Regeling vervallen per 01-01-2023

Bouwverordening

Geldend van 25-05-2012 t/m 31-12-2022

Intitulé

Bouwverordening

De raad van de gemeente Waterland;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 8 december 1992;

gelet op artikel 8 van de Woningwet;

BESLUIT:

vast te stellen de bouwverordening conform de modelbouwverordening uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten

Bouwverordening

1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • -

      bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e , dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders;

    • -

      bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet ;

    • -

      bouwtoezicht: degene die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en woningtoezicht;

    • -

      bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    • -

      gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit ;

    • -

      hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;

    • -

      NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

    • -

      NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;

    • -

      Omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ;

    • -

      Omgevingsvergunning voor het slopen: vergunning voor een sloopactiviteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ;

    • -

      straatpeil:

      • a.

        voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

      • b.

        voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

    • -

      weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanis aangeduide parkeerterreinen.

  • 2 In deze verordening wordt mede verstaan onder: bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk gebouw: een gedeelte van een gebouw

Artikel 1.2 Termijnen

(vervallen)

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente

(vervallen)

2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen

Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning

(vervallen)

Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens

(vervallen)

Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden

(vervallen)

Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen

(vervallen)

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek

  • 1. Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

    • a.

      de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1.

    • b.

      (vervallen).

    • c.

      Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003.

  • 2. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II . Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II .

  • 3. Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht , indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.

Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning

(vervallen)

Artikel 2.1.7 Bouwregistratie

(vervallen)

Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen

(vervallen)

Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning

Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag

(vervallen)

Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening

(vervallen)

Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen

(vervallen)

Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening

(vervallen)

Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek

(vervallen)

Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning

(vervallen).

Paragraaf 3 Welstandstoetsing

Artikel 2.3.1 Welstandscriteria (vervallen)

Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

  • c.
    • 1.

      dat de grond raakt, of

    • 2.

      waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht , kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in het de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen

Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen

(vervallen)

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling

Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.

Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen

  • (vervallen)

Artikel 2.5.3A Brandweeringang

(Vervallen).

Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

  • (vervallen)

Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn

De voorgevelrooilijn is:

  • a.

    langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

  • b.

    langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.

Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:

  • a.

    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ;

  • b.

    andere onderdelen van een bouwwerk voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van de veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht , te weten:

    • 1.

      ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;

    • 2.

      stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg met niet meer dan 0,3 m overschrijden.

Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn

  • 1. In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

    • a.

      ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;

    • b.

      bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht , die naar hun aard en bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn;

    • c.

      laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;

    • d.

      erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 m overschrijden;

    • e.

      trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in ;

    • f.

      overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken;

    • g.

      bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.

  • 2. Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden toegestaan, indien niet lager gebouwd wordt dan:

    • -

      4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg;

    • -

      2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg;

    en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a.

    gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ;

  • b.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ;

  • c.

    vrijstaande winkel- of reclamevitrines;

  • d.

    reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;

  • e.

    andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die naar hun aard en bestemming op de weg toelaatbaar zijn.

Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken

  • 1. Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:

    • a.

      de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die waarin de afwijking genoemd in de artikelen 2.5.8 en 2.5.9 is verleend;

    • b.

      in de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die waarin de afwijking genoemd in artikel 2.5.14 is verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst;

    • c.

      in de gevallen, bedoeld in het derde lid.

  • 3. Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.

  • 4. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor:

    • a.

      gebouwen behorende tot een complex van gebouwen;

    • b.

      gebouwen op handels- en industrieterreinen;

    • c.

      vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

    • d.

      bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bedoelde gebouwen;

    • e.

      gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, en de daarbijbehorende woningen;

    • f.

      gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;

    • g.

      gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat.

Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn

  • 1. De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:

    • a.

      in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;

    • b.

      in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    • c.

      in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    • d.

      in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    • e.

      in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt bepaald met inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.

  • 2. Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.

  • 3. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, voor zover de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de hoekbebouwing dit toelaten.

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:

  • a.

    buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen;

  • b.

    buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, indien de afstand tot de zijdelingse grens van het erf ten minste 20 meter bedraagt;

  • c.

    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;

  • d.

    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ;

  • e.

    andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht , te weten:

    • 1.

      ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;

    • 2.

      terrassen, bordessen en bordestreden;

  • f.

    antennes, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht .

Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a.

    buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, waarvan de afstand tot de zijdelingse grens van het erf minder dan 20 meter bedraagt;

  • b.

    binnen de bebouwde kom gelegen kassen;

  • c.

    vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

  • d.

    gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd;

  • e.

    gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen 6.37, 6.38 en 6.49 van het Bouwbesluit 2012, is verzekerd;

  • f.

    bijgebouwen, die niet vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht ;

  • g.

    gebouwen in een bouwstrook of bouwblok, geheel of overwegend handels- of industrieterrein omvattend;

  • h.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist;

  • i.

    ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger is gelegen dan de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;

  • j.

    erkers en overige uitbouwen, anders dan de uitbouwen die vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ;

  • k.

    trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, balkons en veranda's, alsmede andere luifels, afdaken, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, terrassen en bordessen dan bedoeld zijn in artikel 2.5.13;

  • l.

    bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen

  • 1. Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:

    • a.

      over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en

    • b.

      voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 meter.

  • 2. De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda's buiten beschouwing blijven.

  • 3. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:

    • a.

      het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;

    • b.

      het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

      • 1.

        een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;

      • 2.

        het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;

      • 3.

        bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.

Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen

  • 1. Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:

    • a.

      indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;

    • b.

      indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken

  • 1. De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

    • a.

      vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;

    • b.

      niet toegankelijk zijn.

    Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

  • 3. Het bevoegde gezag verleent ontheffing van het bepaalde in het eerste lid, indien zodanig voorzieningen worden getroffen dat in de aanwezige ruimte tussen gebouwen geen regenwater en vuil kan binnendringen.

Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen

  • 1. Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 12 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht .

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen

  • 1. Binnen een strook van 30 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.

  • 2. Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, worden gebouwd.

  • 3. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:

    • a.

      het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 30 meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;

    • b.

      het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen bezwaar bestaat.

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn

Alternatief 1

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:

    • a.

      in de bebouwde kom éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg;

    • b.

      buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan op de voorgevelrooilijn.

  • 4.

    Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.

Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn

Alternatief 1

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:

    • a.

      in de bebouwde kom éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok;

    • b.

      buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

  • 4.

    Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de achtertoegang bij voltooiing van de bouw.

Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn

  • 1. Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in , tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mits de zijgevel niet hoger is dan de voorgevel.

Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen

Alternatief 1

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikel 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:

    • a.

      45 graden in de bebouwde kom;

    • b.

      37 graden buiten de bebouwde kom.

  • 2.

    Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.

Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken

Alternatief 1

  • 1.

    De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, mag niet meer bedragen dan 15 meter.

  • 2.

    Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagst gelegen weg.

Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen

  • 1. De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen beletsel vormen.

Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken

  • 1. De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van straatpeil.

  • 2. De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.

Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte

Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:

  • a.

    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ;

  • b.

    het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken, anders dan het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ;

  • c.

    topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;

  • d.

    plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter.

Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a.

    gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen bestemd voor het houden van bijeenkomsten en vergaderingen;

  • b.

    gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden, indien de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;

  • c.

    gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een handels- en industrieterrein;

  • d.

    agrarische bedrijfsgebouwen;

  • e.

    het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, anders dan bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht , en indien:

    • 1.

      de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;

    • 2.

      bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen andere hoogteafmetingen kleiner worden dan de bestaande;

  • f.

    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ;

  • g.

    topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van soortgelijke aard;

  • h.

    plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter;

  • i.

    dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;

  • j.

    draagconstructies voor een reclame;

  • k.

    vrijstaande schoorstenen;

  • l.

    bouwwerken op een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid

In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:

  • a.

    er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of beheersverordening of projectbesluit van kracht is;

  • b.

    geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is;

  • c.

    de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid;

  • d.

    de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en

  • e.

    de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

Alternatief 2

  • 1.

    Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. Aan de eis van voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's wordt geacht te zijn voldaan, wanneer deze ruimte in overeenstemming is met hetgeen hieromtrent in het ASVV 2004 (CROW) is opgenomen;

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

    • a.

      indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste voldoen aan de maten uit het ASVV 2004 (CROW) en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;

    • b.

      indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen.

  • 3.

    Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het derde lid:

    • a.

      indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

    • b.

      voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

(vervallen)

Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen

Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

(vervallen)

Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

(vervallen)

Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

  • (vervallen)

Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

(vervallen)

Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

(vervallen)

Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen

  • (vervallen)

Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen

(vervallen)

3 De melding

Artikel 3.1 De wijze van melden

(vervallen)

Artikel 3.2 Welstandscriteria

(vervallen)

4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk

Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden

(Vervallen).

Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden

(vervallen)

Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie

(vervallen)

Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw

(vervallen)

Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

  • (vervallen)

Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen

(vervallen)

Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten

(vervallen)

Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein

  • (vervallen)

Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein

  • (vervallen)

Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder

  • (vervallen)

Artikel 4.11 Bouwafval

  • (vervallen)

Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

  • (vervallen)

Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen

  • (vervallen)

Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming

(vervallen)

5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte

Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen

Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen

  • (vervallen)

Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen

  • (vervallen)

Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

  • (vervallen)

Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

(vervallen)

Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen

(vervallen)

Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard

(vervallen)

Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen

(vervallen)

Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in kantoorgebouwen

(vervallen)

Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen

Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

(vervallen)

Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

(vervallen)

Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

(vervallen)

Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

  • (vervallen)

Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

(vervallen)

Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen

(vervallen)

Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen

(vervallen)

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid

Artikel 5.4.1 Preventie

(vervallen)

6 Brandveilig gebruik

(vervallen)

7 Overige gebruiksbepalingen

Paragraaf 1 Overbevolking

Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen

(vervallen)

Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens

(vervallen)

Paragraaf 2 Staken van het gebruik

Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid

(vervallen)

Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne

(vervallen)

Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen

(vervallen).

Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen

Alternatief artikel:

Artikel 7.3.1 Vergunningsplicht nachtverblijf

(vervallen)

Artikel 7.3.2 Hinder

Het is verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:

  • a.

    op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid;

  • b.

    overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;

  • c.

    op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein;

  • d.

    instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt.

Niet van toepassing is het vorenstaande, indien en voor zover het betreft nadelige gevolgen voor het milieu waarop de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde wet van toepassing is.

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid

Artikel 7.4.1 Preventie

  • (vervallen)

Paragraaf 5 Watergebruik

Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water

(vervallen)

Paragraaf 6 Installaties

Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties

(vervallen)

8 Slopen

Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen

Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen

  • (vervallen)

Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning

(vervallen).

Artikel 8.1.3 In behandeling nemen

(vervallen).

Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing

(vervallen).

Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen

(vervallen).

Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen

(vervallen)

Artikel 8.1.7 Intrekken omgevingsvergunning voor het slopen

(vervallen)

Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen

Artikel 8.2.1 Sloopmelding

  • (vervallen)

Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen

(vervallen)

Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen

Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein

(vervallen)

Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden

(vervallen)

Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen

  • (vervallen)

Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt

  • (vervallen)

Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest

  • (vervallen)

Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen

Vervallen

Paragraaf 4 Vrij slopen

Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen

  • (vervallen)

9. Monumenten en welstand

Artikel 9.1 De advisering door de commissie Waterland

    • 1.

      De Monumenten- en welstandscommissie Waterland (verder in deze regeling te noemen ‘commissie’) adviseert het bevoegd gezag over:

    a. de toepassing van de Woningwet;

    b. de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

    c. de toepassing van de Monumentenwet 1988;

    d. de toepassing van de provinciale monumentenverordening;

    e. de toepassing van de Erfgoedverordening Waterland 2010.

    • 2.

      De commissie adviseert het bevoegd gezag over een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en de werkzaamheden met betrekking tot beschermde monumenten. De commissie baseert haar advies onder andere op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria en monumentencriteria.

    • 3.

      Bij het uitbrengen van haar adviezen laat de commissie zich leiden door overwegingen van geschiedkundig, volkskundig, cultuurhistorisch, bouwhistorisch, archeologische of wetenschappelijk belang, dan wel door overwegingen verband houdende met de uiterlijke verschijningsvormen.

    • 4

      Het reglement van orde op de commissie dat als bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, bevat, binnen het gestelde in de voorgaande leden, een nadere taakomschrijving van de commissie.

Artikel 9.2 Samenstelling van de commissie

  • 1.

    • a.

      De commissie als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, bestaat uit ten hoogste zes leden.

    • b.

      De voorzitter, architectlid en monumentendeskundige worden bij afwezigheid vervangen door een gekwalificeerde vervanger uit één van de overige onder de Stichting Welstandszorg Noord-Holland ressorterende commissies.

    • c.

      De stedenbouwkundige wordt indien noodzakelijk, op afroep, toegevoegd aan de commissie.

    • d.

      De commissie kan slechts adviezen uitbrengen indien tenminste drie leden of hun vervangers aanwezig zijn en waarvan tenminste twee leden of hun vervangers beschikken over deskundigheid op het gebied van architectuur.

    • e.

      De welstandscommissie wordt bijgestaan door een plantoelichter of diens plaatsvervanger.

  • 2. Het bevoegd gezag stelt gemandateerde commissies in, die, namens de plenaire commissie, bouwplannen beoordeeld, waarvan het oordeel van de commissie als bekend mag worden verondersteld:

    • a.

      Plannen in reguliere welstandsgebieden worden behandeld door een gemandateerde commissie bestaande uit één architectlid.

    • b.

      Plannen in bijzondere welstandsgebieden en plannen met betrekking tot monumenten worden behandeld door een gemandateerde commissie bestaande uit één architectlid en één monumentendeskundige.

  • 3. De voorzitter en leden van de Monumenten- en welstandscommissie zijn onafhankelijk.

  • 4. Indien aan de orde wordt in deze verordening onder commissie tevens verstaan de gemandateerde commissie.

  • 5. Het reglement van orde op de commissie dat als bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, bevat, binnen het gestelde in de voorgaande leden, nadere profielschetsen van de commissieled

Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur

    • (vervallen)

Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording

  • 1. De commissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin tenminste aan de orde komt:

    • -

      Op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota.

    • -

      Op welke wijze toepassing is gegeven aan de uitvoering van de Monumentenwet 1988.

    • -

      Op welke wijze toepassing is gegeven aan de uitvoering van de Erfgoedverordening Waterland 2010.

    • -

      De werkwijze van de commissie.

    • -

      Op welke wijze toepassing is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen.

    • -

      De aard van de beoordeelde plannen.

    • -

      De advisering aan andere bestuursorganen dan het college of de gemeenteraad.

    En voor zover aan de orde is geweest, wordt tevens verslag opgemaakt van:

    • -

      De bijzondere projecten.

    • -

      Op welke wijze toepassing is gegeven aan de uitvoering van de provinciale Monumentenverordening op het behoud van monumenten en stads- en dorpsgezichten in Noord-Holland.

    De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.

  • 2. Het reglement van orde op de commissie dat als bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, bevat, binnen het gestelde in het eerste lid, nadere bepalingen over het jaarverslag.

Artikel 9.5 Termijn van advisering

  • 1. De commissie brengt het advies over een aanvraag om omge-

    • vingsvergunning, waarvoor de reguliere procedure geldt, uit binnen drie weken nadat door het bevoegd gezag daarom is verzocht.

    • 2.

      De commissie brengt het advies over een aanvraag om omgevingsvergunning, waarvoor de uitgebreide procedure van toepassing is, uit binnen zes weken nadat door het bevoegd gezag daarom is verzocht.

    • 3.

      Indien de commissie niet binnen de vermelde termijnen adviseert, beoordeelt het bevoegd gezag of het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet in strijd is met redelijke eisen van welstand dan wel niet in strijd is met de regelgeving omtrent Rijks-, Provinciale en Gemeentelijke monumenten of de regelgeving omtrent het gemeentelijke archeologiebeleid. Daarbij nemen zij de in de welstandsnota opgenomen criteria in acht. De commissie wordt van deze beoordeling in kennis gesteld.

Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

    • 1.

      De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de commissie wordt tijdig bekendgemaakt in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien het bevoegd gezag - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doet tot niet-openbare behandeling, dan dient het bevoegd gezag daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

    • 2.

      Indien de aanvrager daartoe bij het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning heeft verzocht, wordt deze door of namens de commissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.

    • 3.

      In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager in kennis te worden gesteld van de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.

    • 4.

      Belanghebbenden hebben geen spreekrecht.

    • 5

      Het reglement van orde behorende bij deze verordening, bevat, binnen het gestelde in het vierde lid, nadere bepalingen over de openbaarheid van vergaderen en de mondelinge toelichting.

Artikel 9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid

    • 1.

      De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 9.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie, overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.

    • 2.

      In geval van twijfel wordt het bouwplan alsnog voorgelegd aan de welstandscommissie.

Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

    • 1.

      De commissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

    • 2.

      Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door het bevoegd gezag gevoegd bij de aanvraag om omgevingsvergunning.

    • 3.

      Het reglement van orde op de commissie dat als bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, bevat, binnen het gestelde in de voorgaande leden, nadere bepalingen over de vorm waarin het advies wordt uitgebracht.

Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken of standplaatsen

  • (vervallen)

Artikel 9.10 Vergaderorde en werkwijze

    • 1.

      De plenaire commissie vergadert indien noodzakelijk eenmaal in de twee weken.

    • 2.

      De gemandateerde commissies vergaderen indien noodzakelijk eenmaal in de twee weken.

    • 3.

      Iedere vergadering van een gemandateerde commissie wordt gehouden voorafgaande aan de vergadering van de plenaire commissie.

    • 4.

      De gemandateerde commissies stellen de plenaire commissie middels een adviezenlijst in kennis van de uitgebrachte adviezen.

    • 5.

      Het reglement van orde behorende bij deze verordening, bevat, binnen het gestelde in de voornoemde leden, nadere bepalingen omtrent de vergaderorde en werkwijze van de commissie.

10 Overige administratieve bepalingen

Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning

(vervallen).

Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen

(vervallen).

Artikel 10.3 Overdragen vergunningen

(vervallen).

Artikel 10.4 Overdragen mededeling

(vervallen)

Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen

(vervallen)

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

11 Handhaving

Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw

Vervallen.

Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming

Vervallen.

Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen

Vervallen.

Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek

(vervallen)

12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12.1 Strafbare feiten

(vervallen)

Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek

(Vervallen)

Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen

(vervallen)

Artikel 12.4

(vervallen).

Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding

(vervallen)

Artikel 12.6 Slotbepaling

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is afgekondigd.

  • 2. Deze verordening kan worden aangehaald als 'bouwverordening'.

Bijlage 1 t/m 6 Vervallen

Bijlage 1 t/m 6

(vervallen)

Bijlage 7 Vervallen

Bijlage 8 Vervallen

Bijlage 9 Reglement van orde op de Commissie Waterland

1. Onafhankelijkheid van de commissie

Artikel 1.1 Onafhankelijkheid

  • 1.

    De Monumenten- en welstandscommissie Waterland (verder in deze regeling te noemen ‘commissie’) is een door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke commissie. De leden zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties waardoor de adviezen over ruimtelijke kwaliteit, welstand en monumentenzorg worden beïnvloed.

  • 2.

    De Stichting WZNH adviescommissie voor ruimtelijke kwaliteit, is namens de gemeente Waterland verantwoordelijk voor de organisatie en het functioneren van de commissie.

2. Advisering door de Commissie

Artikel 2.1 Taakomschrijving

  • 1.

    De commissie adviseert de gemeente ten aanzien van de vraag of het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken, waarvoor een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend, niet in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand als bedoeld in de Woningwet en de Monumentenwet. Een en ander op verzoek van de gemeente.

  • 2.

    De commissie voert onder regie van de gemeente overleg met betrokkenen bij de voorbereiding van bouwplannen en beoordeelt daartoe conceptaanvragen voor bouwplannen.

  • 3.

    De commissie brengt op verzoek van het bevoegd gezag advies uit over de welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidsstukken.

  • 4.

    De commissie overlegt desgevraagd met de betrokken ambtelijke afdelingen, het bevoegd gezag en de gemeenteraad over het opstellen van welstandscriteria en welstandsbeleid.

  • 5.

    De commissie adviseert het bevoegd gezag ten aanzien van aanvragen voor het wijzigen van een monument. Deze aanvragen kunnen betrekking hebben op rijks-, provinciale- of gemeentelijke monumenten.

  • 6.

    De commissie levert op verzoek van het bevoegd gezag een bijdrage aan het bevorderen van de openbaarheid van het welstandstoezicht, het maatschappelijk draagvlak voor welstandstoezicht en het stimuleren van de discussie over ruimtelijke kwaliteit in de gemeente.

  • 7.

    De commissie draagt zorg voor regelmatig overleg met het bevoegd gezag waarbij aandacht kan worden besteed aan ontwikkelingen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente.

  • 8.

    De commissie beoordeelt op verzoek van het bevoegd gezag of het uiterlijk van een bouwwerk of standplaats in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria die hiervoor zijn opgenomen in de welstandsnota.

3. Samenstelling van de Commissie

Artikel 3.1 Kandidaatstelling en voordracht

  • 1.

    De voorzitter, architectlid, monumentendeskundige en stedenbouwkundige van de commissie worden, na een openbare sollicitatieprocedure door de Stichting Welstandszorg Noord-Holland, als kandidaat aan het college voorgedragen ter benoeming door de raad.

  • 2.

    De burgerleden worden door de oudheidkundige verenigingen van respectievelijk Monnickendam, Broek in Waterland en Marken, als kandidaat aan het college voorgedragen ter benoeming door de raad.

Artikel 3.2 Profielschets van de commissieleden

  • 1.

    Met betrekking tot de benoeming van de leden conform hoofdstuk 4 van dit reglement van orde wordt de volgende profielschets in acht genomen:

  • a.

    De leden van de commissie moeten geïnteresseerd zijn in de gemeente Waterland en de gemeente kennen of willen leren kennen.

  • b.

    De leden van de commissie zijn bereid zich te verdiepen in het ruimtelijk kwaliteitsbeleid in brede zin van de gemeente en baseren zich bij de beoordeling van bouwplannen uitsluitend op de welstandscriteria zoals opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota.

  • c.

    De leden van de commissie moeten in staat zijn bouwplantekeningen te lezen en cultureel besef en kennis hebben van de (geschiedenis van de) bouwkunst.

  • d.

    De leden van de commissie zijn onpartijdig, dat betekent dat zij geen persoonlijk belang mogen hebben bij de door het bevoegd gezag te nemen beslissingen en dat zij hun taak niet met vooringenomenheid mogen vervullen.

  • e.

    De leden van de commissie mogen geen professionele betrokkenheid hebben bij de te beoordelen bouwplannen. Op het moment dat een dergelijke betrokkenheid wel bestaat maakt het lid deze tijdig kenbaar en neemt op dat moment geen deel meer aan de advisering en beraadslagingen.

  • f.

    De leden van de commissie mogen niet werkzaam zijn bij een bedrijf waarmee de gemeente een raamovereenkomst heeft afgesloten.

  • g.

    De leden van de commissie moeten in staat zijn hun oordeel begrijpelijk te verwoorden, met respect voor allen die bij de advisering een rol spelen. Dit vraagt van alle commissieleden zekere communicatieve vaardigheden.

  • h.

    De leden van de commissie hebben een geheimhoudingsplicht inzake de aan hen voorgelegde plannen en beleidsdocumenten.

Artikel 3.3 Profielschets van de voorzitter

  • 1.

    De voorzitter is verantwoordelijk voor het functioneren van de commissie en bewaakt de deugdelijkheid van de advisering in brede zin.

  • 2.

    De voorzitter geeft leiding aan de vergadering en bewaakt de voortgang van de agenda. In de discussies draagt hij of zij er zorg voor dat alle commissieleden hun mening voldoende naar voren kunnen brengen. Na de discussie geeft de voorzitter een korte, heldere samenvatting van het uit te brengen advies, als basis voor de schriftelijke uitwerking.

  • 3.

    De voorzitter treedt op als gastheer of - vrouw voor de planindieners, ontwerpers en bezoekers.

  • 4.

    De voorzitter organiseert met de commissie een jaarlijkse, inhoudelijke evaluatie van de werkzaamheden en heeft hiertoe tenminste eenmaal per jaar een evaluerend overleg met de portefeuillehouder. De uitkomsten van het evaluatiegesprek wordt opgenomen in het jaarverslag van de commissie.

Artikel 3.4 Profielschets van het architectlid

  • 1.

    Het architectlid is verantwoordelijk voor de vakinhoudelijke kwaliteit van de adviezen.

  • 2.

    Het architectlid is een geregistreerde architect die zich door opleiding en ervaring kwalificeert om zitting te nemen in de commissie.

  • 3.

    Het architectlid heeft een eigen, actieve beroepspraktijk of gehad en heeft ervaring met het beoordelen van ontwerpen van (aanstaande) collega’s in bijvoorbeeld onderwijssituaties of jury’s.

Artikel 3.5 Profielschets van de stedenbouwkundige

  • 1.

    De stedenbouwkundige is verantwoordelijk voor de vakinhoudelijke kwaliteit van de welstandsadviezen voor zover deze adviezen betrekking hebben op stedenbouwkundige aspecten.

  • 2.

    De stedenbouwkundige heeft zich door opleiding en ervaring gekwalificeerd om zitting te nemen in de commissie.

  • 3.

    De stedenbouwkundige heeft een eigen, actieve beroepspraktijk of gehad en heeft ervaring met het beoordelen van stedenbouwkundige ontwerpen van (aanstaande) collega’s in bijvoorbeeld onderwijssituaties of jury’s.

Artikel 3.6 Profielschets van de monumentendeskundige

  • 1.

    De monumentendeskundige is verantwoordelijk voor de vakinhoudelijke kwaliteit van de welstandsadviezen voor zover deze adviezen betrekking hebben op monumentenzorg en archeologie aspecten.

  • 2.

    De monumentendeskundige heeft zich door opleiding en ervaring gekwalificeerd om zitting te nemen in de commissie.

  • 3.

    De monumentendeskundige heeft een gedegen kennis van de architectuur, bouwhistorie, bouwkunde, monumentenzorg, restauratie en andere cultuurhistorische aspecten.

  • 4.

    De monumentendeskundige heeft een eigen, actieve beroepspraktijk of gehad en heeft ervaring met het beoordelen van restauratieplannen van (aanstaande) collega’s in bijvoorbeeld onderwijssituaties of jury’s.

Artikel 3.7 Profielschets van de burgerleden

  • 1.

    De burgerleden zijn verantwoordelijk voor de inbreng van kennis over de lokale omstandigheden.

  • 2.

    Deze commissieleden zijn actief in één van de belangenorganisaties die zich richten op de cultuurhistorie en de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Waterland

  • 3.

    De burgerleden beschikken over een zekere mate van deskundigheid en kennis met betrekking tot de historie en ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Waterland.

  • 4.

    De burgerleden onderhouden in het bijzonder de contacten met maatschappelijke belangenorganisaties. Deze leden vormen de schakel tussen de gevoelens en opvattingen die leven bij de bevolking van Waterland en de overige leden van de commissie.

4. Benoeming en zittingsduur

Artikel 4.1 Zittingsduur

  • 1.

    Alle leden van de commissie (met uitzondering van de monumentendeskundige) kunnen conform de Woningwet voor ten hoogste een termijn van drie jaar worden benoemd. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste drie jaar.

  • 2.

    De monumentendeskundige kan voor een termijn van drie jaar worden benoemd en kan onbeperkt in termijnen van drie jaar herbenoemd worden.

Artikel 4.2 Voortijdige beëindiging van de benoeming van commissieleden

  • 1.

    De leden van de commissie worden op voorstel van het bevoegd gezag benoemd en ontslagen door de gemeenteraad.

  • 2.

    De leden van de commissie kunnen te allen tijde kenbaar maken hun benoeming te willen beëindigen. Zij geven hiervan schriftelijk drie maanden tevoren kennis aan de gemeenteraad en, als zij door de Stichting Welstandszorg Noord-Holland zijn voorgedragen, eveneens aan de Stichting.

  • 3.

    De gemeenteraad kan in voorkomende gevallen, na overleg met de Stichting Welstandszorg Noord-Holland (als de leden zijn voorgedragen door de Stichting), de benoeming van een lid of van alle leden van de commissie voortijdig beëindigen, wanneer het betreffende commissielid of de betreffende commissieleden naar zijn oordeel of het oordeel van de welstandsorganisatie niet naar behoren functioneert of functioneren.

5. Vooroverleg

Artikel 5.1 Vooroverleg over conceptaanvraag

  • 1.

    De gemeente biedt de mogelijkheid om, voorafgaand aan het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning, voor het bouwen, door middel van het indienen van een conceptaanvraag vooroverleg te plegen met de commissie dan wel de gemandateerde commissie, over de interpretatie van de welstandscriteria en/of monumentencriteria in het concrete geval van het bouwplan.

  • 2.

    De commissie dan wel de gemandateerde commissie draagt uiterste zorg voor consistente beoordelingen in de verschillende planfasen.

  • 3.

    Het vooroverleg vindt in principe plaats in het openbaar, tenzij het bevoegd gezag van mening is dat openbare behandeling belangen schaadt.

  • 4.

    Van het vooroverleg wordt altijd verslag gemaakt, dat met de besproken bescheiden wordt opgenomen in het dossier. De commissie dan wel de gemandateerde commissie geeft aan in welke fase het plan wordt beoordeeld en op welke wijze de aanvraag uiteindelijk zal worden beoordeeld door de plenaire commissie dan wel de gemandateerde commissie.

6. Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

Artikel 6.1 Conclusie van het monumenten en welstandsadviezen

  • 1.

    Het welstandsadvies kan de volgende conclusies hebben:

  • a.

    Akkoord: Het plan voldoet naar mening van de commissie volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria aan redelijke eisen van welstand. Dit advies kan worden gecombineerd met suggesties om het plan op een (nog) hoger niveau te tillen. Deze suggesties zijn vrijblijvend en staan duidelijk los van de conclusie van het welstandsadvies zelf.

  • b.

    Niet akkoord tenzij wordt voldaan aan de opmerkingen: Het plan voldoet naar mening van de commissie volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet aan redelijke eisen van welstand, tenzij het op ondergeschikte punten wordt aangepast. Deze punten worden ondubbelzinnig genotuleerd of op de tekening aangegeven. De ambtelijk plantoelichter nodigt daarna de planindiener uit om binnen de wettelijke afhandelingstermijn een aangepast plan in te dienen dat vervolgens door een gemandateerde ambtenaar wordt beoordeeld.

  • c.

    Niet akkoord: Het plan voldoet naar mening van de commissie volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet aan redelijke eisen van welstand. Dit betekent dat ingrijpende wijzigingen in het planconcept of de uitwerking van het ontwerp noodzakelijk zijn.

  • d.

    Aanhouden: Binnen de wettelijke beslistermijnen kan de commissie het welstandsadvies aanhouden indien meer informatie of een toelichting van de ontwerper wenselijk is of om de ontwerper de gelegenheid te geven zijn plan aan te passen. De ambtelijk plantoelichter is verantwoordelijk voor het aanleveren van de gevraagde gegevens of het maken van afspraken. Gezien de korte afhandelingstermijn zal het in praktijk nauwelijks mogelijk zijn plannen waarvoor de reguliere procedure geldt aan te houden.

Artikel 6.2 Schriftelijke motivering

  • 1.

    De commissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

  • 2.

    Bij positieve advisering kan een expliciete motivering achterwege blijven, tenzij het bevoegd gezag daarom verzoekt.

  • 3.

    Een positief advies wordt altijd schriftelijk gemotiveerd als er sprake is van een bijzondere situatie waarbij wordt geadviseerd om een plan, in afwijking van de van toepassing zijnde gebiedsgerichte c.q. objectgerichte welstandscriteria en monumentencriteria, goed te keuren.

  • 4.

    Elk advies bestaat uit:

    • -

      Een beknopte karakteristiek van het bouwplan en zijn omgeving.

    • -

      Indien van toepassing: kort chronologisch overzicht van eerdere planbeoordelingen.

    • -

      Indien van toepassing: een beknopt verslag van een plantoelichting door de planindieners en/of de ontwerper.

    • -

      Een verwijzing naar de bij de beoordeling toegepaste welstandscriteria.

    • -

      De bevindingen en het oordeel van de commissie resulterend in het welstandsadvies.

    • -

      Indien van toepassing de bevindingen en het oordeel van de commissie resulterend in het monumentenadvies

    • -

      Bij een negatief advies de motivering daarvan

    • -

      Indien van toepassing: aanbevelingen of suggesties van de commissie.

Artikel 6.3 Toelichting op het advies

  • 1.

    De planindiener en/of ontwerper kan verzoeken om een mondelinge toelichting op het advies van de commissie.

  • 2.

    Deze toelichting wordt in eerste instantie gegeven door de ambtelijk plantoelichter.

  • 3.

    Indien de planindiener en/of ontwerper vervolgens een nadere toelichting wenst wordt een afspraak gemaakt met de commissie dan wel een gemandateerde commissie.

7. Monumenten en Welstandsoordeel van het bevoegd gezag

Artikel 7.1 Monumenten en Welstandsoordeel van het bevoegd gezag

  • 1.

    De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de afgifte van de omgevingsvergunning ligt bij het bevoegd gezag. Zij hebben een eigen verantwoordelijkheid voor het welstandsoordeel dat tot stand komt aan de hand van de in de welstandsnota opgenomen welstandscriteria en monumentencriteria.

  • 2.

    Het bevoegd gezag vraagt bij een aanvraag om omgevingsvergunning, voor het bouwen en voor de activiteit wijzigen van een monument, advies aan de commissie, tenzij bij voorbaat vaststaat dat de omgevingsvergunning al op een andere grond moet worden geweigerd.

  • 3.

    Het bevoegd gezag vergewist zich er van dat het aan hen uitgebrachte welstandsadvies naar inhoud en wijze van totstandkoming deugdelijk is.

Artikel 7.2 Afwijken op inhoudelijke grond

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan op inhoudelijke grond afwijken van het monumenten en welstandsadvies indien zij tot het oordeel komen dat de commissie de van toepassing zijnde criteria niet juist heeft geïnterpreteerd, of de commissie naar hun oordeel niet de juiste criteria heeft toegepast.

  • 2.

    Indien het bevoegd gezag op inhoudelijke grond tot een ander oordeel komt dan de commissie, dan kan zij voordat het besluit op de vergunningsaanvraag wordt genomen maar binnen de daarvoor geldige afhandelingstermijn, een contra expertise vragen aan de speciaal daarvoor bestaande commissie van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland.

Artikel 7.3 Afwijken van de welstandscriteria

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan, op basis van de Algemene wet bestuursrecht en op advies van de commissie afwijken van de in de gemeentelijke welstandsnota opgenomen gebiedsgerichte of objectgerichte welstandscriteria. Dit kan gebeuren bij plannen die niet voldoen aan deze welstand- en monumentencriteria maar wél aan redelijke eisen van welstand, dit te beoordelen aan de hand van de algemene welstandscriteria.

  • 2.

    Deze afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning gemotiveerd.

  • 3.

    Als een ander bestuursorgaan dan het bevoegd gezag van Waterland bevoegd is om over een aanvraag te beslissen en toepassing wil geven aan het eerste lid vraagt dat bestuursorgaan toestemming aan het bevoegd gezag van Waterland.

Artikel 7.4 Afwijken om andere redenen

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan, op basis van artikel 2.10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen ondanks strijdigheid van dat plan met redelijke eisen van welstand, als zij van oordeel zijn dat daarvoor andere redenen zijn, bijvoorbeeld van economische of maatschappelijke aard.

  • 2.

    Deze afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen gemotiveerd. De commissie wordt hiervan op de hoogte gesteld.

  • 3.

    Als een ander bestuursorgaan dan het bevoegd gezag van Waterland bevoegd is om over een aanvraag te beslissen en toepassing wil geven aan het eerste lid vraagt dat bestuursorgaan toestemming aan het bevoegd gezag van Waterland

.

Artikel 7.5 Jaarlijkse rapportage door het bevoegd gezag

  • 1.

    De commissie stelt ter uitvoering van artikel 12c van de Woningwet, jaarlijks een rapportage op voor de gemeenteraad over de wijze waarop zij met hun verantwoordelijkheid voor het uitoefenen van het welstandstoezicht zijn omgegaan en de wijze waarop is omgegaan met het monumentenbeleid.

  • 2.

    In de rapportage komen in ieder geval de punten aan de orde zoals deze wettelijk zijn vastgelegd in artikel 12c van de Woningwet. Tevens komt aan de orde op welke wijze het bevoegd gezag is omgegaan met adviezen in het kader van de monumentenzorg.

  • 3.

    Het verslagjaar loopt van januari tot en met december. De rapportage wordt jaarlijks in april aangeboden aan de gemeenteraad.

8. Advisering over bijzondere plannen

Artikel 8.1 Advisering over plannen betreffende een beschermd monument

  • 1.

    Indien een omgevingsvergunning voor het bouwen betrekking heeft op een beschermd monument, vindt advisering op grond van artikel 11 van de Monumentenwet plaats, geïntegreerd met de advisering op grond van artikel 12 van de Woningwet.

  • 2.

    De gemeente combineert de welstandsvergadering met de vergadering van de monumentencommissie. De gecombineerde commissie komt zowel in gemandateerde vorm als in groot comité bijeen. In de commissie is een deskundige op het gebied van monumentenzorg aanwezig. Beide commissies behouden hierbij hun eigen adviserende taak. Er worden gelijktijdig twee adviezen uitgebracht.

  • 3.

    De gemeente heeft de Monumenten- en welstandscommissie juridisch geïntegreerd zodat deze commissie de bevoegdheid heeft te adviseren op grond van de Monumentenwet en de Woningwet. De commissie brengt een integraal advies uit, waarin echter duidelijke scheiding is aangebracht tussen het welstandsadvies ten aanzien van de monumentale aspecten.

Artikel 8.2 Advisering bij plannen onder supervisie

  • 1.

    De gemeente kan voor bepaalde (nieuw te ontwikkelen) gebieden een supervisor aanstellen met als taak de ruimtelijke kwaliteit te stimuleren en planindieners en ontwerpers in de vroege fasen van de planvorming reeds te informeren en te begeleiden.

  • 2.

    Bij het aanstellen van een supervisor zal door of vanwege het bevoegd gezag zorg worden gedragen voor een heldere taakomschrijving en een goede afstemming tussen supervisie en welstandsbeoordeling. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

    • -

      De supervisor formuleert de welstandscriteria voor het gebied.

    • -

      De welstandscriteria gelden na vaststelling door de gemeenteraad als leidraad voor de planbegeleiding door de supervisor en als kader voor de welstandsbeoordeling.

    • -

      Tijdens het planvormingsproces is de supervisor verantwoordelijk voor tijdige rapportage aan de commissie. Controversiële kwesties kunnen leiden tot vooroverleg van de commissie met de ontwerper, de planindiener en/of de supervisor.

  • 3.

    Bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen vindt de definitieve welstandsbeoordeling door de commissie plaats waarbij de commissie rekening houdt met wat er tijdens het begeleidingsproces is besproken en besloten.

Artikel 8.2 Advisering over ruimtelijke plannen en beleidsnota’s

  • 1.

    De commissie brengt op verzoek van het bevoegd gezag advies uit over de welstandsaspecten, monumentenzorg en archeologieaspecten van in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidsstukken.

  • 2.

    In haar advies beperkt de commissie zich tot de raakvlakken van het betreffende plan of de nota met het welstandstoezicht, monumentenzorg en archeologie. De commissie onderzoekt de consequenties van het plan of de nota voor het welstandstoezicht, monumentenzorg en archeologie en signaleert eventuele tegenstrijdigheden of hiaten in relatie tot het welstandsbeleid, monumenten- en archeologiebeleid.

9. Ondersteuning van de Commissie

Artikel 9.1 Ondersteuning vanuit de gemeentelijke organisatie

  • 1.

    Het bevoegd gezag wijst een medewerker van het bureau VROM aan als ambtelijk plantoelichter. Tevens wijst zij een plaatsvervanger aan.

  • 2.

    De ambtelijk plantoelichter ondersteunt de commissie op zodanig wijze dat deze optimaal kan functioneren bij de uitoefening van haar taken als onafhankelijk adviesorgaan van het gemeentebestuur.

  • 3

    De plantoelichter is aanwezig bij alle vergaderingen van de commissie en fungeert als dagelijks aanspreekpunt van de commissie.

  • 4.

    De ambtelijk plantoelichter onderhoudt de contacten met de ambtelijke diensten (met name het bouwtoezicht en stedenbouw), neemt de adviesaanvragen voor bouwplannen in en bereidt de behandeling van de bouwplannen in de commissie voor. Hij of zij controleert of de bouwplannen (inclusief de bouwplannen die worden aangeboden voor vooroverleg) zijn voorzien van de voor de welstandstoets en eventuele monumententoets benodigde bescheiden, zoals omschreven in de ‘Ministeriele regeling omgevingsrecht’ als bedoeld in artikel 2.8 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht jo paragraaf 4.2 Besluit omgevingsrecht.

  • 5.

    De ambtelijk plantoelichter vergewist zich van de planologische aanvaardbaarheid van bouwplannen indien deze voor advies aan de commissie worden voorgelegd.

  • 6.

    De ambtelijk plantoelichter verzorgt de agendering en draagt er zorg voor dat de commissie kan adviseren binnen de voorgeschreven beslistermijn.

  • 7.

    Tijdens de vergadering introduceert de ambtelijk plantoelichter de bouwplannen. Hij of zij neemt geen deel aan de beoordeling maar informeert de commissie over alle relevante aspecten van het bouwplan.

  • 8.

    De ambtelijk plantoelichter maakt de afspraken tussen planindieners en/of ontwerpers en de commissie.

  • 9.

    De ambtelijk plantoelichter geeft planindieners en/of ontwerpers de eerste mondelinge toelichting op het welstandsadvies.

  • 10

    De ambtelijk plantoelichter verzamelt de kwantitatieve gegevens voor de rapportage van het bevoegd gezag en neemt deel aan het evaluatieoverleg tussen het gemeentebestuur en de commissie.

Artikel 9.2 Ondersteuning vanuit de welstandsorganisatie

  • 1.

    De Stichting Welstandszorg Noord-Holland wijst een commissieassistent aan.

  • 2.

    De commissieassistent legt over de inhoud van het werk uitsluitend verantwoording af aan (de voorzitter van) de commissie en (de directeur van) de Stichting Welstandszorg Noord-Holland.

  • 3.

    De commissieassistent legt wat betreft de organisatorische en budgettaire aspecten verantwoording af aan (de directeur van) de Stichting Welstandszorg Noord-Holland.

  • 4.

    De commissieassistent ondersteunt de commissie op zodanig wijze dat deze optimaal kan functioneren bij uitoefening van haar taken als onafhankelijk adviesorgaan van het gemeentebestuur.

  • 5.

    De commissieassistent is aanwezig bij alle vergaderingen van de commissie en organiseert het verloop van de vergadering.

  • 6.

    De commissieassistent stelt de vergadernotulen op en zorgt voor de administratieve verwerking van de welstandsadviezen.

  • 7.

    De commissieassistent stelt het vergaderrooster op.

  • 8.

    De commissieassistent zorgt bij incidentele afwezigheid van de voorzitter, architectlid, stedenbouwkundige of monumentendeskundige voor een gekwalificeerde vervanger.

  • 9.

    De commissieassistent verzamelt de kwantitatieve gegevens voor het jaarverslag van de commissie en neemt deel aan het evaluatieoverleg tussen het gemeentebestuur en de commissie.

Artikel 9.3 Adviseur

  • 1.

    Indien de aard van een te beoordelen plan dan wel het beleid daartoe aanleiding geeft kan het bevoegd gezag en de commissie in overleg treden over de mogelijkheid om op ad hoc of permanente basis specifieke deskundigen als adviseur van de commissie te raadplegen.

  • 2.

    De adviseur is geen lid van de commissie maar wordt voorafgaand aan de beraadslaging in de gelegenheid gesteld zijn of haar visie op het plan te geven. De adviseur neemt geen deel aan de beraadslaging en heeft geen stem in de eindbeoordeling.

  • 3.

    De aanwezigheid van een adviseur wordt altijd vermeld in de vergadernotulen.

10. Vergaderorde

Artikel 10.1 Vergadering

  • 1.

    De commissie vergadert eenmaal in de twee weken volgens een jaarlijks vast te stellen vergaderrooster waarin ook de vergaderlocatie wordt vastgelegd.

  • 2.

    De commissie kan slechts adviezen uitbrengen indien tenminste drie leden of hun plaatsvervangers aanwezig zijn, waarvan tenminste twee deskundigen.

  • 3.

    De plenaire vergadering van de commissie verloopt volgens een vast protocol:

    • -

      Opening door de voorzitter.

    • -

      Welkom en uitleg aan bezoekers op de publieke tribune.

    • -

      Ingekomen stukken

    • -

      Mededelingen

    • -

      Vaststelling van de verslagen en notulen

    • -

      Behandeling van aanvragen om omgevingsvergunning en de conceptaanvragen

    - Rondvraag.

  • - Sluiting.

  • 4.

    Voorafgaand of na afloop van de plenaire vergadering vinden besloten besprekingen plaats met de volgende agendapunten:

    • -

      Verslag van gemandateerde werkzaamheden die niet onder de openbaarheid vallen.

    • -

      Behandeling van ruimtelijke plannen en andere beleidsnota’s.

    • -

      Overige taken en activiteiten van de commissie.

    • -

      Evaluatie van de vergadering en punten voor het jaarverslag.

  • 5.

    De gemandateerde vergadering van de commissie verloopt volgens een vast protocol:

    • -

      Opening door de voorzitter

    • -

      Welkom en uitleg aan bezoekers op de publieke tribune.

    • -

      Behandeling van de aanvragen om omgevingsvergunning en de concept aanvragen

    • -

      Sluiting.

Artikel 10.2 Vergaderwijze

1. De gecombineerde Monumenten- en welstandscommissie vergadert op de volgende wijze:

  • 1.

    De gemandateerde welstandscommissie voor reguliere welstandsgebieden – één architectlid

  • 2.

    De gemandateerde monumenten en welstandscommissie voor bijzondere welstandsgebieden en monumenten – één architectlid en één monumentendeskundige

  • 3.

    De plenaire vergadering voor bijzondere welstandsgebieden en monumenten - één voorzitter (tevens stedenbouwkundige), één architectlid, één monumentendeskundige en drie burgerleden (zijnde de vertegenwoordigers van historische verenigingen)

  • 4.

    De plenaire vergadering voor reguliere welstandsgebieden – één voorzitter, één architectlid en één monumentendeskundige.

Artikel 10.3 Behandeling van een bouwplan

1. De behandeling van een bouwplan verloopt volgens een vast protocol:

  • -

    Indien aanwezig: ontvangst van planindiener en/of ontwerper en uitleg van de gang van zaken door de voorzitter.

  • -

    Introductie van het plan door de ambtelijk plantoelichter.

  • -

    Gelegenheid voor een korte toelichting op de planfilosofie en de gemaakte keuzes in relatie tot de welstandscriteria en indien van toepassing de monumentencriteria, door planindiener en/of ontwerper.

  • -

    Gelegenheid voor korte toelichting door eventuele adviseurs van de commissie.

  • -

    Gelegenheid voor vragen door de commissieleden.

  • -

    Start van de beraadslaging, waarbij de voorzitter vaststelt welke welstandscriteria en monumentencriteria van toepassing zijn en op welke manier deze worden behandeld.

  • -

    Beraadslaging door de commissieleden, waarbij de voorzitter elk commissielid in de gelegenheid stelt zijn of haar mening voldoende te uiten.

  • -

    Conclusies, eventueel formele stemming.

    Samenvatting van het uit te brengen advies door de voorzitter, als basis voor de schriftelijke uitwerking door de commissieassistent.

Artikel 10.4 Stemming

  • 1.

    Alle aanwezige commissieleden brengen één stem uit omtrent het uit te brengen advies.

  • 2.

    De burgerleden brengen alleen een stem uit over bouwplannen welke betrekking hebben op het beschermde stads- en dorpsgezicht dat zij vertegenwoordigen.

  • 3.

    De commissie beslist omtrent het uit te brengen advies bij meerderheid van stemmen.

  • 4.

    Bij staking van de stemmen wordt de zienswijze van de voor- en tegenstanders schriftelijk aan het bevoegd gezag medegedeeld.

Artikel 10.5 Vervanging

  • 1.

    Onder incidentele verhindering wordt verstaan een maximaal drie keer per jaar voorkomende afwezigheid wegens andere verplichtingen en onvoorziene afwezigheid door overmacht.

  • 2.

    Bij incidentele verhindering van de voorzitter zorgt de commissieassistent voor een gekwalificeerde vervanger uit één van de overige onder de Stichting Welstandszorg Noord-Holland ressorterende commissies.

  • 3.

    Bij incidentele verhindering van één van de leden wordt deze vervangen door een door plaatsvervangend lid.

  • 4.

    Bij verhindering van de ambtelijk plantoelichter wordt deze vervangen door een door het bevoegd gezag aan te wijzen plaatsvervanger.

  • 5.

    Bij verhindering van de commissieassistent wordt deze vervangen door een door de Stichting Welstandszorg Noord-Holland aan te wijzen plaatsvervanger.

Artikel 10.6 Onderzoek ter plaatse

  • 1.

    De commissie stelt een onderzoek ter plaatse in, indien zij bij de beoordeling van een bouwplan van oordeel is dat dit onderzoek redelijkerwijs voor de vervulling van haar taak nodig is.

Artikel 10.7 Publicatie agenda

  • 1.

    De commissie vergadert volgens een jaarlijks vastgesteld vergaderschema. De voorlopige agenda van de vergadering van de commissie wordt gepubliceerd in ‘Ons Streekblad’, onder vermelding van het feit dat de definitieve agenda vanaf de vrijdag voorafgaande aan de welstandsvergadering:

  • a. Te raadplegen is op de gemeentelijke website.

  • b. Ter inzage ligt bij het bureau VROM van de gemeente.

Artikel 10.8 Notulen

  • 1.

    De commissieassistent maakt de notulen van de vergadering van de plenaire commissie. In deze notulen worden opgenomen de adviezen van de gemandateerde commissie ter zake van de door hen beoordeelde bouwplannen.

  • 2.

    De notulen bevatten de samengevatte welstandsadviezen en eventuele monumentenadviezen over aan de commissie voorgelegde bouwplannen (zowel de aanvragen om omgevingsvergunning als de conceptaanvragen).

  • 3.

    De notulen bevatten tevens een verslag van alle andere gespreksonderwerpen van de commissie.

  • 4.

    De notulen worden gesplitst in het gedeelte betreffende de behandeling van aanvragen om omgevingsvergunning en het gedeelte betreffende de overige behandelingen en gespreksonderwerpen.

  • 5.

    De plantoelichter zendt de door de commissie goedgekeurde notulen ter kennisname aan het bevoegd gezag.