Regeling vervallen per 05-03-2015

Algemene regels Keur waterschap Aa en Maas 2013

Geldend van 13-06-2014 t/m 04-03-2015

Intitulé

Algemene regels Keur waterschap Aa en Maas 2013

1. Inleiding

1.1 Algemeen

1.1.1 Keur

Het waterschap is bevoegd om nadere regels te stellen aan activiteiten die mogelijk een nadelig effect hebben op de waterhuishouding. Dit met als doel het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste. Betreffende regels zijn in de Keur vastgelegd met een aantal gebods- en verbodsbepalingen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar waterkeringen, oppervlaktewater en grondwater. De Keur van waterschap Aa en Maas is gebaseerd op de modelkeur van de Unie van waterschappen (2012).  

De gebods- en verbodsbepalingen in de Keur zijn algemeen van aard. Via een aantal algemene regels en beleidsregels zijn deze verder uitgewerkt, ten behoeve van:

  • Het beschermen tegen activiteiten die de stabiliteit van waterkeringen in gevaar brengen.

  • Het beschermen tegen activiteiten die de waterhuishoudkundige functie (wateraanvoer en -afvoer, waterbergen, waterpeilen) van het oppervlaktewatersysteem aantasten.

  • Het beschermen tegen activiteiten die een negatief effect hebben op de nagestreefde ecologische doelen.

  • Het beschermen tegen activiteiten die de grondwatervoorraad in gevaar brengen.

  • Het beschermen tegen activiteiten die het waterschap hinderen in het tegen zo laag mogelijk kosten uitvoeren van het beheer en onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen.

1.1.2 Algemene regels

Veel voorkomende werkzaamheden die onder voorwaarden kunnen worden toegestaan, reguleert het waterschap zoveel mogelijk via algemene regels. Hiermee worden tijdrovende en onnodige vergunningprocedures voorkomen.

1.1.3 Beleidsregels

Daar waar niet aan de algemene regels kan worden voldaan, bestaat de mogelijkheid een vergunning voor de werkzaamheden aan te vragen waarbij nadere regels aan de wijze van uitvoering en onderhoud kunnen worden gesteld. Om op eenduidige wijze te kunnen bepalen of en hoe een activiteit kan worden vergund, hanteert het waterschap beleidsregels.

Alhoewel bij de beleidsregels onderscheid wordt gemaakt naar waterkeringen, oppervlaktewater en grondwater wordt één integrale watervergunning verleend per activiteit. Het verlenen van een watervergunning door het waterschap ontslaat de vergunninghouder niet van de plicht om zich te houden aan overige wet- en regelgeving of van de plicht om maatregelen te nemen om te voorkomen dat derden (onevenredige) schade lijden.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 1: Relatie Keur, algemene regels en beleidsregels

1.1.4 Beschermde gebieden

Gebieden die op basis van de aan hen toegekende functies een extra waterhuishoudkundige bescherming behoeven, zijn aangemerkt als beschermde gebieden Keur. Voor deze gebieden zijn specifieke beleidsregels opgesteld. Het betreft de in tabel 1 opgenomen gebieden. Met uitzondering van de waterbergingsgebieden zijn deze gebieden opgenomen op de kaart “oppervlaktewater behorende bij de Keur”. De waterbergingsgebieden zijn opgenomen op de leggerkaart.

Tabel 1: Overzicht beschermde gebieden, inclusief de doelen die met specifieke beleidsregels worden beoogd

Beschermde gebieden

Met als doel

Beschermde gebieden waterhuishouding:

• Ecologische hoofdstructuur (verdicht)

Interne bescherming van de hydrologische randvoorwaarden voor natuurbehoud en herstel in de EHS/natte natuurparels/N2000.

Gerealiseerde ecologische verbindingszones

Bescherming van de werking van gerealiseerde ecologische verbindingszones.

Attentiegebieden

 

 

Externe bescherming van de hydrologische randvoorwaarden voor natuurbehoud en herstel in de natte natuurparels.

Zoekgebieden beekherstel en ecologische verbindingszones

Om de toekomstige meandering van beken met de functie beekherstel mogelijk te houden.

Om de toekomstige inrichting van ecologische verbindingszones mogelijk te houden.

Waterbergingsgebieden

Bescherming van de waterbergingscapaciteit in de daarvoor ingerichte gebieden.

Wijstgebieden

Hydrologische bescherming van het geohydrologische verschijnsel wijst.

Veel van de beschermde gebieden keur vinden hun oorsprong in het provinciaal beleid en zijn als zodanig ook door de provincie begrensd. Als gevolg van provinciale beleidswijzigingen kunnen hierin mutaties optreden. Het waterschap anticipeert hierop door de keurkaart aan te passen en in de tussenliggende tijd vergunningen die hierop betrekking hebben bestuurlijk te verlenen.

1.1.5 Relatie met de legger

Een legger is een door het waterschap vastgesteld register. De functie van een legger is om derden en het waterschap inzage te geven in de taken van het waterschap ten aanzien van beheer en onderhoud. De beheertaken en onderhoudsplichten van het waterschap en van derden waarop het waterschap toezicht uitoefent, zijn hierin opgenomen. Daarbij geeft de legger ook aan tot waar het regime van de Keur van toepassing is.

Legger waterkeringen

In de legger waterkeringen zijn alle waterkeringen naar vorm, afmetingen en ligging vastgelegd, inclusief de beschermingszones.

Legger oppervlaktewater

In de legger oppervlaktewater zijn de belangrijkste oppervlaktewaterlichamen naar afmetingen en ligging ruimtelijk vastgelegd, inclusief de beschermingszones die hiervoor gelden. Er wordt, gerangschikt naar afnemend belang, onderscheid gemaakt naar vier categorieën oppervlaktewaterlichamen.

Tabel 2: Overzicht categorieën waterlopen

Categorie

Omschrijving

Categorie A waterloop

Oppervlaktewaterlichamen met een maatgevende aan- en/of afvoer van meer dan 30 liter per seconde. Deze oppervlaktewaterlichamen zijn qua afmetingen en ligging, inclusief beschermingszones, vastgelegd in de legger.

Categorie B waterloop

Oppervlaktewaterlichamen met een maatgevende afvoer van minder dan 30 liter per seconde. Uitgezonderd de Categorie C waterlopen. Deze oppervlaktewaterlichamen zijn alleen qua ligging vastgelegd in de legger.

Categorie C waterloop

Oppervlaktewaterlichamen met een maatgevende afvoer van minder dan 10 liter per seconde, die slechts dienstig zijn aan één belanghebbende. Deze oppervlaktewaterlichamen zijn niet vastgelegd in de legger.

Solitaire wateren

Geïsoleerd gelegen oppervlaktewaterlichamen die niet dienen voor afvoer, aanvoer en berging van water.

Het waterschap is verantwoordelijk voor het op orde houden van de categorie A waterlopen, en wel op de wijze zoals deze zijn vastgelegd in de legger. In de Keur en de bijbehorende regels wordt ook onderscheid gemaakt naar deze vier categorieën waterlopen. Gelet op het waterhuishoudkundig belang zijn de regels voor de categorie A waterlopen het meest stringent. Aan werkzaamheden in en rond categorie C waterlopen zijn slechts beperkt eisen gesteld.

1.1.6 Waterkwaliteitsaspecten

Het waterschap toetst werkzaamheden van derden met deze beleidsregels uitsluitend op de stabiliteit van de waterkeringen, waterhuishoudkundige en ecologische effecten op het watersysteem, effecten op de grondwatervoorraad en de consequenties voor beheer en onderhoud daarvan. De invloed van werkzaamheden van derden op de waterkwaliteit wordt op basis van de Waterwet en bijbehorende Algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s) getoetst en valt daarmee buiten het bereik van deze beleidsregels.

1.1.7 Eigen werkzaamheden

Met de Keur, de bijbehorende algemene regels en beleidsregels en de legger, reguleert het waterschap uitsluitend activiteiten van derden. Als waterbeheerder voert het waterschap echter zelf ook veel werkzaamheden in en rond het watersysteem uit. De reguliere beheermaatregelen die het waterschap uitvoert, zijn bedoeld er voor te zorgen dat de waterstaatswerken op de afmetingen blijven zoals die zijn vastgesteld in de legger. Voor al deze werkzaamheden geldt er geen meldplicht of vergunningplicht. Wel houdt het waterschap zich zelf ook aan de regels zoals wij die aan derden stellen. Door nieuwe ambities of functiewijzigingen moet het watersysteem soms aangepast worden. Dergelijke aanpassingen doet het waterschap door middel van een projectplan. Belanghebbenden kunnen tegen deze plannen bezwaar maken.

1.1.8 Recreatie en sportvisserij

De Keur, algemene regels en beleidsregels gericht op oppervlaktewaterlichamen zijn het juridisch instrumentarium waarmee het waterschap bestuursrechtelijk de waterbeheerbelangen voor het watersysteem beschermt. Veel van de categorie A-waterlopen zijn in eigendom van het waterschap evenals de werkpaden die langs veel van deze oppervlaktewaterlichamen aanwezig zijn. De belangen van het waterschap als eigenaar worden beschermd via het privaatrechtelijke spoor. Dit is vastgelegd in de nota ‘Recreatief medegebruik’. Eisen met betrekking tot sportvisserij zijn vastgelegd in huurovereenkomsten.

1.1.9 Vaarweg- en nautisch beheer

Het vaarwegbeheer en het nautisch beheer worden in principe tot de reguliere waterbeheertaken van het waterschap gerekend. Voor de provinciale vaarwegen is in de Verordening water van de provincie Noord-Brabant aangeven wie vaarweg- en nautisch beheerder is. Daar waar het vaarwegbeheer een duidelijke verzwaring van taken betekent heeft in het verleden besluitvorming plaatsgevonden om een vaarweg- en nautisch beheerder aan te wijzen. Voor de wateren in de gemeenten 's Hertogenbosch en Helmond is de gemeente dit. Op basis van de Scheepsvaartverkeerswet heeft het waterschap een verkeersbesluit vaarwegen genomen waarin regels zijn opgenomen voor het varen op onze oppervlaktewaterlichamen. Vaaractiviteiten van derden worden aan deze regels getoetst. Waar bij activiteiten rekening moet worden gehouden met vaaractiviteiten, is dat opgenomen in deze beleidsregels.

Op basis van de Scheepsvaartverkeerswet heeft het waterschap een Verkeersbesluit vaarwegen genomen waarin regels zijn opgenomen voor het varen op onze oppervlaktewaterlichamen. Vaaractiviteiten van derden worden aan deze regels getoetst. Waar bij activiteiten rekening moet worden gehouden met vaaractiviteiten, is dat opgenomen in deze algemene regels.

1.2 Leeswijzer

Dit document bevat de algemene regels die op grond van artikel 3.12 van de Keur zijn gesteld. Daarnaast bevat dit document enkele vrijstellingen, welke niet meldplichtig zijn. Het document is opgebouwd uit drie hoofdstukken met daaronder de gestelde algemene regels.

  • Hoofdstuk 2 geeft algemene informatie hoe een melding kan worden ingediend.

  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels (en vrijstellingen) die gelden voor werken en handelingen in, op, onder of nabij oppervlaktewaterlichamen.

  • Hoofdstuk 4 gaat in op waterkeringen en

  • hoofdstuk 5 bevat de algemene regels en vrijstellingen met betrekking tot grondwater.

Opgemerkt wordt dat het onderdeel grondwater met de drie Brabantse waterschappen is vastgesteld en om die reden lay-out technisch verschilt van de overige hoofdstukken.  

2. Algemeen

2.1 Het doen van een melding

Degene die een werk wil uitvoeren dat valt onder een of meer van in dit stuk gestelde algemene regels meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bestuur. Als u de melding juist en volledig hebt gedaan, kunnen de werkzaamheden na de ontvangst van een schriftelijke akkoordverklaring uitgevoerd worden na het verstrijken van 4 weken.

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO-water) worden ingediend. Het OLO-water is te bereiken via www.omgevingsloket.nl. Hierbij worden ook de noodzakelijke bijlagen aangegeven.

In de algemene regels in dit stuk zijn bij bepaalde zaken aanvullende indieningsvereisten gesteld. Dit is vermeld bij de betreffende algemene regel.

Op www.omgevingsloket.nl is ook een vergunning check te vinden. Met het doorlopen van deze tool kunt u bepalen of er een vrijstelling, een meld plicht of een vergunning plicht geldt voor de aan te vragen handeling(en). Na het doorlopen van deze check kunt u een aanvraag/meldingsformulier samenstellen en indienen. Dit kan zowel op papier als digitaal.

Een uit te voeren meldplichtige handeling dient binnen 3 jaar na toestemming tot uitvoering te worden gebracht.

2.2 Indieningsvereisten

In hoofdstuk 6 van de Waterregeling is bepaald welke gegevens moeten worden aangeleverd bij de aanvraag van een watervergunning. Er is onderscheid gemaakt tussen algemene indieningsvereisten en specifieke indieningsvereisten per activiteit. Voor het doen van een melding worden de algemene indieningsvereisten, zoals in artikel 6.19 van de Waterregeling, voor zover deze van toepassing kunnen zijn, van toepassing verklaard.

Bij het schrijven van dit stuk zijn de volgende indieningsvereisten opgenomen:

  • a.

    de naam, het adres, de woonplaats en het telefoonnummer van de aanvrager, alsmede het e-mailadres van de aanvrager, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

  • b.

    de geografische aanduiding van de locatie waar de handeling wordt verricht, met behulp van:

    • 1°.

      een situatietekening,

    • 2°.

      een kaart met een functionele schaal die is voorzien van een noordpijl en waarop de ligging van de locatie ten opzichte van de omgeving is aangegeven,

    • 3°.

      foto’s, of

    • 4°.

      andere geschikte middelen;

  • c.

    een omschrijving van de aard, de omvang, de reden en het doel van de voorgenomen handeling;

  • d.

    een beschrijving van de aard en omvang van de gevolgen van de handeling, voor zover die gevolgen relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag;

  • e.

    de periode waarvoor vergunning wordt gevraagd;

  • f.

    indien de handeling wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager: zijn naam, adres, woonplaats en telefoonnummer, alsmede zijn e-mailadres;

  • g.

    indien de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: zijn naam, adres, woonplaats en telefoonnummer, alsmede het e-mailadres van de gemachtigde indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend.

2.3 Maatwerkvoorschrift

Op grond van artikel 3.12, derde lid van de Keur kan het bestuur maatwerkvoorschriften stellen met het oog op de bescherming van het watersysteem.

Een maatwerkvoorschrift is een voorschrift dat het bevoegde gezag, in dit geval het waterschap, ter nadere invulling van de algemene regels kan opleggen. Met een maatwerkvoorschrift kan ook een voorschrift worden voorgeschreven dat - binnen bepaalde grenzen - strenger of soepeler is dan de algemene regel.

2.4 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is niet van toepassing op de algemene regels en vrijstellingen onder hoofdstuk 5 Grondwater.

  • 1.

    Indien voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een werk, bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van dit besluit een vergunning krachtens artikel 3.1 van de Keur in werking was, worden de voorschriften van die vergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.12, derde lid, van de Keur.

  • 2.

    Indien voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een werk, bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van dit besluit een vergunning is aangevraagd en nog niet op die aanvraag is beslist, wordt die aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 3.

    Een watervergunning die verleend is, maar nog niet van kracht is voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel melding plichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

3. Algemene regels oppervlaktewaterlichamen

3.1 Werken in C waterlopen

Artikel 1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van de Keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een werk in een oppervlaktewaterlichaam categorie C voor zover het werk niet wordt aangelegd, behouden of verwijderd in een waterkering.  

Artikel 2 Overgangsrecht

Indien voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een werk, als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van dit besluit een vergunning krachtens artikel 3.1 van de Keur in werking was, worden de voorschriften van die vergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.12, derde lid, van de Keur.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.1, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Motivering van de algemene regel

Het aanleggen, verwijderen of behouden van een werk in een oppervlaktewaterlichaam categorie C heeft een zeer gering effect op de waterhuishouding. Voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een zodanig werk is geen vergunning op grond van artikel 3.1, eerste lid van de Keur vereist en hoeft ook geen melding te worden gedaan.

De relatie met het Burgerlijk Wetboek. Bij het aanleggen, verwijderen of behouden van een werk in een oppervlaktewaterlichaam categorie C zijn niet alleen de Waterwet en Keur van toepassing. Degene die een werk aanlegt, verwijdert of behoudt op basis van deze algemene regel moet zich nog steeds houden aan de wettelijke verplichtingen die gelden op grond van het Burgerlijk Wetboek. De algemene regels ontslaan een initiatiefnemer niet van deze wettelijke plichten. Deze plichten houden in de eerste plaats in dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen door wijziging te brengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over zijn erf stromend water of van het grondwater, dan wel door gebruik van water dat zich op zijn erf bevindt en in open gemeenschap/verbinding staat met het water op eens anders erf.

Mocht zich deze situatie voordoen dan hebben de bovenliggende eigenaren de mogelijkheid om, bij de burgerlijke rechter, te eisen dat dit onrechtmatig handelen meteen wordt beëindigd.

In de tweede plaats bevat Burgerlijk Wetboek Boek 5 nadere bepalingen over watergangen die dienen als erfscheiding en wat buren wel of niet van elkaar moeten dulden. Het Burgerlijk Wetboek is dan ook een zeer adequaat middel voor perceeleigenaren om, in geval van aantasting van hun rechten, via de burgerlijke rechter, die rechten af te dwingen. Er wordt daarom geen gebruik gemaakt van het stellen van nadere voorwaarden in een algemene regel voor de bescherming voor de belangen van perceeleigenaren. Immers, daarvoor ontbreken in het algemeen de waterhuishoudkundige redenen voor en deze belangen zijn afdoende via het Burgerlijk Wetboek (privaatrecht) gewaarborgd.

3.2 Activiteiten in de waterbodem uitvoeren

Artikel 1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van de Keur, voor het uitvoeren van werkzaamheden ten behoeve van onderhoud in de waterbodem van een oppervlaktewaterlichaam categorie B en C.

Artikel 2 Voorwaarden

Degene die onderhoudswerkzaamheden in de waterbodem uitvoert als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    voert deze niet uit in de waterkering of de bijbehorende beschermingszone;

  • b.

    waarbij er geen sprake is van herprofileren van het oppervlaktewaterlichaam.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.1, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Begripsbepaling

Herprofileren: heeft betrekking op het (opnieuw) in het oorspronkelijke profiel brengen van een waterloop. Herprofileren is vooral van toepassing voor stromende wateren waarbij erosie het profiel langzaam aantast.

Baggeren : heeft betrekking op het periodiek verwijderen van de baggeraanwas in oppervlaktewaterlichamen. Bagger bestaat uit afgestorven organisch materiaal en bodemdeeltjes die bij lage stroomsnelheden zijn gesedimenteerd.

Motivering van de algemene regel

Baggeren van een watergang gebeurt meestal om de watergang op het gewenste profiel te houden. Het gewenste profiel van categorie A waterlopen staat in de legger van het waterschap.

Baggeren kan echter ook een "saneringsmaatregel" zijn: het verwijderen van verontreinigde baggerspecie om de chemische of ecologische kwaliteit van het watersysteem te verbeteren. Voor categorie B en C voert het waterschap het onderhoud niet uit. Daarnaast zijn kwaliteitsaspecten gereguleerd in het Besluit bodemkwaliteit en/of de Waterwet.

Bij grote ingrepen, zoals herprofilering of graven van oppervlaktewaterlichamen, is deze vrijstelling niet van toepassing.

3.3 Beplanting aanbrengen of verwijderen

Artikel 1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van de Keur, voor het aanbrengen en behouden van gras of eenjarige gewassen in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2 Voorwaarden

Degene die gras of eenjarige gewassen in de beschermingszone aanbrengt of behoudt als bedoeld in artikel 1:

  • c.

    houdt met diepere grondbewerkingen (dieper dan 15 centimeter) 1 meter gemeten vanaf de insteek vrij, zodat het talud niet kan afschuiven, en;

  • d.

    dicht ploegvoren en andere diepe geulen zodat het onderhoud ongehinderd kan plaatsvinden.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.1, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Begripsbepaling

Eenjarig gewas: een gewas dat zijn levenscyclus voltooit van kieming tot zaad binnen één jaar. De plant sterft na de zaadzetting af of wordt voor die tijd geoogst.

Eenjarige plant: een plant die zijn levenscyclus voltooit van kieming tot zaad binnen één jaar. De plant sterft na de zaadzetting af, zoals bij zomertarwe of gaat aan het eind van het jaar dood.

Diepere grondbewerkingen: bewerkingen die dieper in de grond doorwerken dan 30 centimeter, gemeten vanaf het maaiveld. Dit omvat over het algemeen bijvoorbeeld het ploegen.

Motivering van de algemene regel

Het aanbrengen en behouden van gras of eenjarige gewassen heeft een zeer gering effect op het oppervlaktewaterlichaam. Voor het aanbrengen en behouden van eenjarige gewassen binnen de beschermingszones van een oppervlaktewaterlichaam is geen vergunning op grond van artikel 3.1, eerste lid van de Keur vereist en hoeft ook geen melding te worden gedaan.

3.4 Beschoeiing (oeververdediging) plaatsen

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van de Keur is vereist, voor het voor aanleggen, verwijderen of behouden van een beschoeiing, voor zover deze:

  • a.

    niet wordt aangelegd, verwijderd of behouden in de waterkering of de bijbehorende beschermingszone;

  • b.

    wordt aangelegd, verwijderd, of behouden in een oppervlaktewaterlichaam categorie B als aangewezen in de legger;

  • c.

    maximaal 0,3 m boven gemiddelde waterlijn eindigt, en;

  • d.

    het bestaande doorstroomprofiel van het oppervlaktewaterlichaam niet wijzigt.

Artikel 2 Voorschriften

Degene die een beschoeiing aanlegt, verwijdert, of behoudt als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    werkt de beschoeiing gronddicht af, zodat geen grond of aangevuld materiaal vanachter de beschoeiing in het oppervlaktewaterlichaam kan komen;

  • b.

    brengt voor het bekleden van het talud gras aan (hetzij door inzaaien, hetzij door gebruik te maken van spitzoden), voor taludbescherming bij de in- en uitstroomopeningen van duikers is tevens beton toegestaan, zonder dat losse tegels, sierstenen en vergelijkbare materialen zijn gebruikt;

  • c.

    sluit de beschoeiing geheel aan op een eventueel reeds aanwezige beschoeiing, voor zover het vorm en afmetingen betreft;

  • d.

    legt bij vervanging van de beschoeiing, de nieuwe beschoeiing aan op dezelfde locatie (dus niet voor of achter de oude beschoeiing);

  • e.

    legt de beschoeiing strak langs de oeverlijn aan, zodat hij niet vervormt of voorover wijkt;

  • f.

    brengt de beschoeiing loodrecht aan, zodat het verzakken van het talud wordt voorkomen;

  • g.

    belemmert de waterdoorvoer niet;

  • h.

    voorkomt beschadigingen of verzakkingen van de beschoeiing, het talud of maaiveld, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer;

  • i.

    gebruikt deugdelijk en niet uitlogend materiaal voor de beschoeiing;

  • j.

    brengt het oppervlaktewaterlichaam terug op de afmetingen zoals vastgelegd in de legger bij verwijdering van de beschoeiing, bij afwezigheid van afmetingen in de legger geldt het oorspronkelijke doorstroomprofiel, en

  • k.

    wijzigt of verwijdert de beschoeiing op eigen kosten en op eerste aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Artikel 3 Melding

Degene die een beschoeiing aanlegt of verwijdert als bedoeld in artikel 1, meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.1, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Beschoeiing: constructie in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen. Voorbeelden hiervan zijn beschoeiingen, bestaande uit een aan één gesloten rij palen of planken en betuiningen.

Uitlogend materiaal: vast materiaal waaruit langzaam de daarin gebonden stoffen kunnen oplossen in lucht of in water. Voorbeelden hiervan zijn gecreosoteerd of gewolmaniseerd hout.

Profiel: breedte en diepte van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger of Keurkaart.

Oeverlijn: snijlijn van het wateroppervlak op het peil met de oever.

Motivering van de algemene regel

Het aanbrengen van oeverbeschermende beschoeiingen betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in of langs het oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

De toepassing van een oeverbeschermende beschoeiing verdraagt zich in het algemeen niet met een natuurfunctie, omdat de beschoeiing geen natuurlijke overgang creëert tussen oever en water. De beschoeiing wordt daarom niet toegepast waar een natuurfunctie is toegekend. De locatie van natuurfuncties is aangegeven op de legger/ Keurkaart/ kaart in het Waterbeheersplan.

Daar waar toepassing van een beschoeiing wel is toegestaan wordt deze strak langs de oeverlijn geplaatst, zodat er geen verzakkingen of verplaatsingen kunnen optreden. Om te voorkomen dat grond vanachter de beschoeiing in het oppervlaktewaterlichaam komt, wordt een gronddicht doek toegepast. Wanneer de beschoeiing aansluit op een bestaande beschoeiing langs een naburig perceel, wordt de beschoeiing aansluitend op deze beschoeiing geplaatst en qua vorm en afmeting gelijk gehouden. Het verplaatsen van de beschoeiing kan worden voorkomen bij niet-verankerde beschoeiingen door twee derde van de totale lengte van de gebruikte palen of delen in de vaste bodem te slaan.

Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

3.5 Brug aanleggen, wijzigen of verwijderen

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van de Keur, is vereist voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een brug voor zover deze:

  • a.

    niet wordt aangelegd, behouden of verwijderd in een waterkering;

  • b.

    wordt aangelegd, verwijderd, of behouden in een oppervlaktewaterlichaam categorie B als aangewezen in de legger;

  • c.

    niet wordt aangelegd in een oppervlaktewaterlichaam gelegen in de beschermde gebieden Keur als aangewezen in de legger of Keurkaart;

  • d.

    wordt aangelegd op minimaal 10 meter van een naastgelegen werk;

  • e.

    wordt aangelegd met een maximale breedte van 12 meter;

  • f.

    dient ter ontsluiting van particuliere percelen of onderdeel uitmaakt van een infrastructurele route;

  • g.

    met toestemming van de wegbeheerder wordt aangelegd indien het gaat om een brug ter ontsluiting naar de openbare weg, en

  • h.

    wordt geplaatst conform principetekeningen nummers (nog te maken en in te voeren).

Artikel 2 Voorschriften

Degene die een brug aanlegt, verwijdert, of behoudt als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    plaatst de pijlers van de brug niet in het oppervlaktewaterlichaam;

  • b.

    tast de stabiliteit van de oevers niet aan met de brughoofden;

  • c.

    voorziet de taluds onder de brug en tot 2 meter aan weerszijden hiervan van beschoeiing/ een steenzetting / beton of een gelijkwaardige taludverdediging;

  • d.

    belemmert de waterdoorvoer niet;

  • e.

    is onderhoudsplichtig voor het water (inclusief taluds) onder de brug;

  • f.

    voorkomt beschadigingen of verzakkingen van de brug die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer;

  • g.

    gebruikt deugdelijk en niet uitlogend materiaal voor de brug;

  • h.

    brengt het oppervlaktewaterlichaam terug op de afmetingen zoals vastgelegd in de legger bij verwijdering van de brug, en

  • i.

    wijzigt of verwijdert de brug op eigen kosten en op eerste aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Artikel 3 Melding

Degene die een brug aanlegt of verwijdert als bedoeld in artikel 1, meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.1, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Brug: werk over een oppervlaktewaterlichaam dat bedoeld is voor de doorgang van een perceel aan de ene kant van het oppervlaktewaterlichaam naar een perceel aan de andere kant van het oppervlaktewaterlichaam.

Insteek: snijlijn van het bovenwatertalud met het aangrenzende maaiveld.

Peil: in het peilbesluit vastgesteld referentiepeil, bij het ontbreken van een peilbesluit geldt het normaal aangehouden peil.

Motivering van de algemene regel

Het aanbrengen van bruggen over de oppervlaktewaterlichamen categorie B betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Voor oppervlaktewaterlichamen categorie C geldt de algemene vrijstelling voor werken (zie algemene regel nummer 1). Voor het aanleggen, verwijderen of behouden van bruggen in oppervlaktewaterlichamen categorie A blijft maatwerk noodzakelijk. Het aanbrengen van een brug in een dergelijk oppervlaktewaterlichaam valt dan ook niet onder deze algemene regel.

Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

3.6 Dam met duiker aanleggen, wijzigen of verwijderen

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van de Keur is vereist, voor het aanleggen, vervangen, verlengen, verwijderen of behouden van een dam met duiker voor zover deze:

  • a.

    wordt aangelegd, vervangen, verwijderd, of behouden in een oppervlaktewaterlichaam categorie B als aangewezen in de legger;

  • b.

    wordt aangelegd op minimaal 10 meter van een ander kunstwerk;

  • c.

    wordt aangelegd op minimaal 20 meter van een eventuele stuw;

  • d.

    wordt aangelegd zonder knikpunten of bochten;

  • e.

    het (kadastrale) perceel (redelijkerwijs) niet anders is of kan worden ontsloten en de dam met duiker niet bedoeld is voor een andere functie dan perceelsontsluiting en;

  • f.

    voldoet aan de volgende maatvoeringen:

    Onderdeel

    Beschrijving / maatvoering

    type duiker

    rond

    lengte duiker

    maximaal 12,5 meter

    Minimale diameter landelijk gebied

    Gelijk aan eerst naastgelegen bovenstroomse duiker met een minimale diameter van 0,3 meter

    Minimale diameter stedelijk gebied

    Gelijk aan eerst naastgelegen bovenstroomse duiker met een minimale diameter van 0,5 meter

    binnenonderkant van de duiker

    0,05 m onder de waterbodem

    uitsteeklengte buiten dam

    maximaal 0,15 meter

Artikel 2 Voorschriften

Degene die een dam met duiker aanlegt, verwijdert of behoudt als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    legt de duiker zo aan dat de as in het midden van het oppervlaktewaterlichaam ligt;

  • b.

    voorziet verbindingen tussen duikerelementen van een waterdichte afdichting;

  • c.

    verlengt een duiker tot een totale lengte van maximaal 12,5 meter;

  • d.

    onderhoudt de werken in goede staat, wat in ieder geval inhoudt dat beschadigingen of verzakkingen direct dienen te worden hersteld, al dan niet op aanzeggen van het bestuur;

  • e.

    werkt het talud van de dam met duiker af met stapelzoden, graszaad of een beschoeiing zodat het talud voldoende stevigheid krijgt;

  • f.

    werkt het talud van de dam met duiker af onder een helling van minimaal 1:1,5;

  • g.

    beschermt de uiteinden van de duiker tegen beschadigingen door mechanisch onderhoud;

  • h.

    brengt bij het verwijderen van een dam met duiker het oppervlaktewaterlichaam terug op de afmetingen die gelijk zijn aan het aansluitend profiel boven- en benedenstrooms;

  • i.

    verwijdert bij (gedeeltelijk) vervanging van een duiker, de oude duiker volledig;

  • j.

    houdt (het doorstroomprofiel van) de dam met duiker in stand;

  • k.

    past beton, of een gelijkwaardig materiaal toe, behalve in veengebieden, waar kan worden volstaan met rotvrij, niet uitlogend materiaal;

  • l.

    voorziet de uiteinden van de duiker van frontmuren van rotvrij, niet-uitlogend materiaal, geplaatst op een deugdelijke fundatie, en

  • m.

    maakt de aanvulling van de dam, tussen de frontmuren van schone grond of zand conform het Besluit Bodemkwaliteit (www.bodemplus.nl).

Artikel 3 Melding

Degene die een dam met duiker aanlegt of verwijdert als bedoeld in artikel 1, meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.1, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Bergingscapaciteit: het volume water dat geborgen kan worden tussen het streefpeil en het aanvaardbaar hoogste peil.

Duiker: een kokervormige constructie die is bedoeld om oppervlaktewaterlichamen met elkaar te verbinden.

Motivering van de algemene regel

Het aanleggen, behouden of verwijderen van een (dam met)duiker in oppervlaktewaterlichamen B betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Bij het plaatsen van een dam met duiker treedt er vernauwing op van het betreffende oppervlaktewaterlichaam, waardoor de doorstroming vermindert. Er wordt dan ook terughoudend omgegaan met het toestaan van dammen met duikers. Een brug heeft de voorkeur boven een duiker. Er worden voorwaarden gesteld aan de afmetingen van de duiker en het aantal dammen met duikers per perceel, om de afwatering van het gebied waarbinnen het oppervlaktewaterlichaam zich bevindt te garanderen.

Wanneer het oppervlaktewaterlichaam waarin een dam met duiker wordt geplaatst, verlengd (gedeeltelijk) of vervangen niet in uw eigendom is, dient u privaatrechtelijk toestemming te hebben van de eigenaar van deze percelen. Wanneer een dam met duiker wordt aangelegd of verlengd ten behoeve van een ontsluiting naar de openbare weg dient toestemming te worden gevraagd aan de wegbeheerder.

Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

3.7 Kabels of leidingen aanleggen

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van de Keur is vereist, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van kabels of leidingen onder of boven een oppervlaktewaterlichaam of in een bijbehorende beschermingszone, voor zover:

  • a.

    niet wordt aangelegd, behouden of verwijderd in een waterkering, tenzij de algemene regel kabels en leidingen voor waterkeringen ook gevolgd wordt;

  • b.

    niet wordt aangelegd, behouden of verwijderd in een zoekgebied beekherstel en ecologische verbindingszone zoals aangegeven op de keurkaart oppervlaktewater;

  • c.

    de kabels of leidingen worden aangelegd, verwijderd, of behouden in een oppervlaktewaterlichaam, zowel categorie A en B zoals aangewezen in de legger;

  • d.

    de druk in de leiding niet groter is dan 10 bar;

  • e.

    de diameter van de leiding (buis) niet groter is dan 1 meter;

  • f.

    de spanning op de kabel niet hoger is dan 110 kV;

  • g.

    bij aanleg van de kabel of leiding evenwijdig aan het oppervlaktewaterlichaam of de bijbehorende beschermingszone de afstand tussen de ontgraving en de insteek van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 1 meter bedraagt;

  • h.

    bij een gestuurde boring waarbij een oppervlaktewaterlichaam categorie B wordt gekruist, de kabels of leidingen tenminste 0,50 meter onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam worden aangelegd;

  • i.

    bij een gestuurde boring waarbij een oppervlaktewaterlichaam categorie A of de bijbehorende beschermingszone wordt gekruist, de kabels of leidingen tenminste 2 meter onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam worden aangelegd;

  • j.

    bij aanleg van kabels en leidingen waarbij het oppervlaktewaterlichaam of de bijbehorende beschermingszone wordt gekruist, de kabels en leidingen tenminste 1 meter uit de insteek en 2 meter onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam worden aangelegd;

  • k.

    de kabel, buis of leiding trekvast is of uit één stuk, en

  • l.

    de kabel, buis of leiding onder een beschermingszone voldoende draagkracht bezit voor het dragen van machines ten behoeve van onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam, met een minimale gronddekking van 0,50 meter.

Artikel 2 Voorschriften

Degene die kabels of leidingen aanlegt, verwijdert, of behoudt als bedoeld in artikel 1:

a. beïnvloedt tijdens het aanleggen of verwijderen van kabels of leidingen de stabiliteit van de taluds niet negatief;

b. vult direct na het aanleggen van de kabel of leiding de ontgraving aan;

c. belemmert de aan- en afvoer van water niet;

d. treft, in geval van breuk of lekkage van een leiding, maatregelen om verdergaande lekkage te voorkomen;

e. legt de kabels en leidingen aan volgens de NEN-normen 3650 en 3651;

f. herstelt direct en volledig de gevolgen van een opbarsting. Het optreden van een opbarsting wordt onmiddellijk gemeld bij de toezichthouder, aanwijzingen van de toezichthouder dienen te worden opgevolgd, en;

g. verwijdert kabels en leidingen die buiten gebruik worden gesteld, waarbij het talud en de bodem van het oppervlaktewaterlichaam en bijbehorende beschermingszone worden hersteld, met inbegrip van de taludbegroeiing.

Artikel 3 Melding

Artikel 3 Melding

Degene die kabels of leidingen aanlegt of verwijdert in een oppervlaktewaterlichaam categorie A als bedoeld in artikel 1, meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag.

Degene die kabels of leidingen aanlegt of verwijdert in een oppervlaktewaterlichaam categorie B als bedoeld in artikel 1, hoeft dit niet te melden.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.1, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

(Druk- of pijp)leidingen: alle leidingen die geen lozingswerk zijn, dat wil zeggen, niet in open verbinding staan met oppervlaktewater.

Gestuurde boring: een sleufloze boortechniek waarbij obstakels zoals oppervlaktewater diep onder het maaiveld kunnen worden gepasseerd.

Insteek: snijlijn van het bovenwatertalud met het aangrenzende maaiveld.

Kabel: transportmedium, veelal voor elektriciteit of communicatie, zonder holle ruimte. Leidingen met een diameter van maximaal 40 mm die gebruikt worden voor (glasvezel)kabels worden beschouwd als een kabel.

Motivering van de algemene regel

Het leggen van kabels en leidingen onder of over oppervlaktewaterlichamen en hun beschermingszone komt zeer veel voor. Het gebeurt veelal door gespecialiseerde bedrijven in opdracht van nutsbedrijven. Algemene regels borgen de waterstaatkundige belangen voldoende. Voor oppervlaktewaterlichamen categorie C geldt de algemene vrijstelling voor werken (zie algemene regel nummer 1).

Het kan voorkomen dat waterschappen oppervlaktewaterlichamen hebben aangewezen waar altijd een vergunning voor het leggen van kabels of leidingen moet worden aangevraagd. Waterschap Aa en Maas heeft dit nog niet gedaan. Men kan dan denken aan oppervlaktewaterlichamen met een natuurfunctie waarin het waterschap ruimte heeft gereserveerd voor toekomstige ontwikkelingen, zoals de aanleg van een plas- drasoever. Deze ontwikkelingen kunnen belemmerd worden door de aanwezigheid van een ondergrondse kabel of leiding. Een ander voorbeeld is gebieden met een verhoogd risico op opbarsting of wegzijging. Bij gevaar voor opbarsting is de kweldruk zo groot dat deze spontaan tot boven het maaiveld kan rijzen als de ondoorlatende (klei)laag in de ondergrond wordt doorsneden. Bij gevaar voor wegzijging is er juist gevaar voor uitdroging als de ondoorlatende laag die voorkomt dat grondwater dieper wegzakt, doorsneden wordt.

Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden in categorie A oppervlaktewaterlichamen in verband met het onderhoud. Om deze reden is de meldplicht voor categorie A oppervlaktewaterlichamen in deze algemene regel opgenomen. Voor categorie B oppervlaktewaterlichamen geldt dat de kabels en leidingen al gemeld dienen te worden conform de Klic-melding. Omdat het waterschap deze oppervlaktewaterlichamen niet zelf onderhoudt geef dit voldoende borging voor de waterhuishoudkundige belangen.

3.8 Ligplaats innemen

Ten behoeve van ligplaatsen is geen specifieke algemene regel gesteld. Getoetst wordt aan de algemene regel 3.12 Steiger of vlonder bouwen, wijzigen of verwijderen.

3.9 Natuur ontwikkelen of inrichten

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van de Keur is vereist, voor het aanleggen of behouden van een natuurvriendelijke oever, voor zover:

  • a.

    deze wordt aangelegd, verwijderd, of behouden langs een oppervlaktewaterlichaam categorie B als aangewezen in de legger, of de bijbehorende beschermingszone;

  • b.

    bij vrij afwaterende oppervlaktewaterlichamen het natte oppervlak bij gemiddeld zomerpeil niet toeneemt, en

  • c.

    indien alleen het talud wordt aangepast tot een natuurvriendelijke oever, het talud wordt aangelegd met een helling van minimaal 1:3.

Artikel 2 Voorschriften

Degene die een natuurvriendelijke oever aanlegt of behoudt als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    legt de natuurvriendelijke oever aan zodat de afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam, zoals vastgelegd op de legger niet worden verkleind;

  • b.

    voorziet de vooroever om de 25 meter van een opening van 1 meter breed, en;

  • c.

    legt eventuele aanwezige kabels en leidingen voorafgaand aan het aanleggen van de natuurvriendelijke oever minimaal 1 meter uit het te realiseren profiel.

Artikel 3 Melding

Degene die een natuurvriendelijke oever aanlegt als bedoeld in artikel 1, meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.1, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Peil: in het peilbesluit vastgesteld referentiepeil

Profiel: breedte en diepte van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger of Keurkaart.

Natuurvriendelijke oever: oever die zo is aangelegd dat het niet alleen dient om de afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam te waarborgen, maar ook om landschappelijke en ecologische functies te versterken. Het draagt zo ook bij aan de vervulling van maatschappelijke functies van watersystemen. Er worden twee varianten onderscheiden:

  • 1.

    plas-drasoever;

  • 2.

    flauwe oever.

Motivering van de algemene regel

Natuurvriendelijke oevers zijn oevers waar uitdrukkelijk rekening gehouden wordt met natuur, landschap en ecologie. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

3.10 Oppervlaktewaterlichaam dempen

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van de Keur is vereist, voor het dempen van een oppervlaktewaterlichaam voor zover:

  • a.

    het een oppervlaktewaterlichaam categorie C betreft, welke niet op de legger staat;

  • b.

    het dempen niet plaatsvindt in de waterkering of de bijbehorende beschermingszone;

  • c.

    het dempen van een oppervlaktewaterlichaam gelegen in een peilbesluitgebied vooraf volledig wordt gecompenseerd in een nieuw te graven oppervlaktewaterlichaam of het verbreden van een bestaand oppervlaktewaterlichaam waarbij het bergend vermogen binnen het peilbesluitgebied gelijk blijft;

  • d.

    het dempen van een oppervlaktewaterlichaam categorie C buiten peilbesluitgebieden behoeft niet te worden gecompenseerd;

  • e.

    door het dempen andere oppervlaktewaterlichamen niet worden afgesloten van het watersysteem.

Artikel 2 Voorschriften

Degene die dempt als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    graaft indien de demping gelegen is in een peilbesluitgebied voorafgaand aan of gelijktijdig met het dempen van het bestaande oppervlaktewaterlichaam een nieuw oppervlaktewaterlichaam met hetzelfde oppervlak als het gedempte oppervlaktewaterlichaam in hetzelfde (peil)gebied;

  • b.

    houdt bij het nieuw te graven C oppervlaktewaterlichaam een taludverhouding van minimaal 1:1,5 aan, en;

  • c.

    sluit het nieuw gegraven oppervlaktewaterlichaam aan op het watersysteem na overleg met de toezichthouder.

Artikel 3 Melding

Degene die dempt binnen peilbesluitgebieden als bedoeld in artikel 1, meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag. Degene die een oppervlaktewaterlichaam categorie C buiten peilbesluitgebieden dempt, hoeft dit niet te melden.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.1, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Bergingscapaciteit: het volume water dat geborgen kan worden tussen het streefpeil en het aanvaardbaar hoogste peil.

Peilbesluitgebieden: gebieden waarbinnen het waterschap een peilbesluit heeft genomen.

Motivering van de algemene regel

Het dempen van een oppervlaktewaterlichaam, categorie C, betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Verschillende sloten liggen langs waterkeringen. Deze sloten hebben een belangrijke functie voor de afvoer van kwelwater, hemelwater, dat afkomstig is van het dijklichaam. Om deze afvoer te waarborgen is het niet toegestaan deze sloten te dempen

.

Voor het graven van het nieuwe oppervlaktewaterlichaam wordt verwezen naar de algemene regel graven oppervlaktewaterlichaam

Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

De relatie met het Burgerlijk Wetboek.

Bij het dempen van een oppervlaktewaterlichaam zijn niet alleen de Waterwet en Keur van toepassing. Degene die een oppervlaktewaterlichaam dempt op basis van deze algemene regel moet zich nog steeds houden aan de wettelijke verplichtingen die gelden op grond van het Burgerlijk Wetboek. De algemene regels ontslaan een initiatiefnemer niet van deze wettelijke plichten.

Deze plichten houden in de eerste plaats in dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen door wijziging te brengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over zijn erf stromend water of van het grondwater, dan wel door gebruik van water dat zich op zijn erf bevindt en in open gemeenschap staat met het water op eens anders erf.

Mocht zich deze situatie voordoen dan hebben de bovenliggende eigenaren de mogelijkheid om, bij de burgerlijke rechter, te eisen dat dit onrechtmatig handelen meteen wordt beëindigd.

In de tweede plaats bevat Burgerlijk Wetboek Boek 5 nadere bepalingen over watergangen die dienen als erfscheiding en wat buren wel of niet van elkaar moeten dulden. Het Burgerlijk Wetboek is dan ook een zeer adequaat middel voor perceel eigenaren om, in geval van aantasting van hun rechten, via de burgerlijke rechter, die rechten af te dwingen. Er worden daarom geen nadere voorwaarden gesteld in deze algemene regels voor de bescherming voor de belangen van perceeleigenaren. Immers, daarvoor ontbreken in het algemeen de waterhuishoudkundige redenen voor en deze belangen zijn afdoende via het Burgerlijk Wetboek (privaatrecht) gewaarborgd.

3.11 Oppervlaktewaterlichaam graven

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van de Keur is vereist, voor het graven of verbreden van een oppervlaktewaterlichaam voor zover:

  • a.

    niet wordt gegraven in een waterkering of bijhorende beschermingszone;

  • b.

    het niet een verbreden van een oppervlaktewaterlichaam, categorie A of B als aangewezen in de legger, betreft;

  • c.

    het nieuwe oppervlaktewaterlichaam niet wordt aangelegd in de beschermde gebieden Keur zoals aangegeven op de keurkaart, en

  • d.

    door het graven geen directe verbinding ontstaat tussen verschillende peilvakken of geen directe verbinding wordt gemaakt met oppervlaktewaterlichamen categorie A of B.

Artikel 2 Voorschriften

Degene die graaft als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    legt de taluds van het nieuwe oppervlaktewaterlichaam aan met een taludhelling van minimaal 1:1,5;

  • b.

    hanteert een maximale diepte van 80 centimeter onder het gemiddelde maaiveld;

  • c.

    legt eventuele aanwezige kabels en leidingen voorafgaand aan het graven van het water minimaal 1 meter uit het te realiseren profiel, en

  • d.

    sluit het nieuw gegraven oppervlaktewaterlichaam indien gewenst aan op een ander oppervlaktewaterlichaam categorie C, aansluiting op oppervlaktewaterlichamen categorie A en B is niet toegestaan.

Dit artikel is niet van toepassing op geïsoleerde oppervlaktewaterlichamen categorie C, ondieper dan drie meter, met een maximale te ontgronden hoeveelheid van 2.000 m3.

Artikel 3 Melding

  • 1.

    Degene die graaft als bedoeld in artikel 1, meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag.

Dit artikel is niet van toepassing op geïsoleerde oppervlaktewaterlichamen categorie C, ondieper dan drie meter, met een maximale te ontgronden hoeveelheid van 2.000 m3.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.1, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Peilvak: Een peilvak is het gebied tussen stuwtjes of gemalen in waar het water op dezelfde hoogte gehouden wordt.

Gemiddeld maaiveld: gemiddelde maaiveldhoogte minus 10% laagstgelegen perceeldelen.

Motivering van de algemene regel

Het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam (met enkel een waterbergende functie) betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

3.12 Steiger of vlonder bouwen, wijzigen of verwijderen

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van de Keur is vereist, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk voor zover deze:

  • a.

    niet wordt aangelegd, behouden of verwijderd in een waterkering;

  • b.

    wordt aangelegd, verwijderd, of behouden in een oppervlaktewaterlichaam categorie B als aangewezen in de legger en aansluitend op het eigendom of het bezit van de aanvrager;

  • c.

    wordt aangelegd op minimaal 5 meter van een naastgelegen werk;

  • d.

    wordt aangelegd zodat de onderkant minimaal 0,50 meter boven het hoogste gehanteerde peil ligt, en;

  • e.

    voldoet aan de volgende maatvoering:

    Breedte oppervlaktewaterlichaam

    Maximale breedte steiger/vlonder /overhangend bouwwerk (gemeten vanaf de insteek)

    Maximale lengte steiger/vlonder (parallel gemeten aan de insteek)

    < 10 meter

    1/10 van de breedte van het oppervlaktewaterlichaam

    maximaal de helft van de lengte van het perceel met een maximum van 5 meter

    > 10 meter en < 15 meter

    1/10 van de breedte van het oppervlaktewaterlichaam

    5 meter

    > 15 meter

    1,50 meter

    5 meter

Artikel 2 Voorschriften

Degene die een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk, aanlegt, verwijdert, of behoudt als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    wijzigt de afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam zoals vastgelegd in de legger niet, indien de afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam niet op de legger vastgelegd zijn, geldt het doorstroomprofiel boven- en benedenstrooms;

  • f.

    is vrijstaand en rust niet op – of vindt geen steun aan- oeverwerken, schanskorven, beschoeiing en dergelijken en beschadigt het talud en de aanwezige beschoeiing niet;

  • g.

    brengt onder de steiger, vlonder of overhangend bouwwerk een toegestane taludbescherming aan (zie algemene regel nummer 4);

  • h.

    belemmert de waterdoorvoer niet;

  • i.

    voorkomt beschadigingen of verzakkingen van de steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer;

  • j.

    gebruikt deugdelijk en niet uitlogend materiaal voor de steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk;

  • k.

    brengt het oppervlaktewaterlichaam terug op de afmetingen zoals boven- en benedenstrooms gehanteerd bij verwijdering van de steiger, vlonder of overhangend bouwwerk;

  • l.

    verwijdert de steiger, vlonder of het overhangende bouwwerk indien deze niet meer gebruikt wordt of niet meer in goede staat van onderhoud verkeert, en;

  • m.

    wijzigt of verwijdert de steiger, vlonder of het overhangend bouwwerk op eigen kosten en op eerste aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Artikel 3 Melding

Degene die een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk, aanlegt of verwijdert als bedoeld in artikel 1, meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bestuur.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.1, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Beschoeiing: constructie in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen;

Insteek: snijlijn van het bovenwatertalud met het aangrenzende maaiveld;

Overhangend bouwwerk: bouwwerk dat al dan niet gedeeltelijk over het oppervlaktewaterlichaam, of het talud is geplaatst waarover gelopen kan worden

Peil: in het peilbesluit vastgesteld referentiepeil, bij het ontbreken van een ter plaatse vastgesteld peil, geldt het normaal aangehouden peil.

Steiger: constructie die gedeeltelijk over een oppervlaktewaterlichaam is geplaatst en is verankerd in het achterliggende perceel waarover gelopen kan worden.

Vlonder: losse houten vloer op het maaiveld grenzend aan het oppervlaktewaterlichaam waarover gelopen kan worden. Hieronder vallen mede visstoepen en boenstoepen.

Motivering van de algemene regel

Het aanleggen, verwijderen en behouden van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in of langs een oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels in oppervlaktewaterlichamen categorie B. Het onderhoud van deze wateren rust op de aangelanden zelf.

Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

3.13 Versnelde afvoer regenwater door verhard oppervlak

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid van de Keur, is vereist voor het afvoeren van hemelwater via nieuw verhard oppervlak naar een oppervlaktewaterlichaam voor zover:

  • a.

    het totaal aaneengesloten oppervlak verharding niet meer bedraagt dan 2.000 m2, of;

  • b.

    het renovatie van verhard oppervlak >2.000m2 betreft indien hierbij minimaal een retentie wordt aangelegd ter grootte van de bestaande hemelwaterberging, of

  • c.

    bij de aanleg van het verhard oppervlak compenserende maatregelen worden getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan conform de nota “Ontwikkelen met een hydrologisch oogmerk” (Waterschap Aa en Maas, 2005) of conform de HNO-tool op http:hnotool.aaenmaas.nl), of;

  • d.

    het verhard oppervlak deel uitmaakt van een activiteit waarvoor door het bestuur reeds een ander besluit is genomen waarin afspraken zijn gemaakt over de afvoer van hemelwater en de maatregelen passen in deze afspraken, en deze maatregelen met de op heden geldende normen nog steeds afdoende zijn, of;

  • e.

    het verhard oppervlak deel uitmaakt van de activiteiten waarvoor in het verleden door het waterschap een positief watertoetsadvies is afgegeven en de maatregelen worden uitgevoerd zoals opgenomen in de bij het watertoetsadvies horende waterparagraaf, en deze maatregelen met de op heden geldende normen nog steeds afdoende zijn, of;

  • f.

    eventueel noodzakelijke compenserende maatregelen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan worden aangelegd voordat het verhard oppervlak wordt aangelegd, en;

  • g.

    de afvoer van het hemelwater niet leidt tot wateroverlast.

Artikel 2 Melding

Degene die hemelwater via nieuw verhard oppervlak afvoert als bedoeld in artikel 1, meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.7, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag door verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.

Motivering van de algemene regel

Het tot afvoer laten komen van hemelwater via verhard oppervlak betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudige en veel voorkomende activiteit in of langs een oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Deze regel heeft betrekking op afvoer van hemelwater die rechtstreeks via een werk (leiding, goot) wordt afgevoerd naar een oppervlaktewaterlichaam en die afstroomt via een nieuw verhard oppervlak. Dit oppervlak kan bestaan uit nieuw aangelegde verharding of dakvlakken van bebouwing. Afvoeren van bestaande verhardingen worden geacht te zijn verrekend via het gemeentelijk rioleringsplan. In het kader van het Bestuursakkoord Water zijn hierover nadere afspraken gemaakt.

Via een algemene regel kan vrijstelling worden geboden voor het hemelwater dat via een beperkt oppervlak verharding direct wordt afgevoerd. Voor het beperkte oppervlak dat afvoert, behoeft geen bergingscompensatie te worden aangebracht.

Voor afvoer van hemelwater van grotere verharde oppervlakken moet worden voorkomen dat sprake is van versnelde afvoer van hemelwater. Voor het bepalen van de noodzakelijke compenserende maatregelen zijn uitgangspunten vastgelegd in de nota “ontwikkelen met een hydrologisch oogmerk” en is een internettool ontwikkeld waarmee de omvang van de compenserende maatregelen eenvoudig kan worden bepaald. Wanneer de aanvrager aantoont dat hieraan wordt voldaan, kan met een melding van de werkzaamheden worden volstaan.

In een aantal gevallen maakt het waterschap afspraken met derden over de afvoer van hemelwater waarbij kan worden afgeweken van de compensatieplicht of waarbij afspraken worden gemaakt over cofinanciering van maatregelen.

Voor het afvoeren via een lozingswerk is een aparte algemene regel gemaakt. Hierin worden voorwaarden gesteld aan het voorkomen en herstellen van eventuele beschadigingen van het talud van een oppervlaktewaterlichaam.

Het is noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.  

3.14 Onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichaam

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning bedoeld in artikel 3.8 van de Keur is vereist, voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam voor zover:

  • a.

    niet wordt aangelegd, behouden of verwijderd in een waterkering;

  • b.

    niet wordt onttrokken in een oppervlaktewaterlichaam gelegen in de beschermde gebieden Keur als aangewezen in de legger of Keurkaart;

  • c.

    niet meer dan 70 m3/uur water aan een oppervlaktewaterlichaam wordt onttrokken door middel van een pomp met een maximale pompcapaciteit van 70 m3/uur, en;

  • d.

    water over de stuw benedenstrooms blijft komen.

Artikel 2 Voorschriften

Degene die water onttrekt als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    verwijdert drijfvuil, zand- en slibafzettingen;

  • b.

    verwijdert de onttrekkingvoorziening op eerste aanzegging van het waterschap indien naar het oordeel van het waterschap deze geen functie meer vervult, en;

  • c.

    stopt de onttrekking op eerste aanzegging van het waterschap in geval van droogte;

Artikel 3 Melding

Degene die meer dan 10 m3/uur maar minder dan 70 m3/uur water onttrekt als bedoeld in artikel 1, meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag.

Onttrekkingen met een pompcapaciteit kleiner dan 10 m3/uur én onttrekkingen ten behoeve van beregening ter voorkoming van nachtvorstschade zijn vrijgesteld. Deze hoeven niet gemeld te worden.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.8 van de Keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

Motivering van de algemene regel

Het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam tot 70 m3/uur is een relatief eenvoudig en vooral in de agrarische sector een veel voorkomende handeling. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

3.15 Brengen van water

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning bedoeld in artikel 3.8 van de Keur is vereist, voor het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam voor zover:

  • a.

    niet wordt aangelegd, behouden of verwijderd in een waterkering;

  • b.

    niet meer dan 70 m3/uur water in het oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht door middel van een pomp met een maximale pompcapaciteit van 70 m3/uur;

  • c.

    het oppervlaktewaterlichaam de betreffende lozing kan verwerken en geen overlast wordt veroorzaakt bij derden of het waterschap, en

  • d.

    het totale debiet van alle lozingen van één perceel op één oppervlaktewaterlichaam niet meer bedraagt dan 70 m3/uur.

Artikel 2 Voorschriften

Degene die water brengt als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    verwijdert drijfvuil, zand- en slibafzettingen, en

  • b.

    stopt de lozing op eerste aanzegging van het waterschap indien naar het oordeel van het waterschap deze geen functie meer vervult of indien wateroverlast ontstaat.

Artikel 3 Melding

Degene die meer dan 30 m3/uur water maar minder dan 70 m3/uur in een oppervlaktewaterlichaam brengt als bedoeld in artikel 1, meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.8 van de Keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Bronneringswater: Grondwater dat aan de bodem onttrokken wordt om de grondwaterstand (tijdelijk) te verlagen.

Profiel: breedte en diepte van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger of Keurkaart

Motivering van de algemene regel

Het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam tot 70 m3/uur is een relatief eenvoudig en vooral in de agrarische sector een veel voorkomende handeling waarvoor een permanent lozingsvoorziening in het talud van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd. Het is daarbij van belang dat het doelmatig onderhoud van het oppervlaktewater niet wordt belemmerd door de aanwezigheid van de lozingsvoorziening. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Deze algemene regel ziet niet op afvoer van hemelwater die rechtstreeks via een werk in het oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht. Hiervoor geldt de algemene regel Versneld afvoer verhard oppervlak.

Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

3.16 Drainage

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning bedoeld in artikel 3.9 van de Keur is vereist, voor het aanleggen, behouden, of verwijderen van peilgestuurde drainage in een oppervlaktewaterlichaam voor zover:

  • a.

    niet wordt aangelegd, behouden of verwijderd in een waterkering;

  • b.

    wordt aangelegd, behouden of verwijderd in of nabij een oppervlaktewaterlichaam categorie A of B als aangegeven in de legger of de bijbehorende beschermingszone;

  • c.

    niet wordt aangelegd ten behoeve van het versneld afvoeren van regenwater van verhard oppervlak, hiervoor geldt Algemene regel nummer 9;

  • d.

    de beschermingszone wordt gekruist door een ondergrondse pijp met een gronddekking van minimaal 0,40 meter zodat de beschermingszone vrij blijft van obstakels;

  • e.

    eventuele greppels nabij categorie A oppervlaktewaterlichamen worden aangelegd buiten de beschermde gebieden Keur met een maximale diepte van 0,5 meter ten opzichte van het maaiveld;

  • f.

    niet wordt aangelegd binnen de beschermde gebieden Keur als aangegeven op de Keurkaart;

  • g.

    de buisdrainage in en nabij categorie A oppervlaktewaterlichamen niet lager is gelegen dan 0,70 meter beneden de gemiddelde laagst gelegen maaiveldhoogte van het te draineren perceel of voor wat betreft categorie B oppervlaktewaterlichamen is gecombineerd met een afwateringswerk waarvan het overlooppeil niet lager is gelegen dan 0,70 meter beneden de gemiddelde laagst gelegen maaiveldhoogte van het te draineren perceel.

  • h.

    de lozingsvoorziening verzonken in het talud en buiten het profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd conform de algemene regel uitmondingsvoorzieningen (zie algemene regel nummer 3.17).

Artikel 2 Voorschriften

Degene die een buisdrainage en bijbehorende lozingsvoorzieningen aanlegt, verwijdert of behoudt als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    richt de uitmondingsvoorziening zo in dat het te lozen water altijd direct afgesteld kan worden op het actuele grondgebruik;

  • b.

    volgt voor de overige voorwaarden ten aanzien van de uitmondingsvoorziening de Algemene regel uitmondingsvoorzieningen (nummer 8);

  • c.

    herstelt beschadigde taluds op deugdelijke wijze en in oorspronkelijke constructie en toestand en controleert en herstelt opnieuw zo nodig het talud als sprake is van een verzakking;

  • d.

    schuint bij kruising van een beschermingszone van categorie A oppervlaktewaterlichamen de eindbuis 0,05 meter beneden het vlak van het talud van de watergang af en voorziet de eindbuis van een degelijke taludgoot van kunststof en herstelt zo nodig de beschermingszone opnieuw bij verzakkingen, en

  • e.

    herstelt bij kruising van een beschermingszone van categorie A oppervlaktewaterlichamen de beschermingszone op deugdelijke wijze in oorspronkelijke constructie en toestand zodat het onderhoud ongehinderd kan plaatsvinden

Artikel 3 Melding

Degene die een buisdrainage en bijbehorende lozingsvoorzieningen aanlegt of verwijdert als bedoeld in artikel 1, meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.9 van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gronden te ontwateren met drainagemiddelen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Buisdrainage: ontwateringsmiddel voor het kunstmatig laag houden van de grondwaterstand.

Greppel: ontwateringsmiddel door middel van een ondiepe geul, gegraven voor de oppervlakkige waterafvoer van hemelwater op het land.

Lozingsvoorziening: een constructie om water in een oppervlaktewaterlichaam te laten stromen.

Profiel: breedte en diepte van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger of Keurkaart.

Peilgestuurde drainage: buisdrainage, gecombineerd met een werk waarmee het ontwateringspeil kan worden gestuurd.

Motivering van de algemene regel

Deze algemene regel is van toepassing op de aanleg, behoud en verwijdering van peilgestuurde drainage.

Deze algemene regel is niet van toepassing op de beschermde gebieden Keur, attentiegebieden en wijstgebieden. Voor deze gebieden geldt een vergunningplicht voor de aanleg van (nieuwe) buisdrainagesystemen en greppels.

Door drainagesystemen zodanig in te richten dat de hoeveelheid te lozen water kan worden gestuurd, zodat een bepaald grondwaterpeil kan worden gerealiseerd wordt bijgedragen aan de bestrijding van de verdroging, aan het conserveren van water en (mede) daardoor aan het beperken van de noodzaak voor het onttrekken van grondwater en oppervlaktewater ten behoeve van beregening- en bevloeiingsdoeleinden. Zowel het peilgestuurd draineren als het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van lozingsvoorzieningenzijn vanuit waterstaatkundig oogpunt relatief eenvoudig en veelvoorkomend. De relevante waterstaatkundige belangen bij peilgestuurde drainage kunnen voldoende worden gewaarborgd via het stellen van algemene regels.

Het effect van ondiepe greppels op de waterhuishouding is beperkt. Daarom leent dit onderwerp zich ook voor algemene regels.

Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

3.17 Uitmondingsvoorziening

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van de Keur is vereist, voor het aanleggen of behouden van een uitmondingsvoorziening in een oppervlaktewaterlichaam voor zover:

  • a.

    niet wordt aangelegd, behouden of verwijderd in een waterkering;

  • b.

    wordt aangelegd in een oppervlaktewaterlichaam categorie B als aangewezen in de legger;

  • c.

    niet wordt aangelegd in een oppervlaktewaterlichaam gelegen in de beschermde gebieden Keur als aangewezen in de legger of Keurkaart, en

  • d.

    de uitmondingsvoorziening verzonken in het talud en buiten het profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd.

Artikel 2 Voorschriften

Degene die een uitmondingsvoorziening aanlegt of behoudt als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    fundeert de uitmondingsvoorziening op deugdelijke wijze;

  • b.

    gebruikt deugdelijk en niet uitlogend materiaal voor de uitmondingsvoorziening;

  • c.

    legt de uitmondingsvoorziening aan zodat de beschermingszone vrij bereikbaar en vrij van obstakels blijft;

  • d.

    voorziet de uitmondingsvoorziening ten behoeve van onttrekken van een zuigkorf die visintrek voorkomt;

  • e.

    legt de taludbak, de zuigleiding, het vuilrooster of andere constructies buiten het natte profiel van het oppervlaktewaterlichaam aan;

  • f.

    voorziet de uitmondingsvoorziening van een taludbescherming, deze taludbescherming reikt minimaal vanaf de onderkant van de lozingsvoorziening tot aan de laagste waterstand in het oppervlaktewaterlichaam, bij een oppervlaktewaterlichaam met een bovenbreedte van 4 meter of kleiner is de taludbescherming aan beide zijden van het oppervlaktewaterlichaam aanwezig; de taludbescherming strekt in horizontale richting 1 meter links en rechts van de lozingsvoorziening;

  • g.

    houdt de uitmondingsvoorziening circa 0,10 meter terug in het talud;

  • h.

    door middel van drainageleidingen water in het oppervlaktewaterlichaam brengt voorziet deze van een drainage-uitmonding, waarbij de taludbescherming in de vorm van een taludgoot is aangebracht;

  • i.

    voorkomt beschadigingen of verzakkingen van de uitmondingsvoorziening, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer;

  • j.

    verwijdert drijfvuil, zand- en slibafzettingen, en

  • k.

    wijzigt of verwijdert de uitmondingsvoorziening op eigen kosten en op eerste aanzegging van het waterschap indien naar het oordeel van het waterschap deze geen functie meer vervult of indien wateroverlast of -schaarste ontstaat.

Artikel 3 Melding

Degene die een uitmondingsvoorziening aanlegt als bedoeld in artikel 1 meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.1, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Natte profiel: het gedeelte (oppervlak) van de watergang waar het water zich bevindt bij het hoogst vigerende peil.

Profiel: breedte en diepte van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger of Keurkaart.

Uitmondingsvoorziening: een permanent werk in het talud, dat dient voor het lozen of onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam.

Zuigkorf: zeef voor de inlaat van een pompleiding.

Motivering van de algemene regel

Het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam tot 70 m3/uur is een relatief eenvoudig en vooral in de agrarische sector een veel voorkomende handeling waarvoor een permanente uitmondingsvoorziening in het talud van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd. Het is daarbij van belang dat het doelmatig onderhoud van het oppervlaktewater niet wordt belemmerd door de aanwezigheid van de uitmondingsvoorziening. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Deze algemene regel ziet niet op afvoer van hemelwater die rechtstreeks via een werk in het oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht. Hiervoor geldt de algemene regel Versneld afvoer verhard oppervlak.

Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht voor categorie A wateren in deze algemene regel opgenomen.

3.18 Stuwen

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning, bedoeld in artikel 3.1 eerste lid van de Keur, is vereist voor het aanleggen, behouden of verwijderen van een stuw in een oppervlaktewaterlichaam voor zover:

  • a.

    wordt aangelegd, behouden of verwijderd in een oppervlaktewaterlichaam categorie B zoals aangewezen in de legger;

  • b.

    indien de stuw in overeenstemming met belanghebbenden wordt aangelegd en beheerd;

  • c.

    het watersysteem binnen peilbesluitgebieden aan de geldende peilen uit het peilbesluit blijft voldoen, en

  • d.

    het watersysteem minimaal aan de geldende afvoernormen blijft voldoen, bij het ontbreken van een geldende afvoernorm geldt de afvoer die vóór aanleg van de stuw gebruikelijk is.

Artikel 2 Voorschiften

Degene die een stuw aanlegt, behoudt of verwijdert als bedoeld in artikel 1, legt deze op een zodanige wijze aan dat de aan- en afvoer van water bij een hoge belasting van het watersysteem wordt gewaarborgd.

Artikel 3 Melding

Degene die een stuw aanlegt als bedoeld in artikel 1 meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.1, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Motivering van de algemene regel

Het plaatsen en behouden van een stuw betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudige en veel voorkomende activiteit in of langs een oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel

3.19 Anti-worteldoek

Artikel 1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van de Keur, voor het voor het aanleggen, verwijderen of behouden van anti-worteldoek voor zover deze wordt aangelegd, verwijderd, of behouden op het talud van een oppervlaktewaterlichaam categorie B als aangewezen in de legger of de bijbehorende beschermingszone.

Artikel 2 Voorschriften

Degene die het anti-worteldoek aanlegt, verwijdert of behoudt als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    zet het anti-worteldoek vast om te voorkomen dat deze in het oppervlaktewaterlichaam terecht komt of kan opwaaien;

  • b.

    plaatst een beschoeiing in het talud op zomerpeil, voor deze beschoeiing geldt een aparte algemene regel;

  • c.

    onderhoudt het anti-worteldoek en de beschoeiing in goede staat, en;

  • d.

    houdt eventuele begroeiing zo laag mogelijk met een maximale hoogte van 30 centimeter.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.1, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Stedelijk gebied: gebied dat zich bevindt binnen de door de betrokken gemeente als ‘bebouwde kom’ aangewezen gebied

Motivering van de algemene regel

Bij veel tuinen van particulieren en bedrijven wordt anti-worteldoek op het talud van oppervlaktewaterlichamen toegepast om de tuin ter plaatse een net afgewerkt karakter te geven en het onderhoud te vergemakkelijken.

Het aanleggen, verwijderen of behouden van anti-worteldoek in oppervlaktewaterlichamen categorie B betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Voor oppervlaktewaterlichamen categorie C geldt de algemene vrijstelling voor werken.

Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

3.20 Stoffen, voorwerpen en dieren op de beschermingszone

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van de Keur is vereist, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van stoffen, voorwerpen of dieren in de beschermingszone van oppervlaktewaterlichamen, voor zover:

  • a.

    niet wordt aangelegd, behouden of verwijderd in een waterkering of bijbehorende beschermingszone;

  • b.

    het kleine voorwerpen betreft die geen schade brengen aan het oppervlaktewaterlichaam of de bijbehorende beschermingszone;

  • c.

    het voorwerpen betreft die eenvoudig en op eerste aanzegging kunnen worden verwijderd;

  • d.

    het voorwerpen betreft die geen verankering in de bodem nodig hebben, en;

  • e.

    dieren worden gehouden in de beschermingszone niet zijnde een strook of pad dat dient voor inspectie van het oppervlaktewaterlichaam in eigendom van het waterschap.

Artikel 2 Voorschriften

Degene die stoffen, voorwerpen of dieren aanlegt, verwijdert en behoudt als bedoeld in artikel 1, wijzigt of verwijdert stoffen, voorwerpen of dieren op eigen kosten en op eerste aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Artikel 3 Melding

Degene die stoffen, voorwerpen aanlegt of verwijdert als bedoeld in artikel 1, meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag.

Degene die dieren houdt in de beschermingszone, behoeft geen melding te doen.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.1, eerste lid van de Keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Motivering van de algemene regel

Het aanleggen, verwijderen of behouden van stoffen, voorwerpen of dieren betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels

4. Algemene regels waterkeringen

4.1 Huisaansluiting

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning bedoeld in de artikelen 3.3, 3.4 en 3.5 van de Keur is vereist, voor het leggen, hebben, onderhouden en vervangen van huisaansluitingen op het kabel- en leidingnetwerk in de waterkering en beschermingszones in het beheergebied van het Waterschap.

Artikel 2 Voorschriften

Degene die huisaansluitingen op het kabel- en leidingnetwerk in de waterkering en binnen de beschermingszones van waterkeringen in het beheergebied van het Waterschap aanlegt of vervangt als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    moet vijf werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden telefonisch contact opnemen met de toezichthouder van het waterschap via telefoonnummer: 073 – 615 68 19.

  • b.

    moet de werkzaamheden uitvoeren in het buitentalud van de waterkering tussen 1 april en 1 oktober van elk jaar, werkzaamheden op andere locaties mogen ook in de gesloten periode uitgevoerd worden;

  • c.

    moet de werkzaamheden bij hoge rivierwaterstanden staken op last van het dagelijks bestuur van het waterschap, waarbij voor de waterkering beschermende maatregelen kunnen worden opgelegd;

  • d.

    moet eventueel noodzakelijke proefsleuven ter vaststelling van de juiste ligging van bestaande kabels en/of leidingen met de hand graven.

  • e.

    moet het ontwerp, de aanleg en het beheer van leidingen in en nabij waterkeringen uitvoeren zoals in de meest recente en vastgestelde NEN 3650-serie is gesteld. De NEN 3650-serie bestaat uit NEN 3650 en NEN 3651.

  • f.

    moet kunststofleidingen uitvoeren in HDPE (PE100) SDR11;

  • g.

    moet de leidingen uitvoeren met een diameter kleiner of gelijk aan 125 millimeter.

  • h.

    moet de toe te passen HDPE-leidingen door middel van spiegellassen of electrolasmoffen koppelen (flensstukken, huisaansluitingsmoffen en andere appendages), bij verruimen van de diameter moeten verlooplasmoffen worden toegepast;

  • i.

    9. moet kabels en/of leidingen in het waterstaatswerk en/of in de beschermingszones alleen door middel van een open ontgraving aanleggen;

  • j.

    10. mag ter plaatse van op- en afritten met bestrating buiten de waterkering het waterstaatswerk en parallel aan de waterkering een mantelbuis onder het wegdek van de op- en afrit aanbrengen middels opensleuf methode;

  • k.

    kruist waterkerende constructies (vb. damwanden, coupures) niet;

  • l.

    moet de kabel en/of leiding binnen het waterstaatswerk en de beschermingszones van de waterkering uit één stuk uitvoeren en trekvast worden gekoppeld;

  • m.

    moet leidingen die worden voorzien van glasvezel na het inbrengen van de glasvezelkabel worden afgesloten met 20-30 centimeter flexibel synthetisch rubber;

  • n.

    moet een te graven sleuf niet dieper en breder uitgegraven dan strikt noodzakelijk is, met een maximum van 1 meter diep en 0,5 meter breed;

  • o.

    moet ontgravingen laagsgewijs uitvoeren, waarbij verschillende grondsoorten gescheiden moeten worden;

  • p.

    moet alle ontgravingen afdichten met de uitkomende grond, zo nodig aangevuld met gelijkwaardige grond, die in lagen van maximaal 0,2 meter mechanisch moet worden verdicht. De grond moet ter plaatse zoveel mogelijk dezelfde samenstelling, opbouw en draagkracht verkrijgen als voor aanvang van het graafwerk het geval was; oorspronkelijke afdekking moet op de gedichte sleuf worden aangebracht;

  • q.

    moet zowel voor het einde van de dagelijkse werktijd als na de voltooiing van het werk de sleuf worden gedicht met de uitkomende grond;

  • r.

    mag niet aan kabels en/of leidingen gerelateerde bovengrondse objecten (vb. schakelkasten, transformatorhuisjes) op de waterkering en in de beschermingszones van de waterkering plaatsen;

  • s.

    nutsvoorzieningen voor binnendijkse nieuwbouw bij de primaire waterkering dienen vanaf het achterland te worden aangelegd en te worden binnengevoerd.

Artikel 3 Melding

Degene die een huisaansluiting aanlegt als bedoeld in artikel 1 meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.3 is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterkering of bijbehorende beschermingszone A, uitgezonderd regionale waterkeringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen of overige keringen door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Op grond van artikel 3.4 is het verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van regionale waterkeringen die in de legger zijn aangewezen als compartimenteringskeringen en bijbehorende beschermingszone en overige waterkeringen door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder: kunstwerken, kabels en leidingen te maken, te hebben, te onderhouden, te wijzigen of te verwijderen die een verbinding maken met een andere zijde van de compartimenteringskering.

Op grond van artikel 3.5 is het verboden zonder vergunning van het bestuur, gebruik te maken van beschermingszone B door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder: leidingen te leggen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Buitentalud: het buitentalud is de helling van de buitenkant van de dijk, oftewel de kant van de dijk waar de rivier stroomt.

Motivering van de algemene regel

Aan het aanleggen van huisaansluitingen op het kabel- en leidingnetwerk bij waterkeringen kunnen risico’s zijn verbonden, welke worden afgewogen in het kader van de beoordeling van vergunningsaanvragen. Met het vaststellen van een algemene regel, waarmee een vrijstelling van de vergunningsplicht wordt bereikt, moet er vooral zekerheid bestaan over de omvang van die risico’s die het aanleggen van huisaansluitingen op het kabel- en leidingnetwerk bij waterkeringen kunnen veroorzaken. De werkzaamheden worden veelal uitgevoerd door of namens nutsbedrijven.

Het is van belang dat werkzaamheden bij waterkeringen goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

4.2 Veekering

Artikel 1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.3 en 3.4 van de Keur is vereist, voor het plaatsen, hebben en onderhouden van een afrastering op de waterkering en in de beschermingszones.

Artikel 2 Voorwaarden

Degene die een afrastering op de waterkering en in de beschermingszones plaatst als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    moet vijf werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden telefonisch contact opnemen met de toezichthouder van Waterschap via telefoonnummer: 073 – 615 68 19;

  • b.

    moet de afrastering voldoende veekerend uitvoeren, met een maximale hoogte van 1 meter, waarbij de palen tot een diepte van maximaal 0,60 meter reiken;

  • c.

    moet de afrastering in goede staat onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen direct moeten worden hersteld, al dan niet op het aanzeggen van het dagelijks bestuur van het waterschap. Hierbij dient vooraf contact opgenomen te worden met de dijkbeheerder. Zijn aanwijzingen dienen direct te worden opgevolgd;

  • d.

    moet bij verwijdering van de afrastering de gaten waar de palen hebben gestaan afdichten met klei.

Kader

Op grond van artikel 3.3 is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterkering of bijbehorende beschermingszone A, uitgezonderd regionale waterkeringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen of overige keringen door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Op grond van artikel 3.4 is het verboden Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van regionale waterkeringen die in de legger zijn aangewezen als compartimenteringskeringen en bijbehorende beschermingszone en overige waterkeringen door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder voorwerpen in de grond aan te brengen, te wijzigen, te hebben, te onderhouden of uit de grond te verwijderen, te boren of te sonderen

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.

Motivering van de algemene regel

Afrasteringen kunnen gezien worden als objecten die het doelmatig onderhoud aan waterstaatswerken kunnen belemmeren terwijl ze, in de vorm van een veekering, juist voorkomen dat vee de gesteldheid van de waterstaatswerken aantasten. Wanneer aan de hieronder gestelde voorwaarden wordt voldaan, komt het doelmatig onderhoud niet in gevaar. Bovendien kunnen afrasteringen, indien nodig, vrij eenvoudig verwijderd worden. Het plaatsen van een afrastering betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Het is van belang dat werkzaamheden bij waterkeringen goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

4.3 Gebruik van percelen als tuin en bouwland

Artikel 1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in de artikelen 3.3 en 3.4 van de Keur, voor het gebruik van percelen in beschermingszone A van de primaire en regionale waterkering, of voor het gebruik van percelen op een compartimenteringskering als tuin of bouwland.

Artikel 2 Voorwaarden

Degene die percelen in beschermingszone A van de primaire en regionale waterkering als tuin of bouwland gebruikt, of percelen op een compartimenteringskering als tuin of bouwland gebruikt als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    voert alleen werkzaamheden uit die bestaan uit:

    • -

      spitten, ploegen, eggen en andere vergelijkbare oppervlakkige grondroeringen en bewerkingen (maximaal 0,30 meter diep), en/of;

    • -

      bemesten, en/of;

    • -

      zaaien of poten, telen en oogsten van éénjarige gewassen;

    • -

      planten en hebben van struiken en bomen op compartimenteringskeringen.

  • b.

    moet werkzaamheden bij primaire en regionale waterkeringen uitvoeren buiten de waterkering;

  • c.

    moet gewassen en beplantingen geen belemmering laten vormen voor het beheer en onderhoud van de waterkering.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.3 is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterkering of bijbehorende beschermingszone A, uitgezonderd regionale waterkeringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen of overige keringen door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Op grond van artikel 3.4 is het verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van regionale waterkeringen die in de legger zijn aangewezen als compartimenteringskeringen en bijbehorende beschermingszone en overige waterkeringen door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

  • a.

    voorwerpen in de grond aan te brengen, te wijzigen, te hebben, te onderhouden of uit de grond te verwijderen, te boren of te sonderen;

  • b.

    het maaiveld te verhogen of te verlagen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.

Motivering van de algemene regel

Bij werkzaamheden bij de waterkering is het van groot belang dat het leggerprofiel, en dus ook de functie, van de waterkering tijdens en na de werkzaamheden is gewaarborgd. Wanneer werkzaamheden in de ondergrond bij of op een waterkering worden uitgevoerd, kan dat een negatief effect hebben op de functie van de waterkering. Afhankelijk van de diepte en locatie waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd, zou bijvoorbeeld kwelwerking kunnen optreden en wateroverlast kunnen ontstaan of de erosiebestendigheid van de waterkering worden aangetast.

Onder werkzaamheden die worden uitgevoerd bij het gebruik van percelen als tuin of bouwland kunnen voor deze algemene regel de volgende activiteiten worden gerekend:

  • -

    het spitten, ploegen, eggen en andere vergelijkbare oppervlakkige grondroeringen en bewerkingen (maximaal 0,30 meter diep);

  • -

    het zaaien of poten, telen en oogsten van éénjarige gewassen;

  • -

    bemesten;

  • -

    het planten en onderhouden van bomen die van nature laag blijven, struiken en overblijvende planten.

Bij de uitvoering van deze werkzaamheden worden er op relatief beperkte schaal werkzaamheden in de grond op of bij het waterstaatswerk uitgevoerd. Deze werkzaamheden hebben geen negatief effect op de waterkering.

4.4 Klein onderhoud aan openbare wegen

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning bedoeld in artikel 3.3 van de Keur is vereist, voor het uitvoeren van klein onderhoud aan openbare wegen op de waterkering.

Artikel 2 Voorschriften

Degene die klein onderhoud aan openbare wegen uitvoert op de waterkering als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    moet vijf werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden telefonisch contact opnemen met de toezichthouder van het waterschap via telefoonnummer: 073 – 615 68 19;

  • b.

    moet bij het plaatsen van verkeersborden (zogenaamde RVV-borden) deze aanbrengen op palen zonder betonnen voet;

  • c.

    moet bij het roven van de wegberm het vrijkomende materiaal afvoeren;

  • d.

    moet bij het uitvullen van de berm gebruik maken van puingranulaat of grond;

  • e.

    moet de werkzaamheden alleen in de periode van 1 april tot 1 oktober uitvoeren.

Artikel 3 Melding

Degene die klein onderhoud aan openbare wegen uitvoert als bedoeld in artikel 1 meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.3 is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterkering of bijbehorende beschermingszone A, uitgezonderd regionale waterkeringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen of overige keringen door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Op grond van artikel 3.4 is het verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van regionale waterkeringen die in de legger zijn aangewezen als compartimenteringskeringen en bijbehorende beschermingszone en overige waterkeringen door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder voorwerpen in de grond aan te brengen, te wijzigen, te hebben, te onderhouden of uit de grond te verwijderen, te boren of te sonderen

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.

Motivering van de algemene regel

Op de waterkeringen zijn vaak wegen aanwezig. Om de functie van de wegen te waarborgen zijn onderhoudswerkzaamheden aan de wegen noodzakelijk. Het is daarbij echter wel van belang dat, bij de uitvoering van die werkzaamheden, ook de functie van de betreffende waterkering is gewaarborgd.

Onder klein onderhoud aan een openbare weg kan bijvoorbeeld het vervangen van de toplaag van die weg worden verstaan, voor zover daarbij geen sprake is van een uitbreiding van de verharding. Hieronder wordt ook verstaan het plaatsen en onderhouden van RVV-borden en het roven en aanvullen van de berm. Van groot onderhoud is sprake wanneer de werkzaamheden in het profiel van de waterkering plaatsvinden, zoals bij het vervangen van de complete fundering van de weg. Voor dergelijke werkzaamheden dient een vergunning te worden aangevraagd.

Het plegen van klein onderhoud aan wegen betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt echter een relatief eenvoudig en veel voorkomende werkzaamheid. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Het is van belang dat werkzaamheden bij waterkeringen goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

4.5 Tijdelijke/semi-permanente objecten

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning bedoeld in artikel 3.3 en 3.4, van de Keur is vereist, voor het plaatsen, hebben en onderhouden van een tijdelijk/semi-permanent object binnen beschermingszone A van primaire en regionale waterkeringen.

Artikel 2 Voorschriften

Degene die een tijdelijk/semi-permanent object binnen beschermingszone A van primaire en regionale waterkeringen plaatst als bedoeld in artikel 1: a. moet vijf werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden telefonisch contact opnemen met de toezichthouder van Waterschap via telefoonnummer: 073 – 615 68 19; b. graaft het te plaatsen object niet in; c. moet een object verwijderen ten behoeve van noodzakelijke waterstaatkundige werkzaamheden, zoals dijkverzwaringen, op aanzeggen van het dagelijks bestuur van het waterschap en op kosten van de melder.

Artikel 3 Melding

Degene die een tijdelijk/semi-permanent object plaatst, heeft of onderhoudt als bedoeld in artikel 1 meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.3 is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterkering of bijbehorende beschermingszone A, uitgezonderd regionale waterkeringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen of overige keringen door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.

Motivering van de algemene regel

Onder tijdelijke/semi-permanente objecten worden objecten verstaan die voor onbepaalde tijd op het waterstaatswerk, buiten de waterkering worden geplaatst maar die, wanneer nodig, eenvoudig verwijderd kunnen worden. Semi-permanente objecten zijn niet voorzien van een in de grond aangebrachte, gestorte, geslagen of soortgelijke fundatie.

Gedacht kan worden aan objecten zoals speeltoestellen, prefab tuinhuisjes, demontabele zwembaden en brievenbussen. Dergelijke objecten hebben (meestal) geen effect op het functioneren van de waterkering, maar dienen wel verwijderd te kunnen worden wanneer dat noodzakelijk blijkt ten behoeve van bijvoorbeeld dijkverzwaringen.

Het is van belang dat werkzaamheden bij waterkeringen goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

4.6 Interne verbouwingen van bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning bedoeld in artikel 3.3 en 3.4, van de Keur is vereist van het verbod, bedoeld in artikel 3.3 en 3.4, van de Keur, voor het uitvoeren van interne verbouwingen in bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen op een pand op een waterkering en binnen beschermingszone A.

Artikel 2 Voorschriften

Degene die een interne verbouwing in een bestaande pand uitvoert of van dakkapel plaatst op een pand op een waterkering en binnen beschermingszone A als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    moet vijf werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden telefonisch contact opnemen met de toezichthouder van Waterschap via telefoonnummer: 073 – 615 68 19;

  • b.

    voert geen constructieve wijziging aan een kelder, fundering of vloerpeil uit;

  • c.

    voert geen grondroering uit.

Artikel 3 Melding

Degene die een interne verbouwing aan een pand uitvoert of een dakkapel plaatst als bedoeld in artikel 1 meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.3 is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterkering of bijbehorende beschermingszone A, uitgezonderd regionale waterkeringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen of overige keringen door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Op grond van artikel 3.4 is het verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van regionale waterkeringen die in de legger zijn aangewezen als compartimenteringskeringen en bijbehorende beschermingszone en overige waterkeringen door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder voorwerpen te laten staan of liggen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.

Motivering van de algemene regel

Bij een interne verbouwing van een bestaand pand vindt geen uitbreiding van dat pand plaats. Er is dan ook geen risico dat het profiel van vrije ruimte wordt verkleind. Het risico met betrekking tot het functioneren van de waterkering blijft daarnaast ook op een gelijk niveau.

Het uitvoeren van interne verbouwingen van bestaande panden of het plaatsen van dakkapellen op een pand op het waterstaatswerk betreft een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Het is van belang dat werkzaamheden bij waterkeringen goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

4.7 Grondmechanisch onderzoek beschermingszone A

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning bedoeld in artikel 3.3 en 3.4, van de Keur is vereist, voor de uitvoering van sonderingen en/of grondboringen in beschermingszone A van een waterkering.

Artikel 2 Voorschriften

Degene die sonderingen en/of grondboringen in beschermingszone A van een waterkering uitvoert als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    moet vijf werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden telefonisch contact opnemen met de toezichthouder van Waterschap via telefoonnummer: 073 – 615 68 19;

  • b.

    moet in totaal minder dan 10 sonderingen en/of boringen (met of zonder peilbuis) uitvoeren;

  • c.

    hoeft voor het uitvoeren van sonderingen en/of grondboringen geen rekening te houden met de gesloten periode. De werkzaamheden mogen echter niet worden uitgevoerd bij rivierwaterstanden hoger dan vermeld in tabel A.

  • d.

    moet de (boor)gaten na afronding van de werkzaamheden volledig opvullen met (vloeibare) zwelklei;

  • e.

    zet peilbuizen niet dieper dan 3 meter onder de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en voor een maximale tijdsperiode van 2 weken.

Tabel 3: Verwachte waterstanden waarbij grondmechanisch onderzoek in de beschermingszone A van primaire en regionale waterkeringen niet is toegestaan

Primaire Waterkeringen

waterstand St. Pieter: Nap + 45,90

 

Regionale en overige keringen

contact opnemen met het waterschap via 073 615 6819

Artikel 3 Melding

Degene die grondmechanisch onderzoek uitvoert als bedoeld in artikel 1 meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.3 is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterkering of bijbehorende beschermingszone A, uitgezonderd regionale waterkeringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen of overige keringen door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Op grond van artikel 3.4 is het verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van regionale waterkeringen die in de legger zijn aangewezen als compartimenteringskeringen en bijbehorende beschermingszone en overige waterkeringen door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder voorwerpen laten staan of liggen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.

Motivering van de algemene regel

Bij het waterschap komen regelmatig watervergunningsaanvragen binnen voor het verrichten van grond-, geotechnisch, geohydrologisch onderzoek. Bij deze onderzoeken is het vaak nodig om verticale boringen te verrichten voor het nemen van grondmonsters, het plaatsen van peilbuizen of het maken van sonderingen. Voor verticale boringen die niet aan deze algemene regel voldoen, geldt beleidsregel 5.22. Voor het maken van verticale boringen voor een Koude Warmte Opslag (KWO) systeem, geldt beleidsregel 5.24.

Het is van belang dat werkzaamheden bij waterkeringen goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

4.8 Grondmechanisch onderzoek beschermingszone B

Artikel 1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.5 van de Keur, voor het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek in beschermingszone B van een waterkering.

Artikel 2 Voorwaarden

Degene die sonderingen en/of grondboringen in beschermingszone B van een waterkering uitvoert als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    moet de (boor)gaten na afronding van de werkzaamheden volledig opvullen met (vloeibare) zwelklei;

  • b.

    zet peilbuizen niet dieper dan 3 meter onder de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.5 is het verboden zonder watervergunning van het bestuur afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.

Motivering van de algemene regel

Bij het waterschap komen regelmatig watervergunningsaanvragen binnen voor het verrichten van grond-, geotechnisch, geohydrologisch onderzoek. Bij deze onderzoeken is het vaak nodig om verticale boringen te verrichten voor het nemen van grondmonsters, het plaatsen van peilbuizen of het maken van sonderingen.

Voor verticale boringen die niet aan deze algemene regel voldoen, geldt beleidsregel 5.22. Voor het maken van verticale boringen voor een Koude Warmte Opslag (KWO) systeem, geldt beleidsregel 5.24.

4.9 Beweiden met schapen

Artikel 1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.3, van de Keur, voor het beweiden met schapen.

Artikel 2 Voorwaarden

Degene die schapen beweidt op of nabij de waterkering als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    moet zijn schapen op eerste aanzegging van het bestuur verwijderen indien de instandhouding van een goede grasmat in gevaar is of dreigt voor te komen.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.3 is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterkering of bijbehorende beschermingszone A, uitgezonderd regionale waterkeringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen of overige keringen door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.

Motivering van de algemene regel

Het waterschap verpacht delen van de waterkering voor beweiding met schapen als onderhoud van de grasmat. In de pachtcontracten zijn de voorwaarden geregeld waaronder beweiding van de waterkering met schapen kan plaatsvinden.

4.10 Erfverharding

Artikel 1 Criteria

Geen watervergunning bedoeld in artikel 3.3 en 3.4, van de Keur is vereist van het verbod, bedoeld in artikel 3.3 en 3.4, van de Keur, voor het aanbrengen van erfverhardingen en onderhouden van erfverhardingen op een compartimenteringskering en binnen beschermingszone A van primaire en regionale waterkeringen.

Artikel 2 Voorschriften

Degene die een erfverharding aanbrengt op een compartimenteringskering of binnen beschermingszone A van de primaire en regionale waterkering als bedoeld in artikel 1:

  • a.

    voert alleen werkzaamheden uit die bestaan uit:

    • -

      oppervlakkige grondroering (maximaal 0,30 meter diep), en/of;

    • -

      aanbrengen klinkerverharding, en/of;

    • -

      aanbrengen zandbed ten behoeve van klinkerverharding;

  • b.

    moet werkzaamheden bij primaire en regionale waterkeringen uitvoeren buiten de waterkering.

Artikel 3 Melding

Degene die erfverharding aanbrengt als bedoeld in artikel 1 meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.3 is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterkering of bijbehorende beschermingszone A, uitgezonderd regionale waterkeringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen of overige keringen door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Op grond van artikel 3.4 is het verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van regionale waterkeringen die in de legger zijn aangewezen als compartimenteringskeringen en bijbehorende beschermingszone en overige waterkeringen door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

  • a.

    voorwerpen in de grond aan te brengen, te wijzigen, te hebben, te onderhouden of uit de grond te verwijderen, te boren of te sonderen;

  • b.

    het maaiveld te verhogen of te verlagen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.

Motivering van de algemene regel

Bij werkzaamheden bij de waterkering is het van groot belang dat het leggerprofiel, en dus ook de functie, van de waterkering tijdens en na de werkzaamheden is gewaarborgd. Wanneer werkzaamheden in de ondergrond bij of op een waterkering worden uitgevoerd, kan dat een negatief effect hebben op de functie van de waterkering. Afhankelijk van de diepte en locatie waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd, zou bijvoorbeeld kwelwerking kunnen optreden en wateroverlast kunnen ontstaan of de erosiebestendigheid van de waterkering worden aangetast.

Onder werkzaamheden die worden uitgevoerd bij het gebruik van percelen als tuin of bouwland kunnen voor deze algemene regel de volgende activiteiten worden gerekend:

  • -

    het spitten, ploegen, eggen en andere vergelijkbare oppervlakkige grondroeringen en bewerkingen (maximaal 0,3 meter diep);

  • -

    het zaaien of poten, telen en oogsten van éénjarige gewassen;

  • -

    bemesten;

  • -

    het planten en onderhouden van bomen die van nature laag blijven, struiken en overblijvende planten.

Bij de uitvoering van deze werkzaamheden worden er op relatief beperkte schaal werkzaamheden in de grond op of bij het waterstaatswerk uitgevoerd. Deze werkzaamheden hebben geen negatief effect op de waterkering.

5. Algemene regels grondwater

Artikel 1 Gebiedsaanwijzing

  • 1. Op de kaart behorende bij deze algemene regels zijn grondwaterdeelgebieden aangewezen met het oog op gebiedsspecifieke toepassing van algemene regels.

  • 2. Per grondwaterdeelgebied gelden in de algemene regels de gebiedsspecfieke voorwaarden die opgenomen zijn in de onderstaande tabel. Daarbij geldt het volgende:

    • a.

      De put voor onttrekking of infiltreren is niet dieper dan noodzakelijk en strekt zich maximaal tot in het watervoerende pakket dat in de onderstaande tabel is aangegeven;

    • b.

      Indien ter plaatse in de bodem geen scheidende laag aanwezig is die de watervoerende pakketten van elkaar scheidt, dan geldt de in de tabel opgegeven maximale diepte voor de put voor onttrekking of infiltreren.

  • 3. De uitgangspunten op grond van lid 2 gelden niet indien en voor zover in een algemene regel specifiek andere voorwaarden zijn opgenomen.

    Tabel 4: Gebiedsspecfieke voorwaarden

    Gebied

    Naam

    Watervoerend pakket

    (Kleine onttrekkingen en agrarische graslandberegening; artikel 3 en 4)

    Watervoerend pakket

    (akker- en tuinbouw, noodvoorzieningen; artikel 5 en 6)

    Max. diepte minus maaiveld bij afwezigheid van afscheidende lagen

    I

    Westelijke zandgronden

    Wp 2a

    Wp 2b

    30 meter

    II

    Centrale Slenk

    Wp 1b *

    Wp 1b*

    30 meter

    III

    Peelhorst

    Wp 1b, Wp 2a **

    Wp 1b, Wp 2a **

    30 meter

    IV

    Polders Aa en Maas

    Wp 1b*

    Wp 1b*

    30 meter

    *) Onttrekken mag tot maximaal waterpakket 1b. Daar waar de pakketten 1a en 1b niet aanwezig zijn of ondieper liggen dan 30 meter, mag worden uitgeweken worden naar Wp 2a.

    **) Afhankelijk van welke laag aanwezig is.

Artikel 2 Algemene voorschriften voor onttrekking en infiltreren

  • 1. Degene die grondwater onttrekt, onttrekt niet meer grondwater dan noodzakelijk is voor het beoogde gebruik.

  • 2. Een put die niet langer gebruikt wordt of niet langer geschikt is voor het gebruik waarvoor deze is aangelegd, wordt verwijderd.

Artikel 3 Algehele vrijstellingen van vergunningplicht (kleine onttrekking)en

Een vergunning tot het onttrekken van grondwater is niet vereist ten aanzien van:

  • 1.

    onttrekkingsinrichtingen die voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 10 m³ per uur en;

    • b.

      de onttrekkingsinrichting gelegen is buiten de ecologische hoofdstructuur zoals die is aangegeven op de bij de Keur behorende Keurkaart oppervlaktewater en;

    • c.

      de putten zijn niet dieper is dan bepaald in artikel 1;

  • 2.

    veedrenkputten, voor zover de put niet dieper is dan bepaald in artikel 1.

  • 3.

    volkstuincomplexen, voor zover die voldoen aan lid 1 en niet meer dan 1 put hebben.

Artikel 4 Beregening van grasland

  • 1. Een vergunning tot het onttrekken van grondwater is niet vereist voor beregening van grasland:

    • a.

      voor zover de onttrekkingsinrichting is gelegen buiten de beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden en de invloedsgebieden Natura 2000 zoals die zijn aangewezen op de kaart behorende bij deze algemene regels;

    • b.

      de onttrekkingsinrichting een maximale pompcapaciteit heeft van 70 m3 per uur;

    • c.

      er niet meer dan 1 put per 5 hectare aanwezig is;

    • d.

      de putten zijn niet dieper dan in artikel 1 is bepaald;

    • e.

      de houder van de onttrekkingsinrichting beschikt over een bedrijfswaterplan en de daarin opgenomen maatregelen zijn uitgevoerd.

  • 2. Degene die grondwater onttrekt als bedoeld in het eerste lid voldoet aan de volgende voorschriften:

    • a.

      het onttrokken grondwater wordt alleen gebruikt voor graslandberegening;

    • b.

      er wordt niet meer grondwater onttrokken dan noodzakelijk is voor het beoogde gebruik;

    • c.

      de houder van de onttrekkingsinrichting beschikt over een bedrijfswaterplan en de daarin opgenomen maatregelen zijn uitgevoerd.

  • 3. Vergunningen verleend voor activiteiten als bedoeld in dit artikel vervallen met ingang van 1 januari 2018.

  • 4. Het bepaalde in het eerste lid, onder e, vervalt per 1 januari 2018.

  • 5. Het bepaalde in het tweede lid, onder c, treedt eerst in werking per 1 januari 2018.

Artikel 5 Beregening van akkerbouw, vollegronds tuinbouw en vollegronds boomteelt

  • 1. Een vergunning tot het onttrekken van grondwater is niet vereist voor gebruik ten behoeve van akkerbouw, vollegronds tuinbouw en vollegronds boomteelt:

    • a.

      voor zover de onttrekkingsinrichting is gelegen buiten de beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden en de invloedsgebieden Natura 2000 zoals die zijn aangewezen op de kaart behorende bij deze algemene regels;

    • b.

      de onttrekkingsinrichting een maximale pompcapaciteit heeft van 100 m3 per uur;

    • c.

      er niet meer dan 1 put per 5 hectare aanwezig is;

    • d.

      de putten zijn niet dieper dan in artikel 1 is bepaald;

    • e.

      de houder van de onttrekkingsinrichting beschikt over een bedrijfswaterplan en de daarin opgenomen maatregelen zijn uitgevoerd.

  • 2. Degene die grondwater onttrekt als bedoeld in het eerste lid voldoet aan de volgende voorschriften:

    • a.

      het onttrokken grondwater wordt alleen gebruikt voor beregening van gewassen voor de akkerbouw, vollegronds tuinbouw en vollegronds boomteelt;

    • b.

      er wordt niet meer grondwater onttrokken dan noodzakelijk is voor het boogde gebruik;

    • c.

      de houder van de onttrekkingsinrichting beschikt over een bedrijfswaterplan en de daarin opgenomen maatregelen zijn uitgevoerd.

  • 3. Vergunningen verleend voor activiteiten als bedoeld in dit artikel vervallen met ingang van 1 januari 2018.

  • 4. Het bepaalde in het eerste lid, onder e, vervalt per 1 januari 2018.

  • 5. Het bepaalde in het tweede lid, onder c, treedt eerst in werking per 1 januari 2018.

Artikel 6 Brandblusvoorzieningen

Een vergunning tot het onttrekken van grondwater is niet vereist voor brandblusvoorzieningen als is voldaan aan de volgende regels:

  • 1.

    De brandblusvoorziening is noodzakelijk op grond van de bepalingen voor brandbestrijding van het Bouwbesluit 2012, en er is geen andere redelijk alternatief om aan die bepalingen te kunnen voldoen dan het gebruik van grondwater.

  • 2.

    De brandblusvoorziening is een geboorde put die is voorzien van een aansluitstuk ten behoeve van gebruik door de brandweer, danwel onderdeel uitmaakt van een brandblusinstallatie, conform de daarvoor geldende (landelijke) normen en voorschriften.

  • 3.

    Er wordt alleen water onttrokken ten behoeve van de bluswatervoorziening en voor het vereiste periodieke onderhoud van de put.

  • 4.

    De brandblusvoorziening is niet dieper dan bepaald in artikel 1.

Artikel 7 Bronbemalingen van tijdelijke aard

  • 1. Een vergunning tot het onttrekken van grondwater is niet vereist voor een onttrekkingsinrichting die voldoet aan de volgende regels:

    • a.

      Bronbemaling die op een vaste locatie buiten een ecologische hoofdstructuur staat die:

      • i.

        uitsluitend gebruikt wordt voor het droog houden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken en inrichtingen die bij wijze van proef of ten behoeve van bodemsanering grondwater onttrekken;

      • ii.

        de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50.000m³ per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden.

    • b.

      Sleufbemaling die:

      • i.

        uitsluitend gebruikt wordt voor het droog houden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken;

      • ii.

        de pompcapaciteit ten hoogste 70m³ per uur bedraagt;

      • iii.

        de onttrekking niet langer dan 5 dagen op één locatie plaatsvindt.

    • c.

      Bronbemaling van korte duur ten behoeve van reparatie of inspectie van ondergrondse leidingen en installaties die:

      • i.

        uitsluitend gebruikt wordt voor het droog houden van een bouwput ten behoeve van het inspectie- en reparatiewerk;

      • ii.

        de pompcapaciteit ten hoogste 70 m3 per uur bedraagt;

      • iii.

        de onttrekking niet langer dan 5 dagen op één locatie plaatsvindt.

  • 2. Degene die grondwater onttrekt met behulp van een onttrekkingsinrichting als bedoeld in het eerste lid is gehouden ervoor te zorgen de verlaging van de grondwaterstand, alsmede de hoeveelheid en duur van de onttrekking, niet meer is dan strikt noodzakelijk voor de uitvoering van het werk.

Artikel 8 Grondwatersanering

  • 1. Een vergunning tot het onttrekken van grondwater is niet vereist voor een onttrekkingsinrichting gelegen buiten een ecologische hoofdstructuur die uitsluitend wordt gebruikt voor grondwatersanering, en waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 20.000 m³ per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 30 maanden.

  • 2. Degene die grondwater onttrekt met behulp van een onttrekkingsinrichting als bedoeld in het eerste lid is gehouden ervoor te zorgen de verlaging van de grondwaterstand, alsmede de hoeveelheid en duur van de onttrekking, niet meer is dan strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van het werk.

Artikel 9 Meldplicht

In aanvulling op het bepaalde in het Waterbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit gelden de volgende regels:

  • 1.

    Voor alle boringen en afdichtingen van putten, behalve die bedoeld in artikel 3 geldt:

    • a.

      De booractiviteit dient minimaal 2 weken voor aanvang schriftelijk te worden gemeld bij het bestuur.

    • b.

      Door de houder van de onttrekkingsinrichting dient binnen 4 weken na uitvoering van de boring de beschrijving van het veldwerk zoals die vereist is krachtens het Besluit Bodemkwaliteit, eveneens aan het bestuur te worden gestuurd.

    • c.

      Bij afdichting van een put dient door de houder van de onttrekkingsinrichting binnen 4 weken na uitvoering, het veldwerkverslag zoals die vereist is krachtens het Besluit Bodemkwaliteit, eveneens aan het bestuur te worden gestuurd.

  • 2.

    Degene die grondwater onttrekt moet het bestuur zo spoedig mogelijk informeren over geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen, als bedoeld in artikel 7.14 tot en met artikel 7.20 van de Waterwet.

  • 3.

    Een melding op grond van artikel 3.10 van de Keur is niet vereist voor onttrekkingsinrichtingen zoals bedoeld in artikelen 3 en 6, 7 en 8 van deze algemene regels.

  • 4.

    Bij een melding voor een onttrekking conform artikel 4 of 5 wordt tevens het bedrijfswaterplan ingediend.

Artikel 10 Begripsomschrijvingen

In deze algemene regels wordt verstaan onder:

  • bodemsanering: activiteit gericht op het beperken c.q. verwijderen van verontreinigingen van de bodem; 

  • bronbemaling: het onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen; 

  • bedrijfswaterplan: plan van waterconserverende en/of waterbesparende maatregelen welke worden genomen door of namens de houder van een onttrekkingsinrichting, door de houder van de onttrekkingsinrichting opgesteld conform een door het bestuur vastgesteld model; 

  • grondwatersanering: activiteit gericht op het beperken c.q. verwijderen van verontreinigingen van grondwater; 

  • put: alle in de bodem aangebrachte buizen met boorgat en doorlatende filters;

  • scheidende laag: een slecht waterdoorlatende of afdichtende bodemlaag; sleufbemaling: bronbemaling ten behoeve van een smalle, meestal voortschrijdende bouwput; 

  • veldwerkverslag: schriftelijke presentatie van de uitgevoerde werkzaamheden aan mechanisch boren en de daarbij verzamelde gegevens; 

  • watervoerend pakket: een bodemlaag die water doorvoert en die aan boven- en onderzijde begrensd wordt door een scheidende laag of door een vrije waterspiegel.

Bijlage 1 Toelichting grondwater

Algemene toelichting

Verhouding tussen algemene regels en de keur

Met de vaststelling van de keur wordt er ook voor het grondwaterbeheer meer met algemene regels gewerkt. Voorheen werden de vergunningplichten, meldplichten etc. geheel in de keur geregeld. Naast de keur golden alleen nog aparte algemene voorschriften voor grondwateronttrekkingen krachtens de keur, en beleidsregels voor de vergunningverlening. In de nieuwe situatie regelt de keur alleen nog het meest noodzakelijke. De nadere afbakeningen van vergunningplichten, etc. vindt thans plaats via algemene regels. Daarnaast zijn de algemene voorschriften (in feite al een vorm van algemene regels) komen te vervallen omdat ondertussen landelijke regelgeving in de plaats gekomen is. Het doel van algemene regels is om de regels voor burgers en bedrijven te vereenvoudigen. Voor een aantal activiteiten waar voorheen nog een vergunning nodig was, geldt daarom nu een algemene regel waarin de meest noodzakelijke voorwaarden opgenomen zijn.

Algemene uitgangspunten grondwaterbeheer

Gelet op de kaders en doelstellingen van de Waterwet heeft het grondwaterbeheer dat door de waterschappen wordt uitgevoerd vier pijlers:

  • Adequaat voorraadbeheer; het voorkomen van uitputting of aantasting van de grondwatervoorraden.

  • Bescherming van de grondwaterkwaliteit; gericht op hoogwaardig gebruik van grondwater met name diepere lagen ten behoeve van menselijke consumptie.

  • Samenhangend beheer van grondwater- en oppervlaktewaterlichamen; bijvoorbeeld afstemming met wateraan- en afvoermogelijkheden in het oppervlaktewatersysteem.

  • Tegengaan/beheersen van lokale nadelige gevolgen van grondwateronttrekkingen of –infiltreren, bijvoorbeeld verzakking of vernatting van gebouwen, maar hieronder valt ook het standstill beleid voor de beschermde gebieden en attentiegebieden.

Adequaat voorraadbeheer

Er is in feite niet sprake van één grondwatervoorraad. Vanwege de gelaagde opbouw van de bodem is er onderscheid te maken naar meerdere voorraden die naar diepte te onderscheiden zijn. Daarnaast zijn er regionale verschillen, onder andere door de aanwezigheid van geologische breuklijnen in de ondergrond. De slecht doorlatende lagen die over het algemeen de verschillende grondwaterlagen van elkaar scheiden, zijn per gebied verschillend van diepteligging en dikte. Daarnaast zijn er ook gebieden waar er openingen aanwezig zijn, dus er uitwisseling is tussen verschillende watervoerende lagen. Het waterschap voert daarom een gebiedsgericht beleid waarbij de regels voor bijvoorbeeld de diepte van onttrekken per gebied anders zijn.

Voor de benutting van de grondwatervoorraden blijft het uitgangspunt dat schoon grondwater een schaars goed is wat beschermd moet worden tegen uitputting. De betere voorraden, dat wil zeggen de diepere lagen blijven primair bestemd voor hoogwaardig gebruik, menselijke consumptie. Dit betekent dat het gebruik van grondwater voor andere doeleinden een sluitstuk van de watervoorziening is, conform de voorkeursvolgorde:

  • 1.

    zuinig watergebruik (o.a. door waterconservering);

  • 2.

    benutten gebiedseigen water;

  • 3.

    wateraanvoer;

  • 4.

    en dan pas grondwater.

In het algemeen betekent dat, dat de diepere lagen voor hoogwaardig gebruik gereserveerd wordt, en dat andere gebruiksvormen door middel van de ondiepere lagen gefaciliteerd wordt. Hierbij speelt ook de overweging mee dat de diepere lagen ook beter te beschermen zijn tegen verontreiniging door de bovenliggende slecht doorlatende lagen te beschermen tegen doorboring. Daarnaast geldt in het algemeen dat het gebruik van grondwater sluitstuk is in de watervoorziening voor functies en dat als grondwater gebruikt wordt, dit zo zuinig mogelijk gebeurd.

Bescherming grondwaterkwaliteit

Bescherming van de kwaliteit van het grondwater wordt, net als voorheen, vormgegeven door het doorboren van de scheidende lagen in de bodem zo veel mogelijk tegen te gaan. De kwalitatief hoogwaardige diepere lagen blijven primair voor de drinkwatervoorziening bestemd. Een bijzonder onderdeel vormt het drinkwaterbeschermingsbeleid. Dit is primair de taak en verantwoordelijkheid van de provincie (Waterwet en Provinciale milieuverordening), maar dat neemt niet weg dat het waterschap hiermee rekening dient te houden. Het waterschap doet dit door haar regelgeving aan te laten sluiten op de Provinciale milieuverordening.

Samenhangend beheer van grond- en oppervlaktewaterlichamen

Voor de watervoorziening voor gebruiksfuncties wordt in tweede en derde instantie een beroep gedaan op het oppervlaktewatersysteem doordat eerst gebruik gemaakt moet worden van gebiedseigen en vervolgens wateraanvoer, alvorens uit te wijken naar het gebruik van grondwater. Dit betekent dat er per definitie een relatie is tussen grondwater en het oppervlaktewatersysteem, wat ook weer gebiedsspecifieke verschillen kent. Zo ligt in poldergebieden de nadruk veel sterker op wateraanvoer dan op de hoge zandgronden.

Lokale nadelige effecten tegengaan

Ondanks de regionale schaal van de hoofdlijnen van het beleid, zal er nog steeds aandacht moeten zijn voor de lokale effecten die een onttrekking kan hebben. Het kan immers niet de bedoeling zijn dat een onttrekking voor een gebruiksfunctie strijdig is met een naastgelegen functie. Dit kan zich in principe overal voor doen, maar komt op twee soorten gebieden nadrukkelijker naar voren: in en rond natuurgebieden (met name natte natuurparels) en in het stedelijk gebied.

Beschermde gebieden en attentiegebieden

Voor de beschermde gebieden en attentiegebieden die in de keur zijn aangewezen geldt voor zowel het grondwater- als het oppervlaktewatersysteem een strikt beschermingsbeleid conform het provinciaal beleid (Provinciaal Waterplan). Dit betekent dat alle ingrepen in dergelijke gebieden in beginsel vergunningplichtig blijven, met daaraan gekoppeld een terughoudend en stringent vergunningenbeleid. Dit betekent dat in de algemene regels dat voor diverse handelingen de algemene regel alleen geldt buiten de beschermde gebieden en attentiegebieden. Uitzonderingen zijn ingrepen die een dermate beperkt en tijdelijk effect hebben dat deze geen bedreiging vormen voor het beoogde doel van het standstill-beleid, niet op zichzelf en ook niet cumulatief. Dit geldt uiteraard wel zolang voldaan wordt aan de kaderstellende regels die als waarborg in de algemene regels zijn opgenomen. Sommige van deze handelingen waren al toegestaan zoals brandblusvoorzieningen (voorheen noodvoorzieningen genoemd), sommige handelingen zijn nieuw zoals sleufbemaling.

Bevoegdheden ten aanzien van putten op grond van de Waterwet en Besluit Bodemkwaliteit

Vanuit het oogpunt van adequaat voorraadbeheer en de bescherming van de kwaliteit van het grondwater, stuurt het waterschap niet alleen op de hoeveelheden grondwater die onttrokken wordt (of de hoeveelheid water die geïnfiltreerd wordt), maar ook op de plaats en de diepte waarop dit gebeurd. Dit betekent dat het waterschap op grond van de Waterwet ook regels stelt aan putten die deel uitmaken van een onttrekkingsinrichting. Op putten is tevens het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Beide kaders hebben een andere achtergrond en andere aangrijpingspunten, maar liggen wel in elkaars verlengde. Aangezien krachtens het Besluit Bodemkwaliteit al landelijke regels gelden voor het boren, beheren en verwijderen van putten alsmede regels waaraan de bedrijven die deze werkzaamheden mogen uitvoeren, hoeft en kan het waterschap daar geen nadere regels over op te nemen. De regels die het waterschap krachtens de Waterwet stelt hebben dan ook louter tot doel te sturen op de diepte en locatie(s) waarop grondwater wordt onttrokken vanwege adequaat grondwatervoorraadbeheer en de bescherming van de kwaliteit van het grondwater conform artikel 2.1 van de Waterwet. Dat er een zeker raakvlak kan zijn tussen beide wettelijke kaders is daarbij noch onvermijdelijk noch onoverkomelijk. Immers, ook op andere vlakken binnen het waterstaatsrecht komt een dergelijke situatie voor, bijvoorbeeld ten aanzien van bouwwerken op waterkeringen (Woningwet juncto Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet).

Gebiedsgericht grondwaterbeleid

Het grondwater in Brabant kende voorheen geen gebiedsspecifieke invulling, behalve dan de beschermde gebieden en attentiegebieden. Zodoende gold er bijvoorbeeld één norm voor de maximaal gewenste diepte van onttrekkingen voor de hele provincie (30 meter resp. maximaal 80 meter), ongeacht de regionale bodemopbouw en aanwezige watervoerende pakketten. Het grondwater werd feitelijk benaderd als één groot watervoerend pakket in 2 delen, die homogeen is over de hele provincie. In de praktijk is dit een veel te eenvoudige benadering, waardoor het grondwaterbeheer onvoldoende recht deed aan de beoogde hogere doelstellingen, met name die van adequaat voorraadbeheer en de bescherming van de diepere lagen tegen verontreiniging ten behoeve van menselijke consumptie (hoogwaardig gebruik). Daarnaast was er geen relatie met het oppervlaktewaterbeheer. In het huidige beleid is wel een regionale gebiedsgerichte aanpak geïntroduceerd, waarbij aangesloten is bij de geologische opbouw van de bodem, de aanwezige watervoerende lagen en het oppervlaktewaterbeheer. Daarbij is getracht de gebiedsindeling nog steeds zo eenvoudig mogelijk te houden met het oog op de toepassing van algemene regels. De gebiedsindeling is tot stand gekomen door allereerst een onderscheid te maken tussen peilbeheerste gebieden (polders) en de overige, vrijafwaterende gebieden. In polders is immers wateraanvoer mogelijk (en dus minder noodzaak voor grondwatergebruik) en deze gebieden kennen veelal ook een andere bodemopbouw. Vervolgens zijn de twee meest relevante geologische breuklijnen als onderscheidende grens aangemerkt, namelijk de Gilze-Rijenbreuk en de Peelrandbreuk. Beide breuklijnen markeren een duidelijke grens in de bodemopbouw, met name ten aanzien van de diepte van watervoerende pakketten en scheidende lagen in de ondergrond. Ten behoeve van de duidelijkheid van regelgeving, zijn de aldus ontstane grenzen vervolgens op perceelsniveau begrenst, aan de hand van herkenbare grenzen aan het maaiveld zoals wegen of kadastrale grenzen. Een ieder die een handeling voornemens is te gaan doen, moet immers eenvoudig kunnen vaststellen in welk gebied die handeling valt en dus welke (algemene) regels van toepassing zijn.

Per gebied is aangemerkt welke watervoerende pakketten aangewezen zijn om uit te onttrekken. Dit komt in de plaats van de vaste 30 meter en 80 meter die in het provinciaal beleid zijn opgenomen. Het doel is echter nog steeds hetzelfde. De grenzen 30 meter en 80 meter waren immers door de provincie gekozen als een makkelijk na te meten vertaling van de beoogde watervoerende pakketten. Het gevolg was echter wel dat door een gemiddelde aan te houden deze diepten niet aansloten bij wat er regionaal daadwerkelijk aanwezig was. Daarnaast is de doorlatendheid van watervoerende pakketten steeds verschillend. Voor sommige gebruiksfuncties, zoals brandblusvoorzieningen, is de ondiepe laag niet doorlatend genoeg om de wettelijk vereiste debieten bluswater te kunnen leveren. Voor brandblusvoorzieningen bijvoorbeeld betekende dat er dan vaak alsnog gemotiveerd afgeweken moest worden in de vergunning. Door echter uit te gaan in de regelgeving van de watervoerende pakketten in plaats van vaste diepten wordt nog steeds het beoogde doel nagestreefd volgens de oorspronkelijk achterliggende redenatie, maar sluit de regelgeving beter aan op het regionale grondwatersysteem. Bovendien gelden ondertussen landelijke regels voor het boren, beheren en verwijderen van putten en mogen alleen erkende bedrijven putten aanleggen, wat eveneens via landelijke regels geborgd is. Deze bedrijven zijn bekend met deze werkwijze. De noodzaak om via vaste, ook voor leken makkelijk na te meten diepten te reguleren en handhaven, is daarmee afgenomen. Bovendien gaan landelijke regels en richtlijnen ook steeds meer uit van watervoerende pakketten als referentie, in plaats van vaste diepten. Vaste waarden voor de te onttrekken diepte is alleen relevant op plaatsen waar watervoerende pakketten met elkaar in verbinding staan, omdat er ter plaatse geen scheidende laag in de ondergrond aanwezig is. Dit komt lokaal op diverse plaatsen voor, zodat daar voor de duidelijkheid wel een maximale diepte in meters is opgenomen. Daarbij is aangesloten bij het provinciale kaderstellende beleid.

Bij het toekennen van watervoerende pakketten is het voor sommige gebruiksfuncties in sommige deelgebieden nodig toch nog een nader onderscheid te maken, met name vanwege de doorlatendheid van de bodem zoals hierboven aangegeven. Het uitgangspunt blijft echter nog steeds dat er zo ondiep mogelijk onttrokken moet worden en diepere lagen voor de meer hoogwaardige functies te reserveren. Dit komt tot uiting door in sommige gevallen twee diepten aan te wijzen in een gebied. De meest ondiepe laag voor kleine onttrekkingen, graslandberegening en dergelijke, en een iets diepere laag voor de andere functies zoals brandblusvoorzieningen. De ondiepere laag heeft over het algemeen een lagere doorlatendheid die deze minder geschikt maakt voor onttrekkingen met een hoger debiet zoals een brandblusvoorziening. Deze lagere doorlatendheid is in het algemeen echter niet te zeer beperkend voor onttrekkingen met een laag debiet zoals kleine onttrekkingen en graslandberegening. Overigens is deze redenatie niet geheel nieuw, want ook in het vorige stelsel van keur en beleidsregels kwam dit onderscheid terug via een maximale diepte van 30 meter voor bijvoorbeeld kleine onttrekkingen en maximaal 80 meter voor bijvoorbeeld industrie.

Bijlage 2 Artikelsgewijze toelichting grondwater

Artikel 1

Dit artikel regelt het vaststellen van de kaart waarop de gebiedsindeling voor het grondwaterbeleid is weergegeven. Dit artikel regelt niet de aanwijzing van de Beschermde gebieden en de attentiegebieden, want dat is in de keur geregeld, omdat die kaart de basis vormt voor een onderscheid in twee soorten vergunningplicht (grondwater resp. oppervlaktewaterlichamen).

Voor het aanduiden van de bodemopbouw bestaan meerdere typologieën in Nederland. In de algemene regels en beleidsregels sluit het waterschap aan op de typologie van Regis II van TNO-NITG. Dit is een landelijke erkende digitale database die een model geeft van de landelijke geologische kartering van de Nederlandse ondergrond. Deze standaard wordt ook in andere regelgeving toegepast zoals het Protocol mechanisch boren krachtens artikel 25 Besluit Bodemkwaliteit.

Artikel 2

Dit artikel omvat regels die gelden voor alle onttrekkingen en het infiltreren van water die daarna in de algemene regels worden genoemd. Voorheen golden veel meer algemeen geldende regels via de algemene voorschriften grondwateronttrekkingen. Ondertussen is er landelijke regelgeving gekomen die deze aspecten regelt, namelijk het Protocol Mechanisch boren, krachtens artikel 25 van het Besluit Bodemkwaliteit. Elders in het land komen in algemene regels nog voorschriften voor zoals de regel dat bij de aanleg en het beheer van een onttrekkingsinrichting uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten voorkomen moet worden. Ook daarin voorziet het Protocol Mechanisch boren reeds. Voor een uitgebreidere beschrijving over de verdeling van bevoegdheden ten aanzien van putten op grond van de Waterwet en Besluit Bodemkwaliteit wordt verwezen naar de algemene toelichting hierboven.

Artikel 3

Dit artikel regelt enkele algehele vrijstellingen van de vergunningplicht, zonder nadere bijzondere voorwaarden. De strekking van de leden 1 en 2 zijn niet nieuw. Deze komen overeen met bestaande vrijstellingen uit de vorige keur die nog teruggaan tot de periode voor 2009, toen deze regels nog in de provinciale verordening opgenomen waren. Lid 3 is opgenomen met het oog op deregulering.

Artikel 4

Met graslandberegening wordt bedoeld het beregenen van percelen met gras die bedoeld zijn voor het houden of weiden van vee en daarmee vergelijkbaar agrarische gebruik. Graslandberegening is in die bedrijfsvoering bedoeld als een manier om voldoende ruwvoer voor vee te produceren.

Een bijzondere gebruiksvorm voor gras is het telen van graszoden. Deze teelt wordt vanwege zijn bijzondere aard niet als grasland beschouwd, maar wordt benaderd als een bijzondere vorm van akkerbouw. Het gaat daar immers niet om de productie voldoende gras voor ruwvoer (waar overigens ook alternatieven voor beschikbaar zijn), of voor het weiden van vee, maar om de teelt van een meer ‘hoogwaardig gewas’.

Voorheen gold voor graslandberegening een vergunningplicht met een zeer terughouden vergunningenbeleid. Met deze algemene regel wordt nieuw beleid voor beregening uit grondwater ingevoerd. De pompcapaciteit en het gebied waarin wordt onttrokken zijn bepalend of een onttrekking wel of niet is vrijgesteld van de vergunningplicht. Voor de beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden en zones rondom N2000- gebieden blijft het bestaande regime onverkort van kracht, dit betekent dat de bestaande vergunningen en het bestaande vergunningenbeleid daar ongewijzigd blijven. Voor de overige gebieden wordt nieuw beleid ingevoerd waarbij meer flexibiliteit en meer gebruik van algemene regels centraal staat. De pompcapaciteit is medebepalend voor de vrijstelling van vergunningplicht en is zodanig gekozen dat deze nog steeds uitnodigt tot verantwoord grondwatergebruik. Immers, een agrariër zal een pomp niet langer in werking laten dan nodig is gezien de (brandstof)kosten en men zal dus naar verwachting niet langer beregenen dan noodzakelijk is.

Daarnaast zijn in de algemene regels enkele voorschriften opgenomen waaraan moet worden voldaan om ongewilde excessen of andere ongewenste effecten (zie ook artikel 7.18 Waterwet) te voorkomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor een beperking van het aantal putten, gelet op de bescherming van de kwaliteit van het grondwater via de bescherming van de scheidende lagen in de bodem. De hier gestelde grenswaarden zijn enerzijds afgestemd op wat in de praktijk bij een goede landbouwpraktijk past qua waterbehoefte. Er is gekeken naar de hoeveelheid water die men normaal gesproken voor een teelt zou onttrekken, met een marge voor verschillen in bedrijfsvoering. Omdat een onttrekkingsinrichting nooit een rendement van 100% kan hebben, is dit vervolgens verhoogd naar een pompcapaciteit die in de praktijk, gegeven de voorgeschreven grondwaterpakketten, in verreweg de meeste gevallen dat debiet kan leveren. Een agrariër met een normale en verantwoorde bedrijfsvoering kan hiermee uit de voeten. Aan de andere kant is de gestelde grens voor de pompcapaciteit wel zodanig gekozen dat deze nog steeds uitnodigt tot verantwoord grondwatergebruik. Immers, een agrariër zal een pomp niet langer in werking laten dan nodig is gezien de (brandstof)kosten en men zal dus naar verwachting niet langer beregenen dan noodzakelijk is. Afwijkingen van de algemene regel blijven zoals voorheen vergunningplichtig. Hierdoor blijft toetsing (en dus maatwerk) in afwijkende gevallen mogelijk.

Op de kaart bij de algemene regels als bedoeld in artikel 1 van de algemene regels zijn tevens invloedsgebieden Natura 2000 aangewezen waarvoor de algemene regels niet gelden (en die dus vergunningplichtig blijven op grond van de Keur). Dit zijn gebieden rond Natura 2000-gebieden waar significante effecten van de verruiming van agrarische grondwateronttrekking niet kan worden uitgesloten. In deze gebieden kan een agrariër die grondwater wil gaan onttrekken naast een watervergunning, tevens een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig hebben. Hiervoor is het waterschap echter geen bevoegd gezag.

Voor de overige gebieden word nieuw beleid ingevoerd waarbij meer flexibiliteit en meer gebruik van algemene regels centraal staat. Een overgangsregeling stimuleert vergunninghouders (grasland maar ook akker- en tuinbouw en boomteelt) om op termijn een keuze te maken over hoe zijn omgaan met water op hun bedrijf. Bij het van toepassing worden van de algemene regel blijven de rechtsgevolgen van de vergunning gewoon bestaan en houdt de vergunning voor de houder daarvan betekenis. Dit is alleen anders als dat bij wettelijk voorschrift wordt geregeld/bepaald. Dit pleit voor het opnemen van een overgangsregeling waarin een termijn is opgenomen waarna een vergunning van rechtswege komt te vervallen. De leden 3, 4 en 5 voorzien in een dergelijke overgangsregeling.

Artikel 5

Gelijk aan het nieuwe beleid voor graslandberegening wordt ook meer flexibiliteit per algemene regel ingevoerd voor de akkerbouw, vollegronds tuinbouw en vollegronds boomteelt. Dit artikel volgt dezelfde opbouw en redenatie, maar is aangepast aan de landbouwpraktijk behorende bij akkerbouw, vollegronds tuinbouw en vollegronds boomteelt. Onder akkerbouw, vollegronds tuinbouw en vollegronds boomteelt wordt niet verstaan glastuinbouw, substraatteelten (zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer), en dergelijke. Onder onttrekkingen voor beregening wordt in dit artikel ook verstaan onttrekking ten behoeve van nachtvorstbestrijding.

Artikel 6

Tot op heden waren brandblusvoorzieningen (voorheen ‘noodvoorzieningen’ geheten en in richtlijnen voor de brandweerzorg ook wel bluswatervoorziening geheten) vrijgesteld van de vergunningplicht, mits de put niet dieper was dan 30 meter. Bij die vrijstelling gelden wel twee kanttekeningen. De eerste is dat brandblusvoorzieningen nog steeds onder de algemene voorschriften grondwateronttrekkingen vielen. Er was dan wel geen vergunning nodig, maar er golden toch nog steeds regels. Ten tweede werd toen deze regels opgesteld werden nog beduidend minder vaak naar grondwater uitgeweken voor de bluswatervoorziening dan thans. De oorzaak ligt in aangescherpte landelijke regelgeving voor bluswatervoorzieningen. Die aangescherpte regels leiden in de praktijk al langer tot een toename van het aantal noodvoorzieningen die dieper dan 30 meter moeten zijn, omdat anders de wettelijk voorgeschreven debieten bluswater niet gerealiseerd kunnen worden. Dit betekent op zijn beurt dat het aantal diepe putten en daarmee doorboringen van scheidende lagen verder zal toenemen. Voortzetting van de vergunningplicht zoals deze voorheen gold, heeft geen meerwaarde, omdat gezien de landelijke regelgeving het weigeren van een vergunning na een eenvoudige toetsing eigenlijk niet meer aan de orde is. Het is dan ook effectiever om betere randvoorwaarden te stellen via algemene regels dan tot nu toe gebruikelijk was. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is het tegengaan van misbruik van brandblusvoorzieningen voor ander gebruik. Een brandblusvoorziening is immers alleen bedoeld voor incidenteel gebruik door de brandweer of voor een sprinklerinstallatie, waarbij het regulier spuien ten behoeve van het onderhoud van de put is inbegrepen. Een brandblusvoorziening is echter nadrukkelijk niet bedoeld voor bijv. beregening. Misbruik wordt ondervangen door aan te sluiten bij de landelijk geldende normen voor brandblusvoorzieningen. Die normen zijn bedoeld om het gebruik door de brandweer of een sprinklerinstallatie, en om de leveringszekerheid van voldoende bluswater te waarborgen. Deze eisen omvatten onder andere het soort aansluiting voor brandslangen, bereikbaarheid, afdichting en het beheer en onderhoud van de put. Deze eisen zorgen er bijna vanzelf voor dat een ander gebruik niet mogelijk is. In de algemene regels is dan ook een clausule opgenomen dat een onttrekkingsput bedoeld voor de brandweer of een sprinklerinstallatie slechts een brandblusvoorziening is als bedoeld in de algemene regels, als deze ook daadwerkelijk aan die landelijke regels voldoet.

Mocht een brandblusvoorziening toch anders aangelegd moeten worden dan de algemene regels toestaan, met name een grotere diepte dan in de algemene regels is opgenomen (om aan de leveringszekerheid te kunnen voldoen van de wettelijk voorgeschreven debieten bluswater), dan geldt nog steeds een vergunningsplicht zodat specifieke toetsing naar de noodzakelijkheid mogelijk is.

In vergunningen en algemene regels is veelal bepaald dat een onttrekkingsinrichting (en daar maakt de put deel van uit) alleen voor het doel aangewend mag worden waarvoor deze bedoeld was. Bijvoorbeeld een beregeningsput mag alleen voor beregening gebruikt worden. Dit betekent echter niet dat bijvoorbeeld een beregeningsput niet als brandblusvoorziening gebruikt mag worden door de brandweer, ook al is hier niet specifiek in voorzien in de algemene regels of vergunningsvoorwaarden. De wettelijke basis is dan artikel 62 lid 2 van de Wet veiligheidsregio’s die bepaald dat de brandweer bevoegd is alle benodigde uitrustingsstukken en hulpmiddelen ter plaatse zodanig te gebruiken als zij noodzakelijk achten voor een goede vervulling van hun taak. In de algemene regels is hiervoor dan ook geen nadere regel opgenomen.

Artikel 7

Dit artikel regelt vrijstelling van vergunningplicht voor tijdelijke bronbemalingen in beginsel zoals dat voorheen in de Keur en daarvoor in de provinciale verordening geregeld was. Ook lid 2 kent zijn oorsprong in de voormalige Keur en de daarvoor geldende provinciale verordening. Onttrekkingen met een langere duur en/of een groter debiet en met een ander doel dan in de algemene regel is aangegeven, blijven vergunningplichtig. Noviteit in de algemene regel is de voorziening voor sleufbemalingen, oftewel mobiele bronbemalingen (lid 1 onder b). Dit zijn bijvoorbeeld bronbemalingen voor het drooghouden van bouwputten voor ondergrondse leidingtracés. In dergelijke gevallen verplaatst de bronbemaling zich steeds langs het tracé van de aanleg en bevindt zich zodoende slechts enkele dagen op dezelfde plaats. Dit type onttrekking komt in de praktijk regelmatig voor, maar viel niet onder de vrijstelling voor bronbemalingen. In de praktijk blijkt behoefte te zijn aan soortgelijke regeling en blijkt deze ook realiseerbaar via algemene regels, zodat deze nu is opgenomen. Tevens wordt hiermee voorkomen dat, ondanks een algemene regel, voor veel ondergrondse leidingen nog steeds een vergunning nodig blijft omdat een deel van het tracé een beschermd gebied doorkruist. Bij het formuleren van de algemene regel is voor het debiet en de tijdsduur aansluiting gezocht bij wat in de praktijk gangbaar en acceptabel is qua werkdruk en grondwatergebruik. Daarbij is tevens geen onderscheidt gemaakt naar ligging binnen of buiten beschermde gebieden waterhuishouding. Dit wordt verantwoord geacht gezien de minimale en zeer tijdelijke impact van een dergelijke bemaling vanwege de korte tijdsduur en het gering debiet dat toegestaan is. Hiermee is de beoogde standstill ten behoeve van verdrogingsbestrijding in deze gebieden nog steeds afdoende geborgd.

De algemene regels uit lid 1 onder a en b, bleken in de praktijk niet goed van toepassing op tijdelijke bouwputten ten behoeve van inspectie en reparatie van ondergrondse leidingen en andere installaties. Deze vallen immers niet goed onder de beschrijvingen van sub a, maar het is ook niet altijd een sleufbemaling als bedoeld in sub b. Daarom is aan lid 1 een extra regel toegevoegd in de vorm van sub c, waarbij qua regels aansluiting is gezocht bij sub a en b.

Artikel 8

Dit artikel regelt volgens dezelfde opbouw als artikel 7 de vrijstelling van vergunningplicht specifiek voor grondwatersaneringen. De enige noviteit ten opzichte van de regels zoals deze voorheen in de keur opgenomen waren, is het gebruik van het begrip grondwatersaneringen in plaats van grondsanering omdat dit duidelijker is en landelijk gebruikelijk is. Bodemsaneringen vallen onder artikel 7.

Artikel 9

Lid 1 en 2 zijn een omzetting van de bestaande regels uit de keuren en de voorgaande algemene voorschriften grondwateronttrekkingen. Wat in deze leden anders is dan voorheen, is dat aansluiting gezocht is bij de wettelijke eisen krachtens het Besluit Bodemkwaliteit. Voorheen werden via de algemene voorschriften regels gesteld voor de wijze waarop putten aangebracht, beheerd en verwijderd moesten worden, inclusief regels voor de te overleggen gegevens in de melding. Ondertussen voorziet het Protocol mechanisch boren krachtens het Besluit Bodemkwaliteit daar in. Zo is geregeld dat putten alleen door een erkend bedrijf aangelegd mogen worden en dat er boorstaten aangeleverd dienen te worden, voorzien van nadere gegevens over bijvoorbeeld de exacte plaats van de put. In het Protocol mechanisch boren wordt deze rapportage (die bij de melding krachtens het Besluit Bodemkwaliteit moet worden ingediend) aangeduid met de term ‘beschrijving van het veldwerk’. Het volstaat dan ook om hier als regel te stellen dat de melding die men krachtens het Besluit Bodemkwaliteit bij het bevoegd gezag dient in te dienen, tevens bij het waterschap moet worden ingediend.

Lid 3 voorziet in een aanvulling op de Waterwet. De Waterwet (artikel 7.18) legt onttrekkers van grondwater een zorgplicht op om nadelige gevolgen van de onttrekking voor derden te voorkomen en als dat niet kan zo veel mogelijk te beperken. Nadelige gevolgen kunnen onverwacht of onvoorzien zijn en dan kan het bijvoorbeeld gaan om schade aan landbouw of natuur, verplaatsing van bodemverontreiniging, schade aan bouwwerken (verzakking). De Waterwet heeft verschillende regels die hierop betrekking hebben, maar voorziet niet in een meldplicht bij het waterschap. Dit is wel gewenst om eventueel controle uit te kunnen voeren.

Artikel 10

  • Scheidende laag: deze begripsbepaling sluit aan op de begrippen die krachtens het Besluit Bodemkwaliteit gebruikt worden.

  • Watervoerend pakket: dit wordt in de bodemkunde ook wel aquifer genoemd.

  • Veldwerkverslag: dit begrip is overgenomen uit het Protocol Mechanisch Boren welke krachtens het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing is op het slaan van putten. In dit veldwerkverslag behoord onder andere opgenomen te zijn, de XY-coördinaten van de boorlocatie en bereikte boordiepte, de bodemopbouw (boorstaat) en de toegepaste aanvullingsmaterialen en de diepte waarop deze zijn toegepast.

  • Sleufbemaling: Sleufbemalingen worden meestal uitgevoerd in het kader van de aanleg van kabels of leidingen.

Bijlage 3 Grondwaterdeelgebieden behorende bij artikel 1

afbeelding binnen de regeling