Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland houdende regels omtrent handhaving van overtredingen van de Wet kinderopvang (Beleidsregels handhaving kinderopvang gemeente Waterland 2021)

a. aanwijzing: een opdracht tot herstel van een manco met in gebreke stelling;

b. afwegingsoverzicht: het als bijlage bij deze beleidsregels opgenomen overzicht met kwaliteitsmanco’s geclusterd naar zwaarte van de overtreding;

c. domein: een naar thema geclusterd samenstel van te inspecteren kwaliteitseisen;

d. LRK: Landelijk register kinderopvang;

e. toezichthouder: de toezichthouder als bedoeld in artikel 1.61 van de wet; in casu de GGD Zaanstreek-Waterland

f. wet: Wet kinderopvang.

1. De kwaliteitseisen waar aan voldaan moet worden, staan genoemd in de wet en alle aanverwante regelgeving. Ze worden tevens expliciet genoemd in het door de toezichthouder opgestelde inspectierapport.

2. In deze beleidsregels wordt uitgegaan van deze kwaliteitseisen.

3. In geval dat SZW, GGD en Brancheorganisatie Kinderopvang gezamenlijk, zo nodig ondersteund door daartoe ten aanzien van spelende problematiek erkende instanties, tijdens een landelijke crisis (tijdelijke) protocollen opstellen, kan van kwaliteitseisen worden afgeweken. Bij de afweging of en in welke mate kan worden afgeweken en of aangepaste handhaving plaats moet vinden, vindt nadere afstemming plaats met de GGD.

4. In het bij deze beleidsregels behorende afwegingsoverzicht worden voor de prioritering en de hoogte van de bestuurlijke boete en de last onder dwangsom per domein de kwaliteitseisen geclusterd weergegeven.

1. Indien gebleken is dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de wet en alle daaruit voortvloeiende regelgeving, start het college in beginsel een herstellend traject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(en) en voorkoming van herhaling daarvan.

2. Bij het uitvoeren van het herstellend traject hanteert het college de opeenvolgende stappen:

• a.

  aanwijzing;

• b.

  last onder dwangsom/last onder bestuursdwang;

• c.

  exploitatieverbod;

• d.

  verwijdering uit het LRK.

3. Indien de overtreding hiertoe aanleiding geeft, kan het college besluiten om een bepaalde stap of bepaalde stappen van het herstellende traject over te slaan dan wel meerdere keren toe te passen.

4. Voor zover bij het opleggen een sanctie als genoemd in het tweede lid onder b sprake is van recidive van het kwaliteitsmanco, kan een verhoging van een dwangsom worden opgelegd volgens de rekenregel opgenomen in het afwegingsoverzicht.

1. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht.

2. Bij het opleggen van een aanwijzing gelden de volgende hersteltermijnen:

• a.

  prioriteit hoog: maximaal 2 weken;

• b.

  prioriteit gemiddeld: maximaal 2 maanden;

• c.

  prioriteit laag: maximaal 6 maanden.

3. Indien niet (langer) wordt voldaan aan de definities en kwaliteitseisen van de wet en daaruit voortvloeiende regelgeving volgt de stap genoemd in artikel 5, tweede lid sub d.

1. Het college legt een bestuurlijke boete op bij:

• a.

  overtredingen met de prioriteit “hoog”, zoals vermeld in het afwegingsoverzicht;

• b.

  overtreding van een norm zoals genoemd in het afwegingsoverzicht onder “overige overtredingen”.

2. Bij overtredingen met de prioriteit “gemiddeld” of “laag” zoals genoemd in het afwegingsoverzicht kan het college een bestuurlijke boete opleggen.

1. Bij de berekening van de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1.72, eerste lid van de wet wordt voor alle overtredingen het boetebedrag dat is neergelegd in het afwegingsoverzicht als uitgangspunt gehanteerd.

2. Het uitgangspunt (de grondslag) genoemd in het eerste lid wordt voor de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete vermenigvuldigd met een in het afwegingsoverzicht opgenomen factor.

3. De toepasselijke factor is afhankelijk van de grootte van de kinderopvangonderneming.

4. Voor de toepassing van de factor ten aanzien van op te leggen boetes aan een voorziening voor gastouderopvang (GOV) wordt deze opvang verondersteld te vallen onder de definitie “kleine onderneming”.

1. Het college kan besluiten om de bestuurlijke boete te matigen indien de belanghebbende aannemelijk maakt dat boeteoplegging volgens deze beleidsregels onevenredig is op grond van:

• a.

  de ernst van de overtreding;

• b.

  de mate van verwijtbaarheid;

• c.

  de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, of

• d.

  de omstandigheden waarin de overtreder verkeert.

2. Van een situatie als bedoeld in het vorige lid kan in beginsel slechts sprake zijn in geval van bijzondere omstandigheden waarin bij de vaststelling van deze beleidsregels niet is voorzien.