een door het College te bepalen bedrag dat bestemd is voor onderhoud, reparatie en verzekering verband houdend met de te verstrekken maatwerkvoorziening, vergelijkbaar met het niveau van zorg-in-natura;

    • l.

      Instelling:volgens de Wet toelating zorginstellingen, een ziekenhuis of kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in de Regeling Subsidies AWBZ/Wlz;

    • m.

      Jaarinkomen: het bruto actueel gezamenlijk inkomen als bedoeld in artikel 32 Participatiewet waarover de persoon en zijn eventuele echtgenoot beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken;

    • n.

      Leefeenheid: de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waarmee de cliënt hoofdverblijf in dezelfde woning heeft;

    • o.

      Mantelzorger: iemand die langdurige zorg verleend die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

    • p.

      Meerkosten: kosten die uitgaan boven de kosten die algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen;

    • q.

      Niet-professionele zorgverlener:

      • i.

        een ondersteuner of aanbieder die niet is ingeschreven in het handelsregister als zijnde verlener van maartschappelijke ondersteuning of niet in het bezit is van een zogenaamde BIG-registratie, tenzij dit voor het verlenen van de desbetreffende ondersteuning relevant is;

      • ii.

        de ouder of familielid, zelfs als die/dat gediplomeerd is voor de zorg die wordt geleverd.

    • r.

      Normale gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken), het verrichten van belangrijke huishoudelijke taken, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning;

    • s.

      Ondersteuningsplan: een in samenspraak met de cliënt opgesteld afsprakenkader over diens te vergen inzet, zijn sociaal netwerk, algemene voorzieningen en/of maatwerkvoorzieningen gelet op zijn beperking(en) waaronder ook criteria als bedoeld in het budgetplan kunnen zijn inbegrepen;

    • t.

      Persoonlijk plan: een door de cliënt, al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk, opgesteld plan met zijn persoonlijk arrangement over de omstandigheden als bedoeld in bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met e van de wet;

    • u.

      Professionele zorgverlener: een beroepskracht of aanbieder die is ingeschreven in het handelsregister als zijnde verlener van maatschappelijke ondersteuning en beschikt over een zogenaamde BIG-registratie voor zover dit voor het verlenen van de betreffende ondersteuning relevant is en géén persoon uit het sociale netwerk van de cliënt is;

    • v.

      Spoedeisend geval: een onvoorziene situatie die geen uitstel verdraagt;

    • w.

      Uitvoeringsbesluit: het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 (Stb 2014, 420);

    • x.

      Vervoersvoorziening: een voorziening, al dan niet gemotoriseerd, waarmee de cliënt zich in zijn leefomgeving kan verplaatsen;

    • y.

      Voorliggende voorziening: een andere wettelijke regeling op grond waarvan de cliënt een beroep kan doen met het oog op zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • z.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • aa.

      Woning: een woonruimte voor permanente bewoning bestemd en geschikt en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen mits bestemd voor permanent bewoning;

    • bb.

      Woonvoorziening: een woningaanpassing of hulpmiddel gericht op het normale gebruik in de woning.

    • cc.

      Zorgvrijwilliger: Vrijwilligers kiezen ervoor om te zorgen. Als zij met het vrijwilligerswerk starten, is er (nog) geen emotionele band. Daarnaast zorgen zij voor een afgebakende tijd en kunnen zij de zorg op eigen initiatief beëindigen. Zorgvrijwilligers werken in georganiseerd verband en verrichten nooit verpleegkundige handelingen.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2 - PROCEDUREGELS

Artikel 2.1 De melding van de hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. De wijze waarop de melding wordt gedaan is schriftelijk op een door het college beschikbaar gesteld meldingsformulier, telefonisch of op voorgeschreven digitale wijze.

  • 3. Het college bevestigt de ontvangst van een hulpvraag schriftelijk of per e-mail.

  • 4. In spoedeisende gevallen treft het college na de melding als bedoeld in het eerste lid onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomsten van het gesprek als bedoeld in artikel 2.3 van de verordening.

  • 5. Het college kan afspraken maken met aanbieders en partijen uit het maatschappelijk middenveld op welke wijze zij, namens de cliënt, met (een gewijzigde) behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, een melding kunnen doen.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voorafgaande aan het gesprek als bedoeld in artikel 2.3 van de verordening op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 2.3 Het gesprek

  • 1. Het college nodigt de cliënt met een hulpvraag als bedoeld artikel 2.1, eerste lid, van de Verordening zo spoedig mogelijk na de bevestiging van ontvangst van de hulpvraag uit voor het gesprek. In dit eerste contact komen in ieder geval de procedureregels, de mogelijkheden van (gratis) clientondersteuning en het persoonlijk plan aan de orde.

  • 2. Ingeval van mantelzorg wordt, indien de cliënt dat wenst of het college dat noodzakelijk acht, de mantelzorger(s) uitgenodigd voor het gesprek.

  • 3. Het college kan voorafgaande aan het gesprek als bedoeld in het eerste lid eerst de van belang zijnde gegevens voor dat gesprek verzamelen alvorens een afspraak wordt gemaakt.

  • 4. Bij het gesprek staat het belang van de cliënt centraal.

  • 5. Het college wijst de cliënt voorafgaande aan het gesprek op de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan.

  • 6. Gedurende het gesprek, als bedoeld in artikel 2.3, wordt gesproken over de terreinen van beperkingen, gebruikelijke hulp en mantelzorg, algemeen gebruikelijke voorzieningen, de zelfredzaamheid en de afstemming met de Wet Langdurige Zorg (WLZ), indien dit aan de orde is.

  • 7. In het geval dat een cliënt voldoende zelfredzaam wordt geacht en beschikt over de mogelijkheden om zorg zelf te organiseren, kan het college de cliënt verzoeken om zelf in de voorziening te voorzien.

Artikel 2.4 Vaststellen identiteit

Het college is bevoegd de identiteit van de vertegenwoordiger of mantelzorger van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 2.5 Verslag van het gesprek

  • 1. Het college stelt van het gesprek als bedoeld in artikel 2.3 van de verordening een schriftelijk verslag op.

  • 2. Het verslag als bedoeld in het eerste lid heeft betrekking op de uitkomsten van het onderzoek naar de onderwerpen als bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid van de wet en indien aanwezig het persoonlijk plan.

  • 3. Het college betrekt bij het verslag ook de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger.

  • 4. Het college kan in plaats van een verslag als bedoeld in het eerste lid een ondersteuningsplan opstellen.

HOOFDSTUK 3 - DE AANVRAAG

Artikel 3.1 De aanvraag

  • 1. De aanvraag om een maatwerkvoorziening wordt ingediend op een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college een ondertekend verslag als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening, voorzien van de NAW-gegevens van de cliënt, aanmerken als aanvraag.

  • 3. Het college is bevoegd de beslistermijn als bedoeld in artikel 2.3.5 tweede lid van de wet op te schorten indien voor de beoordeling van aanspraak op, dan wel welke maatwerkvoorziening een passende bijdrage kan leveren een deskundigenadvies nodig is.

  • 4. Het college merkt een aanvraag vergezeld van een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, welk naar oordeel van het college gedateerde informatie bevat, aan als een melding.

Artikel 3.2 Advisering

  • 1. Het college kan om deskundigenadvies vragen indien:

    • a.

      het onduidelijk is of en zo ja, welke beperkingen de cliënt ondervindt en wat de prognose daarvan is;

    • b.

      het college voornemens is de aanvraag om medische redenen af te wijzen;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 2. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, de cliënt of bij gebruikelijke hulp de personen die tot de leefeenheid van de cliënt behoren:

    • a.

      uit te nodigen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te vragen aanvullend informatie te verstrekken;

    • b.

      uit te nodigen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip om aanvullend informatie te verstrekken aan één of meer daartoe aangewezen deskundigen dan wel zich door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen onderzoeken.

HOOFDSTUK 4 - BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK EN INHOUD BESCHIKKING

Artikel 4.1 Algemene criteria maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Wassenaar komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp;

    • c.

      met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel

    • d.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen,

    kan verminderen of wegnemen.

  • 2. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid levert, rekening houdend met het verslag als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 3. Een cliënt die ingezetene is van Nederland met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet:

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp;

    • c.

      met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel

    • d.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen,

    kan verminderen of wegnemen.

  • 4. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het vorige lid levert, rekening houdend met het verslag als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 5. Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      deze noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie mede met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

    • b.

      deze als goedkoopst passende bijdrage aan te merken is;

    • c.

      deze in overwegende mate op de cliënt gericht is.

  • 6. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

    • a.

      indien in de hulpvraag van de cliënt met een voor hem als algemeen gebruikelijk te beschouwen voorziening kan worden voorzien;

    • b.

      voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan diens behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • c.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verleend en daarvan de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verleende voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.

    • d.

      indien de cliënt in redelijkheid van hem te vergen mogelijkheden had om zelf voor een passende oplossing te zorgen voor de beperkingen in zijn zelfredzaamheid en participatie.

    • e.

      indien de noodzaak tot ondersteuning is ontstaan als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen.

    • f.

      indien de cliënt aanspraak kan maken op een andere voorliggende voorziening zoals de Zorgverzekeringswet en of de Wet Langdurige Zorg, tenzij hij/zij op een wachtlijst staat en een maatwerkvoorziening aanvraagt als overbrugging.

  • 7. De aanvraag om een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget wordt in ieder geval geweigerd indien de maatwerkvoorziening is gerealiseerd vóór de melding dan wel de aanvraag.

  • 8. De aanvraag om een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget kan worden geweigerd indien de maatwerkvoorziening nog niet is gerealiseerd vóór de melding dan wel aanvraag, tenzij de noodzaak achteraf door het college kan worden vastgesteld.

  • 9. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget, niet zijnde beschermd wonen of opvang, bestaat indien de cliënt geen woonplaats heeft of zal hebben in de gemeente Wassenaar.

Artikel 4.2 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verleend.

  • 2. Bij het verlenen van een voorziening in natura wordt in de beschikking tevens vastgelegd:

    • a.

      welke de te verlenen voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verleend, en indien van toepassing,

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

  • 3. Bij het verlenen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het persoonsgebonden budget moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat ingangsdatum en de duur is van de verstrekking is;

    • e.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • f.

      welke verplichtingen zijn verbonden aan het persoonsgebonden budget;

    • g.

      dat het persoonsgebonden budget wordt overgemaakt aan de Sociale verzekeringsbank.

  • 4. Indien de cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd wordt dat opgenomen in de beschikking.

HOOFDSTUK 5 - PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 5.1 Criteria aanspraak en verplichtingen persoonsgebonden budget

  • 1. De cliënt heeft aanspraak op een persoonsgebonden budget indien:

    • a.

      de cliënt op eigen kracht, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger, voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van belangen aangaande de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich in een budgetplan voldoende gemotiveerd op het standpunt stelt waarom hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst te krijgen;

    • c.

      is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen voldoen aan de kwaliteitseisen van de wet en in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. Aan het persoonsgebonden budget zijn de volgende verplichtingen verbonden:

    • a.

      het persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      uit het persoonsgebonden budget mogen geen (administratieve) bemiddelingsbureaus worden betaald;

    • c.

      uit het persoonsgebonden budget mogen reiskosten voor de aanbieder worden betaald, mits dat is opgenomen in het door het college akkoord bevonden ondersteuningsplan of budgetplan;

    • d.

      het persoonsgebonden budget moet binnen zes maanden na toekenning zijn aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden;

    • e.

      [vervallen]

  • 3. Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woonvoorzieningen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk::

    • i.

      als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, beschikt de persoon over de desbetreffende kwalificatie;

    • ii.

      Deze persoon heeft niet aangegeven dat de ondersteuning aan de cliënt hem te zwaar valt, en

    • iii.

      De persoon uit het sociaal netwerk van wie de dienst wordt betrokken zal niet het budget beheren, behalve met toestemming van het college vanwege bijzondere omstandigheden.

  • 4. De cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is verleend draagt er zorg voor dat een aanbieder op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is niet meer dan veertig uur in één week voor hem werkzaamheden verricht.

  • 5. De cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is verleend voor de aanschaf van een elektrische rolstoel en/of een open/gesloten buitenwagen dient:

    • a.

      een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering (WA) af te sluiten;

    • b.

      een onderhoudscontract af te sluiten met een leverancier, gedurende de in de beschikking genoemde periode.

  • 6. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde hulp of maatwerkvoorzieningen, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van persoonsgebonden budgetten.

Artikel 5.2 Verstrekking op verzoek

  • 1. Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de cliënt en geldt voor de duur van de indicatie.

  • 2. De cliënt is verplicht desgevraagd inlichtingen te verstrekken over de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen dan wel in te kopen maatwerkvoorziening. Daaronder worden ook de instandhoudingskosten gerekend.

Artikel 5.3 Algemene bepalingen bij persoonsgebonden budget

  • 1. Het persoonsgebonden budget wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor zover van toepassing met de economische levensduur die geldt voor de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen dan wel in te kopen maatwerkvoorziening en wordt gesteld op 7 jaar. De budgethouder wordt geacht gedurende deze periode te kunnen gebruikmaken van een maatwerkvoorziening. Is een hulpmiddel afgeschreven dan ontstaat niet automatisch het recht op een nieuw of gebruikt hulpmiddel. Zolang het verstrekte hulpmiddel of het via een persoonsgebonden budget aangeschafte hulpmiddel technisch nog voldoet, bestaat geen recht op vervanging van het hulpmiddel. Dit tenzij een medische noodzaak wordt aangetoond.

  • 2. Indien een cliënt een persoonsgebonden budget voorziening heeft en hij de voorziening niet meer gebruikt in de gemeente Wassenaar, dient de cliënt of de nabestaande(n) binnen een redelijke termijn de restwaarde van de voorziening aan de gemeente terug te betalen.

  • 3. De restwaarde van de nieuwwaarde van de voorziening wordt berekend volgens onderstaande methodiek:

    0 - < 1 jaar: 70 %

    1 - < 2 jaar: 60 %

    2 - < 3 jaar: 45 %

    3 - < 4 jaar: 35 %

    4 - < 5 jaar: 25 %

    5 - < 6 jaar: 15 %

    6 - < 7 jaar: 5 %

  • 4. Indien met het persoonsgebonden budget een maatwerkvoorziening tweedehands wordt aangeschaft, dan wordt de resterende afschrijvingstermijn gehanteerd.

Artikel 5.4 Recht op een persoonsgebonden budget

  • 1. Onverminderd de voorwaarden en/of weigeringsgronden van artikel 2.3.6 van de wet bestaat er geen recht op een persoonsgebonden budget indien en zolang een risico bestaat dat executoriaal beslag kan worden gelegd op het persoonsgebonden budget.

  • 2. De budgethouder dient het persoonsgebonden budget naar rato terug te betalen of de gemeente te verzoeken de voorziening over te nemen als het recht op een persoonsgebonden budget wordt ingetrokken of beëindigd. Als de gemeente met de overname instemt, gaat het eigendom over naar de gemeente. De budgethouder ontvangt hiervoor geen vergoeding.

Artikel 5.5 Hoogte van een persoonsgebonden budget

De hoogte van een persoonsgebonden budget:

  • 1.

    wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het persoonsgebonden budget gaat besteden;

  • 2.

    wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het persoonsgebonden budget toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering; en

  • 3.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten geleverd:

    • i.

      door een zelfstandige professional bedraagt 85% van het tarief waarvoor het college aanbieders heeft gecontracteerd;

    • ii.

      door een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt of door een persoon die niet als gekwalificeerde aanbieder wordt aangemerkt bedraagt 50% van het tarief waarvoor het collegeaanbieders heeft gecontracteerd.

  • 4.

    Het tarief voor huishoudelijke ondersteuning is afgeleid het tarief waarvoor het college aanbieders heeft gecontracteerd voor calamiteitenzorg, maaltijdverzorging en kindzorg.

  • 5.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke ondersteuning en geleverd:

    • i.

      door een zelfstandige professional bedraagt 85% van het tarief waarvoor het college aanbieders heeft gecontracteerd;

    • ii.

      door een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt of door een persoon die niet als gekwalificeerde aanbieder wordt aangemerkt bedraagt 50% van het tarief waarvoor het college aanbieders heeft gecontracteerd of minimaal het gemiddelde uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg). Te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren. In de berekening van het gemiddelde uurloon worden eventuele indexaties naar rato meegenomen.

  • Indien de tarieven voor het sociale netwerk hoger zijn dan de tarieven voor zelfstandige professionals dan wordt het hoogste tarief aangehouden.

  • 6.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor individuele begeleiding of een gelijkwaardig product geleverd:

    • i.

      door een zelfstandige professional bedraagt 85% van het tarief waarvoor het college aanbieders heeft gecontracteerd;

    • ii.

      door een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt of door een persoon die niet als gekwalificeerde aanbieder wordt aangemerkt bedraagt 50% van het tarief waarvoor het college aanbieders heeft gecontracteerd of minimaal het gemiddelde uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering Gezondheidszorg (FWG 30) van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren. In de berekening van het gemiddelde uurloon worden eventuele indexaties naar rato meegenomen.

  • Indien de tarieven voor het sociale netwerk hoger zijn dan de tarieven voor zelfstandige professionals dan wordt het hoogste tarief aangehouden.

  • 7.

    Het college publiceert jaarlijks een actueel overzicht van de tarieven per maatwerkvoorziening welke door de cliënt mag worden besteed aan een professional.

Artikel 5.5.1 - Woningaanpassingen

De hoogte van een persoonsgebonden budget voor woningaanpassing wordt vastgesteld op basis van:

  • 1.

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de woningaanpassing. Indien de woningaanpassing in zelfwerkzaamheid wordt getroffen vervallen de loonkosten;

  • 2.

    het architectenhonorarium, indien dit noodzakelijk is, tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald voor de leden van NLingenieurs en BNA in DNR 2011;

  • 3.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 4.

    de leges voor de bouwvergunning, voor zover de bouwvergunning betrekking heeft op het treffen van de woningaanpassing;

  • 5.

    de door College schriftelijk goedgekeurde kostenverhoging, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien had kunnen zijn.

Artikel 5.5.2 – Hulpmiddelen

De hoogte van een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen wordt vastgesteld op basis van:

  • 1.

    de tarieven die het college betaalt aan aanbieders waarmee een contract is gesloten voor de aanschaf van hulpmiddelen;

  • 2.

    indien het hulpmiddel duurder is dan de hoogte van het persoonsgebonden budget, dan betaalt de cliënt de meerkosten zelf;

  • 3.

    het tarief is een all-in tarief waarin alle kostencomponenten zijn verdisconteerd.

Artikel 5.5.3 - Verhuis- en herinrichtingskosten

  • 1. Alleen verhuis- en inrichtingskosten die het gevolg zijn van een verhuizing als bedoeld in artikel 9.4 eerste lid van de Verordening komen voor vergoeding in aanmerking.

  • 2. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor verhuis- en herinrichtingskosten, tijdelijke huisvesting, verhuizing en inrichting, en de tegemoetkoming voor woningsanering (vloerbedekking en raambedekking), wordt vastgesteld op basis van een door cliënt ingediende declaratie als onderdeel van het budgetplan.

Artikel 5.5.4 - Deelnemen aan maatschappelijke verkeer

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor de cliënt die gebruik kan maken van het collectief georganiseerd regiotaxivervoer én die gebruik wil maken van een persoonsgebonden budget, is gelijk aan de waarde van 1500 kilometer met de regiotaxi, minus een eigen aandeel in de kosten ter hoogte van de kosten van het reguliere openbaar vervoer. Het budgetplan bepaalt de precieze hoogte van het persoonsgebonden budget, op grond van het aantal kilometers dat de cliënt maximaal nodig heeft ter compensatie van de vervoersbehoefte.

  • 2. Uitzonderingen bij verstrekken van een persoonsgebonden budget voor collectief vervoer lid 1:

    • a.

      cliënten die naast collectief vervoer ook een hulpmiddel ten behoeve van het verplaatsen in de nabije omgeving in gebruik hebben, ontvangen 50% van het in lid 1 genoemde aantal zones;

    • b.

      voor zover partners beiden in aanmerking komen voor het persoonsgebonden budget en de vervoersbehoefte vrijwel geheel samenvalt, wordt het persoonsgebonden budget als bedoeld in lid 1 beperkt tot ieder 50% van het in lid 1 genoemde aantal zones;

    • c.

      voor zover partners beiden in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget en de vervoersbehoefte gedeeltelijk samenvalt, zal nader worden bepaald welk deel samenvalt en welk deel voor een persoonsgebonden budget ieder in aanmerking kan komen;

  • 3. Voor cliënten die géén gebruik kunnen maken van collectief vervoer (regiotaxi) en gebruik moeten maken van het individuele taxivervoer wordt op basis van een budgetplan per jaar de hoogte van het persoonsgebonden budget vastgesteld.

  • 4. Cliënten die géén gebruik kunnen maken van het collectief vervoer en aangewezen zijn op een eigen auto, kunnen in aanmerking komen voor een aanpassing van de eigen auto. Er wordt beoordeeld of de aanpassing nog verantwoord is met het oog op de technische staat en de verwachte levensduur van de auto. Uitbetaling vindt plaats aan de aanvrager op basis van een door het college akkoord bevonden offerte of factuur.

Artikel 5.5.5 Aanpassingskosten woonwagens en woonschepen

  • 1. Het College kan op aanvraag een persoonsgebonden budget toekennen voor de aanpassingskosten van een woonwagen of woonschip indien:

    • a.

      de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

    • b.

      de stand- en ligplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt.

  • 2. Indien niet wordt voldaan aan de in het vorige lid onder a. of b. genoemde termijnen, kan het college toch besluiten een persoonsgebonden budget toe te kennen. De hoogte van het persoonsgebonden budget bedraagt niet meer dan € 6.000,00.

Artikel 5.6 Persoonsgebonden budget en kwaliteit

  • 1. Bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel, een woningaanpassing of diensten dient te worden voldaan aan de door het College gestelde voorwaarden voor wat betreft de kwaliteit als bedoeld in de wet. Daaronder wordt in ieder geval verstaan dat de maatwerkvoorziening:

    • a.

      als veilig, doeltreffend en cliëntgericht kan worden aangemerkt;

    • b.

      wordt afgestemd op de individuele situatie van de cliënt;

    • c.

      wordt verstrekt in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      wordt verstrekt met respect voor en met inachtneming van de rechten van de cliënt.

  • 2. Indien het college op basis van het gesprek en het daarbij behorend opgestelde verslag tot het oordeel komt dat de cliënt als een zeer kwetsbaar persoon moet worden gezien, kunnen in aanvulling op het vorige lid, nadere aanvullende voorwaarden, waaronder een verklaring omtrent het gedrag, worden gesteld.

Artikel 5.7 Uitwerking begrip bemiddelingsbureaus

Onder (administratieve) bemiddelingsbureaus als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 onder b van de Verordening worden ook tussenpersonen/belangenbehartigers verstaan.

HOOFDSTUK 6 - MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

Artikel 6.1 Maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Onder maatschappelijke ondersteuning wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      hulp bij het verrichten van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen;

    • b.

      hulp bij het voeren van een gestructureerd huishouden;

    • c.

      hulp bij het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer; en

    • d.

      het bieden van beschermd wonen of opvang.

  • 2. Het college kan in plaats van maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in het eerste lid individueel gerichte maatregelen treffen of laten treffen gericht op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt.

  • 3. De maatregelen bedoeld in het tweede lid kunnen betrekking hebben op de afstemming als bedoeld in artikel 2.3.5 vijfde lid onder a tot en met h van de wet.

  • 4. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen gericht op het ontlasten van de mantelzorger met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen wonen van de cliënt.

Artikel 6.2 Soorten maatwerkvoorzieningen

  • 1. Het college kan de volgende maatwerkvoorziening in ieder geval verlenen:

    • a.

      Kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger en zonodig het aldaar noodzakelijk vervoer;

    • b.

      Hulpmiddel;

    • c.

      Woonvoorziening.

    • d.

      Hulp bij het huishouden;

    • e.

      Begeleiding;

    • f.

      Dagbesteding en zonodig het noodzakelijk vervoer;

    • g.

      Vervoersvoorziening.

  • 2. In plaats van een maatwerkvoorziening in natura kan de cliënt aanspraak maken op een persoonsgebonden budget.

Artikel 6.3 Primaat en kortdurende maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college kan maatschappelijke ondersteuning als collectieve - en individuele maatwerkvoorziening verlenen waarbij het primaat ligt bij de collectieve maatwerkvoorziening.

  • 2. Het college kan de maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid kortdurend verlenen indien de cliënt of personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd leerbaar zijn.

  • 3. De maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in het tweede lid is gericht op het versterken of verbeteren van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan.

HOOFDSTUK 7 - HULP BIJ SCHOON EN LEEFBAAR HUIS

Artikel 7.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van huishoudelijke ondersteuning.

Artikel 7.2 Specifieke criteria

  • 1. Een cliënt komt niet in aanmerking voor huishoudelijke ondersteuning indien tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het college gebruikelijk hulp kunnen verlenen.

  • 2. De cliënt of een persoon die behoort tot diens leefeenheid kunnen in aanmerking komen voor kortdurende huishoudelijke ondersteuning als bedoeld in dit hoofdstuk indien zij naar oordeel van het college leerbaar zijn.

  • 3. De maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in het tweede lid is gericht op het versterken of verbeteren van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan.

  • 4. Bij het oordeel van het college of gebruikelijke hulp kan worden gevergd wordt onverminderd de definitie in ieder geval rekening gehouden met:

    • a.

      de aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte;

    • b.

      de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • c.

      de leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

Artikel 7.3 Huishoudelijke ondersteuning

  • 1. De te bereiken resultaten van huishoudelijke ondersteuning worden slechts geboden indien deze gericht zijn op:

    • a.

      het kunnen wonen in een huis dat schoon is. Dit geldt ten aanzien van de ruimten die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning. Om dit resultaat te bereiken kan maatschappelijke ondersteuning worden geboden bij het verrichten van lichte en/of zware huishoudelijke taken;

    • b.

      het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, evenals toilet- en schoonmaak artikelen. Ook de noodzakelijke bereiding van maaltijden kan hieronder vallen;

    • c.

      het aanwezig zijn van gewassen, al dan niet gestreken en zo nodig opgevouwen of opgehangen kleding of ander linnengoed. In beginsel wordt er van uit gegaan dat iedereen kan beschikken over strijkvrije bovenkleding.

    • d.

      de dagelijkse gebruikelijke hulp voor in het huishouden aanwezige minderjarige kinderen. Om dit resultaat te bereiken kan tijdelijk ondersteuning worden verleend, tenzij de cliënt gebruik kan maken van aanwezige en bruikbare voor-, tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden.

HOOFDSTUK 8 - BEGELEIDING, DAGBESTEDING EN KORTDUREND VERBLIJF IN EEN INSTELLING

Artikel 8.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van:

  • a.

    Begeleiding bij het in staat stellen tot algemeen dagelijkse levensverrichtingen of dagbesteding waaronder zonodig het noodzakelijke vervoer;

  • b.

    Kortdurend verblijf in een instelling.

Artikel 8.2 Algemene criteria

  • 1. Het college kan de maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in dit hoofdstuk:

    • a.

      combineren met eigen kracht, ondersteuning vanuit het sociaal netwerk en informele hulp uit de sociale omgeving;

    • b.

      verlenen in de vorm van een totaal aan afspraken zoals neergelegd in een ondersteuningsplan;

  • 2. Voor de maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 8.1 van de verordening geldt het principe van het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening.

Artikel 8.3 Specifieke criteria begeleiding

  • 1. De cliënt komt niet in aanmerking voor begeleiding indien tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het college gebruikelijke hulp kunnen verlenen.

  • 2. Bij het oordeel van het college of gebruikelijke hulp kan worden gevergd wordt onverminderd de definitie in ieder geval rekening gehouden met:

    • a.

      de aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

    • b.

      de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt;

    • c.

      de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • d.

      de leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

  • 3. De cliënt komt in aanmerking voor kortdurende begeleiding ter versterking of verbetering van zijn zelfredzaamheid indien de cliënt naar oordeel van het college leerbaar is. Daaronder kan ook de toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan.

  • 4. De cliënt kan in aanmerking komen voor begeleiding indien dat bijdraagt aan het behouden of mogelijk verbeteren van diens zelfredzaamheid en participatie. Daaronder wordt in ieder geval verstaan ondersteuning:

    • a.

      bij en opbouwen van een sociaal netwerk;

    • b.

      van de thuisadministratie;

    • c.

      bij participatie (dagbesteding);

    • d.

      bij zelfzorg.

  • 5. Het college draagt zonodig zorg voor het noodzakelijke vervoer inclusief de eventuele begeleiding zodat de cliënt gebruik kan maken van de dagbesteding.

  • 6. Het vervoer als bedoeld in het vorige lid wordt in ieder geval noodzakelijk geacht indien:

    • a.

      de cliënt niet in staat is zelfstandig lopend, al dan met een algemeen gebruikelijk loophulpmiddel, de dagbesteding te bereiken of zelfstandig met een algemeen gebruikelijk vervoermiddel te reizen;

    • b.

      de cliënt niet met beschikbare hulp van personen uit diens sociale netwerk of vrijwilligers kan reizen of op een andere manier door hen kan worden begeleid.

Artikel 8.4 Begeleiding

De te bereiken resultaten van begeleiding worden slechts geboden indien deze gericht zijn op:

  • 1.

    het zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; en/of

  • 2.

    het zoveel mogelijk op gelijke voet met anderen kunnen meedoen in de maatschappij.

Artikel 8.5 Specifieke criteria kortdurend verblijf in een instelling

  • 1. De cliënt kan in aanmerking komen voor kortdurend verblijf in een instelling, niet zijnde een ziekenhuis, indien het kortdurend verblijf noodzakelijk is ter ontlasting van de mantelzorger én de cliënt in dat geval aangewezen is op ondersteuning dat gepaard gaat met permanent toezicht.

  • 2. Het kortdurend verblijf in als bedoeld in het eerste lid omvat een dagdeel of een etmaal per week.

  • 3. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het vorige lid.

Artikel 8.6 Kortdurend verblijf in een instelling

Het te bereiken resultaat van kortdurend verblijf wordt slechts geboden indien deze gericht is op het ontlasten van de mantelzorger met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen laten wonen van de cliënt.

HOOFDSTUK 9 - HULP GERICHT OP HET WONEN

Artikel 9.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning maatwerkvoorzieningen verlenen in de vorm van:

  • a.

    woonvoorzieningen;

  • b.

    voorzieningen om zich in en om de woning te verplaatsen.

Artikel 9.2 Woonvoorzieningen

Het te bereiken resultaat ten aanzien van woonvoorzieningen wordt slechts geboden indien deze bestaat uit het kunnen gebruiken van de noodzakelijke gebruiksruimten in verband met het normale gebruik van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben.

Artikel 9.3 Specifieke criteria woonvoorzieningen

  • 1. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een maatwerkvoorziening worden verleend aangaande de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 2. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de maatwerkvoorziening wordt getroffen.

  • 3. De aanvraag voor een woonvoorziening kan in ieder geval worden geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen in het normale gebruik van de woning ten gevolge van beperkingen geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      deze betrekking heeft op woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan:

      • het verbreden van toegangsdeuren;

      • het aanbrengen van elektrische deuropeners;

      • de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, mits de woningen in het gebouw te bereiken zijn met een rolstoel;

      • het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

      • het aanbrengen van een trapleuning bij een portiekwoning;

      • het plaatsen van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het gebouw;

      • het aanbrengen van een traplift, indien het een gemeenschappelijke ruimte betreft die afgesloten kan worden van de openbare weg en onder de voorwaarde dat de eigenaar en de medegebruikers van de betrokken ruimte schriftelijk te kennen hebben gegeven hiertegen geen bezwaren van overwegende aard te hebben,

    • d.

      de cliënt verhuisd is naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

    • e.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • f.

      de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld.

    • g.

      het betreft een woonvoorziening aan hotel/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur.

    • h.

      het betreft een woonvoorziening in, specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten dan wel woonvoorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen of hadden kunnen worden meegenomen.

  • 4.

    • a.

      Alleen bij hoge uitzondering wordt een geschikte en/of brandveilige stalling voor een individuele scootmobiel verstrekt. Voorliggend zijn de algemene en gebruikelijke voorzieningen in en rondom het huis of appartement.

    • b.

      De burger dient in alle redelijkheid medewerking te verlenen om een individuele dan wel collectieve stallingsmogelijkheid te realiseren.

Artikel 9.4 Criterium primaat van verhuizen

  • 1. Het college kan het primaat van verhuizen toepassen indien de kosten van een noodzakelijke woningaanpassing niet als de goedkoopst passende bijdrage is aan te merken.

  • 2. Indien de kosten van de woningaanpassing meer dan € 6.000,00 bedragen, zal het college onderzoeken of het primaat van verhuizen kan worden toegepast.

  • 3. Het college kan de cliënt op wie het primaat als bedoeld in het eerste lid van toepassing is zonder aanvraag in aanmerking brengen voor een tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 12 van de verordening.

  • 4. De cliënt kan voor een woningaanpassing in aanmerking komen indien blijkt dat verhuizing als bedoeld in het eerste lid niet binnen een redelijke en/of medische aanvaardbare termijn mogelijk is.

Artikel 9.5 Zich verplaatsen in en om de woning

De te bereiken resultaten van het zich verplaatsen in en om de woning worden slechts geboden indien deze gericht zijn op het in staat zijn de noodzakelijke gebruiksruimten te bereiken gericht op het normale gebruik van de woning, waaronder met een rolstoel of een traplift.

Artikel 9.6 Afschrijvingsperioden en de hoogte van de vergoeding

  • 1. Onverminderd de toepassing van artikel 9.3 vierde lid onder f worden voor woonvoorzieningen op basis van de economische levensduur afschrijvingsperioden gehanteerd voor vervanging van de keuken en badkamer.

  • 2. De hoogte van de vergoeding wordt volgens onderstaande methodiek berekend:

    0 - < 5 jaar: 100 %

    5 - < 10 jaar: 75 %

    10 - < 15 jaar: 50 %

    15 - < 20 jaar: 25 %

    >20 jaar: 0% (in verband met economische afschrijving)

HOOFDSTUK 10 - HULP BIJ HET DEELNEMEN AAN HET MAATSCHAPPELIJK VERKEER

Artikel 10.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning maatwerkvoorzieningen verlenen in de vorm van:

  • a.

    het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving;

  • b.

    medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan,

gericht op zelfredzaamheid en participatie.

Artikel 10.2 Specifieke criteria

  • 1. Met het oog op het zich verplaatsen, kan een maatwerkvoorziening worden verleend ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de leefomgeving van de cliënt.

  • 2. Het college hanteert het principe van het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening. Voor het verplaatsen buiten de wijk wordt de regiotaxi verstrekt, en binnen de wijk de scootmobielpool of een individuele scootmobiel.

  • 3. Indien een individuele scootmobiel de meest passende voorziening is, wordt de goedkoopst mogelijke adequate voorziening verstrekt.

  • 4. Bij het verstrekken van een individuele vervoersmiddel wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte van de cliënt en diens partner, de leeftijd van de cliënt, de beschikbaarheid van een ander verplaatsingsmiddel en de mate waarin het verplaatsingsmiddel in de vervoersbehoefte voorziet.

Artikel 10.3 Het zich kunnen verplaatsen

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich kunnen verplaatsen gericht op zelfredzaamheid en participatie bestaat in ieder geval uit:

    • a.

      het kunnen doen van boodschappen;

    • b.

      het kunnen onderhouden van sociale contacten;

    • c.

      het deelnemen aan activiteiten,

    binnen de leefomgeving vna de cliënt.

  • 2. Het te bereiken resultaat als bedoeld als bedoeld in artikel 10.3 eerste lid onder a, b en c (tezamen) maakt participatie mogelijk met een omvang van 1500 kilometer per jaar.

  • 3. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het vorige lid.

  • 4. De scootmobielpool is een collectieve voorziening die voorliggend is aan een maatwerkvoorziening in de vorm van een individuele scootmobiel, indien en voor zover deze voorziening voor de cliënt passend, beschikbaar en gemakkelijk bereikbaar is.

HOOFDSTUK 11 - BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 11.1 Maatwerkvoorziening

  • 1. De cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget.

  • 2. De cliënt is geen bijdrage in de kosten verschuldigd voor:

    • a.

      rolstoel;

    • b.

      financiële tegemoetkoming meerkosten;

    • c.

      wanneer de hulpmiddelen zijn bedoeld voor een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, met als uitzondering hierop de woningaanpassingen;

    • d.

      een voorziening in gemeenschappelijke ruimtes van wooncomplexen.

    • e.

      collectief vervoer.

  • 3. Indien een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget wordt verleend ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, is de bijdrage verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen; en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 4. [vervallen]

Artikel 11.2 Verschuldigde eigen bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening

  • 1. De bijdrage in de kosten is verschuldigd met inachtneming van de regels waaronder het bijdrageplichtig inkomen als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit.

  • 2. De bijdrage in de kosten bedraagt niet meer dan de kostprijs van de maatwerkvoorziening.

  • 3. Onder de kostprijs van de maatwerkvoorziening is inbegrepen een door het College te bepalen bedrag voor instandhoudingskosten die aan de maatwerkvoorziening zijn verbonden.

  • 4. De bijdrage in de kosten is ten hoogste gelijk aan de maximale bedragen zoals opgenomen in het Uitvoeringsbesluit en volgen telkens de aanpassingen door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 11.3 Periode waarover eigen bijdrage is verschuldigd

  • 1. De periode waarover voor een hulpmiddel, woningaanpassingen, de tegemoetkoming voor verhuis- en/of inrichtingskosten en aanpassingen aan de eigen auto een eigen bijdrage is verschuldigd, is de periode totdat de kostprijs is betaald.

  • 2. De periode waarover voor een voorziening in de vorm van een geleverde dienst een eigen bijdrage is verschuldigd, is de periode van gebruiksduur.

  • 3. Wanneer de cliënt gebruik maakt van een hulpmiddel via zorg in natura en dit hulpmiddel wordt door de gemeente gehuurd, dan geldt de eigen bijdrage per vier weken op basis van het maandbedrag dat de gemeente betaalt aan de leverancier van het hulpmiddel, bijvoorbeeld een scootmobiel.

  • 4. Voor dure woningaanpassingen van meer dan € 6.000,00 wordt de eigen bijdrage gebaseerd op een afschrijvingstermijn van 20 jaar.

Artikel 11.4 Algemene voorziening

  • 1. Het college int geen bijdrage voor algemene voorzieningen.

  • 2. De aanbieder van de algemene voorziening kan een bijdrage vragen in de kosten voor maaltijdvoorzieningen en de klussendienst. Deze mag niet hoger zijn de kostprijs.

Artikel 11.5 Kostprijs

  • 1. De kostprijs van een maatwerkvoorziening is gelijk aan de prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening afneemt of aanschaft van een (gecontracteerde) aanbieder, inclusief de bijkomende kosten.

  • 2. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.

HOOFDSTUK 12 - TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN

Artikel 12.1 Aanspraak

  • 1. De persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de met die beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem verband houdende aantoonbare of aannemelijke meerkosten ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie voor:

    • a.

      verhuiskosten en/of inrichtingskosten;

    • b.

      een sportrolstoel; of

    • c.

      reiskosten in verband met het gebruik van het aanvullend openbaar vervoer in verband met deelname aan het maatschappelijk verkeer als bedoeld in hoofdstuk 10 van de verordening;

    • d.

      [vervallen]

  • 2. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming indien deze persoon geen aanspraak heeft of kan hebben op een vergoeding van de (meer)kosten op grond van een voorliggende voorziening.

  • 3. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming verhuiskosten en/of inrichtingskosten voor zover op deze persoon het primaat van verhuizen van toepassing is als bedoeld in artikel 9.4 eerste lid van de verordening.

  • 4. De tegemoetkoming voor verhuiskosten en/of inrichtingskosten wordt niet eerder uitbetaald nadat de persoon als bedoeld in het derde lid is verhuisd naar de voor hem meest geschikte beschikbare woning gelet op zijn beperkingen in het normale gebruik van de woning.

Artikel 12.2 Aanvraag

  • 1. De tegemoetkoming wordt op aanvraag verleend.

  • 2. De tegemoetkoming voor een sportrolstoel wordt slechts eens per drie jaar verleend.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming verhuiskosten en/of inrichtingskosten toekennen in het besluit waarin het primaat van verhuizen wordt toegepast als bedoeld in artikel 12.1 van de verordening.

  • 4. [vervallen]

  • 5. [vervallen]

Artikel 12.3 Hoogte financiële tegemoetkoming in de meerkosten bij aanschaf van een sportvoorziening

De aanschaf van een sportvoorziening bedraagt maximaal € 3.500,- voor een periode van minimaal drie jaar, hiervan wordt ook het onderhoud betaald. Uitbetaling vindt plaats aan de aanvrager op basis van een door het college akkoord bevonden offerte of factuur;

Artikel 12.4 Hoogte financiële tegemoetkoming in de meerkosten bij de aanschaf van een hulphond

De vergoeding van de kosten van een hulphond als hulpmiddel om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer bedraagt maximaal € 445,00.

HOOFDSTUK 13 - NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING OF TERUGVORDERING

Artikel 13.1 Beëindiging

Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk te beëindigen, indien:

  • a.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

  • b.

    de cliënt wordt opgenomen in een instelling;

  • c.

    de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen verbonden aan het gebruik van de maatwerkvoorziening;

  • d.

    de cliënt is overleden.

Artikel 13.2 Herziening of intrekking

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college desgevraagd of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot een heroverweging van de beslissing als bedoeld in de artikelen 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2. Het college kan onder toepassing van het eerste lid een besluit tot toekenning tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 12 van de verordening intrekken indien achteraf blijkt dat de persoon bedoeld in dat hoofdstuk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zouden hebben geleid.

  • 3. Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden herzien of ingetrokken indien blijkt dat de cliënt niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 5.1 van deze verordening.

Artikel 13.3 Terugvordering en verrekenen

Onverminderd artikel 2.4.1 van de wet kan het college nadat het besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget of tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 12 van de verordening is herzien of ingetrokken:

  • a.

    het ten onrechte of tot een te hoog bedrag genoten aan persoonsgebonden budget terugvorderen;

  • b.

    de ten onrechte ontvangen tegemoetkoming terugvorderen;

  • c.

    de geldswaarde van een maatwerkvoorziening in natura terugvorderen;

  • d.

    de wijze waarop de terugvordering geïnd wordt, kan verrekening zijn. De hoogte van het (periodieke) bedrag van verrekening moet in redelijke verhouding staan tot de te compenseren beperkingen.

HOOFDSTUK 14 - BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 14.1 Fraudepreventiebeleid

Het college voert een actief fraudepreventiebeleid. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Artikel 14.2 Controle

Het college beoordeelt steekproefsgewijs de besteding van de persoonsgebonden budgetten als bedoeld in artikel 5.1 van de verordening. Tevens beoordeelt het college of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.

HOOFDSTUK 15 - OVERIGE BEPALINGEN

§ 1. Jaarlijkse blijk waardering mantelzorgers

Artikel 15.1 De wijze van waardering

  • 1. Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers indien mantelzorg wordt verleend aan een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Wassenaar.

  • 2. De wijze van waardering als bedoeld in het eerste lid komt tot stand in samenspraak met een welzijnsorganisatie.

  • 3. Bij de waardering als bedoeld in het eerste lid heeft het college oog voor mantelzorgers van cliënten die mogelijk alleen gebruik maken van algemene voorzieningen.

§ 2. Klachtafhandeling en medezeggenschap

Artikel 15.2 Regeling voor klachtenafhandeling

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 15.3. Regeling voor medezeggenschap

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

§ 3. Kwaliteit

Artikel 15.4 Kwaliteitseisen

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt en het aansluiten bij de informele zorg;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg waaronder inbegrepen de informele zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 15.5 Prijs kwaliteitsverhouding

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen, en

  • 4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

§ 4. Betrekken van ingezetenen

Artikel 15.6 - Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

HOOFDSTUK 16 - SLOTBEPALINGEN

Artikel 16.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van hetgeen bij deze verordening is bepaald, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 16.2 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 16.3 Evaluatie

  • 1. Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

  • 2. Het college evalueert in 2015 de bevindingen inzake de steekproefsgewijze controle van de persoonsgebonden budgetten.

Artikel 16.4 Overgangsrecht

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Wassenaar 2009 ingetrokken met dien verstande dat besluiten welke zijn genomen op grond van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Wassenaar 2009 met de daarbij behorende rechten en plichten in stand blijven, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het toekenningsbesluit van de individuele voorziening wordt ingetrokken.

Artikel 16.5 Citeerartikel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Wassenaar 2015.

Artikel 16.6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Wassenaar op 24 november 2014.

de griffier,

drs. G. de Schipper-Tinga

de voorzitter

drs. J.Th. Hoekema

Toelichting

Algemeen

De verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorschoten 2015, hierna de verordening, is gebaseerd op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (volledige naam is "Regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang").

De Wmo 2015 schrijft in de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt respectievelijk kan opstellen:

  • die noodzakelijk zijn in de verordening op te nemen om het beleidsplan uit te (kunnen) voeren en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen;

  • hoe wordt vastgesteld of een cliënt een maatwerkvoorziening nodig heeft voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang en welke criteria daarbij gelden;

  • op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft dat te besteden bij iemand uit zijn sociale netwerk;

  • ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van vereist is;

  • ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder vereist is;

  • over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Wmo 2015;

  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Wmo 2015 door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden;

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Wmo 2015; en

  • onder welke voorwaarden het college een tegemoetkoming in de meerkosten kan verstrekken aan personen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen die in verband daarmee aannemelijke meerkosten hebben ter onder ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Opdracht Wmo 2015 aan de gemeente

De Wmo 2015 draagt gemeenten onder meer op zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning en de kwaliteit en continuïteit van voorzieningen. Onder maatschappelijke ondersteuning (art. 1.1.1 lid 1 van dé wet) wordt verstaan:

  • 1.

    bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

  • 2.

    ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

  • 3.

    bieden van beschermd wonen en opvang.

Onder voorzieningen worden algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen verstaan (art. 1.1.1 lid 1 van de wet). De regels over kwaliteit en continuïteit zijn neergelegd in hoofdstuk 3 van de wet.

Wettelijke afbakening

De Wmo 2015 kent in tegenstelling tot de Jeugdwet geen specifieke bepalingen waarin het college in ieder geval niet gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen. Wel is artikel 2.3.5 zesde lid van de wet van belang, waarin feitelijk de afbakening wordt weergegeven tussen de Wmo 2015 en de Wet langdurige zorg (thans Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten). Kan iemand met ondersteuning (Wmo) en verpleging en zorg (Zvw) niet meer in de eigen leefomgeving blijven wonen, kan aanspraak bestaan op verblijf in de instelling. Het artikel luidt als volgt:

6. Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.

Echter valt (ook) niet in te zien waarom het college gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen indien een andere wettelijke aanspraak kan voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan de aanspraak op wijkverpleging op grond van de Zorgverzekeringswet of een vervoerskostenvergoeding op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Daarom is in de verordening een weigeringsgrond opgenomen analoog aan het huidige artikel 2 Wmo 2007.

Aansluiting Verordening Jeugdhulp

Bij deze verordening is, met in achtneming van de wet, aansluiting gezocht bij de verordening Jeugdhulp. Genoemd worden de inhoud van de beschikking, regels over het persoonsgebonden budget, nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering, kwaliteit en inspraak en medezeggenschap.

Opgemerkt wordt verder dat de Wmo 2015 niet goed te vergelijken is met de Jeugdwet. Als belangrijkste verschil wordt de eigen verantwoordelijkheid van 'burgers' genoemd welke in de Wmo 2015 wettelijk is verankerd (subsidiariteitsbeginsel). Dat wordt kracht bij gezet met het verbod van het doen van een aanvraag (art. 2.3.2 lid 9 Wmo 2015). Burgers met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning melden zich waarna aanspraak bestaat op een onderzoek (het gesprek). De Jeugdwet kent geen subsidiariteitsbeginsel en er is ook geen meldingsplicht opgenomen voordat (conform verordening) een aanvraag kan worden ingediend. Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg zijn vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Verder geldt dat de Jeugdwet een nieuwe wet is. Met de Wmo al zeven jaar (juridische) ervaring is opgedaan die zonder meer kan worden Blad 34 gemeente VOORSCHOTEN RAADSTUKKEN meegenomen in de Wmo 2015. Dat blijkt overigens ook de bedoeling van de wetgever; de Wmo 2015 is gestoeld op de Wmo 2007.

Modelverordening Vereniging Nederlandse gemeenten

Deze verordening is deels gebaseerd op de concept modelverordening van de Verenging voor Nederlandse Gemeenten, versie 15 mei 2014 (VNG). Deze verordening is echter ingedeeld in hoofdstukken om de leesbaarheid en kenbaarheid te verhogen. Om dezelfde reden zijn de onderwerpen of artikelen uit de VNG-verordening, al dan niet in aangepaste vorm en noodzakelijkerwijs aangevuld, geclusterd in het betreffende hoofdstuk. Verder is zo min mogelijk gebruik gemaakt om de wet te citeren, maar juist uit te leggen wat de gemeente Voorschoten verstaat onder de niet bij wet gedefinieerde begrippen en wat in ieder geval concreet onder maatschappelijke ondersteuning wordt verstaan. Daarbij zijn normstellende kaders geformuleerd. Daarvoor is ook aansluiting gezocht bij de indeling van de huidige verordening en de vier taakvelden van de compensatieplicht. Uit de parlementaire behandeling van de Wmo 2015 blijkt namelijk dat het college nog steeds de plicht heeft op deze vier taakvelden ondersteuning te bieden in de vorm van een maatwerkvoorziening, als dat vanzelfsprekend nodig blijkt. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat de inhoud van deze verordening maatwerk op geen enkele manier in de weg staat (zie verder hierna).

Verordening is essentieel

Uit de toelichting op artikel 2.1.3 van de wet (verordeningsplicht) blijkt dat de gemeenteraad naast het beleidsplan - mede met het oog op duidelijkheid voor de burger over de van de overheid te verwachten prestaties en de rechtszekerheid - bij verordening een aantal zaken moet regelen die noodzakelijk zijn om de wet en het beleidsplan uit te kunnen voeren. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening komt het op maatwerk aan. In artikel 1.2.1 van de wet is in algemene termen omschreven in welke gevallen iemand in aanmerking komt voor de verschillende maatwerkvoorzieningen (zie hoofdstuk 4 van deze verordening).

De verordening is een essentieel document voor de eerder genoemde concrete uitwerking van de beleidsvoornemens van de gemeente Voorschoten.

De maatschappelijke ondersteuning zal gericht zijn op de persoon en diens plek in de samenleving in plaats van uitsluitend op diens aandoening, beperking of indicatie. De bepalingen in deze verordening geven geen antwoord op de vraag hoe het college in het individuele geval tot het oordeel komt of iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. Slechts de criteria oftewel de inhoudelijke randvoorwaarden zoals de gemeenteraad die als democratisch gelegitimeerd orgaan moet stellen zijn opgenomen. Daarmee treedt de gemeenteraad nadrukkelijk niet in de beslisruimte die het college heeft op grond van artikel 2.3.5 van de wet (de aanvraag). Immers, binnen de kaders biedt de wet zeer uiteenlopende beslismogelijkheden.

Naar oordeel van het college

Wanneer iemand naar het oordeel van het college niet in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en onvoldoende is geholpen met de inzet van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, beslist het college tot het verstrekken van een (individuele) maatwerkvoorziening. De verplichting om maatwerk te leveren, is in de wet ruimer geformuleerd dan de compensatieplicht in de Wmo 2007 en ziet op alle gevallen waarin iemand problemen heeft met zijn zelfredzaamheid en participatie, of beschermd wonen of opvang nodig heeft. De maatwerkvoorziening is aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen en vormt samen met de inzet van eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. Wanneer mensen voldoen aan de voorwaarden, hebben zij het recht om te kiezen voor een persoonsgebonden budget waarmee zij zelf de ondersteuning kunnen regelen die tot de maatwerkvoorziening behoort (zie hoofdstuk 5 van deze verordening).

Geen ongeclausuleerd recht

De Wmo 2015 biedt meer mogelijkheden dan de Wmo 2007 om cliënten op een goede manier maatschappelijk te ondersteunen zonder dat dit hoeft te leiden tot het verstrekken van een (individuele) maatwerkvoorziening. Daarmee is er geen sprake van een ongeclausuleerd recht op een maatwerkvoorziening. De verordening zoals die thans voorligt doet recht aan de bedoeling van de wetgever en biedt burgers de rechtszekerheid die zij verdienen als het hen - naar oordeel van het college - niet lukt om zelf, dan wel met hulp van anderen niet of onvoldoende zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren. De verordening is dan ook zo opgesteld dat het de benodigde waarborgen biedt die burgers van de gemeente mogen verwachten. Daarmee wordt ook het huidige voorzieningenniveau bedoeld zonder daarbij het beoogde maatwerk en eigen verantwoordelijkheid van burgers uit het oog te verliezen. Naast de bedoelde aanspraken zijn ook de weigeringsgronden en beperkende voorwaarden opgenomen zoals die ook thans gelden. Die zijn overigens uitgebreid in het kader van de eigen verantwoordelijkheid en mede gebaseerd op de eerder genoemde concept modelverordening van de VNG.

Uitvoerbaar

Een ander aspect is de uitvoerbaarheid van de wet en de daarbij behorende verordening. Het college die de aanvragen beoordeeld is ook gehouden de bepalingen van de verordening in acht te nemen. Met het bieden van de eerder genoemde duidelijkheid wordt niet alleen een kader geboden maar ook de grondslagen waarop de beslissing op de aanvraag kan en mag rusten. Dat brengt mee dat toepassing van deze verordening minder zware administratieve belasting geeft op de uitvoeringsorganisatie, daaronder begrepen bezwaar en beroep.

Juridisering begint bij de aanvraag

Vanaf het moment dat de cliënt een aanvraag indient voor een maatwerkvoorziening, is er sprake van enige vorm van juridisering. Deze is een onvermijdelijk gevolg van het aanvragen van de maatwerkvoorziening en heeft met name tot doel om de rechtszekerheid van de cliënt te waarborgen. Het vorenstaande betekent ook dat het college bij het nemen van besluiten op de aanvraag zich - naast de wet - ook moet baseren op de verordening. Ervaring in de jurisprudentie leert dat het van groot belang is om in de verordening met de wet verbindende grondslagen op te nemen (zie bijvoorbeeld RBGEL:2013: 4390).

1. Begripsbepalingen

In hoofdstuk 1 van deze verordening zijn begripsbepalingen opgenomen die het college nodig heeft of kan hebben bij het uitvoeren van de wet en het toepassen deze verordening. Het gaat vanzelfsprekend niet om wettelijke bepalingen maar om begripsbepalingen die rechtstreeks uit de wet voortvloeien.

2. Procedureregels

In hoofdstuk 2 van deze verordening zijn de proceduregels opgenomen. De Wmo 2015 regelt dat een cliënt, voordat een aanvraag om een maatwerkvoorziening bij het college kan worden gedaan, hij eerst zijn ondersteuningsbehoefte bij het college moet melden. In de verordening wordt de melding gedefinieerd als hulpvraag. Daaronder wordt dus niet een verzoek tot informatie en advies verstaan. De melding kan worden gedaan door of namens de cliënt. Verder is geregeld dat het college met aanbieders en partijen uit het maatschappelijke middenveld afspraken kan maken over het indienen van een hulpvraag voor cliënten.

Met het splitsen van melding en onderzoeksfase en aanvraag wordt de zorgvuldigheid van de afweging gewaarborgd en juridisering zo veel mogelijk voorkomen. Het uit te voeren onderzoek (het gesprek in de verordening) helpt het college ook om tot een goed onderbouwde beslissing op een eventuele aanvraag te komen. De regering vindt deze aanscherping van de wet nodig om gebrekkige motivering van beslissingen te voorkomen en waarborgen voor mensen die in aanmerking komen voor maatschappelijke ondersteuning, op dit punt versterken.

Nadat de hulpvraag is gemeld en door het college is bevestigd, bestaat er aanspraak op een gesprek. Het college kan op deze manier in samenspraak met de cliënt en zijn eventuele mantelzorger eerst zorgvuldig de ondersteuningsbehoefte en de mogelijkheden om daaraan tegemoet te komen in kaart brengen. Voordat het gesprek plaatsvindt wijst het college de cliënt en zijn eventuele mantelzorger op de mogelijkheid gebruik te maken van cliëntondersteuning. Ook wijst het college op de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan (zie definitie). Het spreekt voor zich dat degene die het gesprek voert over voldoende deskundigheid beschikt. Voor zover daar aanleiding voor is kan het college gebruik maken van de expertise van de specialistenpool (zie definitie).

Bij wet is geregeld dat de cliënt gehouden is zich desgevraagd te legitimeren. Voor de mantelzorger en de vertegenwoordiger is dat niet het geval. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid is de bevoegdheid daartoe bij verordening bepaald.

Pas na verstrekking van een schriftelijk verslag kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden gedaan, tenzij het onderzoek niet binnen zes weken is uitgevoerd (art. 2.3.2 lid 9 van de wet). In plaats van een schriftelijk verslag kan het college ook een ondersteuningsplan opstellen (zie definitie).

In geval van een spoedeisende situatie (zie definitie) is het college verplicht een maatwerkvoorziening in te zetten in afwachting van de resultaten van het gesprek.

3. De aanvraag

In hoofdstuk 3 van deze verordening zijn de regels omtrent de aanvraag opgenomen. De aanvraag wordt in principe ingediend op een door het college beschikbaar gesteld formulier. Om administratieve lasten te voorkomen kan het verslag ook als aanvraag worden aangemerkt.

Voor zover het college voor de beoordeling van de aanspraak extern advies nodig heeft, wordt dat gevraagd nadat de aanvraag is ingediend. Het college schorst dan tevens de beslistermijn van de aanvraag op onder toepassing van artikel 4:15 Algemene wet bestuursrecht. Uit de wet vloeit eveneens voort dit te doen indien de cliënt niet de benodigde gegevens, bescheiden of medewerking heeft verleend aan het gesprek (onderzoek als bedoeld in art. 2.3.2 lid 4 van de wet).

Verder kan het voorkomen dat geruime tijd verstrijkt tussen het verstrekken van een verslag en het feitelijk indienen van een aanvraag. Dit kan meebrengen dat het verslag verouderde informatie bevat waardoor het college niet (meer) binnen de wettelijke kaders zoals genoemd in hoofdstuk 4 van de verordening kan beslissen op de aanvraag. In voorkomende gevallen zal het college de cliënt (opnieuw) uitnodigen voor een gesprek voordat op de aanvraag wordt beslist. Dit is analoog aan artikel 2.3.2 lid 9 van de wet.

4. Beoordeling van de aanspraak en inhoud beschikking

In hoofdstuk 4 van deze verordening zijn algemene criteria opgenomen voor de boordeling van de aanspraak. Allereerst gaat het om de wettelijke criteria en dat, indien er aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat, deze een passende bijdrage moet leveren voor de (noodzakelijk gebleken) behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Daarbij is het college slechts gehouden de goedkoopst passende bijdrage te verlenen die in overwegende mate gericht is op het individu.

Verder is een aantal situaties bepaald waarin het college niet gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen. Een aantal daarvan is ook opgenomen in de concept modelverordening van de VNG.

Ook is de inhoud van de beschikking opgenomen. De cliënt moet op basis van de toekenningsbeschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de onderwerpen opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.

5. Persoonsgebonden budget

In hoofdstuk 5 van deze verordening zijn criteria opgenomen voor de aanspraak, bijbehorende verplichtingen verbonden aan het persoonsgebonden budget en regels over het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget.

Criteria

De bevoegdheid van de gemeenteraad om criteria vast te stellen bij de te nemen besluiten door het college brengt mee dat ook criteria (verplichtingen) aan het persoonsgebonden budget kunnen worden bepaald, zonder dat de gemeenteraad treedt in de bevoegdheden van de college als bedoeld in artikel 2.3.6 van de wet. Dergelijke verplichtingen zijn ook opgenomen in de concept modelverordening van de VNG. Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Denk bijvoorbeeld aan de regels die thans ook gelden voor een woningaanpassing. Uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde hulp of maatwerkvoorziening onderzoekt het college de bestedingen van de persoonsgebonden budgetten.

Hoogte

De hoogte van het persoonsgebonden budget moet toereikend zijn om daarmee de maatschappelijke ondersteuning in te kunnen kopen welke voldoet aan de kwaliteit met betrekking tot het doel waarvoor het is verstrekt.

Voor hulpmiddelen en woningaanpassingen geldt dat het persoonsgebonden budget in ieder geval niet meer bedraagt dan het bedrag welke het college zelf verschuldigd zou zijn, waaronder inbegrepen de genoemde kosten. Voor de vaststellen van het persoonsgebonden budget voor diensten zijn in dit hoofdstuk de kaders bepaald. Er wordt verder gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Daarbij zal het college zich wel rekenschap moeten geven van de kaders die in dit hoofdstuk zijn gesteld. Die hebben onder meer betrekking op de verschillende tarieven die van toepassing kunnen zijn op professionals en niet-professionals.

6. Maatschappelijke ondersteuning

In hoofdstuk 6 van deze verordening wordt bepaald wat in ieder geval onder maatschappelijke ondersteuning wordt verstaan. De opsomming komt voort uit de toelichting van de wet. Verder worden voorbeelden van maatwerkvoorzieningen genoemd die het college kan verlenen.

Onder omstandigheden kan een maatwerkvoorziening ook een op maat van de persoon gesneden afgestemd geheel van maatregelen zijn. Daarbij kan het gaan om vormen van hulp die beschikbaar zijn ter ondersteuning van verschillende cliënten, maar ook om op maat voor iemand bedachte oplossingen. Deze kunnen ook betrekking hebben op de afstemming als bedoeld in artikel 2.3.5 lid 5 van de wet.

De hoofdregel is dat het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening geldt, zoals collectief vervoer. Bij de beoordeling of het primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval. De genoemde primaten zijn al bekend onder de WVG en de Wmo. Verder is het zo dat de maatwerkvoorziening voor een kortdurende periode kan worden verleend. De maatschappelijke ondersteuning wordt dan ontwikkelingsgericht ingezet hetgeen aansluit bij de bedoeling van de wetgever.

7. Hulp bij een schoon huis

In hoofdstuk 7 van deze verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn (zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening) beperkingen op het gebied van het zelf uitvoeren van huishoudelijke taken.

Net als onder Wmo 2007 het geval is wordt geen hulp bij het huishouden verleend indien sprake is van gebruikelijke hulp. Het college houdt daarbij rekening met de omstandigheden zoals genoemd. Zie in dat kader de definities van leefeenheid en huisgenoot. Verder kadert dit hoofdstuk de resultaten waar de hulp bij het huishouden op zijn gericht.

8. Begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf in een instelling

In hoofdstuk 8 van deze verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn (zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening) beperkingen op. het gebied van het in staat zijn tot algemeen dagelijkse levensverrichtingen of dagbesteding.

De algemene criteria hebben betrekking op de mogelijkheid van het combineren van de maatwerkvoorziening met de mogelijkheden van de cliënt zelf, zijn sociale netwerk of informele hulp. Onder het combineren van kan ook afstemmen op worden verstaan. Verder geldt, zoals eerder in deze verordening is bepaald, het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening, indien aanwezig en geschikt.

De specifieke criteria voor begeleiding hebben betrekking op gebruikelijke hulp en de wijze waarop het college rekening houdt met de omstandigheden zoals genoemd. Zie in dat kader de definities van leefeenheid en huisgenoot. De cliënt komt voor begeleiding in aanmerking indien deze maatwerkvoorziening bijdraagt aan het behouden of mogelijk verbeteren van diens zelfredzaamheid en participatie. Niet is beoogd een limitatieve opsomming te geven van voorbeelden wat daar onder wordt verstaan, de belangrijkste worden genoemd.

Voor zover de cliënt aanspraak maakt op dagbesteding (zie definitie) kan ook aanspraak bestaan op het noodzakelijke vervoer naar de locatie waar deze wordt geboden. Verder kadert dit hoofdstuk de te bereiken resultaten van begeleiding. De definitie van dagbesteding in deze verordening brengt mee dat dagbesteding niet specifiek gericht is op het zelfstandig kunnen wonen maar juist op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen.

Voor zover de cliënt mantelzorg ontvangt kan ter ontlasting van de mantelzorger kortdurend verblijf in een instelling worden geboden. Dit hoofdstuk kadert de aanspraak.

9. Hulp gericht op het wonen

In hoofdstuk 9 van deze verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn (zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening) beperkingen op het gebied van wonen te verminderen of weg te nemen. In dit hoofdstuk wordt eveneens bepaald waar het resultaat van de te verlenen woonvoorziening betrekking op moet hebben.

Verder bepaalt dit hoofdstuk specifieke criteria voor de te verlenen woonvoorzieningen. Als eerste worden situaties genoemd waar de bepalingen van dit hoofdstuk niet op van toepassing zijn. Verder is het zo dat een woonvoorziening slechts wordt verleend indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben de betreffende woning. Gewezen wordt op de begripsbepalingen hieromtrent.

Daarnaast zijn voorwaarden opgenomen wanneer het college een woonvoorziening kan weigeren. Deze voorwaarden hebben (mede) betrekking op de eigen verantwoordelijkheid die van de aanvrager (de cliënt) mag worden verwacht dan wel kan worden gevergd. Ook zijn er uitzonderingen genoemd op de voorwaarde dat geen woonvoorzieningen worden verleend aan gemeenschappelijke ruimten. De reden hiervan is dat de cliënt met het verlenen van deze voorzieningen gebruik kan maken van zijn woning, waaronder begrepen de toegang. Deze meeste voorwaarden in dit hoofdstuk zijn in overeenstemming met de lijn die onder de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en Wmo 2007 al werd toegepast. Een aantal daarvan zijn overigens ook opgenomen in de concept modelverordening van de VNG.

Bij het verlenen van een woningaanpassing geldt het principe van het primaat van verhuizen indien de kosten van een noodzakelijke aanpassing aan de woning niet de goedkoopst passende bijdrage is. In voorkomende gevallen kan het college de cliënt, zonder aanvraag, in aanmerking brengen voor een tegemoetkoming voor verhuiskosten en/of inrichtingskosten als bedoeld in hoofdstuk 12 van deze verordening. Het college is bij de toepassing van het primaat van verhuizen wel gehouden een belangenafweging te maken.

10. Hulp bij deelname aan het maatschappelijk verkeer

In hoofdstuk 10 van deze verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn (zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening) deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Wat daaronder wordt verstaan is neergelegd in dit hoofdstuk. Verder zijn, onverminderd andere bepalingen in deze verordening, ook specifieke criteria omschreven die van toepassing zijn op dit hoofdstuk.

Met het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving wordt de cliënt (ook) in de gelegenheid gesteld medemensen te ontmoeten. Het uitgangspunt qua omvang is bepaald op 1500 kilometer per jaar. Dit betekent echter niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het college is immers gehouden maatwerk te leveren en is daarom in individuele gevallen bevoegd om af te wijken. Dat zou bijvoorbeeld (ook) het geval kunnen zijn als er meer dan één vervoersvoorziening wordt verleend. Het college stemt de hoogte van de aanspraak op een eventuele tegemoetkoming voor reiskosten als bedoeld in hoofdstuk 12 van deze verordening af op de hier gestelde kaders en vervoersbehoefte van de cliënt.

11. Bijdrage in de kosten

In hoofdstuk 11 van deze verordening zijn de regels neergelegd over de verschuldigdheid van een bijdrage in de kosten voor de gebruikers van maatwerkvoorzieningen, ontvangers van een persoonsgebonden budget en gebruikers van algemene voorzieningen.

Maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget

Als hoofdregel geldt dat een bijdrage in de kosten is verschuldigd. In tegenstelling tot de Wmo 2007 biedt de Wmo 2015 de mogelijkheid een bijdrage te vragen indien een woningaanpassing (in natura of als persoonsgebonden budget) wordt verleend ten behoeve van een minderjarige. Voor de hoogte van de bijdrage wordt vanzelfsprekend aansluiting gezocht bij het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Het CAK is verantwoordelijk bestuursorgaan voor het vaststellen, opleggen en innen van de bijdrage in de kosten.

Algemene voorzieningen

Gebruikers van algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, zijn in principe een bijdrage in de kosten verschuldigd. Ook kan bij het vaststellen van de hoogte rekening worden gehouden met algemeen gebruikelijke kosten. Denk aan de kosten van een warme maaltijd die iemand heeft ongeacht het hebben van beperkingen. De bijdrage is doorgaans verschuldigd aan de aanbieder.

De hoogte van deze bijdrage wordt niet afhankelijk gesteld van de hoogte van het inkomen van de gebruiker van de algemene voorziening. Wel wordt rekening gehouden met een onevenredige cumulatie van verschillende bijdragen van dit hoofdstuk. Het college kan de cliënt in voorkomende gevallen in aanmerking brengen voor bijvoorbeeld een korting op de bijdrage. ,Er wordt in dat kader gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college zodat het college in staat is maatwerk te leveren.

Kostprijs

De kostprijs is bepalend voor de hoogte van de bijdrage in de kosten die de cliënt verschuldigd is. De bijdrage in kosten voor een maatwerkvoorziening mag niet meer bedragen dan de kostprijs. De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente verschuldigd is aan kosten voor het verstrekken van de maatwerkvoorziening. De kostprijs is gelijk aan de hoogte van het persoonsgebonden budget. De bijdrage in de kosten voor het gebruik van een algemene voorziening bedraagt nooit meer dan een kostendekkende bijdrage.

12. Tegemoetkoming meerkosten

In hoofdstuk 12 van deze verordening zijn regels opgenomen over de bevoegdheid van het college een tegemoetkoming in de meerkosten te verlenen aan de genoemde doelgroep. De wettelijke bevoegdheid is mede tot stand gekomen vanwege het afschaffen van de financiële regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten zoals door het Rijk sinds 2009 was bepaald.

De mogelijkheden van het verlenen van een tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten, een sportrolstoel en reiskosten voor het gebruik van het aanvullend openbaar vervoer in verband met de deelname aan het maatschappelijk verkeer komen in deze verordening in ieder geval terug.

Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Daarmee is het college in staat maatwerk te bieden bij het verlenen van de hier bedoelde tegemoetkoming in de meerkosten. Daarbij zal het college zich wel rekenschap moeten geven van de kaders die in dit hoofdstuk zijn gesteld.

13. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

In hoofdstuk 13 van deze verordening zijn bepalingen opgenomen over het aantasten van rechten. Daarvoor kan rechtvaardiging worden gevonden indien sprake is van de situaties zoals genoemd. Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk hoort een afweging tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen.

Beëindiging

Er wordt gesproken van beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. Er worden voorbeelden genoemd wanneer het college kan overgaan tot beëindiging van de maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget.

Herziening of intrekking

Het (deels) ongedaan maken van de aanspraak op een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Herziening/intrekking van het besluit tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden, waarbij de aanspraak afwijkend wordt vastgesteld of er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan.

Terugvordering

In de wet is slechts een terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen indien de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college op grond van de wet overgaan tot terugvordering. De gemeente heeft er daarom voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden. Uit de jurisprudentie die onder de Wmo 2007 tot stand is gekomen blijkt dat een terugvorderingsbepaling in de verordening voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan.

Voor zover sprake is van een wettelijke terugvorderingsbepaling kan het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen. Er is dan sprake van een executoriale titel, waarmee direct beslag kan worden gelegd. Bij andere terugvorderingsgronden moet de invordering langs civielrechtelijke weg geschieden. Denk aan de terugvordering van de tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in hoofdstuk 12 van deze verordening. Dit betekent onder meer dat moet worden aangetoond dat er sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). In de praktijk zal die ontstaan door het nemen van een herzieningsof intrekkingsbesluit. De verordening biedt ook de bevoegdheid om over te gaan tot verrekening.

14. Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik

In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen dan wel persoonsgebonden budgetten alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college controleert steekproefsgewijs de besteding van de persoonsgebonden budgetten en of de cliënt nog voldoet aan de voorwaarden.

15. Overige bepalingen

In hoofdstuk 16 van deze verordening zijn over een aantal onderwerpen regels opgesteld. Deze zijn voor de duidelijkheid ondergebracht in een apart hoofdstuk en ingedeeld per paragraaf. Achtereenvolgens komen de verschillende onderwerpen aan bod.

§ 1 Jaarlijkse blijk van waardering mantelzorgers

Gemeenten worden opgedragen in hun verordening regels te stellen over de wijze waarop de mantelzorgers jaarlijks een blijk van waardering ontvangen. Dit vanwege het belang dat mantelzorg heeft voor de leefbaarheid van de samenleving, het welzijn van de hulpbehoevende die door mensen uit hun sociale netwerk worden geholpen en betaalbaarheid van de maatschappelijke ondersteuning, is een periodieke blijk van waardering op zijn plaats. Deze blijk van waardering komt tot stand in samenspraak met een welzijnsorganisatie.

Bij de reikwijdte van deze verplichting van de gemeente niet wordt gekeken, waar de mantelzorger woont, maar dat beslissend is of deze mantelzorg verleent aan iemand in de desbetreffende gemeente. Er zullen mogelijk mantelzorgers zijn die hulp verlenen aan personen die alleen gebruik maken van algemene voorzieningen en mede dankzij hun mantelzorger geen beroep op een maatwerkvoorziening hoeven te doen. In de verordening zal de gemeente moeten voorzien in een procedure die waarborgt dat ook deze mantelzorgers, als wordt voldaan aan de overige voorwaarden, voor het ontvangen van een blijk van waardering in aanmerking kunnen worden gebracht.

§ 2 Klachtafhandeling en medezeggenschap

Regeling voor klachtafhandeling

De aanbieder is ten aanzien van voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen. Het gaat om zowel algemene voorzieningen als ook maatwerkvoorzieningen. Mogelijk is de cliënt niet tevreden over het gedrag van de aanbieder of de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning. Het ligt voor de hand dat cliënten deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder melden. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en ook snel afhandelt. Het college ziet er hoe dan ook op toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.

Regeling voor medezeggenschap

De aanbieder is ten aanzien van maatwerkvoorzieningen verplicht een regeling voor medezeggenschap van cliënten vast te stellen over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn. Het gaat om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels aan gemeenten overgelaten. Het college ziet er hoe dan ook op toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.

§ 3 Kwaliteit

Kwaliteitseisen

De Wmo 2015 maakt de gemeenten integraal verantwoordelijk voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, de handhaving en het toezicht. De wet bevat een basisnorm voor kwaliteit van voorzieningen die aanbieders direct bindt (zie hoofdstuk 3 van de wet), waaronder begrepen de eisen over de deskundigheid van beroepskrachten.

De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. Die standaarden kunnen als richtinggevend kader voor gemeenten dienen. Uitgangspunt hierbij is dat deze standaarden de benodigde ruimte voor maatwerk, om goed in te kunnen spelen op de situatie van de cliënt, intact laten.

In deze verordening is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het jaarlijkse verplichte cliëntervaringsonderzoek draagt eraan bij dat het college kan toezien op de kwaliteit.

Prijs kwaliteitsverhouding

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten. Bij verordening moeten regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening of diensten en eisen die worden gesteld aan de kwaliteit dáarvan. Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden ook een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven rekening moet houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die het college door aanbieders wil laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder deskundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden. Bij de prijs kwaliteitsverhouding kunnen eventuele extra taken in verband met de voorziening een rol spelen.

§ 4 Betrekken van ingezetenen

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet. Verwezen wordt naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Verder wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

16. Slotbepalingen

In hoofdstuk 16 van deze verordening zijn de slotbepalingen opgenomen.

Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, immers, bij de afwegingen gaat het al om een individuele beoordeling. Als desondanks bij die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.

Indexering

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Evaluatie

In deze verordening is bepaald hoe vaak het gemeentebestuur het gevoerde beleid evalueert. In 2015 zal het college de bevindingen van de steekproefsgewijze controle over de controle van de persoonsgebonden budgetten evalueren.

Overgangsrecht

Het college dient het bij wet bepaalde overgangsrecht in acht te nemen voor besluiten die op grond van de Wmo 2007 zijn genomen (art. 8.9 van de wet). Citeerartikel en inwerkingtreding Spreken voor zich, behoeft geen toelichting.