Regeling vervallen per 01-06-2011

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren

Geldend van 06-10-2010 t/m 31-05-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren

De raad van de gemeente Wassenaar;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 17 augustus 2010,

Gelet op artikel 12, eerste lid, onderdeel b, en artikel 41 van de Wet investeren in jongeren;

Raadsvoorstel no. 10064;

Besluit:

Vast te stellen de volgende verordening:

Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    de wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

  • c.

    WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

  • d.

    maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid, van de wet;

  • e.

    waarschuwing: schriftelijke mededeling inzake de vaststelling van een verwijtbare gedraging zonder dat een maatregel wordt opgelegd;

  • f.

    benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet, niet tijdig of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening op grond van de wet.

Artikel 2 Afstemming

  • 1. Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld; de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel

Onverminderd artikel 41, tweede lid, van de wet, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien:

  • a.

    de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;

  • b.

    het college dringende redenen aanwezig acht.

Artikel 6 Ingangsdatum

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de jongere is bekendgemaakt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de maatregel met terugwerkende kracht opgelegd voor zover de inkomensvoorziening nog niet is uitbetaald.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voorzover de ingangsdatum daardoor niet voor de datum van de verwijtbare gedraging komt te liggen.

Artikel 7 Samenloop

  • 1. Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de maatregel uit de hoogste categorie opgelegd.

  • 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid van de verordening, niet verantwoord is.

Hoofdstuk 2. Het niet nakomen van de inlichtingenplicht (artikel 44 WIJ)

Artikel 8 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

  • 1. Indien het niet, niet tijdig of niet volledig nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een maatregel opgelegd van vijf procent van de WIJ-norm.

  • 2. De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op één maand.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan van het opleggen van een maatregel worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet, niet tijdig of onvoldoende nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum van het besluit waarmee eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 4. De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 5. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, onder b, van deze verordening.

Artikel 9 Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

  • 1. Indien het niet, niet tijdig of niet volledig nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1000 : 10% van de WIJ-norm;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1000 tot € 2000 : 20% van de WIJ-norm;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2000 tot € 4000 : 40% van de WIJ-norm;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4000 of meer : 100% van de WIJ-norm.

  • 3. De duur van de maatregel, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld op één maand.

  • 4. Van een maatregel wordt afgezien:

    • a.

      Als aangifte is gedaan en het Openbaar Ministerie heeft besloten ter zake van de gedraging strafvervolging in te stellen en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      Als aangifte is gedaan en het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met de jongere heeft getroffen.

Hoofdstuk 3. Het niet nakomen van de overige verplichtingen (artikel 45 WIJ)

Artikel 10 Indeling in categorieën

Gedragingen van de jongere inhoudende het niet, niet tijdig of onvoldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het stellen van onredelijke eisen in verband met door de jongere te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidbekwaamheid;

    • c.

      het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

    • d.

      het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

Artikel 11 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1. De maatregel wordt vastgesteld op:

    • a.

      25% van de WIJ-norm bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      50% van de WIJ-norm bij gedragingen van de tweede categorie.

  • 2. De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op één maand.

  • 3. De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of hogere categorie.

  • 4. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, onder b, van deze verordening.

Hoofdstuk 4. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 12

  • 1. Indien de jongere zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, wordt, onverlet het bepaalde in artikel 2, tweede lid van deze verordening, een maatregel opgelegd van 50% van de WIJ-norm.

  • 2. De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op één maand;

  • 3. De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld, indien de jongere binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 4. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, onder b, van deze verordening.

  • 5. In afwijking van het derde lid wordt de maatregel vastgesteld op de periode dat de jongere van het recht op een werkleeraanbod is uitgesloten, als bedoeld in artikel 22, eerste lid van de wet.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 13

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 oktober 2009.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Afstemmingsverordening Wij gemeente Wassenaar”.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 september 2010.

De griffier, De voorzitter,

Toelichting op de afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren

Algemeen

Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie van jongeren tot 27 jaar te bevorderen. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Dit werkleeraanbod berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun bestaanskosten kunnen voorzien.

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren. Daartoe moeten gemeenten jongeren een werkleeraanbod doen. Het recht op een inkomensvoorziening komt de jongere alleen toe als er een (geaccepteerd) werkleeraanbod gedaan is wat geen of onvoldoende inkomsten genereert, er nog geen werkleeraanbod gedaan is of als een werkleeraanbod vanwege in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden (tijdelijk) geen optie is.

Essentieel verschil tussen de WWB en de WIJ vormt de zogeheten “paradigmawisseling”. Van recht op algemene bijstand, met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie (een uitkering, mits) naar recht op een werkleeraanbod, met als afgeleide en voor zover nodig een (aanvullende) inkomensvoorziening (geen uitkering, tenzij).

Net als in de WWB kent de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden, de jongere is daartegen verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden. De verlaging geschiedt volgens de regels die door de gemeenteraad in een verordening zijn vastgesteld. Dat is de afstemmingsverordening WIJ.

Reikwijdte afstemmingsverordening

De reikwijdte van de afstemmingsverordening WIJ is beperkter dan die van de WWB verordening.

De verplichtingen die gesanctioneerd kunnen worden betreffen de inlichtingen-, medewerkings- en identificatieplicht (artikel 44 WIJ), alsmede een aantal concreet benoemde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van een werkleerbod (artikel 45 WIJ).

Belangrijk verschil met de WWB is dat de inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden als de jongere zich schuldig maakt aan tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in de bestaanskosten. Denk bijvoorbeeld aan het onverantwoord interen van vermogen of verwijtbare werkloosheid. Het belang van duurzame arbeidsparticipatie van de jongere wordt in deze belangrijker gevonden dan het al maatregelwaardig aanmerken van deze gedragingen.

Maatregel is maatwerk

Hoewel de gemeenteraad de regels stelt over het verlagen van de inkomensvoorziening, is het een vorm van maatwerk, waarmee het college belast is. De maatregel dient afgestemd te worden op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere. Uitgangspunt hiervoor vormen de regels die in deze verordening zijn gesteld. Er kan echter aanleiding zijn om van de standaardmaatregel af te wijken (zowel naar boven als naar beneden). Ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid, dan is het college gehouden om van verlaging af te zien. Tevens is bepaald dat, in het geval een verlaging voor langere tijd wordt opgelegd, binnen drie maanden heroverweging van de verlaging plaatsvindt. Daarmee wordt gewaarborgd dat de verlaging ook afgestemd blijft op de omstandigheden van de jongere en deze niet onaanvaardbaar lang over een te laag inkomen blijft beschikken.

Berekeningsgrondslag en duur van de maatregel

De maatregel wordt in deze verordening toegepast op de toepasselijke WIJ-norm. Dat is het bedrag van inkomensvoorziening inclusief vakantietoeslag en de eventuele verhoging/verlaging op grond van de Verordening toeslagen en verlagingen WIJ.

De duur van de maatregel is standaard een maand. Bij recidive geldt dat deze duur verdubbeld wordt. Bij zeer ernstige misdragingen is hiervan afgeweken. Bij recidive wordt de hoogte van de maatregel verdubbeld en niet de duur. De reden hiervoor is dat deze maatregel een sterk corrigerende werking moet hebben in een relatief korte tijd. Het is ongewenst om voor dergelijke gedragingen langdurige maatregeltrajecten in te zetten. Het college moet in dat geval andere stappen overwegen.

Waarschuwing in plaats van maatregel

In deze verordening is ervoor gekozen alleen, in geval van schending van de inlichtingenplicht zonder financiële benadeling van de gemeente, de mogelijkheid te bieden een waarschuwing op te leggen. Een dergelijke benadering vergt een zorgvuldige dienstverlening. De klant dient op maat geïnformeerd te worden welke verplichtingen hem worden opgelegd. Een waarschuwing is een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht. Een zorgvuldige afweging is eveneens noodzakelijk, gevolgd door het afgeven van een besluit, waartegen bezwaar en beroep openstaat.

Het verlagen van de inkomensvoorziening op grond van het feit dat de klant zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate is nagekomen, wordt aangeduid met de term ‘maatregel’. Deze term wordt gebruikt om het corrigerende karakter te benadrukken. Om die reden is in de verordening de term maatregel gebruikt om een verlaging aan te duiden.

Verlaging of intrekken inkomensvoorziening?

Centraal in de WIJ staat het werkleeraanbod. Als het werkleeraanbod wordt geweigerd, heeft de jongere geen (afgeleid) recht op de inkomensvoorziening (artikel 42, eerste lid, onder a, WIJ). Een werkleeraanbod kan door het college weer worden ingetrokken, waarmee dan tevens het recht op de inkomensvoorziening eindigt.

Komt de jongere een aan het werkleeraanbod verbonden verplichting verwijtbaar niet na, dan staan de gemeente diverse instrumenten ter beschikking. Onderscheid kan worden gemaakt tussen de verschillende fasen waarop de verplichtingen betrekking hebben.

Aanvraagfase

Als de jongere tijdens de aanvraagbehandeling in het geheel niet meewerkt aan het opstellen van een plan voor zijn arbeidsinschakeling, dan doet het college de jongere geen werkleeraanbod (artikel 17, vijfde lid, WIJ). Bijgevolg heeft de jongere, zolang hij niet wenst te voldoen aan die verplichting, geen recht op de inkomensvoorziening.

Het kan ook voorkomen dat het werkleeraanbod uiteindelijk wel gedaan wordt, maar dat de jongere onvoldoende heeft meegewerkt en hierdoor de totstandkoming van het werkleeraanbod onnodig is vertraagd. In dat geval zou bij toekenning van de inkomensvoorziening een maatregel overwogen kunnen worden.

Tot stand gekomen werkleeraanbod inclusief toekennen inkomensvoorziening

Het is de bedoeling van de wetgever geweest om een eenmaal tot stand gekomen werkleeraanbod niet snel in te trekken. Dit valt af te leiden uit de formulering van de wettekst waar verlaging van de inkomensvoorziening bij schending van de verplichtingen dwingend is voorgeschreven, maar intrekking van het werkleeraanbod een bevoegdheid van het college is. Intrekking van het werkleeraanbod heeft voor de jongere ook vergaande gevolgen. Feitelijk wordt dan tevens de inkomensvoorziening ingetrokken. Afstemming van de inkomensvoorziening op het gedrag van de jongere en de mate waarin de opgelegde verplichtingen worden nagekomen, heeft dan ook de voorkeur. In het geval er sprake is van schending van meerdere verplichtingen of herhaald gedrag kan desondanks besloten worden het werkleeraanbod in te trekken (artikel 21, onderdeel b, WIJ).

Verplichtingen die tot een maatregel kunnen leiden

In de artikelen 44 en 45 van de WIJ worden de verplichtingen opgesomd die, bij niet of onvoldoende nakomen ervan door de jongere, in beginsel een verlaging van de inkomensvoorziening tot gevolg hebben. Het gaat om de inlichtingen-, medewerkings- en identificatieplicht en de verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling en het werkleeraanbod.

Het niet nakomen van de inlichtingenplicht is maatregelwaardig. Voor de medewerkings- en identificatieplicht geldt dat als gevolg van schending van deze verplichtingen het recht op een werkleeraanbod en op de inkomensvoorziening niet kan worden vastgesteld en daarom afgewezen, beëindigd of ingetrokken kan worden, hetgeen ook bij de WWB het geval is.

De inlichtingenplicht van de jongere bestaat niet alleen jegens het college maar ook het UWV werkbedrijf.

In artikel 45 sub a tot en met f is vrij gedetailleerd de verplichtingen omschreven die betrekking hebben op de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod. Deze verplichtingen gelden vanaf het moment dat de aanvraag voor het werkleeraanbod word ingediend.

In de verordening is voor wat betreft de categorie-indeling en hoogte van de maatregel zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de afstemmingsverordening WWB. Gelijkwaardige gedragingen in de WWB en WIJ worden identiek gesanctioneerd. Uitzondering hierop vormen ernstige misdragingen jegens het college of diens ambtenaren. Waar de afstemmingsverordening WWB spreekt over een maatregel van minimaal 10% wordt in deze verordening een standaardpercentage van 25% van de WIJ-norm bepaald. Er moet wel rekening gehouden worden met het feit dat er sprake is van het niet of in onvoldoende mate nakomen van de verplichtingen met als verzwarende omstandigheid dat sprake is van agressief, aan de jongere toe te rekenen gedrag. jegens het college en bij de uitvoering van de wet betrokkene personen dat in het normale verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Het gaat hier om een punitieve (bestraffende) maatregel en op het college rust de bewijslast om voldoende aannemelijk te maken dat sprake is van genoemd gedrag. Blijft de jongere volharden in zijn gedrag dan kan het college besluiten de jongere tijdelijk uit te sluiten van het recht op een werkleeraanbod. Een dergelijk besluit moet uiterlijk binnen een maand heroverwogen worden. Opmerkelijk is dat in de wet (artikel 42 WIJ) geen bepaling is opgenomen dat bij ernstige misdragingen ook het recht op de inkomensvoorziening wordt ingetrokken. Wel is denkbaar dat herhaald zeer ernstig gedrag kan worden aangemerkt als houding en gedragingen van de jongere waaruit ondubbelzinnig blijkt dat deze de verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, niet wil nakomen.

Toelichting per artikel

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begrippen die in deze verordening zijn gebruikt hebben een gelijkduidende betekenis als in de WIJ.

De term ‘WIJ-norm’ wordt in deze verordening gebruikt. Daarmee wordt bedoeld de van toepassing zijnde norm, inclusief toeslag/verlaging. In de wet wordt niet expliciet omschreven wat onder de inkomensvoorziening wordt verstaan.

Het ligt voor de hand, gelet op de verweven systematiek tussen WWB en WIJ, dat met de inkomensvoorziening naast de norm ook de toeslag/verlaging wordt bedoeld. Desondanks is dit begrip gedefinieerd in deze verordening.

Het begrip benadelingsbedrag is voldoende bekend. Het gaat om het bruto bedrag dus inclusief afgedragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en de vergoeding bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Als de teveel verstrekte inkomensvoorziening reeds is terugbetaald in hetzelfde kalenderjaar als waarin de inkomensvoorziening ten onrechte is verstrekt, blijft het benadelingsbedrag uiteraard beperkt tot een netto bedrag.

Artikel 2 Afstemming

In dit artikel wordt feitelijk de wettelijke grondslag voor het opleggen van een maatregel (artikel 41, eerste lid, WIJ) herhaald. Verwezen wordt naar artikel 42 van de wet om aan te geven dat de imperatief voorgeschreven verlaging middels een maatregel niets afdoet aan intrekking van de inkomensvoorziening vanwege intrekking van het werkleeraanbod. Als daartoe wordt besloten, is verlaging feitelijk niet meer aan de orde.

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient de maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de jongere en de mate van verwijtbaarheid. Gelet op deze omstandigheden kan de maatregel in hoogte en duur ook afwijken van de voorgeschreven standaardmaatregel. Dat kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen. Matiging van de maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als er sprake is van hoge lasten, sociale omstandigheden of een opeenstapeling van maatregelen.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

In dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de toepasselijke WIJ-norm. Zie ook de toelichting op artikel 1 voor een omschrijving hiervan.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de inkomensvoorziening omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht en dan met name het motiveringsbeginsel. Dit beginsel houdt onder andere in dat een besluit aan betrokkene kenbaar is gemaakt en deugdelijk is gemotiveerd (afdeling 3.7 Awb).

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel

Naast de redenen genoemd in dit artikel waarin afgezien kan worden van het opleggen van een maatregel wordt verwezen naar artikel 41, tweede lid, van de wet waarin is vastgelegd dat van een maatregel wordt afgezien als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Daarnaast kan in plaats van het opleggen van een maatregel eerst een waarschuwing worden gegeven (zie artikel 9, derde lid, van deze verordening).

In sub a van dit artikel is bepaald dat een reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden. Omwille van de effectiviteit is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. In tijd wordt een begrenzing aangebracht van een jaar.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag inkomensvoorziening is verleend, geldt in deze verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die ten tijde van de Algemene bijstandswet gold in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

Tenslotte kan in individuele omstandigheden wegens dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een maatregel.

Van dringende redenen is sprake als de gevolgen van het opleggen van een maatregel onaanvaardbaar zijn. Dat hierover aan de jongere een besluit wordt afgegeven is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 6 Ingangsdatum

Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de WIJ-norm. Verlaging kan op twee manier, te weten:

  • -

    door middel van een verlaging in de eerstvolgende maand;

  • -

    met terugwerkende kracht door middel van een herziening van de inkomensvoorziening.

Eerste lid

Het verlagen van de WIJ-norm in de nabije toekomst is de gemakkelijkste methode. Er hoeft dan immers niet herzien en teruggevorderd te worden. In dit lid is bepaald dat de maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende WIJ-norm.

Tweede lid

Als het recht op de inkomensvoorziening is opgeschort of om een andere redenen nog niet betaalbaar is gesteld kan de maatregel verrekend worden met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de inkomensvoorziening wel herzien en teruggevorderd worden.

Derde lid

Als de inkomensvoorziening is beëindigd en er bestaat aanleiding om een maatregel op te leggen dan dient uiteraard een herziening- en terugvorderingsbesluit genomen te worden. Het is een gangbaar principe dat de maatregel niet eerder kan worden opgelegd dan het moment waarop de gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 7 Samenloop

Eerste lid

Indien sprake is van één gedraging die als een schending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Tweede lid

Is sprake van verschillende gedragingen (meerdaadse samenloop) dan dient voor iedere gedraging afzonderlijk het maatregelpercentage te worden berekend en gelijktijdig te worden opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid van de verordening, niet verantwoord is.

Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet

Artikel 8 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

Indien een jongere de voor het werkleeraanbod of de inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op inkomensvoorziening opschorten (artikel 40, eerste lid, WIJ). Het college geeft de jongere vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college het besluit tot vaststelling van de inkomensvoorziening intrekken (artikel 40, vierde lid, tweede volzin, WIJ). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de inkomensvoorziening voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd.

Dit lid regelt de hoogte van de maatregel. Tevens wordt daarin de zogeheten 'nulfraude' geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor het werkleeraanbod of de inkomensvoorziening. Een voorbeeld van nulfraude kan zijn het niet melden van een niet-rechthebbende partner.

Artikel 9 Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

Eerste lid

In artikel 44, eerste lid, WIJ is bepaald dat de jongere op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn werkleeraanbod of het recht op inkomensvoorziening. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening alsmede de kosten van het werkleeraanbod.

Tweede lid

De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan inkomensvoorziening dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de jongere is betaald.

De maatregel wordt in de regel toegepast op de toekomstige inkomensvoorziening van de jongere maar kan ook met terugwerkende kracht worden opgelegd, zie artikel 7, tweede lid.

Derde lid

Behoeft geen verdere toelichting

Vierde lid

Het opleggen van een sanctie in reactie op schending van de inlichtingenplicht is in beginsel een

verantwoordelijkheid van de gemeente zelf. In de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude hebben de Procureurs-generaal echter richtlijnen gegeven onder welke omstandigheden ter zake van de aan de schending klevende strafrechtelijke delicten (veelal oplichting en valsheid in geschrifte) vervolging door het OM moet plaatsvinden.

Per 1 januari 2009 is de bestaande Aanwijzing sociale zekerheidsfraude gewijzigd (zie Stcrt. 2008/187). Uitgangspunt is het zogenaamde ‘una via’-beginsel. De jongere wordt hetzij door de gemeente, hetzij door de strafrechter gesanctioneerd. Niet door beide.

In grote lijnen komt het erop neer dat als er een redelijk vermoeden bestaat dat het benadelingsbedrag (bruto) € 10.000 of hoger is, er aangifte en vervolging door het OM dient plaats te vinden. Is er echter sprake van ‘witte’ fraude (door koppeling van bestanden etc. aan het licht gebracht), dan is de gemeente primair verantwoordelijk tot een benadelingsbedrag van € 35.000. Is de benadeling groter dan is altijd het OM aan zet. Dat geldt ook voor gevallen waarin er met de jongere geen uitkeringsrelatie meer bestaat en dus geen maatregel meer kan worden toegepast.

In het vierde lid is vastgelegd dat van een maatregel wordt afgezien als inmiddels vervolging is ingesteld door het OM of als een schikking is getroffen. In dergelijke situaties is een maatregel niet meer opportuun.

Hoofdstuk 3 Het niet nakomen van de overige verplichtingen (artikel 45 WIJ)

Artikel 10 Indeling in categorieën

In dit artikel worden twee categorieën onderscheidden in het niet nakomen van overige verplichtingen.

Eerste lid

Het eerste lid betreft de verplichting mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling. Voor de verplichting om mee te werken aan het opstellen van een plan m.b.t. de arbeidsinschakeling wordt verwezen naar o.a. CRvB 4 september 2007, LJN: BB3443 en CRvB 25 maart 2008, LJN: BC7877.

Tweede lid

Ten aanzien van de verplichting genoemd in lid twee wordt in de memorie van toelichting van de wet als voorbeeld van een schending van deze verplichting genoemd: het belemmeren van een bemiddelingspoging door afwijkend gedrag, het stellen van irreële eisen of ongebruikelijke werktijden (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 48). Dat correspondeert in sterke mate met ‘gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren’, waarover de CRvB 4 juli 2006, LJN: AY2200 heeft overwogen dat daarvan kan worden gesproken als blijkt dat als gevolg van de gedraging kansen op werk of uitzicht op werk is verspeeld.

Artikel 11 De hoogte en duur van de maatregel

Eerste lid

Gezien het belang dat het college hecht aan een goede medewerking van de jongere en gezien de ervaring met het opleggen van maatregelen in de WWB is gekozen voor 25% en 50%.

Tweede lid

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Derde lid

Indien binnen één jaar na bekendmaking van het besluit waarmee een eerdere maatregel is opgelegd sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel.

Vierde lid

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Hoofdstuk 4. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 12

Zie ook de Algemene Toelichting op dit onderdeel.

Eerste lid

Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd. Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een werkleeraanbod en/of inkomensvoorziening. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WIJ (zie ook de Algemene toelichting op dit onderdeel). In artikel 41, eerste lid, WIJ wordt gesproken over 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Het college verstaat hier ook onder zeer ernstige misdragingen jegens externe uitvoerders van de WIJ, zoals het UWV-WERKbedrijf, re-integratiebedrijven, opleidingsinstituten e.d.

Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een jongere zich ernstig heeft misdragen, zal evenzeer gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de jongere. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden: a. verbaal geweld (schelden); b. discriminatie; c. intimidatie (uitoefenen van psychische druk); d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen); e. mensgericht fysiek geweld; f. combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.

Tweede lid

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Derde lid

In het derde lid komt evenals bij andere gedragingen tot uitdrukking dat recidive een reden kan zijn de maatregel te verdubbelen.

Vierde lid

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Vijfde lid

In het vijfde lid wordt bepaald dat uitsluiting van het werkleeraanbod in dit artikel ook geldt als een besluit waarmee een maatregel is opgelegd en zo meetelt bij recidive.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 13 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 14 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.