Regeling vervallen per 25-09-2013

Beleidsnotitie Doelmatige werking zuiveringstechnische werken

Geldend van 25-09-2013 t/m 24-09-2013

Intitulé

Beleidsnotitie Doelmatige werking zuiveringstechnische werken

Samenvatting

In 1991 is de huidige beleidsnota “Doelmatige werking zuiveringstechnische werken” door de toenmalige, afzonderlijke besturen van de waterschappen De Aa en De Maaskant vastgesteld. Deze nota’s zijn inmiddels achterhaald door zowel technische, economische en juridische ontwikkelingen. Onderhavige nota vervangt de in 1991 vastgestelde nota’s.  

Dit beleid richt zich op de uitgangspunten die gehanteerd worden bij Wvo-vergunningverlening en advisering aan het Wm-bevoegde gezag ter bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken (d.w.z. transportsysteem en communale zuiveringsinstallaties) tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten.

De toetsingscriteria hebben alleen betrekking op vergunningplichtige lozingen. Dit impliceert dat lozingen van stedelijk afvalwater, exclusief het vergunningplichtig afvalwater, buiten de reikwijdte van deze nota vallen. Er zijn vooralsnog algemene criteria geformuleerd zoals verhoudingsgetallen tussen stoffen (o.a. CZV, N, P etc.) om de doelmatige werking te toetsen.

In een latere fase  zullen er specifieke criteria gaan gelden die ontleend zijn aan de Basis Zuivering Plannen (BZP’s) die per r.w.z.i.-verzorgingsgebied de komende jaren worden opgesteld.

Deze beleidsnotitie vormt dus binnen het vergunningverleningproces het toetsingskader voor de afdeling Advies zuiveren om te adviseren over de (on)aanvaardbaarheid van een lozing op de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken.

Hoofdstuk 1 Achtergrond bescherming zuiveringstechnische werken

In 1991 is de huidige beleidsnota “Doelmatige werking zuiveringstechnische werken” door de toenmalige, afzonderlijke besturen van de waterschappen De Aa en De Maaskant vastgesteld. Deze nota’s zijn inmiddels achterhaald door zowel technische, economische en juridische ontwikkelingen. Onderhavige nota vervangt de in 1991 vastgestelde nota’s.  

De Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: Wvo) biedt op basis van artikel 1 lid 5 de mogelijkheid om aan een vergunning voorschriften te verbinden tot bescherming van de belangen van een doelmatige werking van het betrokken zuiveringstechnische werk. De Wet milieubeheer kent een gelijksoortige bepaling.

Onder een zuiveringstechnische werk wordt verstaan het geheel van transportsysteem en de communale zuiveringstechnische installatie(s). Onder de doelmatige werking wordt verstaan het geheel van technische en economische omstandigheden welke met de exploitatie van de zuiveringstechnische werken verband houden. Op omstandigheden die de doelmatige werking verstoren wordt in paragraaf 1.4 nader ingegaan.

1.1 Doel van de nota doelmatige werking zuiveringstechnische werken

In deze nota wordt invulling gegeven aan de wijze waarop artikel 1 lid 5 Wvo wordt toegepast. Uitgangspunt is de meest optimale bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten binnen de wettelijke kaders.

Deze nota heeft tot doel om een helder kader te schetsen voor ingelanden en vergunningverleners hoe de bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken wordt gewaarborgd door middel van de Wvo-vergunning. Met de Wvo-vergunning kunnen zowel lozingen welke direct op de werken van het waterschap zijn aangesloten als de indirecte lozingen die bij AMvB als Wvo-vergunningplichtig zijn aangewezen, worden gereguleerd.

Daarnaast heeft deze nota tot doel het Wm-bevoegd gezag per specifieke lozingssituatie te adviseren over de voorschriften welke zij in hun Wm-vergunningen kunnen opnemen betreffende bij bedrijven vrijkomende afvalwaterstromen ter bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken van het waterschap. Hiermee wordt invulling gegeven aan artikel 8.7 Wm waarin staat dat het waterschap als adviseur het bevoegd gezag te allen tijde uit eigen beweging advies kan uitbrengen over een beslissing op een aanvraag.

Het bovenstaande is schematisch weergegeven in onderstaande figuur.

Zie de bijlage figuren.pdf voor de figuur: De met de nota “doelmatige werking” te beïnvloeden afvalwaterstromen

1.2 Werkingssfeer beleid

De reikwijdte van onderhavige notitie is beperkt tot de lozingen waarvoor het waterschap bevoegd gezag is in het kader van de Wvo. Het betreft directe lozingen op zuiveringstechnische werken van het waterschap en indirecte lozingen van aangewezen categorieën van bedrijven die via de gemeentelijke riolering op werken van het waterschap worden afgevoerd (Besluit van 4 november 1983, Stb. 577).

De bevoegde gezagen ingevolge de Wm kunnen dit beleid ook toepassen bij de beoordeling van bedrijfsafvalwaterlozingen op riolering waar het waterschap niet bevoegd voor is in het kader van de Wvo.

De toetsingscriteria hebben alleen betrekking op vergunningplichtige lozingen. Dit impliceert dat lozingen van stedelijk afvalwater, exclusief het vergunningplichtig afvalwater, buiten de reikwijdte van deze nota vallen.

1.3 Wat zijn zuiveringstechnische werken?

Een zuiveringstechnisch werk bestaat uit:

  • de aanvoerleidingen vanaf het zogenaamde overdrachtspunt 1,

  • en de zuiveringstechnische installatie voor zuivering van stedelijk afvalwater.

De technische beschrijving van de zuiveringstechnische werken (inclusief de transportsystemen) wordt per zuiveringsregio weergegeven in de basiszuiveringsplannen (BZP). In de BZP’s wordt de werking van de zuiveringen beschreven en de daarbij behorende kengetallen. Als gevolg hiervan wordt niet elke zuivering van het waterschap in deze notitie separaat beschreven.

De BZP wordt niet door het bestuur vastgesteld en derhalve kunnen geen rechten aan de BZP’s worden ontleend.

Volgens artikel 15a Wvo moet zuivering van stedelijk afvalwater geschieden in een inrichting voor de zuivering van rioolwater in beheer bij een waterschap dan wel in exploitatie bij een rechtspersoon die door het bestuur van het waterschap met die zuivering is belast.

Het te zuiveren stedelijk afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en afvloeiend hemelwater, gebracht in een voorziening voor inzameling en transport van afvalwater in beheer van een gemeente, als bedoeld in artikel 10.33 van de Wet milieubeheer.

1.4 Beleidskaders

Deze nota is slechts één van de instrumenten om een doel van het waterschap te realiseren, namelijk een optimale bescherming van de zuiveringstechnische werken tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten. Hieraan wordt invulling gegeven door het stellen van voorschriften in de Wvo-vergunningen, dan wel advisering aan het Wm-bevoegde gezag betreffende de waterparagraaf in haar milieuvergunning.

De invulling van de vergunningverlening is mede afhankelijk van ontwikkelingen met betrekking tot de te behalen waterkwaliteitsdoelstellingen. Deze doelstellingen zijn onder andere verwoord in de Europese kaderrichtlijn water en thans (anno 2006) in ontwikkeling zijnde Waterwet.

Om de plaats van deze nota, in relatie tot andere instrumenten gericht op hetzelfde doel te verduidelijken volgt hieronder een niet limitatief overzicht van een aantal instrumenten.

  • het waterbeheerplan;

  • de nota strategie en visie afvalwaterketen;

  • de aansluitverordening en –vergunning;

  • subsidieregeling afkoppelen regenwater verharde oppervlakken;

  • fiscale en subsidie mogelijkheden.

Met deze opsomming is getracht de relatieve bijdrage van onderhavige nota aan het genoemde doel in beeld te brengen.

Zie de bijlage figuren.pdf voor de figuur: Instrumenten ter bescherming doelmatige werking zuiveringstechnische werken

1 Plaats waar de gemeente haar afvalwater overdraagt aan het waterschap, bijvoorbeeld een gemaal.

Hoofdstuk 2 Toetsingscriteria

In dit hoofdstuk worden criteria gegeven voor de toetsing aan de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken en de daaraan ten grondslag liggende beleidsuitgangspunten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de doelmatige verwerkbaarheid van het afvalwater en de storende factoren op de doelmatige werking.

Stukje geschiedenis

Vanaf 1995 is het waterschap voor haar rwzi’s geleidelijk overgestapt van chemische naar biologische fosfaatverwijdering om invulling te geven aan de eisen uit het besluit stedelijk afvalwater. Er is destijds bewust gekozen voor biologische P-verwijdering om een bijdrage te leveren aan een duurzame oplossing d.w.z. een oplossing die ecologisch en economisch verantwoord is.

De aanpassing van de laatste rwzi (“Aarle-Rixtel”) zal naar verwachting in het voorjaar van 2007 zijn beslag krijgen.

Een bijkomend aandachtspunt is, dat biologische fosfaatverwijdering gevoeliger is voor afwijkende influentsamenstellingen met name de verhouding van fosfaat ten opzichte van andere afvalstoffen. Dit is reden om criteria te hanteren voor verhoudingsgetallen voor de parameters BZV, P en N. Bovendien kan de aanwezigheid van nitraat in het influent remmend werken op de biologische P-verwijdering.

Algemene beschermingscriteria vanuit de Wet milieubeheer

In artikel 10.32 Wm wordt aangegeven dat bij algemene maatregel van bestuur in het belang van een doelmatig beheer van afvalwater regels kunnen worden gesteld met betrekking tot het brengen van afvalwater en andere afvalstoffen in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, anders dan vanuit een inrichting.

Uit de Instructieregeling “Lozingsvoorschriften Milieubeheer” volgt, dat lozing van bedrijfsafvalwater slechts in een openbaar riool mag plaatsvinden indien door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid er van:

  • a.

    de doelmatige werking van een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnische werk en de bij dit werk behorende apparatuur niet wordt belemmerd en

  • b.

    de verwerking van slib, verwijderd uit een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk niet wordt belemmerd.

Basisprincipes

Aan de zuivering van bedrijfsafvalwater liggen een aantal basisprincipes van het waterschap ten grondslag.

Voor een goed begrip is bedrijfsafvalwater gedefinieerd als de som van de volgende mogelijke waterstromen: procesafvalwater, afvalwater van huishoudelijke aard, koelwater, grondwater en hemelwater. Voor het beoordelen van de (mate van) toelaatbaarheid van de lozing van bedrijfsafvalwater op de zuiveringstechnische werken van het waterschap, hanteert het waterschap de volgende basisprincipes:

1. Het waterschap wil voldoen aan het wettelijk verplichte zuiveringsresultaat tegen de laagst mogelijke kosten voor de ingezetenen. De wettelijke verplichtingen bestaan uit lozingseisen afgeleid van het Lozingenbesluit stedelijk afvalwater, welke in een Wvo-vergunning van de rwzi zijn vastgelegd en waaraan eventueel aanvullende eisen zijn opgenomen ten behoeve van de bescherming van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater.

2. De zuiveringstaak voor afvalwater van huishoudelijke aarde impliceert, dat het waterschap het transport- en zuiveringsproces ontwerpt en dimensioneert op dit afvalwater; hierbij zal het aanbod van bedrijfsafvalwater dat qua zuiverbaarheid overeenkomt met afvalwater van huishoudelijke aard, worden meegenomen.

3. Het waterschap accepteert geen eenzijdig samengestelde bedrijfsafvalwaterlozingen zodra deze niet meer doelmatig kunnen worden verwerkt (zie voor de definitie van “doelmatige verwerkbaarheid” paragraaf 2.1).

4. Voor hemelwater en andere afvalwaterstromen , die weinig of geen verontreinigende stoffen bevatten, baseert het waterschap zich op het volgende principe “niet op riolering, tenzij een andere wijze van verwerking niet redelijkerwijs uitvoerbaar is”

(N.B.: de toetsing of een andere wijze van verwerking wel of niet redelijkerwijs uitvoerbaar is, zal door de vergunningverlener plaatsvinden aan de hand van andere criteria die buiten de scope van deze notitie vallen!).

5. De lozing van het bedrijfsafvalwater mag er niet toe leiden dat ten gevolge daarvan de lozingseisen gesteld in de Wvo-vergunning van de rwzi worden overschreden.

Methode van toetsing

De in vorige 2 paragrafen  genoemde zaken vormen de kaders waaraan de toetsingscriteria van de paragrafen 2.1 en 2.2 zijn ontleend. Deze kaders zijn toepasbaar voor alle vergunningplichtige bedrijfsafvalwaterstromen die op de zuiveringstechnische werken worden gebracht.

In eerste instantie wordt getoetst of het afvalwater in het algemeen doelmatig verwerkbaar is.

Is dat niet het geval, dan is verdere toetsing noodzakelijk gericht op de aanwezigheid van de verstorende factoren gevolgd door het stellen van voorschriften.

Dit is in onderstaande figuur schematisch weergegeven.

zie de bijlage figuren.pdf voor de betreffende figuur

2.1 Toets op doelmatige verwerkbaarheid

Onder doelmatige verwerkbaar afvalwater wordt verstaan afvalwater dat aan de criteria voldoet zoals genoemd in de tabellen vermeld in paragraaf 2.1.1 respectievelijk 2.1.2.

De toets op doelmatige verwerkbaarheid doorloopt successievelijk 2 stappen namelijk doelmatig verwerkbaar afvalwater van de lozer en verwerking influent rwzi.  Deze twee stappen vormen de eerste fase voor het doorlopen van het toetsingsschema van bijlage 1.

2.1.1 Toetsingscriteria doelmatig verwerkbaar afvalwater van de lozer

Anno 2005 zijn zuiveringstechnische werken ontworpen en gedimensioneerd op oxidatieve afbraak (CZV-en N-Kj), bezinking (zwevende stof) en de verwijdering van N-totaal en P-totaal. De ingezette technieken op een rwzi zijn voornamelijk gebaseerd op bacteriële processen. Voor deze processen zijn de verhoudingen BZV / CZV / N / P kritisch.

Voor de beoordeling of het afvalwater van een bepaalde lozer in het kader van doelmatige verwerking aanvaardbaar is wordt dit afvalwater primair getoetst aan de onderstaande verhoudingsgetallen.

Tabel

CZV / Ntot

> 7

BZV / Ntot

> 2,7

BZV / Ptot

> 10

Ntot / Ptot

> 4 en < 6

CZV / BZV

< 5

NKj -N / NO3 -N

> 10

Dikheid water (proceswater)

< 350 liter/i.e./etmaal ((CZV +4,57* N-Kj)> 400 mg/l)

De norm van 350 l / i.e. / etmaal is overgenomen uit het beleid uit 1991. 

2.1.2 Doelmatige verwerking influent RWZI

Indien uit de eerste toetsing op de doelmatige verwerkbaarheid van het afvalwater van de lozer blijkt dat het niet doelmatig verwerkbaar is, zal getoetst worden in hoeverre het influent van de rwzi onder invloed van het afvalwater van de lozer doelmatig verwerkbaar is.

Om dit te beoordelen wordt het influent getoetst aan de onderstaande algemene verhoudingsgetallen.

Tabel

CZV / Ntot

> 10

BZV / Ntot

> 3,2

BZV / Ptot

> 12

Ntot / Ptot

> 4 en < 6

CZV / BZV

< 5

(VB / VI) x 100  (1)

< 5%

(1) VB = de vracht aan NO3-N in het geloosde bedrijfsafvalwater (in kg/etmaal)

      VI = de gewenste max. vracht aan NO3 in het influent rwzi (in kg/etmaal)

              berekend als volgt:

      VI = 2 (mg NO3-N/l) /1000 x  QmaxRWA (m3/etmaal), waarbij QmaxRWA de max.

              regenwateraanvoer op de betreffende rwzi is.

Momenteel worden voor de afzonderlijke rwzi’s BasisZuiveringsPlannen (BZP’s) opgesteld waarin eerder genoemde verhoudingsgetallen per rwzi concreet worden uitgewerkt en onderbouwd. Het is de bedoeling dat te zijner tijd aan de specifieke verhoudingsgetallen per rwzi wordt getoetst. Vooralsnog worden de in bovenstaande tabel weergegeven algemene verhoudingsgetallen voor de toetsing gehanteerd.

2.2 Verstorende factoren op doelmatige werking

De doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken kan in het bijzonder door de volgende factoren worden verstoord. Deze factoren zijn hieronder genoemd en uitgewerkt.

1.Hydraulische belasting                                                                        (§2.2.1)

  • Continu belasting

  • Discontinu belasting en tijdelijke lozingen

2.Kwantitatieve belasting met stoffen                                                      (§2.2.2)

  • Continu belasting

  • Discontinu belasting en pieklozingen

3.Effect op slib                                                                                         (§2.2.3)

  • Kwaliteit

  • Kwantiteit

4.Overige verstorende stoffen                                                                 (§2.2.4)

2.2.1 Hydraulische belasting

Onder hydraulische belasting wordt verstaan: de hoeveelheid afvalwater die per tijdseenheid wordt aangeboden op de zuiveringstechnische werken. Naast het vergunningplichtige afvalwater wordt deze hoeveelheid bepaald door het aanbod aan stedelijk afvalwater wat niet vergunningplichtig is. Een grote bijdrage in het geheel wordt geleverd door nauwelijks verontreinigd water. Dit water heeft een negatieve werking op het zuiveringsrendement van de rwzi.

De negatieve effecten hebben met name betrekking op de volgende aspecten:

  • verlaging van de activiteit van de bacteriële organismen;

  • vermindering van de verblijftijd in de rwzi;

  • bevordering van de groei van een minder gewenste bacteriepopulatie ten opzichte van de gewenste populaties;

  • extra energievraag voor het verpompen en beluchten van het dunne water.

Continu belasting

Als gevolg van continu lozingen van grote hoeveelheden afvalwater kan het verwijderingsrendement zo ver terug lopen dat niet meer wordt voldaan aan lozingseisen.

De te beantwoorden vraag voor de adviseur c.q. vergunningverlener is:

Leidt continu hydraulische belasting van de lozer tot overschrijding van de voor de rwzi gestelde lozingseisen?

Discontinu belasting en tijdelijke lozingen

Met betrekking tot de discontinu belasting en tijdelijke lozingen richt deze nota zich in het bijzonder op de invloed van individuele bronneringen en grondwatersaneringen op de zuiveringstechnische werken.

Grondwatersaneringen en bronneringen nemen een deel van de hydraulische capaciteit in beslag van zuiveringstechnische werken. Ze veroorzaken daarmee een wat minder zuiveringsrendement. Bij de hiervoor meest gevoelige installaties blijkt een toename op de droog weer aanvoer van 10% al voldoende om niet meer te voldoen aan vergunningsvoorwaarden voor het te lozen effluent. Hier is 10% dus een harde grens.

De te beantwoorden vraag voor de adviseur c.q. vergunningverlener is:

Worden hydraulisch gezien de volgende grenzen overschreden:

voor gemalen: een grens van 10% van de pompcapaciteit voor de individuele bronneringen en voor grondwatersaneringen 10% van de DWA?

voor de rwzi: een grens van 10% van het theoretisch DWA voor alle gezamenlijke bronneringen en saneringen?

2.2.2 Kwantitatieve belasting met stoffen

Onder kwantitatieve belasting met stoffen wordt verstaan: het gehalte aan stoffen die aangeboden worden aan de rwzi en waarvoor deze is ontworpen. Het betreft CZV, BZV, onopgeloste bestanddelen, N-totaal en P-totaal.

Continu belasting

Zuiveringstechnische werken zijn anno 2005 ontworpen op basis van bepaalde belasting in CZV, BZV, onopgeloste bestanddelen, N-totaal en P-totaal.

De te beantwoorden vraag voor de adviseur c.q. vergunningverlener is:

Leidt de continu kwantitieve organische belasting met stoffen tot overschrijding van de voor de rwzi gestelde lozingseisen?

Discontinu belasting en pieklozingen

Als gevolg van tijdelijke lozingen en pieklozingen kan het voorkomen dat de ontwerpgrondslag van het zuiveringstechnisch werk voor een korte periode overschreden wordt waardoor een slechtere effluentkwaliteit ontstaat.

De te beantwoorden vraag voor de adviseur c.q. vergunningverlener is:

Leidt discontinue organische belasting tot overschrijding van de voor de rwzi gestelde lozingseisen?

2.2.3 Effect op slib

Zuiveringsslib wordt anno 2005 verwijderd door achtereenvolgens eventueel te vergisten, te ontwateren en te verbranden. Het verbranden van het slib geschiedt door een erkend verwerker.

Kwaliteit

Onder invloed van het aangeboden afvalwater op de rwzi kan het zuiveringsslib dat hierbij ontstaat zodanig van samenstelling worden dat het niet meer afzetbaar is onder normale condities zoals gesteld door de verwerker. Het gevolg hiervan is dat andere afzetwegen gehanteerd moeten worden welke hogere afzetkosten met zich meebrengen.

De te beantwoorden vraag voor de adviseur c.q. vergunningverlener is:

Voldoet de samenstelling van het totale slib van het betreffende zuiveringstechnische werk ten gevolge van de lozing aan de door de verwerker van het slib te stellen eisen?

Kwantiteit

Ook de hoeveelheid af te zetten slib heeft direct gevolg op de exploitatiekosten. Hoe meer af te zetten slib, hoe hoger de kosten.

De te beantwoorden vraag voor de adviseur c.q. vergunningverlener is:

Bevat het afvalwater van de lozer meer dan 35 gram per i.e. per dag?

2.2.4 Overige verstorende stoffen

Onder overige verstorende stoffen wordt verstaan: die stoffen die niet in de vorige paragrafen behandeld zijn en een negatief effect hebben op de doelmatige werking van het zuiveringstechnische werken dat wil zeggen op het transportsysteem en het systeem ter verwijdering van stoffen.

Het betreft onder andere de volgende stoffen:

  • vluchtige (organische) componenten;

  • detergenten en schuimvormende stoffen;

  • (minerale) oliën en vetten;

  • harsen;

  • zand;

  • vaste delen die leiden tot onder andere verstopping, vast slaan pompen en dicht slaan roosters;

  • organische siliciumverbindingen;

  • chemicaliën zoals antibiotica en medicijnen, ontsmettingsmiddelen e.d..

De zuiveringstechnische werken anno 2005 berusten voor een aanzienlijk deel van hun werking op bacteriële afbraakprocessen. Verstoring van deze processen doet direct schade aan de werking. Dit is reden voor een toets of nadere voorschriften moeten worden gesteld.

De te beantwoorden vraag voor de adviseur c.q. vergunningverlener is:

Is het noodzakelijk om voor deze verstorende stoffen nadere voorschriften te stellen in de vergunning ter bescherming van de zuiveringstechnische werken?

Toelichting:

Voor zover de verstoring wordt veroorzaakt door toxische effecten, geldt dat het te lozen afvalwater in een toxiciteitstest geen aantoonbare remming mag geven van bacteriële afbraakprocessen (remming < 10% in bijvoorbeeld respiratiemeting, nitrificatieremmingstest, P-opnametest).

Bijlagen

Zie bijlagen.pdf voor de inhoud van de bijlagen