Erfgoedverordening Wassenaar 2016

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Erfgoedverordening Wassenaar 2016

De raad van de gemeente Wassenaar,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 24 mei 2016

gelezen de Erfgoednota Voortbouwen op eigen waarde; Het cultureel erfgoedbeleid herijkt (2012) en de Nota Archeologie herijking 2013;

gelezen het advies van de Commissie Welstand en Cultureel Erfgoed d.d. 26 oktober 2015;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988, de artikelen 3.16 en 9.1. van de Erfgoedwet, de artikelen 2.1. en 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

B e s l u i t

  • 1.

    de reactienota op de zienswijzen op de concept Erfgoedverordening Wassenaar 2016, tevens eindverslag van de inspraakprocedure, vast te stellen;

  • 2.

    de hieronder volgende Erfgoedverordening Wassenaar 2016 vast te stellen.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Definities

  • a. Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar:

    De op basis van artikel 17.9 van de Omgevingswet door de raad ingestelde commissie ten behoeve van de advisering over de omgevingskwaliteit van de fysieke leefomgeving van de gemeente Wassenaar, zoals het begrip omgevingskwaliteit wordt uitgelegd in het kader van de Omgevingswet. De taken en bevoegdheden van de commissie samengesteld uit onafhankelijke deskundigen zijn vastgelegd in de Verordening op de instelling van de Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar.

  • b. Archeologische begeleiding:

    Het archeologisch begeleiden van gelijktijdige civiele sloop- of graafwerkzaamheden. Deze werkwijze verloopt conform een eerder opgesteld Programma van Eisen (PvE). Deze manier van onderzoek geschiedt over het algemeen alleen als wegens de aard van de locatie en/of werkzaamheden archeologisch vooronderzoek niet mogelijk is. De begeleidende archeoloog inspecteert de ontgraving en documenteert eventuele archeologische resten. Het doel van de begeleiding is te komen tot een waardestelling van de archeologie in de bodem.

  • c. Archeologisch monument:

    Terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde zoals omschreven in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet en artikel 1, onder c, van de Monumentenwet 1988.

  • d. Archeologisch verwachtingsgebied:

    Gebied, aangegeven op de gemeentelijk archeologische waarden- en verwachtingenkaart waarvan kan worden verwacht dat er archeologische vondsten of sporen aanwezig zijn.

  • e. Archeologische waarden:

    Waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die in de ondergrond zitten en die een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling.

  • f. Archeologische waardestelling :

    Beoordeling van de fysieke kwaliteit, de inhoudelijke kwaliteit en de belevingswaarde van een archeologische vindplaats op basis van onderzoek waarbij gebruik wordt gemaakt van de KNA- leidraad bijlage IV ‘het waarderen van vindplaatsen’.

  • g. Beeldbepalende zaak:

    Een beeldbepalende zaak, geen monument zijnde, waarvan de hoofdvorm van algemeen belang is; als kenmerkende uitdrukking van een bepaalde bouwwijze, architectuur of verkaveling of typologie; - als kenmerkend overblijfsel van een historische ontwikkeling van Wassenaar; en als zodanig is opgenomen in het Omgevingsplan.

  • h. Bevoegd gezag:

    Bestuursorgaan als bedoeld in artikel 4.1 van het Omgevingsbesluit.

  • i. College:

    College van burgemeester en wethouders van de gemeente Wassenaar.

  • j. Cultureel erfgoed:

    Uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden.

  • k. Cultuurhistorische waardenkaart:

    Topografische kaartlaag van het gemeentelijk grondgebied in het Omgevingsplan.

  • l. Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht:

    Groep onroerende zaken, onder andere bomen, wegen, straten, pleinen, bruggen, vaarten, sloten en andere wateren die van algemeen belang zijn wegen hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarden en in welke groep zich één of meer monumenten bevinden, die, als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 20 van deze verordening;

  • m. Gemeentelijk erfgoedregister:

    Register als bedoeld in artikel 3 van deze verordening;

  • n. Gemeentelijk kerkelijk monument:

    Monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging.

  • o. Gemeentelijk monument:

    Onroerende zaak of terrein met cultuurhistorische waarden, boven- en/of ondergronds, welke zaak of welk terrein overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is aangewezen als gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument, als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • p. Monument

    Onroerende zaak die of terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed.

  • q. Omgevingsvergunning:

    Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht;

  • r. Onderzoek:

    • 1.

      Cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie, als aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit zoals geregeld in artikelen 7.201, 7.202 en 7.203 van de Omgevingsregeling.

    • 2.

      Een door een externe partij of door de gemeente Wassenaar uitgevoerd onderzoek resulterend in een schriftelijke rapportage naar:

      • -

        De architectonische, bouwhistorische, interieurhistorische, kleurhistorische, tuinhistorische, wetenschappelijk en/of cultuurhistorische ontwikkeling en waarde van een (rijks)beschermd monument of een gemeentelijk monument.

      • -

        De esthetische kwaliteiten, de ruimtelijke (bouw)historische en kleurhistorische kenmerken evenals de wetenschappelijk en cultuurhistorische ontwikkeling en waarde van een (gemeentelijk) beschermd stads- en dorpsgezicht.

    • 3.

      Werkzaamheden met betrekking tot het bodemarchief die ten behoeven van de archeologische monumentenzorg door daartoe gecertificeerde instanties, overeenkomstig de Erfgoedwet artikel 5 worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld door het college en de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

  • s. Opgraving

    Handelingen als bedoeld in artikel 1 en paragraaf 5.1 van de Erfgoedwet, te weten: het opsporen, onderzoeken of verwerven van cultureel erfgoed of onderdelen daarvan.

  • t. Plan van Aanpak:

    Een Plan van Aanpak (PvA) is een gedetailleerd werkplan van de te volgen werkwijze bij de uitvoering van een (archeologisch)project. Doorgaans is het een praktische vertaling van het PvE (indien aanwezig) en wordt in het veld gebruikt als handleiding voor het onderzoek. Het bevat in elk geval de concrete planning van het veldwerk en een beschrijving van de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.

  • u. Programma van Eisen:

    Een Programma van Eisen (PvE) is een inhoudelijk document waarin het doel, de vraagstelling en de uitvoeringswijze van een archeologisch veldonderzoek en specialistisch onderzoek verwoord staan. Ook staan hierin de randvoorwaarden bij het onderzoek, bijvoorbeeld wat betreft de omgang met het vondstmateriaal. In een PvE zijn voor elk onderdeel eisen geformuleerd waaraan onderzoek en uitvoering ten minste moeten voldoen. Het doel van een PvE is het borgen van de inhoudelijke kwaliteit van archeologisch onderzoek en het kan beschouwd worden als basisdocument voor archeologisch onderzoek. Een PvE speelt op die manier een belangrijke rol in het archeologische werkproces en bij de cyclus van de monumentenzorg om te komen tot hoogwaardige archeologische kennisvorming. Het PvE wordt door het college vastgesteld overeenkomstig de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

  • v. Redengevende omschrijving

    Een omschrijving bedoeld voor monumenten, die bestaat uit algemene gegevens, een omschrijving van de bestaande toestand en een waardestelling.

  • w. Rijksmonument

    Monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet.

  • x. Rijksmonumentenactiviteit

    Activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. De Memorie van Toelichting van de AMvB Besluit Kwaliteit Leefomgeving (Bkl) van artikel 5.130 licht toe dat ook de omgeving van monumenten beschermd wordt via dit artikel. Activiteiten in de omgeving van monumenten vallen aan te merken als ‘Omgevingsplanactiviteit’; dit in tegenstelling tot activiteiten die betrekking hebben op het monument zelf. Die activiteiten worden aangemerkt als ‘Rijksmonumentenactiviteit’. In de AMvB Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) artikel 13.9 beschrijft in welke gevallen vergunningsvrije gevallen kunnen worden aangewezen voor rijksmonumentenactiviteiten.

  • y. Selectiebesluit:

    Een gemotiveerd besluit van de bevoegde overheid op basis van een archeologisch rapport tot het weigering van de omgevingsvergunning of een omgevingsvergunning met voorschriften ter bescherming van archeologische waarden. De derde mogelijkheid is: er is voldoende onderzoek uitgevoerd, derhalve vrijgave van het terrein en vergunning zonder archeologische voorschriften.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument, respectievelijk met onroerende zaken gelegen in een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht en respectievelijk met terreinen gelegen in een archeologisch verwachtingsgebied.

Artikel 3 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Het college houdt een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening aangewezen gemeentelijke monumenten en gemeentelijk beschermde dorpsgezichten inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door het college van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht;

    • c.

      gegevens over door het college van gedeputeerde staten ontvangen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht.

HOOFDSTUK 2 AANWIJZING GEMEENTELIJK MONUMENT

Artikel 4 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een zaak of (archeologisch) terrein, van bijzonder belang wegens zijn esthetische waarde, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar. In het geval sprake is van een aanwijzing van een terrein tot archeologisch monument wordt advies gevraagd van een onafhankelijk KNA-archeoloog. In spoedeisende gevallen kan van het vragen van advies worden afgezien.

  • 3. Voordat het college over de aanwijzing van een terrein tot archeologisch monument een besluit neemt, wordt advies gevraagd aan een onafhankelijk KNA-archeoloog.

  • 4. Voordat het college een monument met een religieuze bestemming, dat uitsluitend of waarvan een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 5. Het college kan bij de aanwijzing van een onroerende zaak of terrein als gemeentelijk monument bepalen dat onderzoek wordt verricht.

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten;

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

Artikel 5 Voorbescherming

  • 1. Met ingang van de datum van verzending van de schriftelijke kennisgeving over het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 8 plaatsvindt, dan wel dat onherroepelijk vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 11 tot en met 15 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 6 Termijn advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar adviseert schriftelijk aan het college binnen acht weken na de datum van ontvangst van het verzoek tot advisering van het college.

  • 2. Het college beslist omtrent de aanwijzing tot gemeentelijk monument binnen twaalf weken na de datum van ontvangst van het advies van de Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar, maar in ieder geval binnen zesentwintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 7 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 4, lid 1, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, de ingeschreven hypothecaire schuldeiser en, indien om de aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

Artikel 8 Registratie in het gemeentelijk erfgoedregister

  • Het college houdt een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.

  • Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie- aanduiding Rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht;

    • c.

      gegevens over door het college van gedeputeerde staten ontvangen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht.

Artikel 9 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 4, lid 2 tot en met 6, alsmede artikel 5 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3. Indien de wijziging naar oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden in het gemeentelijk erfgoedregister opgenomen.

Artikel 10 Intrekken of vervallen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een aanwijzing intrekken.

  • 2. Artikel 4, tweede lid tot en met vierde lid, en artikelen 5 tot en met 8 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing op het intrekkingsbesluit.

  • 3. De intrekking word onder vermelding van de reden van intrekking en de datum van ingang in het gemeentelijk erfgoedregister monumentenlijst geregistreerd.

  • 4. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt in het gemeentelijk erfgoedregister geregistreerd.

Artikel 11 Instandhoudingbepaling het monument, dan wel de omgeving van het monument:

  • 1. Het is verboden het voortbestaan van een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, in gevaar te brengen en zonder vergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften een gemeentelijke monument:

    • a.

      te slopen of te verplaatsen;

    • b.

      te verstoren of te wijzigen;

    • c.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

    • d.

      te beschadigen of te vernielen;

    • e.

      of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

  • 2. Het verbod, bedoeld onder 1, geldt niet indien het college in de vergunning nadere voorschriften stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het vijfde lid.

  • 3. Het bevoegd gezag kan in het belang van het behoud van de cultuurhistorische waarden bepalen, dat voorafgaand aan de besluitvorming onderzoek wordt verricht.

  • 4. Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een gemeentelijk kerkelijk monument, geen vergunning als bedoeld onder 1 dan in overleg met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

  • 5. Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, is niet vereist indien deze activiteit betrekking heeft op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, de aanleg niet wijzigt, of

    • b.

      een activiteit die uitsluitend leidt tot inpandige veranderingen aan een onderdeel van een monument dat uit oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.

    • c.

      het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

      • 1°.

        plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

      • 2°.

        doen van begravingen of asbijzettingen, of

      • 3°.

        ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 12 De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 5.7 van de Omgevingswet voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10 van deze verordening en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden digitaal of analoog in viervoud ingediend.

Artikel 13 Termijnen van advies

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar.

  • 2. Binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de adviescommissie schriftelijk advies uit aan het college.

Artikel 14 Weigeringsgronden

  • 1. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overleg met de eigenaar.

Artikel 15 Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 11, eerste lid van deze verordening, kan door het college worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

HOOFDSTUK 4 INSTANDHOUDING RIJKSMONUMENTEN

Artikel 16 Vergunning voor rijksmonumenten

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een rijksmonument aan de Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar.

  • 2. Na de datum van verzending van het afschrift adviseert de Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar schriftelijk over de aanvraag

    • a.

      Binnen acht weken, indien voor de aanvraag de uniforme voorbereidingsprocedure moet worden doorlopen;

    • b.

      Binnen vier weken, indien voor de aanvraag de reguliere voorbereidingsprocedure moet worden doorlopen.

  • 3. Bij overschrijding van de termijn als bedoeld in het tweede lid wordt de Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar geacht geadviseerd te hebben.

HOOFDSTUK 5 INSTANDHOUDING ARCHEOLOGISCHE MONUMENTEN

Artikel 17 Instandhoudingsbepaling archeologische monumenten

Het college kan in geval werkzaamheden leiden tot een verstoring van een archeologisch terrein of een archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart en/of archeologische beleidskaart nadere regels stellen.

Artikel 18 Archeologisch onderzoek

Indien binnen het grondgebied van de gemeente Wassenaar archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd, dient, onverminderd de overige bepalingen van de wet:

  • a.

    Het college een Plan van Aanpak vast te stellen voordat booronderzoek wordt uitgevoerd.

  • b.

    Het college een Programma van Eisen vast te stellen voordat gravend onderzoek wordt uitgevoerd, waarbij nadere regels worden gesteld. Deze nadere regels kunnen mede betrekking hebben op het doel, ontwerp, uitvoering, toezicht en rapportage van gravend archeologisch onderzoek. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

HOOFDSTUK 6 AANWIJZING GEMEENTELIJK BESCHERMD DORPSGEZICHT

Artikel 19 Aanwijzing en registratie van een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan een dorpsgezicht aanwijzen als gemeentelijk dorpsgezicht en registreert deze vervolgens in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Voordat de gemeenteraad over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt hij advies aan Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar.

  • 3. De aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 4. Artikel 4, lid 2 en lid 4, van deze verordening alsmede de artikelen 5 tot en met 10 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing. In genoemde artikelen moeten ‘het college’ echter gelezen worden als ‘de gemeenteraad’. De termijn genoemd in artikel 6, eerste lid, wordt verlengd naar zestien weken. De termijnen in artikel 6, tweede lid, worden respectievelijk verlengd naar twaalf en vierentwintig weken.

Artikel 20 Omgevingsplan

  • 1. Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht wordt door de raad bepaald in hoeverre het geldend Omgevingsplan Wassenaar, al dan niet nog als tijdelijk deel als bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, als beschermend plan voldoet.

  • 2. De gemeenteraad stelt een wijziging van het Omgevingsplan Wassenaar vast, als bedoeld in de Omgevingswet, waarin de bescherming van de waarden van het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht geregeld is.

  • 3. Alvorens het college de gemeenteraad een voorstel doet tot vaststelling van wijziging van het Omgevingsplan Wassenaar, als aangegeven in lid 2, wordt de Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar gehoord.

  • 4. De Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar adviseert schriftelijk binnen twaalf weken na de datum van ontvangst van het verzoek om advies van het college.

Artikel 21 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

  • 1. Het is in een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3. Artikel 13 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

HOOFDSTUK 7 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 22 Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met artikel 11, artikel 16, artikel 23 of artikel 26 wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 23 Vangnet archeologie

  • 1. Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten of waarden worden verwacht als in het daar vigerende omgevingsplan niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument, waarde of verwachting die is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleids-, waarden- of verwachtingskaart, de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

Artikel 24 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 25 Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking op de dag dat de Omgevingswet in werking treedt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel 23 in werking op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 26 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Erfgoedverordening Wassenaar 2016”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Wassenaar in de openbare raadsvergadering van 4 juli 2016. Wassenaar,

De Raad voornoemd,

De griffier,

De voorzitter

TOELICHTING op de Erfgoedverordening Wassenaar 2016

Algemeen

Regels ter bescherming van het cultureel erfgoed van Wassenaar

In de Erfgoedverordening Wassenaar 2016 staan regels waarmee het cultureel erfgoed binnen de gemeente kan worden behouden, beschermd en beheerd. De hoofdpunten die in de verordening worden geregeld zijn:

  • De aanwijzing van een onroerende zaak of terrein tot gemeentelijk monument;

  • Het vergunningenstelsel voor gemeentelijke en rijksmonumenten;

  • Het dereguleren van o.a. klein onderhoud en ondergeschikte wijzigingen aan gemeentelijke monumenten;

  • De deregulering als gevolg van een nadere uitwerking van de beperkte ministeriële adviesplicht voor rijksmonumenten;

  • De inschakeling van de Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar als onafhankelijk adviesorgaan dat adviseert over de toepassing van de Monumenten- en Erfgoedwet, deze verordening en het gemeentelijk erfgoedbeleid;

  • Eisen aan archeologisch (en overig cultuurhistorisch) onderzoek

Aanleiding voor actualisering

De aanleiding voor een actualisering van de Erfgoedverordening Wassenaar 2016 is tweeledig:

1. Het landelijke beleid:

  • a.

    Wijzigingen en reparatie van landelijke wet- en regelgeving in 2012 en 2014 middels een AMVB.

    Deze zijn een gevolg van Modernisering Monumentenzorg (2009) en wel de MoMo- pijlers ‘vermindering van de regeldruk’ en ‘verankering van cultuurhistorie in het ruimtelijk beleid’. Deze wijzigingen betreffen op hoofdlijnen het volgende:

  • -

    Er is door het Rijk expliciet gemaakt dat vergunningsvrije onderhoudswerkzaamheden en wijzigingen aan niet-monumentale onderdelen van rijksmonumenten vergunningsvrij zijn. De wet stelt niet dat dit ook geldt voor gemeentelijke monumenten. Door de vergunningsvrije activiteiten als beleid op te nemen in Erfgoedverordening Wassenaar 2016 (artikel 11) geldt dit ter vermindering van regeldruk en het gelijkheidsbeginsel ook voor gemeentelijke monumenten.

  • -

    De doorlooptijd van vergunningen voor rijks- en gemeentelijke monumenten is teruggebracht tot de reguliere procedure van 8 weken. Alleen bij rijksmonumenten waar de ministeriële adviesplicht van toepassing is (bij sloop, ingrijpende wijziging, herbestemming of reconstructie) is de uitgebreide procedure van maximaal 26 weken van toepassing. Het artikel 16 van de Erfgoedverordening is daarop aangepast.

  • -

    In rijksbeschermd stads- en dorpsgezichten heeft in het Bor bijlage II Hoofdstuk V artikel 4a een reparatie plaats gevonden met betrekking tot het vergunningsvrij bouwen. Een beperkt aantal bouwwerkzaamheden aan de achterzijde, loodrecht achter de achtergevel valt onder de regeling voor vergunningsvrij bouwen (hoofdstuk II, artikel 2 van de Bor). Als het erf grenst aan openbaar toegankelijk gebied is vergunningsvrij bouwen echter niet toegestaan. Wanneer men wil verbouwen in een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt er getoetst of dit op basis van het beschermende bestemmingsplan mag.

  • b.

    De Erfgoedwet (2016)

    De Erfgoedwet, die sinds 1 juli 2016 van kracht is, omvat regels voor cultuurgoederen (roerend erfgoed), voor de aanwijzing van monumenten, met betrekking tot het rijksmonumentenregister, de archeologische monumentenzorg en de subsidiëring van rijksmonumenten. Voor archeologie wordt het vergunningstelsel voor het verrichten van archeologische opgravingen vervangen door een stelsel van wettelijk geregelde certificering. Door zelfregulering in de archeologie een meer prominente plek te geven, wordt een effectiever archeologisch kwaliteitsbeleid beoogd van archeologisch werk. Deze verordening biedt de mogelijkheid hierop regie te voeren en hieraan sturing te geven, zodat het archeologische onderzoek beantwoordt aan de gewenste kwaliteit voor de gemeente Wassenaar.

    Er wordt aangesloten op de Erfgoedwet als het gaat om de begripsbepalingen, de onderzoeksvereisten bij aanwijzing en instandhouding van monumenten (zie ook onder b.) en de instandhoudingsplicht, die als uitgangspunt worden gehanteerd bij deze verordening.

2. Het gemeentelijk beleid:

Bij het opstellen van de Erfgoedverordening Wassenaar 2016 is waar mogelijk op de nieuwe wetgeving geanticipeerd en geeft daarmee tevens vorm aan de uitwerking van al vastgesteld gemeentelijk erfgoedbeleid. Dit betekent concreet:

  • a.

    De wens tot harmonisatie van de Erfgoedverordeningen van de gemeente Wassenaar en Voorschoten. Voor beide verordeningen wordt gestreefd, binnen de kaders van het eigen beleid, eenzelfde systematiek en opbouw van de verordening te hanteren.

  • b.

    Het besluit om de erfgoedverordening te evalueren komt voort uit de Erfgoednota ‘Voortbouwen op eigen waarde. Het cultureel erfgoed herijkt’ (2012), waaronder het besluit om cultureel erfgoed mee te nemen in bestemmingsplannen op basis van pijler 1 van het rijksbeleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo).

  • c.

    Om de kwaliteit van de opgravingen te borgen is in de Erfgoedwet de opgravingvergunning vervangen door de invoering van private certificering. Deze kwaliteitsbeoordeling moet plaatsvinden door een onafhankelijke certificerende instelling. Dit moet garanderen dat opgravingen volgende professionele normen worden uitgevoerd. Aangezien dat geen garantie geeft dat het archeologisch bedrijf voor een opgraving het juiste/geijkte proces volgt en personeel levert, zal de gemeente concreet moeten maken wat zij verwacht. Door toevoeging van artikel 17 kan de gemeente bij het vooronderzoek sturing geven aan wat het gewenste resultaat is van het archeologisch onderzoek. Daarnaast is er de mogelijkheid uitvoeringsrichtlijnen op te stellen en de inschakeling van een externe deskundige te regelen (artikel 18.3).

  • d.

    De nieuwe voorschriften voor de opmaak van digitaal te publiceren van wet- en regelgeving.

Verantwoording

Bij de herziening van de Erfgoedverordening is rekening gehouden met het specifieke Wassenaarse beleid, zoals hiervoor reeds opgesomd. Ook is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele redactionele verbeteringen door te voeren, die vooral gericht zijn op het uniform gebruik van begrippen en harmoniseren van de verordeningen van d gemeenten Wassenaar en Voorschoten. Op enkele onderdelen wijkt de inhoud van de verordeningen van elkaar af, als gevolg van verschillen in beleid van de twee gemeenten. Ook daarmee is in de artikelen en de toelichtingen rekening gehouden.

Tot nu toe was de basis voor deze Erfgoedverordening de modelverordening van de VNG van januari 2010. Er is sindsdien geen nieuw model opgesteld, terwijl er wel ontwikkelingen zijn, die vragen om een aanpassing. Zo is inmiddels archeologie opgenomen in de bestemmingsplannen, waardoor dit artikel uit het VNG-model kan komen te vervallen.

In algemene zin is gebruik gemaakt van de systematiek van de Wabo en van de Erfgoedwet, welke vanaf 1 juli 2016 van kracht is. Op 13 april 2016 heeft de VNG een nieuwe modelverordening gepubliceerd, waarvan de suggesties over het erfgoedregister (artikel 8) en de instandhoudingsbepaling (artikel 11) zijn overgenomen.

Erfgoedverordening en Wabo

Sinds 2010 is op grond van het Besluit omgevingsrecht (Bor) het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag met betrekking tot besluiten over gemeentelijke én rijksmonumenten. Het college is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit in de vorm van de (integrale) omgevingsvergunning, het toezicht op en de bestuursrechtelijke handhaving van dat besluit. Dat houdt in dat de Erfgoedverordening, totdat de Omgevingswet is vastgesteld, naast de Wabo moet worden gehanteerd voor het beoordelen van aanvragen voor een omgevingsvergunning.

Zodra de Omgevingswet inwerking treedt, zijn de bepalingen in de Wabo niet meer van kracht.

Eerste technische aanpassing van de Erfgoedverordening Wassenaar 2016

Vanaf 1 januari 2024 is de Omgevingswet kracht. Deze wet, waarin 26 wetten bij kader worden gevoegd, waaronder de Erfgoedwet, bevat alle regels over de fysieke leefomgeving. De inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft gevolgen voor de Erfgoedverordening, omdat hierin ook regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. Daarom is een technische aanpassing nodig zodat de wettelijke grondslagen en formele verwijzingen voldoet aan de regelgeving uit de nieuwe wet. Het gaat om een beperkte technische aanpassing, omdat bij de Erfgoedverordening Wassenaar 2016 daar waar mogelijk al geanticipeerd is op de Omgevingswet. Voor deze eerste technische aanpassing van de Erfgoedverordening Wassenaar 2016, is gebruik gemaakt van het geactualiseerde Model Erfgoedverordening van de VNG en de toelichting die bij deze modelverordening hoort. Dat betekent dat :

  • Verwijzingen naar wet- en regelgeving zijn aangepast;

  • Definities zijn, waar nodig, aangepast of aangevuld;

  • De grondslagen zijn aangepast;

  • Verwijzingen naar de Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar is aangepast.

Wettelijke grondslag

In het van rechtswege geldende tijdelijke Omgevingsplan blijft vanaf 1 januari 2024 tot uiterlijk 1 januari 2032 de erfgoedverordening het instrument om de bescherming van gemeentelijk waardevol erfgoed en te regelen, inclusief dat voor archeologie. Dit is zo vastgelegd in art. 3.16 van de Erfgoedwet die toeziet op het vaststellen van de erfgoedverordening, rekening houdend met het overgangsrecht van de Omgevingswet en de bepaling uit de Invoeringswet Omgevingswet art. 2.8 aanhef en onderdeel B derde lid, dat uiteindelijk de fysieke regels uit de erfgoedverordening overgaan in het Omgevingsplan.

Daarnaast is artikel 38 van de Monumentenwet 1988 van toepassing, waarin de gemeenteraad bevoegd is regels te stellen die onder meer betrekking hebben op het doen van opgravingen.

Artikelsgewijs

In deze verordening zijn de grondslagen en formele verwijzingen geactualiseerd als gevolg van de invoering van de Omgevingswet. Zij behoeven geen afzonderlijke toelichting. Dit geldt ook voor de volgende onderdelen:

  • “Commissie Welzijn en Cultureel Erfgoed” wordt “Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar”;

  • “gemeentelijk dorpsgezicht” wordt “gemeentelijk beschermd dorpsgezicht”;

  • “artikel [x]” (verwijzend naar een ander artikel in de verordening) wordt “artikel [x] van deze verordening”;

  • “lid 1” (verwijzend naar een ander lid in hetzelfde artikel) wordt “eerste lid”;

  • “20” (aantal in cijfers) wordt “twintig” (aantal uitgeschreven);

  • “vergunning” wordt “omgevingsvergunning”;

  • De nummering en de volgorde zijn niet gesynchroniseerd. Waar van toepassing is dat aangegeven in de tabel. Als een nieuw lid wordt tussen gevoegd, verschuiven uit de aard der zaak ook de volgende leden.

Inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de Erfgoedverordening Wassenaar 2016 zijn hieronder toegelicht. Die toelichting betreft slechts de wijzigingen zelf. Voor hetgeen niet is gewijzigd wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op de Erfgoedverordening Wassenaar 2016 (Gemeenteblad 2016, 93459).

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen.

De voor deze verordening relevante begrippen uit de Erfgoedwet zijn verder:

  • archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

  • cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

  • kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

  • monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde;

  • rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

  • rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3, van de Erfgoedwet;

Artikel 1, onder a Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar

Op grond van artikel 17.9 van de Omgevingswet moet de gemeenteraad beschikken over een gemeentelijke adviescommissie die zal adviseren over besluiten en beleidsvoornemens die zien op de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Deze commissie vervangt de Commissie Welstand en Cultureel Erfgoed. Op 13 december 2022 heeft de raad met het vaststellen van de Verordening op de instelling van de Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar besloten dat de nieuwe Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar wordt ingesteld op de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 1, onder b Archeologische begeleiding

De omschrijving is conform de Kwaliteitseisen voor de Nederlandse Archeologie (KNA). Omdat er vaak onduidelijkheid is over de aard van deze vorm van archeologisch onderzoek volgt de definitie in strikte zin de in de archeologische monumentenzorg (overeenkomstig de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA) gangbare omschrijving. In de KNA wordt ten aanzien van het waardestellend onderzoek en het definitieve onderzoek in uitzonderlijke gevallen toegestaan het onderzoek te laten plaatsvinden als onderdeel van civieltechnische graafwerkzaamheden in het kader van sloop en aanleg. Het gaat hierbij om een kleine ingreep in een groot gebied, of gebieden in stads- of dorpscentra, waar de archeologische waarden pas door sloop van opstallen toegankelijk worden. Na een IVO-P – variant archeologische begeleiding kan alsnog een opgraving geadviseerd worden bij verdere bodemverstoringen.

Artikel 1, onder c

Met deze begripsomschrijving valt een archeologische terrein onder de definitie van cultureel erfgoed, zoals verwoord onder artikel 1 lid c van de Monumentenwet 1988.

Artikel 1, onder d

Zones, gebieden of terreinen waarvoor op grond van archeologisch en landschappelijk onderzoek is vastgesteld dat er archeologische verwachtingen zijn. Op basis van de trefkans op archeologie is in het archeologiebeleid onderscheid gemaakt tussen lage, middelhoge en hoge archeologische verwachtingen.

Artikel 1, onder e

Het betreft hier niet alleen archeologische resten die al bekend zijn door bijvoorbeeld ontgraving in het verleden, maar ook waarden die verwacht mogen worden in een archeologisch verwachtingsgebied. Het gaat bij archeologische waarden om een verzameling van archeologische lagen, grondsporen en ‘artefacten’ die deel uitmaken van één geheel en cultuurhistorische, wetenschappelijke en/of maatschappelijke betekenis hebben. Als synoniem wordt ook wel ‘vindplaats’ of ‘site’ gebruikt. Inzicht welke archeologische waarden (ouderdom en aard) en in welke mate deze waarden in een gebied aanwezig (kunnen) zijn, kunnen gebruikt worden om het archeologisch onderzoek op een nog niet onderzocht terrein te sturen.

Artikel 1, onder f Archeologische waardestelling

De Kwaliteitseisen voor de Nederlandse Archeologie (KNA) versie 4 bepaald dat vindplaatsen gewaardeerd moeten worden, ook wel een ‘waardestelling’ genoemd. Ten eerste wordt nagegaan of vindplaatsen vanwege hun belevingswaarde, op basis van hun schoonheid of herinneringswaarde, als behoudenswaardig getypeerd kunnen worden. De vindplaatsen worden vervolgens op hun fysieke kwaliteit beoordeeld. Een monument wordt op basis van fysieke kwaliteit als in principe behoudenswaardig aangemerkt, indien de criteria gaafheid en conservering samen bovengemiddeld (vijf of zes punten) scoren. Bij een middelmatige tot lage score (vier punten of minder), wordt naar de inhoudelijke kwaliteitscriteria gekeken om te bepalen of een vindplaats toch behoudenswaardig is. Indien te verwachten is dat op een van de inhoudelijke criteria ‘hoog’ wordt gescoord, wordt de vindplaats ook in principe behoudenswaardig geacht.

In zijn totaliteit wordt op de volgende waarden en met de volgende punten gescoord:

Waarden

Criteria

Scores

Hoog

Midden

Laag

Beleving

Schoonheid

Wordt niet gescoord.

Herinneringswaarde

Wordt niet gescoord.

Fysieke kwaliteit

Gaafheid

3

2

1

Conservering

3

2

1

Inhoudelijke kwaliteit

Zeldzaamheid

3

2

1

Informatiewaarde

3

2

1

Ensemblewaarde

3

2

1

Representativiteit

n.v.t.

Artikel 1, onder g

In artikel 5.130 van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Besluit Kwaliteit leefomgeving (Bkl) wordt in de toelichting uitgelegd dat voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet de Monumentenzorg al zoveel mogelijk is gedecentraliseerd en de regelgeving zoveel mogelijk vereenvoudigd is. Door de formulering van de instructieregel <<rekening houden met>> kan het bevoegd zag zelf het cultureel erfgoed in beeld brengen. De mate en wijze van bescherming kan door het bevoegd gezag aangevuld worden met instrumenten als ‘gemeentelijk monument’, ‘gemeentelijk beschermd dorpsgezicht’, ‘beeldbepalend pand of zaak’, etc.

Artikel 1, onder h

Het bevoegd gezag is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving. In het Bor wordt een aantal uitzonderingen op deze hoofdregel gemaakt. Een minister dan wel het college van gedeputeerde staten, wordt in deze gevallen als het bevoegde gezag aangewezen. Deze gevallen zijn aangewezen in artikel 3.3 van de Wabo. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal het college voor alle vergunningen, dus ook de archeologische monumenten, het bevoegd gezag worden; de minister krijgt daarbij advies- en instemmingsrecht.

Artikel 1, onder i

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wassenaar.

Artikel 1, onder j

De definitie volgt de omschrijving zoals die is gegeven in de Erfgoedwet 2016, artikel 1.1 en sluit grotendeels aan bij de gemeentelijke erfgoedvisie. Het gaat namelijk om zowel materiële als immateriële zaken; gebouwd, dan wel aangelegd erfgoed (landschappelijke structuren, aangelegde parken, lanen) en erfgoed dat zich boven, dan wel onder de grond bevindt. De regelgeving van de Erfgoedverordening ziet alleen toe op die zaken uit de Erfgoedwet, die betrekking hebben op de Monumentenwet 1988 en niet op overige wet- en regelgeving met betrekking van de Rijkscollecties. Om die reden is ook het begrip Cultuurgoed (roerende zaken) niet overgenomen.

Cultureel erfgoed wordt breed maatschappelijk gewaardeerd. Naast de kunst- en architectuurhistorische benadering heeft de sociaal-maatschappelijke waarde, de herinnerings- en belevingswaarde en de economische waarde van erfgoed in de samenleving aan betekenis gewonnen. Cultureel erfgoed draagt bij aan de identiteit van een plek. Niet voor niets neemt het

‘verhaal van Wassenaar’ een belangrijke plaats in binnen het beleid, waarin het dorpscentrum, de buitenplaatsen/landgoederen, het agrarisch erfgoed, de villacultuur, bad- en sportcultuur en het militaire erfgoed centraal staan. Ook de ‘Nota Archeologie herijking 2013’(2014) benoemt de toegenomen belangstelling. Het belang van de verspreiding van kennis over het erfgoed en de bewoningsgeschiedenis van de gemeente en de mogelijkheid om boven- en ondergronds erfgoed als inspiratiebron voor nieuwe bouw- en inrichtingsprojecten te gebruiken wordt in beide nota’s onderschreven.

Artikel 1, onder k

Dit betreft de (digitale) topografische kaart of een ander, gelijksoortig beleidsinstrument waarop informatie staat over het gemeentelijke grondgebied die betrekking heeft op het cultureel erfgoed boven en onder de grond. Hierbij wordt aangesloten bij de definitie van cultureel erfgoed. Het gaat daarbij om gebouwen, maar ook om grenspalen. Voor de landschappelijke en stedenbouwkundige elementen en structuren gaat het bijvoorbeeld om een wegenplan en de in een park aangelegde paden en waterpartijen, dan wel specifiek aangeplante bomen, zoals een solitair.

Voor de ondergrondse waarden wordt verwezen naar de definitie van de archeologische waardenkaart, die integraal deel uitmaakt van de cultuurhistorische waardenkaart.

In bijlage 9 van de Erfgoedvisie Wassenaar 2018-2024, is een archeologische beleidskaart opgenomen, die als onderlegger dient voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen en als onderbouwing voor het gemeentelijk archeologisch beleid. Op de archeologische beleidskaart zijn verwachtingszones (hoog, middelhoog en laag) aangegeven die verband houden met de trefkans op archeologische vindplaatsen. Aan deze verwachtingszones zijn vervolgens ondergrenzen (in ruimte en diepte) gekoppeld waarbij rekening gehouden is met de kans op aantreffen van een vindplaats binnen een te ontwikkelen plangebied. Hoe lager de trefkans (en verwachting) des te groter kan de verstoring in het te ontwikkelen plangebied zijn.

Artikel 1, onder l

De definitie sluit bij aan bij de omschrijving zoals deze ook wordt gegeven in Monumentenwet 1988, omdat dit onderdeel uit de Monumenten na 2018 wordt opgenomen in de Omgevingswet, als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 20 van deze verordening.

Artikel 1, onder m

Met wijziging van het begrip gemeentelijke monumentenlijst in erfgoedregister en de definiëring van dit begrip wordt voldaan aan het gestelde in art 3.16, derde lid van de Erfgoedwet, die de verplichting inhoud tot een lijst die niet alleen betrekking heeft op beschermde gemeentelijke zaken, maar ook die van het Rijk. Het is een openbaar document (zie artikel 7 lid c). De opname in het gemeentelijke erfgoedregister heeft geen rechtsgevolg. Het betreft slechts een administratieve handeling. Voorafgaand aan de opname in het register is het de aanwijzing als gemeentelijke monument die het rechtsgevolg beoogt. De aanwijzing en plaatsing zijn daarom uit elkaar getrokken. Zie artikel 3, lid a en artikel 7.

Artikel 1, onder n

Vanwege de integrale benadering van het cultureel erfgoed wordt ook het onderscheid tussen verschillende typen monumenten (bijvoorbeeld gebouwd monument, archeologisch monument) ondergebracht in de integrale term beschermd gemeentelijk monument. Het begrip gemeentelijk kerkelijk monument is echter in deze verordening gehandhaafd in navolging van de Erfgoedwet. Zo blijft de gelijke behandeling tussen eigenaren van rijks- en gemeentelijk kerkelijke monumenten geborgd. Ook ingeval van een vergunning voor het gemeentelijke kerkelijk monument is, net als bij een kerkelijk rijksmonument, overleg tussen eigenaar en vergunningverlener vereist (zie artikel 10 lid 4), maar alleen in geval de aanvraag de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening betreft. Voor bijvoorbeeld een pastorie, een catechisatieruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijke monumenten in de regel dan niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de andere monumenten gelden.

Artikel 1, onder o

Met het begrip gemeentelijk monument is aansluiting gezocht bij de Erfgoedwet. Deze stelt in artikel 3.1 dat een monument kan worden aangewezen als het van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Het betreft in alle gevallen een onroerende zaak of terrein. Tot de onroerende zaken horen ‘aard- en nagelvaste onderdelen als kerkorgels of schouwen of andere zaken die naar de verkeersopvatting onderdeel van de onroerende zaak uitmaken. Ook groene elementen, zoals houtopstanden, solitaire of gedenkbomen, vallen onder de begripsbepaling van gemeentelijk monument. De term ‘gemeentelijk groenmonument’ uit de Erfgoedverordening Wassenaar 2010 is daarom komen te vervallen.

Roerende zaken vallen buiten de werking van de Erfgoedverordening Wassenaar 2016. Wel wordt, aansluitend bij de Erfgoedwet, erkend dat er sprake kan zijn van een waardevol 'ensemble’. Bij een ensemble bestaat er een onlosmakelijk een waardevolle verwevenheid tussen het gebouw(en) met zijn interieur, (groene)omgeving en ondergrond. Een bekend type van een ‘ensemble’, met een grote ruimtelijke en functionele verwevenheid is de buitenplaats. Het hoofdhuis en bijgebouwen met hun interieurs en de tuin- en parkaanleg zijn in onderlinge samenhang tot stand gekomen. Dergelijke ensembles kunnen met deze Erfgoedverordening naar analogie van de Erfgoedwet als ‘complex’ worden beschermd.

Voor archeologische monumenten geldt dat onder dit begrip wel zaken kunnen worden gerekend, die naar hun aard roerend zijn. Tot het archeologisch terrein horen immers alle zaken die zich in het terrein (in de bodem) bevinden en die tot het monument behoren zolang er geen sprake is van een opgraving van de betreffende roerende zaken.

Artikel 1, onder p

De term monument is gekoppeld aan de veel bredere omschrijving en integrale benadering van het cultureel erfgoed zoals opgenomen in de Erfgoedwet art. 1.1.

Artikel 1, onder q

Vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.

Artikel 1, onder r

In onderdeel 1 van de definitie van “Onderzoek” is de verwijzing naar de Regeling omgevingsrecht (Mor) – die wordt ingetrokken met de inwerkingtreding van de Omgevingswet – vervangen door de verwijzing naar een drietal artikelen in de nieuwe Omgevingsregeling. Het indieningsvereiste van cultuurhistorische rapporten bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een rijksmonument is onder het nieuwe recht verdeeld over drie artikelen. De cultuurhistorische rapporten komen onder de Omgevingswet terug als aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit.

Op grond van een aanvraag tot wijziging van een monument kan voor de beoordeling van de aanvraag een (cultuurhistorisch) onderzoek van belang zijn. De gemeente bepaalt welke vorm van onderzoek noodzakelijk is en dat (de uitkomst van) het onderzoek tot noodzakelijke gegevens behoort om tot een beoordeling van de aanvraag te komen. Hierbij moet, mede op basis van jurisprudentie, wel sprake zijn van evenredigheid wat betreft de omvang van de wijziging van het monument en de betekenis ervan voor het monument in relatie tot de omvang van het onderzoek en de daaraan verbonden kosten.

Voor een aantal typen onderzoek zijn landelijke richtlijnen vastgesteld, die worden gehanteerd:

  • -

    Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, opgesteld onder auspiciën van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Stichting Bouwhistorie Nederland, Atelier Rijksbouwmeester en Rijksgebouwendienst, april 2009.

  • -

    Een handreiking voor cultuurhistorisch onderzoek, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Amersfoort 2014; deze handreiking richt zich vooral op de verplichte afweging van cultuurhistorie in bestemmingsplannen;

  • -

    Handreiking erfgoed en ruimte, digitale handleiding op de website van de RCE; deze handreiking richt zich vooral op de verplichte afweging van cultuurhistorie in bestemmingsplannen.

  • -

    Richtlijnen tuinhistorisch onderzoek: voor waardestellingen van groen erfgoed, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Amersfoort, 2012.

  • -

    Archeologisch onderzoek, dat tot doel heeft om archeologische waarden in de ondergrond te onderzoeken, te verzamelen en te documenteren mag volgens de Erfgoedwet 2016 uitsluitend worden uitgevoerd door daartoe gecertificeerde instanties en naar maatstaven van de vigerende Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA), op basis van een door het bevoegd gezag geaccordeerd programma van eisen en eventueel volgens door de gemeente vastgestelde uitvoeringsrichtlijnen.

Artikel 1, onder s

Betreft reguliere handelingen die moeten worden uitgevoerd om ondergrondse archeologische resten die door planvorming worden bedreigd veilig te stellen. Overeenkomstig de omschrijving in de Erfgoedwet artikel 1.1. en paragraaf 5.

Artikel 1, onder t

Conform de KNA dient elke archeologisch booronderzoek, waardestellend (sleuvenonderzoek), opgraving en archeologische begeleiding te worden uitgevoerd aan de hand van een plan van aanpak (PvA). Het betreft hier een gedetailleerd werkplan van de te volgen werkwijze bij de uitvoering van een archeologisch onderzoek. Het PvA dient door de archeologische uitvoerder te worden op gesteld conform de vigerende versie van de KNA en de eventueel aanvullende richtlijnen van het bevoegd gezag. Hierbij geldt dat de afspraken en procedures in overeenstemming moeten zijn met het Programma van Eisen (zie onder q) (indien aanwezig) en het contract met de opdrachtgever. Het PvA bevat tenminste de probleemformulering van het onderzoek en een verwijzing naar uitkomsten (waardering/verwachtingsmodel) bureauonderzoek en bij IVO-proefsleuven naar het PvE.

Artikel 1, onder u

Een programma van Eisen (PvE) is een document waar in het bijzonder de wetenschappelijke vraagstelling is omschreven en waarmee duidelijk wordt gemaakt welke vraagstelling beantwoord dient te worden met het beoogde archeologisch onderzoek. Het programma van Eisen is een door het college vastgesteld onderzoekskader, waarin kaders worden gesteld voor doel, uitvoering en rapportage van gravend archeologisch onderzoek, hetzij in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning, hetzij als onderdeel van de voorschriften bij de omgevingsvergunning.

Artikel 1, onder v

Een redengevende omschrijving is nodig om een onroerende zaak of terrein voor te kunnen dragen voor gemeentelijke bescherming. Naast een aantal gegevens ter identificatie van het object, zoals het adres en de kadastrale gegevens, wordt een omschrijving gegeven. Ook staat beschreven welke bijzondere cultuurhistorische kwaliteiten en waarden er zijn die de aanwijzing als gemeentelijk monument rechtvaardigen. Er wordt daarbij gemotiveerd waarom het object van algemeen belang is. In geval van afvoering als gemeentelijk monument dient op dezelfde wijze aan de hand van de criteria te worden getoetst waarom de zaak of terrein niet meer in aanmerking komt voor bescherming.

In de toelichting van artikel 4 Lid a staat welke algemene criteria worden gehanteerd. Een meer uitgebreide toelichting op de criteria wordt gegeven in de rapportage behorende bij de inventarisatie van 2008-2009 genaamd “Baden in weelde” uit april 2009 en de erfgoednota ‘Voortbouwen op eigen waarde. Het cultureel erfgoed herijkt’ (september 2012). Deze criteria zijn opgenomen in de bijlage 8 van de vigerende Erfgoedvisie Wassenaar 2018-2024.

Artikel 1, onder w

Dit betreft een monument zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet. Een monument is een onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed. Op basis van artikel 3.1.1 kan een monument of archeologische monument worden aangewezen als rijksmonument uit oogpunt van algemeen belang wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.

Artikel 1, onder x

In artikel 5.130 van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Besluit Kwaliteit leefomgeving (Bkl) wordt de omgeving van (rijks)monumenten ook beschermd, dit in tegenstelling tot artikel 2.1, eerste lid onder ‘f’, dat via de Memorie van Toelichting en vaste jurisprudentie enkel gold voor archeologische monumenten en niet voor de omgeving van (rijks)monumenten. De activiteit ‘Bouwen’ in de omgeving van (rijks)monumenten wordt gezien als een ‘Omgevingsplanactiviteit’, terwijl de activiteit ‘Wijzigen (rijks)monument’ als een ‘Rijksmonumentenactiviteit gezien wordt’. De beoordeling van een rijksmonumentenactiviteit wordt ingevuld door artikel 8.80 van de Omgevingswet.

Artikel 1, onder y

Een gemotiveerd besluit van de bevoegde overheid tot het al dan niet behouden van een bepaalde archeologische vindplaats. Het besluit leidt tot het al dan niet, of onder voorwaarden, vrijgeven van een terrein of het nemen van archeologische maatregelen.

Artikel 2

Het betreft hier niet zozeer de publiekrechtelijke, planologische bestemming, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar/gebruiker daaraan toekent; één en ander mede gelet op de constructie en ligging van het pand. Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bij de besluitvorming op een vergunningaanvraag.

Artikel 3

In artikel 3 is de instelling van het houden van een gemeentelijk erfgoedregister vastgelegd, die betrekking heeft de door het college aangewezen monumenten, stads- of dorpsgezicht en beeldbepalende zaken. Verder in deze verordening komt het registreren van rechtsfeiten in het gemeentelijk erfgoedregister op verschillen plaatsen weer terug, maar het is voor de consistentie van de verordening goed dat er ook een algemeen artikel over het gemeentelijk erfgoedregister van deze verordening deel uitmaakt.

Tweede lid, onder b

Hier is geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangt het college deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister. Het kan ook gaan om informatie via instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht.

Tweede lid, onder c

In onderdeel c van het tweede lid is opgenomen dat door het college van gedeputeerde staten ontvangen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht in het gemeentelijke erfgoedregister kunnen worden opgenomen.

Gelet op de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: Wkpb) dienen gemeenten uiterlijk op 1 januari 2021 hun publiekrechtelijke beperkingen op onroerende zaken geregistreerd te hebben in de Basisregistratie kadaster publiekrechtelijke beperkingen (hierna: BRK- PB). Dit geldt ook voor gemeentelijke monumenten plus gemeentelijk beschermde stads- of dorpsgezichten. Beperkingen kunnen niet alleen meer op kadastrale percelen worden geregistreerd, maar ook op basis van Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG)-objecten (bijvoorbeeld een woning of een bedrijfspand), Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT)-objecten (bijvoorbeeld een brug) en vrije contouren (bijvoorbeeld een verontreinigingscontour).

Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het de bedoeling dat bestaande ruimtelijke beperkingen te zien zijn in het Digitaal Stelsel Omgevingswet - Landelijke Voorziening (DSO-LV), mogelijk per tranche. Dit geldt ook voor nog aan te wijzen nieuwe beperkingenbesluiten met name op basis van het omgevingsplan. Levering aan de openbare registers en bijhouding in de BRK-PB komt voor deze besluiten dan te vervallen. De beperkingen die vóór de inwerkingtreding Ow in de BRK-PB zijn opgenomen, komen tot en met 2031 te vervallen wanneer ze worden vervangen door nieuwe beperkingenbesluiten op basis van de Omgevingswet.

HOOFDSTUK 2 AANWIJZING GEMEENTELIJK MONUMENT

Artikel 4

In artikel 4 (dat de aanwijzing tot gemeentelijk monument betreft) is het vijfde lid vervangen door een nieuw lid zodat de tekst beter aansluit op de Omgevingswet. Bij lid 3 is toegevoegd dat bij archeologische monument advies wordt gevraagd van een onafhankelijke KNA-archeoloog.

Artikel 5

Aan dit artikel over de voorbescherming is een tweede lid toegevoegd waarin is bepaald wanneer de voorbescherming vervalt.

Artikel 6

In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar moet adviseren (lid 1) en het college van burgemeester en wethouders een beslissing moet nemen (lid 2). Het bepaalde in lid 2 heeft tot gevolg dat, wanneer de Adviescommissie niet tijd adviseert, het college de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om een (te laat uitgebracht advies als bedoeld in lid a) toch in hun overwegingen te betrekken.

Als het college niet tijdig beslist, is op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 7.2 staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open, die ook tegen een reëel besluit open zou staan.

Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

Artikel 7

De mededeling van de aanwijzing tot gemeentelijk beschermd monument van het college van burgemeester en wethouders is voor de eigenaar en de anderszins zakelijk gerechtigden van essentieel belang. Het is dan ook zaak dat de mededeling door de geadresseerde wordt ontvangen. In de regel zal de mededeling bij aangetekend schrijven met bewijs van ontvangst uitgaan. In latere instantie kan de eigenaar of de anderszins zakelijk gerechtigde zich dan niet beroepen op het feit dat men niet is geïnformeerd over de aanwijzing.

Dit artikel regelt niet dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb zulks bepaalt (afdeling 3.6). Is artikel 4.8 toegepast (het horen van geadresseerde en van derde belanghebbenden) en is van de daar geboden mogelijkheid gebruik gemaakt, dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3.43 Awb eveneens een mededeling te ontvangen.

Artikel 8

Door aanwijzing als gemeentelijk monument is de gehele zaak en/of het terrein, onder de werking van de verordening geplaatst. Bij gebouwen gaat het om zowel in- en uitwendige onderdelen die in de redengevende omschrijving worden genoemd, inclusief al zijn bestanddelen uit hoofde van het Burgerlijk Wetboek, dat wil zeggen interieuronderdelen die fysiek verbonden zijn met de onroerende zaak en die losse onderdelen die volgens verkeersopvatting bij de onroerende zaak behoren.

Andere zaken die zich op het kadastrale perceel van het gemeentelijk monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuinaanleg- en inrichting en bomen moeten expliciet in de redengevende omschrijving worden benoemd, willen zij onder de werking van de verordening vallen. Voor de duidelijkheid kan, bijvoorbeeld in verband met de kadastrale vernummering, een plattegrond aan de omschrijving worden aangehecht. Voor elke niet-vergunningsvrije wijziging van het gemeentelijk monument is een vergunning nodig. Zie hiervoor de toelichting op artikel 11.

In geval sprake is van een aanwijzing als gemeentelijk archeologisch monument, dan neemt het college op basis van een waardestellend archeologisch onderzoek een selectiebesluit tot behoud van een archeologische vindplaats in situ. Daarmee wordt bedoeld dat de vindplaats, begrensd in ruimte dn diepte, planologisch en fysiek beschermd wordt. Hiervoor moeten maatregelen genomen worden om de fysieke kwaliteit (gaafheid en conservering) van archeologische vindplaatsen in situ op de lange termijn in stand te houden. Het streven is het (verdere) verval van archeologische waarden tegen te gaan en aangerichte schade, zo mogelijk, te herstellen. Hiertoe dient per vindplaats een beheers- en inrichtingsplan te worden opgesteld. Onder beheermaatregelen worden verstaan alle regelmatig te treffen maatregelen, welke noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat archeologische monumenten die in een goede staat verkeren dat ook blijven. Beheer bestaat uit schouwen, uitvoeren van onderhoud en eventueel monitoren. Het gaat hier om het treffen van maatregelen op de lange termijn. Inrichtingsmaatregelen hebben tot doel de meest gunstige randvoorwaarden te creëren voor duurzaam behoud. De inrichtingsmaatregelen mogen geen schade aanrichten aan het monument.

Alle eenmalige maatregelen betreffen beschermingsmaatregelen welke noodzakelijk zijn om (verdere) aantasting van het archeologisch monument te voorkomen (consolidatie). Daarnaast zijn maatregelen mogelijk om het archeologische monument beter zichtbaar/ herkenbaar en toegankelijk te maken (visualiseren en toeristisch recreatief ontsluiten); beschadigingen van het archeologische monument te herstellen (restauratie).

Vanwege de kenbaarheid van de aanwijzing tot monumentaal object is van toepassing artikel 1, onder a, Lid 1 juncto artikel 1, onder b, Lid 6 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. De voorschriften uit deze wet zijn van toepassing op een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

Artikel 9

Door dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten te wijzigen (lid 1), bijvoorbeeld als gevolg van nieuwe inzichten. Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure (advies van de Adviescommissie omgevingskwaliteit Wassenaar of eventueel archeologische begeleidingscommissie of eigenaar van een kerkelijk monument) als voor de aanwijzing (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3), waarmee bedoeld wordt dat de wijziging niet de monumentale waarde van het monument veranderd. Wijzigingen in de aanwijzing worden doorgevoerd in het gemeentelijk erfgoedregister (lid 4).

Artikel 10

Aan dit artikel over het intrekken van de aanwijzing tot gemeentelijk monument is een vijfde lid toegevoegd waarin is bepaald wanneer de aanwijzing vervalt.

HOOFDSTUK 3 INSTANDHOUDING GEMEENTELIJKE MONUMENTENTALE ZAKEN EN TERREINEN

Voormalig artikel 11

Artikel 11 in de Erfgoedverordening Wassenaar 2016 betrof de wijze van indiening van een aanvraag om omgevingsvergunning. Nog afgezien van dat de verwijzing daarin naar toepasselijke wetgeving verouderd was, heeft het behoud van deze bepaling geen meerwaarde omdat de wijze van (digitale) indiening van de aanvraag onder de Omgevingswet gedetailleerd zal zijn geregeld. Deze bepaling is dan ook komen te vervallen.

Artikel 11

In dit artikel over de instandhouding van gemeentelijke monumenten is de tekst van het vijfde lid, waarin de uitzonderingen op de vergunningplicht worden geregeld, meer aansluitend op het taalgebruik in huidige en toekomstige wetgeving gemaakt.

Artikel 12

Artikel 12 in de Erfgoedverordening Wassenaar 2016 betrof de wijze van indiening van een aanvraag om omgevingsvergunning. Nog afgezien van dat de verwijzing daarin naar toepasselijke wetgeving verouderd was, heeft het behoud van deze bepaling geen meerwaarde omdat de wijze van (digitale) indiening van de aanvraag onder de Omgevingswet gedetailleerd zal zijn geregeld. Deze bepaling is dan ook komen te vervallen.

Artikel 13

In het kader van dit artikel moet worden afgewogen in hoeverre het belang van monumenten in het geding is. Het algemene toetsingscriterium is dat het behoud van het monument, en van alle bijbehorende onderdelen van dat monument, altijd de voorkeur heeft boven vernieuwing. Bij vernieuwing gaat er onherroepelijk historisch materiaal verloren. Wordt er toch iets gewijzigd, dan is het bestaande monument – de optelsom van ontwerp, hoofdvorm, materiaal, uitvoering en details – het uitgangspunt. Dat is immers het geheel dat om weloverwogen redenen in het erfgoedregister is opgenomen. Bij wijzigingen draait het telkens om het vinden van een goede balans tussen de wensen van de gebruiker en de mogelijkheden die het monument in de relatie tot de instandhouding van de monumentale waarden biedt. Daarom dient elke ingreep dient te worden gemotiveerd met een zorgvuldige afweging.

Eén van de pijlers in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (2009) is dat monumenten nooit op zichzelf staan, maar onlosmakelijk verbonden zijn met hun omgeving. De ruimtelijke en maatschappelijke context zegt vaak iets over de functie en het type monument. Het monument zelf kan als een groter geheel worden bezien, maar ook worden ‘ontleed’ in aparte onderdelen: de gevels, de kap, de draagconstructie, de indeling van de plattegrond, interieurafwerking etc, die vaak een functionele relatie en betekenis met elkaar hebben.

De gemeente Wassenaar beschouwt monumenten op drie verschillende schaalniveaus. Het eerste schaalniveau is de inpassing van het monument in zijn landschappelijke of stedenbouwkundige omgeving. Type monument, verschijningsvorm, en bouwstijl bepalen het tweede schaalniveau. Het derde schaalniveau tenslotte heeft betrekking op de toepassing van materialen en kleuren, de uitwerking in details en authenticiteit. Deze schaalniveaus spelen bij de wijziging aan het monument en de beoordeling daarvan door het bevoegd gezag een essentiële rol en zijn voor de gemeente Wassenaar het kader waarbinnen vergunningaanvragen worden beoordeeld en als zodanig opgenomen in het Handboek Welstrand (raadsbesluit november 2014). Deze beoordelingskaders zijn tevens kaderstellend voor rijks- en gemeentelijke monumenten voor wat de gemeente beschouw als ‘het belang van de monumentenzorg’ waarover dit artikel spreekt.

Artikel 14

In dit artikel over de weigeringsgronden voor de behandeling van een aanvraag om omgevingsvergunning is een tweede lid toegevoegd waarin is bepaald dat de omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument niet wordt verleend zonder dat daarover met de eigenaar van het monument overleg is geweest.

Artikel 15

De regels van dit artikel die het intrekken door het college van de omgevingsvergunning betreffen, hebben in deze verordening een beperkender regime dan in de voorgaande verordening. Dit komt omdat na de inwerkingtreding van de Omgevingswet de intrekkingsgronden van een omgevingsvergunning uitputtend zijn geregeld in onder andere de artikelen 5.39 en 5.40 van de Omgevingswet, artikel 8.97 e.v. van het Besluit kwaliteit leefomgeving en – in verband met het overgangsrecht – ook artikel 10a.12 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

HOOFDSTUK 4 INSTANDHOUDING RIJKSMONUMENTEN

Voormalig artikel 15 is komen te vervallen omdat dit is geregeld in de Omgevingswet.

HOOFDSTUK 5 INSTANDHOUDING ARCHEOLOGISCHE TERREINEN

Artikel 17

Op grond van dit artikel kan het college nadere regels stellen wat betreft de eisen aan de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden in een archeologisch monument of verwachtingsgebied. Deze dienen verankerd te worden in het Programma van Eisen (PvE)/ Plan van Aanpak (PvA), wat tekstueel in dit artikel is aangepast.

Artikel 18

Het goedkeuren en vaststellen van een Plan van Aanpak (voor booronderzoek) en een Programma van Eisen (voor gravend onderzoek) is een bevoegdheid van het college en wordt gemandateerd aan de adviseur archeologie van de gemeente.

Voormalig artikel 18 is komen te vervallen.

Voormalig artikel 19 is komen te vervallen.

HOOFDSTUK 6 AANWIJZING GEMEENTELIJK BESCHERMD DORPSGEZICHT Artikel 19

In dit artikel over de aanwijzing en registratie van een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht is in het derde lid een nieuwe tekst voor het vervallen van de aanwijzing opgenomen. De nieuwe tekst sluit aan op de Omgevingswet.

Artikel 20

Het artikel is het begrip “Bestemmingsplan” vervangen door het Omgevingsplan Wassenaar, zoals dat luidt na de inwerkingtreding van de Omgevingswet als tijdelijk deel overeenkomstig artikel 22.1 van de Omgevingswet.

Artikel 21

In dit nieuwe artikel van hoofdstuk 6 is een verbodsbepaling opgenomen in verband met het slopen van een bouwwerk in een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. Deze verbodsbepaling is opgenomen om de verordening te vervolledigen. Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo gaf de gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht aan een omgevingsvergunningplicht te onderwerpen.

Daaraan is hier uitvoering gegeven. Artikel 5.1, aanhef en onder a, van de Ow geeft de gemeenten de mogelijkheid een dergelijke verplichting op te nemen als een omgevingsplanactiviteit in het omgevingsplan. Totdat het omgevingsplan is aangepast, kan het verbod in de Erfgoedverordening blijven staan, in aanvulling op het overgangsrecht ten aanzien van de 2.2 van de Wabo activiteiten. De Omgevingswet regelt in de artikelen 22.2, 22.8 en 2.1a van het Omgevingsbesluit het overgangsrecht.

HOOFDSTUK 7 OVERIGE BEPALINGEN

Voormalig artikel 22

Dit artikel in de Erfgoedverordening Wassenaar 2016 over tegemoetkoming in schade komt in deze verordening niet meer terug omdat schade ontstaan door een rechtmatige overheidsdaad onder de Omgevingswet in bredere zin en onder de naam nadeelcompensatie terugkomt. De nadeelcompensatieregels voor de uitvoering van deze verordening is inmiddels vervat in de nieuwe Verordening nadeelcompensatie Wassenaar 2023 die gelijktijdig met de Omgevingswet in werking treedt. De Monumentenwet 1988 op grond waarvan een schadevergoedingsregeling in de verordening moest worden opgenomen, wordt met de inwerkingtreding van de Omgevingswet ingetrokken. De afdeling van de Raad van State heeft uitgemaakt dat een erfgoedverordening zonder een schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is (NR86, 604).

Artikel 22

Deze strafbepaling is met de komst van de Wabo alleen nog va toepassing op de nadere voorschriften die het college kan stellen op grond van artikel 11, lid 2 en artikel 17 tot en met 19. De strafbaarstelling van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is geregeld in de Wet economische delicten (Wed.) Het handelen zonder vereiste omgevingsvergunning of in strijd met de voorschriften daarvan wordt aangemerkt als economisch delict.

Voor de strafbaarstelling van de nadere regels geldt dat artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet aan de raad een keuzemogelijkheid laat om op overtreding van verordeningen straf te stellen, maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede

categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën.

Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van drie maanden voor het overtreden van de nadere regels voor de hand liggend.

Artikel 23

In 2016 is het Paraplubestemmingsplan Cultureel Erfgoed Wassenaar, panden en objecten en archeologisch erfgoed vastgesteld om daarmee te voldoen aan artikel 38a Monumentenwet jo. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Gebleken is echter dat er enkele ‘witte vlekken’ waren binnen de gemeente, waar geen bestemmingsplan van kracht was. Dit is in 2022 gerepareerd met een zogenaamde beheersverordening, maar daarmee is niet gezegd dat overal nu regels voor archeologie zijn opgenomen. Daarom is conform het VNG-model een ‘vangnetbepaling’ opgenomen, die gelet op de verplichtingen van het Verdrag van Valletta, waarborgt dat mogelijk in gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) verplicht, door middel van de verwachtingskaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen. Het tweede lid wordt, gelet op het vervallen van artikel 38 van de Monumentenwet 1988 en het inwerking treden van de Omgevingswet, rechtstreeks onderdeel van het tijdelijk omgevingsplan.

Artikel 24

De artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering wijzen de ambtenaren aan die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast. Artikel 141 noemt de ambtenaren met een algemene opsporingsbevoegdheid, zoals politieagenten. Uit de bewoordingen van artikel 142 blijkt dat de gemeentelijke wetgever bevoegd is om in zijn verordeningen buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen. Aangezien de gemeente geen opsporingsambtenaar kent, kan het bevoegd gezag medewerkers van de gemeente Wassenaar aanwijzen als toezichthouder.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN Artikel 25

Deze verordening treedt volgens het eerste lid van dit artikel gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet in werking. Een uitzondering hierop vormt de inwerkingtreding van artikel 16 van deze verordening hetgeen in het tweede lid is geregeld. Artikel 16 bevat regels over archeologische monumentenzorg en door die regels een dag vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet van kracht te laten worden zullen deze regels na die inwerkingtreding automatisch deel uitmaken van het tijdelijk deel van het omgevingsplan als regels die zijn gebaseerd op artikel 38, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, een en ander als bepaald in artikel 4.6, eerste lid, onder d, van de Invoeringswet Omgevingswet.

Voormalig artikel 26 is niet van toepassing en wordt niet overgenomen.

Voormalig artikel 27 is niet van toepassing en wordt niet overgenomen.