Regeling vervallen per 31-12-2013

Kostentoedelingsverordening Amstel, Gooi en Vecht 2009

Geldend van 01-01-2009 t/m 30-12-2013

Intitulé

Kostentoedelingsverordening Amstel, Gooi en Vecht 2009

Inhoud

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a. kosten: de kosten van de kostendrager watersysteembeheer, zoals opgenomen in de begroting van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, voor zover die gedekt worden door middel van de watersysteemheffing;

  • b. AGV-gebied: het gebied dat is aangegeven op Kaart nr. 1, bedoeld in artikel 3, lid 1 van het Reglement van Bestuur, waarin het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht bevoegd is om het watersysteembeheer uit te voeren;

  • c. ingezetenen: degenen die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats hebben in het AGV-gebied en die aldaar het gebruik hebben van woonruimte, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een door de in artikel 123, derde lid, onderdeel b van de Waterschapswet bedoelde ambtenaar van het waterschap aan te wijzen lid van dat huishouden;

  • d. overig ongebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn in het AGV-gebied;

  • e. natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in het AGV-gebied het genot hebben van natuurterreinen;

  • f. gebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het AGV-gebied;

  • g. woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven.

  • h. gebouwde onroerende zaken: gebouwde onroerende zaken zijn gebouwde eigendommen met hun gebouwde en ongebouwde aanhorigheden, daaronder begrepen de ondergrond van dat eigendom en van de gebouwde aanhorigheden.

Artikel 2 Kostentoedeling watersysteembeheer

  • 1. De kosten voor het watersysteembeheer worden als volgt toegedeeld:

    • a.

      60% aan de ingezetenen;

    • b.

      3,641% aan overig ongebouwd;

    • c.

      0,008% aan natuurterreinen;

    • d.

      36,351% aan gebouwd.

  • 2. De waarde van de onroerende zaken bedoeld in het vorige artikellid, onderdelen b, c en d, wordt bepaald naar de waarde die de onroerende zaken op de waardepeildatum hebben naar de staat en hoedanigheid waarin zij op die datum verkeren.

  • 3. De waardepeildatum is 1 januari 2007.

Artikel 3 Kosten van heffing en invordering

De kosten van heffing en invordering van de waterschapsbelastingen, zoals opgenomen in de begroting van enig belastingjaar, worden in afwijking van artikel 2 rechtstreeks toegerekend aan de betrokken categorieën naar rato van de voor elk van de genoemde categorieën te maken kosten.

Artikel 4 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Kostentoedelingsverordening Amstel, Gooi en Vecht 2009".

Artikel 5 Overgangsregeling en inwerkingtreding

  • 1. De Kostentoedelingsverordening Amstel, Gooi en Vecht 2009 treedt in werking en geldt met ingang van 1 januari 2009.

  • 2. De ‘Kostentoedelingsverordening Amstel, Gooi en Vecht 2005’, laatstelijk gewijzigd bij besluit van het Algemeen Bestuur van 25 november 2004, wordt ingetrokken per 1 januari 2009, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.

Toelichting

Algemeen

Inleiding

Dit is de vierde Kostentoedelingsverordening van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV).

De eerste verordening werd van kracht op 1 januari 1997, bij het ontstaan van AGV. Van de regelgevende provincies (in het geval van AGV Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland) konden provinciale staten in het Reglement van Bestuur uitgangspunten vaststellen, die voor het waterschap leidend waren bij de kosten-toedeling. Gebaseerd op deze uitgangspunten werd in de eerste Kostentoedelingsverordening – zoals destijds bij vrijwel alle waterschappen gebruikelijk was – de zogeheten methode-Oldambt gehanteerd. Deze methode keek heel specifiek naar de verschillende behoeftes per gebied op het terrein van het waterbeheer. Er werd per waterschapstaak een kostentoedeling bepaald, wat resulteerde in een groot aantal verschillende tarieven.

De regelgevende provincies hebben in december 2000 hun uitgangspunten voor de kostentoedeling gewijzigd en de bij de taken behorende gebieden (door het maken van zogeheten takencombinaties) anders gedefinieerd. De tweede Kostentoedelingsverordening is daarmee in overeenstemming gebracht, hetgeen leidde tot het fors terugbrengen van het aantal verschillende tarieven.

In december 2004 zijn de uitgangspunten voor de kostentoedeling opnieuw gewijzigd door de regelgevende provincies. Daarbij zijn de uitgangspunten voor takencombinatie 2 in overeenstemming gebracht met die van takencombinatie 1. Dat wil zeggen: het aandeel van de categorie ingezetenen wordt bepaald naar aanleiding van de bevolkingsdichtheid in het gebied en dat van de categorieën gebouwd en ongebouwd wordt bepaald op basis van de onderlinge waardeverhoudingen. Hiermee werd de methode-Delfland geïntroduceerd.

Over de waterschapsbelastingen is vele jaren gediscussieerd in allerlei verschillende gremia. Hoewel er vele commissies en andere fora actief zijn geweest, moet in het bijzonder het Interdepartementaal Beleids Onderzoek worden genoemd. Het eindrapport verscheen in februari 2004 en gaf een aantal keuzemogelijk-heden. De vervolgens gemaakte keuzes culmineerden in de Wet Modernisering Waterschapsbestel die op 14 juni 2007 in het Staatsblad verscheen en van kracht werd op 1 januari 2008. Deze wet heeft op meerdere vlakken invloed op de waterschappen, met name op het gebied van de taakstelling van het algemeen bestuur, de verkiezingen en samenstelling van dit bestuur, de financiële voorschriften en de belastingheffing. Dit laatste is in het licht van deze verordening natuurlijk vooral van belang en deze invloed moet zijn beslag krijgen per 1 januari 2009.

Kort samengevat betekent deze wet dat er niet langer onderscheid wordt gemaakt tussen waterkwaliteitsbeheer en waterkwantiteitsbeheer, maar tussen zuiveringsbeheer en watersysteembeheer. Er wordt met een integrale blik naar het beheer van het oppervlaktewater gekeken. Daarbij is de doelstelling om te komen tot een eenvoudiger en transparanter heffingenstelsel. Er wordt nog steeds een tarief per taak berekend, maar er is nog slechts één taak: het watersysteembeheer. Voor de bekostiging van deze taak wordt watersysteemheffing opgelegd terwijl alleen het daadwerkelijke transporteren en zuiveren van afvalwater wordt bekostigd uit de zuiveringsheffing. Wel wordt er voor directe lozingen op het oppervlaktewater een verontreinigingsheffing geheven, die gebaseerd blijft op de Wet verontreiniging oppervlaktewateren totdat deze vervangen wordt door de nieuwe Waterwet. De opbrengsten hiervan komen ten gunste van het watersysteem; het restant van de kosten van het watersysteembeheer wordt bekostigd uit de watersysteemheffing.

Dit leidt tot een aanzienlijk eenduidiger systeem. De voorschriften voor de kostentoedeling zijn in de wet en in de bij de wet behorende algemene maatregel van bestuur (het zogeheten Waterschapsbesluit) opgenomen en als zodanig kunnen de provincies ze dus niet meer vaststellen.

Vanzelfsprekend moeten alle waterschappen voor de watersysteemheffing ook een nieuwe Kostentoedelings-verordening vaststellen, gebaseerd op deze herziene wetgeving. Voor AGV leidt dat tot deze vierde Kosten-toedelingsverordening.

De Kostentoedelingsverordening is de basis voor de Verordening Watersysteemheffing en deze twee verordeningen samen maken het heffen van watersysteemheffing mogelijk.

1. Wettelijke basis

In artikel 120, lid 1, van de Waterschapswet (Stb. 2007, 208) is bepaald dat het algemeen bestuur van elk waterschap ten behoeve van de watersysteemheffing een Kostentoedelingsverordening moet vaststellen. Hierin wordt voor elk van de categorieën van heffingplichtigen de toedeling van het kostendeel opgenomen.

Het waterschap kan in deze Kostentoedelingsverordening bepalen dat de kosten van heffing en invordering en/of de kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur rechtstreeks worden toegerekend aan de betrokken categorieën van heffingplichtigen. Het algemeen bestuur van AGV heeft op 3 april 2008 besloten om dit toe te passen voor de kosten van heffing en invordering met het oog op een billijke belastingheffing (zoals bedoeld door de wetgever toen deze mogelijkheid in 1999 in de Waterschapwet werd opgenomen).

Het waterschap kan volgens artikel 122 van de Waterschapswet ook gebruik maken van de mogelijkheid om

tarieven te differentiëren. Een eventuele tariefdifferentiatie moet in de Kostentoedelingsverordening worden geregeld.

De Kostentoedelingsverordening moet door gedeputeerde staten van de provincie(s) worden goedgekeurd en wordt ten minste eenmaal in de vijf jaren herzien.

2. Kostentoedelingsmethode Delfland wettelijk voorgeschreven

In artikel 117 van de Waterschapswet is bepaald dat er vier categorieën heffingsplichtigen voor de watersysteemheffing zijn: de ingezetenen; degenen die “krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen” (overig ongebouwd); degenen die “krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen” (natuurterreinen) en degenen die “krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken” (gebouwd).

De wijze waarop de kosten van de taakuitoefening aan de categorieën worden toegedeeld, is wettelijk vastgelegd. In artikel 120, lid 2, wordt de toedeling van het kostendeel aan de categorie ingezetenen bepaald aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap. De toedeling

van kosten aan de overige drie categorieën (natuurterreinen, overig ongebouwd en gebouwd) gebeurt volgens lid 4 van dit artikel aan de hand van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer. Deze wijze van kostentoedeling staat bekend als de methode Delfland, die al door veel waterschappen, waaronder AGV, werd toegepast.

3. Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen

De eerste stap in het toedelingsproces is de toedeling van kosten aan de categorie ingezetenen. Dit gebeurt aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap. De toedeling is als volgt:

  • bij een gemiddeld aantal inwoners van 500 of minder, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 20% en maximaal 30%;

  • bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 500 maar niet meer dan 1000, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 31% en maximaal 40%;

  • bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 1000, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 41% en maximaal 50%.

Het binnen de bandbreedtes bepalen van het exacte ingezetenenaandeel behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap.

Het algemeen bestuur van een waterschap kan de zojuist genoemde maximale kostentoedelingspercentages met 10% verhogen. Dit is via een amendement (TK 30601, nr. 18) in lid 3 van artikel 120 van de Waterschapswet geregeld. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat verhoging in bijzondere omstandigheden kan plaatsvinden. Als voorbeeld zijn daarbij twee situaties genoemd, te weten de situatie waarin in het gebied van het waterschap een relatief groot aantal natuurterreinen voorkomt en de situatie waarin in het gebied van het waterschap sprake is van een zeer grote inwonerdichtheid. De wet zegt in geen van beide gevallen wat hieronder moet worden verstaan. Er kan echter worden aangesloten bij het objectief fiscaal criterium ‘in betekenende mate’. Dit staat voor 25% of meer. Toepassing van dit criterium leidt er in bovenstaande voorbeelden dus toe dat voor een eventuele ophoging van het ingezetenenaandeel kan worden gekozen als 25% of meer van het gebied van het waterschap uit natuurterreinen bestaat of als het gemiddelde inwoneraantal 1250 (125% x 1000 inwoners) of meer bedraagt.

Het verhogen van het maximale ingezetenenaandeel is geen verplichting, maar behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap. Het criterium van 25% of meer geeft echter een zekere denkrichting aan. De inwonerdichtheid in het AGV-gebied ligt op 1700 per vierkante kilometer, ruim boven de eerder genoemde 1250. Dit is voor het algemeen bestuur van AGV aanleiding om de maximale bestuurlijke vrijheid in deze te benutten en het percentage dat door de ingezetenen moet worden opgebracht vast te stellen op 60%.

Aan deze keuze liggen ook andere overwegingen ten grondslag. Van oudsher lag er bij de waterschappen een sterke nadruk op de specifieke belangen van degenen die in de toenmalige omslagen betrokken werden. Dit is goed verklaarbaar uit de ontstaansgeschiedenis van de waterschappen en de omslagen en was bovendien goed verdedigbaar in een tijd waarin er vele kleine waterschapjes bestonden die zich uitsluitend met het waterkwanti-teitsbeheer binnen hun beheersgebied bezig hielden. Wat een waterschap deed was duidelijk en wie daar belang bij had was dat ook.

In de loop van de 20e eeuw werd het steeds duidelijker dat een efficiënt waterbeheer dat tegemoet kwam aan de moderne eisen en opvattingen op dit gebied een behoorlijke schaalvergroting en modernisering vereiste. Vooral vanaf de jaren zeventig is het aantal waterschappen dan ook in snel tempo afgenomen en de omvang van de waterschappen even snel toegenomen. Deze ontwikkeling is nog steeds gaande. Een andere ontwikkeling is die naar een taakverbreding van de waterschappen. Niet alleen werd er steeds meer gekeken naar de samenhang tussen waterkwantiteit en waterkwaliteit, resulterend in het onstaan van grote all-in waterschappen, maar ook was er toenemende aandacht voor zaken als milieu, stedelijk waterbeheer, samenwerking met andere overheden enz. Bij deze ontwikkeling hoorde een toenemend besef dat er ook een groot algemeen belang is bij een goede uitvoering van de taken door de waterschappen. Voor de inwoners van het beheersgebied van een waterschap wordt dit belang gekenmerkt door de mogelijkheid om te kunnen wonen, werken en recreëren in het gebied. Daarom werd halverwege de jaren negentig de categorie ingezetenen als belastingcategorie ingevoerd.

Binnen AGV heerst al geruime tijd de opvatting dat er nog prominentere aandacht zou moeten zijn voor het algemeen belang bij het werk van het waterschap. Dit is ook opgenomen in de Visie van AGV. De Wet Modernisering Waterschapsbestel komt ten dele tegemoet aan deze opvatting. Binnen de watersysteemheffing wordt dit uitgedrukt in een nadruk op de dragers van de algemene belangen, de ingezetenen.

De toegenomen nadruk op het algemeen belang wordt ook weerspiegeld in het toegenomen belang van het stedelijk waterbeheer. De activiteiten op het gebied van stedelijk waterbeheer zijn nauwelijks terug te leiden tot specifieke taakbelangen en moeten vooral in het algemeen belang geplaatst worden. Ook dit hangt samen met de keuze voor een hoog percentage voor de ingezetenen. In het AGV-gebied bevindt zich veel stedelijk gebied en dus is het belang van stedelijk waterbeheer groot.

4. Toedelen van de resterende kosten aan de specifieke categorieën

Nu het aandeel van de ingezetenen in de kostentoedeling is bepaald op 60%, worden de resterende 40% van de kosten van de uitoefening van de taak watersysteembeheer aan de categorieën natuurterreinen, overig ongebouwd en gebouwd toegedeeld. Deze toedeling vindt op basis van het bepaalde in artikel 120, lid 4 van de Waterschapswet, plaats op basis van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer. In het Waterschapsbesluit (Stb. 2007, 497) zijn met betrekking tot de waardebepaling nadere regels gesteld. De onderlinge waardeverhouding tussen de categorieën is bepalend voor de kostentoedeling.

De waarde van de onroerende zaken moet worden bepaald naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum. In artikel 6.10, lid 1, van het Waterschapsbesluit is dit voor natuurterreinen en overig ongebouwd uitdrukkelijk bepaald. Voor gebouwde onroerende zaken bevat het Waterschapsbesluit een dergelijke expliciete regeling niet. Dit is ook niet nodig, omdat voor de waardebepaling van deze categorie wordt aangesloten bij de WOZ-gegevens en in de Wet WOZ al geldt dat de waarde naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum moet worden bepaald.

In artikel 6.11, lid 1, van het Waterschapsbesluit is bepaald dat de waardepeildatum maximaal twee jaar voor het begin van het eerste kalenderjaar ligt waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft. Er moet nu dus een keuze worden gemaakt tussen de waardepeildatum 1 januari 2007 en de waardepeildatum 1 januari 2008. Uit praktische overwegingen is voor de waardepeildatum 1 januari 2007 gekozen. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat de waardegegevens van gebouwde onroerende zaken via de WOZ-gegevensleveringen van de gemeenten beschikbaar komen. Deze gegevens ijlen één jaar na. De WOZ-waarden die naar de waardepeildatum 1 januari 2008 zijn vastgesteld, komen met andere woorden in de eerste acht weken van 2009 beschikbaar. Dit is

met het oog op de vaststelling en goedkeuring van deze Kostentoedelingsverordening te laat. Dit geldt ook voor de waardegegevens van landbouwgronden die via de Dienst Landelijk Gebied van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beschikbaar komen. De waardepeildatum ten behoeve van de kostentoedeling is daarom vastgesteld op 1 januari 2007.

In het proces van kostentoedeling wordt geen rekening gehouden met wijzigingen die zich in de staat of de hoedanigheid van de onroerende zaken hebben voorgedaan of nog zullen voordoen tussen de waardepeildatum (in dit geval 1-1-2007) en het begin van het eerste belastingjaar waarop de Kostentoedelingsverordening betrekking heeft (1-1-2009). Zo zullen bouwpercelen die na de waardepeildatum zijn bebouwd, voor de kostentoedeling als ongebouwde onroerende zaken worden aangemerkt en zal landbouwgrond die na de waardepeildatum is omgevormd tot natuur of tot bouwgrond, nog wel als landbouwgrond in de waardebepaling worden meegenomen.

5. Natuurterreinen

Natuurterreinen vormen voor de kostentoedeling en de belastingheffing een nieuwe categorie. Volgens artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet is een natuurterrein een ongebouwde onroerende zaak, waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam is afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur. De feitelijke situatie (en niet de toekomstige situatie of een situatie volgens het bestemmingsplan) bepaalt dus of sprake is van een natuurterrein. Bossen, al dan niet bedrijfsmatig geëxploiteerd, en open wateren worden bij wetsfictie mede als natuurterreinen aangemerkt. Voorwaarde is wel dat deze objecten een oppervlakte van ten minste één hectare hebben.

Bij open wateren gaat het nadrukkelijk niet om vaarwegen, maar om open water met een weids karakter. Het betreft in het beheersgebied van AGV vooral het Plassengebied (b.v. Loosdrechtse-, Vinkeveensche en Ankeveensche Plassen en het Naardermeer). Voor deze plassen gold tot en met 2008 een zogeheten omslagklasse, waarvoor een lager tarief gold. Met de Wet Modernisering Waterschapsbestel is echter ook het fenomeen ‘omslagklasse’ verdwenen en dus ook de Omslagklassenverordening niet meer van toepassing.

6. De watersysteemtaak

De watersysteemtaak wordt in artikel 1, lid 2, van de Waterschapswet genoemd en omvat de taken van het waterschap op het gebied van het waterkeringsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren, voor zover laatstgenoemde activiteiten niet vallen onder het transporteren en/of behandelen van afvalwater.

De zorg voor het watersysteem is een samenhangende taak die het waterschap in het gehele waterschapsgebied uitoefent. Onder het waterschapsgebied moet het reglementaire gebied worden verstaan, de buitengrenzen van het waterschap derhalve, inclusief eventuele buitendijkse gebieden. Omdat de watersysteemtaak in het gehele waterschapsgebied wordt uitgeoefend, komen gebieden zonder enig belang in de nieuwe situatie niet meer voor. Ook de situatie waarin verschillende taakgebieden kunnen worden onderscheiden, behoort tot het verleden.

Het bovenstaande betekent dat zogenaamde ‘overlappende’ gebieden, waarin verschillende waterschappen verschillende taken hadden, niet meer voorkomen. Het waterschap is immers integraal verantwoordelijk voor het gehele watersysteembeheer binnen de grenzen van het waterschap. In het verleden kwamen dergelijke situaties regelmatig voor, maar door de schaalvergroting en taakverbreding van de waterschappen was dit grotendeels al tot het verleden gaan behoren. Een notoire uitzondering hierop binnen het AGV-gebied was Amsterdam-West (grofweg ten westen van de ringweg A 10), waar zowel (kwantiteits)taken door AGV als door het hoogheemraad-schap van Rijnland werden uitgevoerd. Een toepassing van het bovenstaande zou betekenen dat in dit gebied aan beide waterschappen het volledige tarief voor de taak watersysteembeheer zou moeten worden betaald, ofwel: men zou ‘dubbel’ moeten betalen. Deze situatie is echter opgelost in het Reglement van Bestuur, dat voor beide waterschappen met ingang van 1 april 2008 is gewijzigd: het gebied valt nu uitsluitend in het AGV-gebied en ‘overlapt’ dus niet meer. Door middel van overgangsrecht is bepaald dat dit voor de belastingen zijn beslag krijgt per 1 januari 2009.

7. Relatie met de begroting van het waterschap

In het traject van belastingheffing (kostentoedeling – tariefbepaling – aanslagvervaardiging – heffing en invordering) zijn de kosten van de watersysteemtaak van het waterschap bepalend. Deze kosten worden in de begroting van AGV geraamd en in de jaarverslaggeving verantwoord. De kosten bepalen uiteindelijk het bedrag dat aan belasting moet worden geheven. Om inzicht te krijgen in de lasten voor de belastingplichtigen, vormt een specificatie van de bedragen die uiteindelijk tot lasten van de belastingplichtigen leiden, een apart onderdeel van de begroting (de begroting naar kostendragers). Een en ander is in de nieuwe verslaggevingsvoorschriften van het Waterschapsbesluit vastgelegd. Het gaat in deze verordening om de kostendrager watersysteembeheer.

Eveneens op grond van de nieuwe verslaggevingsvoorschriften wordt in de begroting naar kostendragers voor iedere taak allereerst op basis van de netto-kosten, het bedrag voor onvoorzien, de bedragen die voor kwijt-schelding en oninbaar worden geraamd, verwachte dividenden en overige algemene opbrengsten een saldo berekend, het resultaat. Daarna wordt aangegeven hoe het begrote resultaat zal worden gedekt of bestemd, waarmee het bedrag ontstaat dat het waterschap door middel van belastingheffing zal moeten ontvangen. Dit laatste bedrag is voor de kostendrager watersysteemheffing het startpunt voor de kostentoedeling. Vervolgens begint de werking van deze Kostentoedelingsverordening, uiteraard met inbegrip van de rechtstreekse toekenning van kosten voor heffing en invordering, vermeld in artikel 3.

8. Tariefdifferentiatie

In artikel 122 van de Waterschapswet wordt de mogelijkheid van tariefdifferentiatie geboden. De wetgever heeft

nadrukkelijk aangegeven dat de waterschappen met betrekking tot de tariefdifferentiatie een bestuurlijke vrijheid hebben. Het algemeen bestuur van het waterschap is – anders dan bij de vroegere omslagklassen - met andere woorden niet tot het differentiëren van tarieven verplicht (Memorie van Toelichting, TK 30601, nr. 3, blz. 26).

Het uitgangspunt dat in artikel 121, lid 1, onderdelen b, c en d, van de Waterschapswet is neergelegd, is dat het tarief van de belasting per heffingsmaatstaf voor elke onderscheiden categorie gelijk is. De regeling van de tariefdifferentiatie zou hierin verandering brengen. Indien voor het differentiëren van tarieven zou worden gekozen, is binnen de betreffende belastingcategorie geen sprake meer van een gelijk tarief, maar van tarieven die naar gelang de situatie hoger of lager kunnen zijn vastgesteld. De situaties waarin tariefdifferentiatie mogelijk is, zijn limitatief in de wet genoemd.

Het algemeen bestuur van AGV heeft er voor gekozen om niet tot tariefdifferentiatie over te gaan. Het uitgangspunt van de Wet Modernisering Waterschapsbestel is vereenvoudiging van en transparantie in de belastingheffing. AGV is hier ook nadrukkelijk voorstander van. Het ligt in dit kader dan ook niet voor de hand om door middel van tariefdifferentiatie het systeem ingewikkelder en ondoorzichtiger te maken. AGV blijft nadrukkelijk streven naar eenvoud en transparantie en wenst daarvoor de maximale bestuurlijke ruimte te gebruiken.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn enkele begrippen, die in de verordening vaker voorkomen, nader gedefinieerd.

In onderdeel a wordt een omschrijving van het begrip kosten gegeven. De kosten die in de kostentoedeling een rol spelen zijn de netto-kosten die in de begroting van het waterschap zijn opgenomen en die met behulp van de watersysteemheffing worden gedekt. Kosten waarvoor dit niet geldt, worden niet in de kostentoedeling watersysteembeheer betrokken.

In onderdeel b wordt het gebied van AGV omschreven als het gebied dat is aangegeven op de bij het Reglement van Bestuur behorende kaart waarin het waterschap bevoegd is de watersysteemtaak uit te voeren. Het gaat om de buitenste grenzen van het waterschapsgebied.

In de onderdelen c tot en met f wordt een omschrijving gegeven van de categorieën ingezetenen, overig ongebouwd, natuurterreinen en gebouwd. Dit zijn de heffingplichtige categorieën. Voor de omschrijvingen is aangesloten bij artikel 116, onder a en artikel 117 onder b t/m d van de Waterschapswet.

In onderdeel g wordt omschreven wat woonruimte is, wat van belang is voor het bepalen van de categorie ingezetenen. De omschrijving komt overeen met de omschrijving in artikel 116 onder b van de Waterschapswet.

Artikel 2 Kostentoedeling watersysteembeheer

In artikel 2 is aangegeven op welke wijze de kosten van de taakuitoefening over de vier heffingplichtige categorieën worden verdeeld. Artikel 2 vormt daarmee het kernartikel van de verordening.

De kostentoedeling gebeurt in twee stappen. In de eerste stap wordt het kostenaandeel van de categorie ingezetenen bepaald en in de tweede stap worden de resterende kosten van de taakuitoefening over de categorieën natuurterreinen, overig ongebouwd en gebouwd verdeeld.

Stap 1 kostentoedelingsproces: Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen.

De eerste stap in het kostentoedelingsproces is het toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen. Dit gebeurt op basis van de gemiddelde inwonerdichtheid in het gebied van het waterschap. Voor het bepalen van de gemiddelde inwonerdichtheid wordt uitgegaan van het totaal aantal inwoners zoals dat uit de gegevens van het Bevolkingsregister blijkt en de totale oppervlakte (buitenste grenzen) van het waterschapsgebied.

Op de bepaling van het kostenaandeel van de categorie ingezetenen is uitgebreid ingegaan in het algemene deel van deze toelichting onder 3. Onder verwijzing hiernaar kan gemeld worden dat het algemeen bestuur, met gebruikmaking van de gegeven bestuurlijke ruimte, het kostenpercentage voor de ingezetenen heeft vastgesteld op 60%.

Stap 2 kostentoedelingsproces: Toedelen van de resterende kosten aan de specifieke categorieën

Nadat is bepaald welk aandeel in de kosten van het watersysteembeheer aan de ingezetenen wordt toegedeeld, vindt in stap 2 de toedeling van de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorieën natuurterreinen, overig ongebouwd en gebouwd plaats. Dit gebeurt op basis van hun onderlinge waardeverhouding. In verband hiermee moet de waarde in het economische verkeer van deze categorieën worden bepaald. In het Waterschaps-besluit is aangegeven hoe de waardebepaling dient te geschieden en welke regels daarbij gelden.

Waardebepaling categorie overig ongebouwd

Deze categorie valt in het kader van de kostentoedeling uiteen in vijf ‘subcategorieën’ (groepen) van typen grondgebruik, te weten:

  • Agrarische gronden;

  • Openbare landwegen, inclusief kunstwerken;

  • Banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerken;

  • Bouwpercelen

  • Overige ongebouwde onroerende zaken.

Op grond van het Waterschapsbesluit is een onderverdeling in groepen noodzakelijk, omdat tussen de groepen zowel de wijze van waardebepaling als de waarde per hectare verschilt. Van elke groep moet de waarde worden bepaald. Dit gebeurt globaal, wat in dit geval betekent dat het waterschap niet van elk individueel object dat tot de betreffende groep behoort een exacte waarde hoeft te bepalen, maar dat kan worden volstaan met het bepalen van de waarde van het geheel van de onroerende zaken van de betreffende groep. Het product van de opper-vlakte in hectares en de gemiddelde waarde per hectare vormt dan de waarde van de betreffende subcategorie. De optelsom van de waarden van de subcategorieën is de totale waarde van de categorie overig ongebouwd.

Waardebepaling ‘subcategorie’ agrarische gronden

Onder agrarische grond wordt volgens artikel 6.1, onder a, van het Waterschapsbesluit verstaan de ten behoeve van de landbouw als bedoeld in artikel 312 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, bedrijfsmatig geexploiteerde cultuurgrond, voor zover deze niet de ondergrond vormen van gebouwde eigendommen. De ondergrond van glasopstanden (kassen) behoort tezamen met de glasopstand zelf tot een gebouwde onroerende zaak. Natte veenweidegebieden behoren ook tot de categorie agrarische gronden. Bossen behoren er niet toe. Bossen worden op grond van artikel 116, onder c, van de Waterschapswet immers tot de categorie natuurterreinen gerekend.

De gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden wordt bepaald op basis van of afgeleid uit verkooptransacties van deze gronden in het gebied van het waterschap. In lid 2 van artikel 6.5 van het Waterschapsbesluit is neergelegd dat de waarde wordt bepaald op de waarde die aan de gronden moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de gronden als agrarische gronden in gebruik zouden blijven. Dit betekent dat transacties waarbij geen marktconforme prijs tot stand is gekomen (dit kan bij transacties in de familiesfeer het geval zijn), niet in de berekeningen mogen worden betrokken. Verder dient bij de waardebepaling van gronden die zijn bezwaard met beperkte rechten of die worden verpacht, te worden geabstraheerd van de waardedrukkende invloed die van deze feiten uitgaat. Uit de toelichting bij het Waterschapsbesluit blijkt dat de onderzoeksgegevens van de Dienst Landelijk Gebied (DLG) van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een goede basis voor de waardebepaling van agrarische gronden ten behoeve van de kostentoedeling vormen. Deze dienst rapporteert jaarlijks aan de Tweede Kamer over de gemiddelde prijzen van agrarische gronden en splitst dat uit per regio. De gegevens van de DLG die van toepassing zijn op het AGV-gebied zijn door AGV voor de waardebepaling gebruikt.

Waardebepaling ‘subcategorieën’ openbare landwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerken

In feite is voor de kostentoedeling sprake van twee afzonderlijke subcategorieën. Omdat de wijze waarop de waarde van deze subcategorieën moet worden bepaald aan elkaar gelijk is, worden ze hier gezamenlijk besproken.

Bij de waardebepaling van openbare landwegen en banen voor openbaar vervoer per rail worden behalve de landwegen en spoorbanen als zodanig ook verkeersvoorzieningen en kunstwerken betrokken. Voorbeelden van kunstwerken zijn bruggen, viaducten en tunnels. Bij verkeersvoorzieningen moet worden gedacht aan grond die dienstbaar is aan het verkeer over de weg (grond die een bijdrage levert aan de verkeerskundige functionaliteit van de weg), zoals tussenbermen, geluidswerende voorzieningen, obstakelvrije zone’s, bermsloten, e.d. De gemiddelde waarde per hectare wordt volgens het Waterschapsbesluit gesteld op de vervangingswaarde. Dit is het bedrag dat met de herbouw van een identiek vervangend object gepaard zou gaan, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met een correctiefactor voor technische en functionele veroudering. Om te voorkomen dat de waterschappen van geval tot geval steeds zelf de component voor de technische en functionele veroudering van de onroerende zaken zouden moeten bepalen, heeft de wetgever de correctiefactor in het Waterschapsbesluit zelf vastgelegd. Deze bedraagt 25%.

Om de waterschappen tegemoet te komen in het bepalen van de waarde van landwegen en banen voor openbaar vervoer per rail heeft de Unie van Waterschappen door Tauw een Taxatiewijzer laten ontwikkelen. Over deze Taxatiewijzer is aan de Grontmij een ‘second opinion’ gevraagd en dit heeft tot een voor AGV kleine correctie van de Taxatiewijzer geleid. De herziene Taxatiewijzer is door AGV toegepast en vormt de grondslag van de waardebepaling voor de kostentoedeling.

Waardebepaling ‘subcategorie’ bouwpercelen

Bouwpercelen zijn ongebouwde, al dan niet bouwrijp gemaakte percelen, waarop gebouwd mag worden (artikel 6.1, onder b, Waterschapsbesluit). De gemiddelde waarde per hectare wordt volgens artikel 6.7 van het Waterschapsbesluit bepaald op basis van de waarden die voor de binnen het gebied van het waterschap gelegen bouwpercelen op de voet van de Wet WOZ zijn vastgesteld. Deze gegevens zijn voor AGV dan ook uit het eigen belasting-automatiseringssysteem gehaald.

Waardebepaling ‘subcategorie’ overige ongebouwde onroerende zaken

De subcategorie overige ongebouwde onroerende zaken is een restcategorie waartoe onder meer volkstuinen, begraafplaatsen, openbare parken en plantsoenen en recreatie- en sportterreinen behoren, voor zover zij althans niet op grond van artikel 118, lid 2, van de wet deel uitmaken van een gebouwd eigendom. De gemiddelde waarde per hectare wordt volgens het Waterschapsbesluit gesteld op de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap. De wetgever heeft hier om redenen van eenvoud voor gekozen. Dit blijkt uit de toelichting op artikel 6.8 van het Waterschapsbesluit.

Waardebepaling categorie natuurterreinen

De volgende categorie waarvoor in het kader van de kostentoedeling een waarde moet worden vastgesteld, is de categorie natuurterreinen. Natuurterreinen zijn in artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet gedefinieerd als ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Tot de categorie natuurterreinen worden daarom (voor zover van toepassing) bijvoorbeeld heidevelden, moerassen, zandverstuivingen en duingebieden gerekend. Ook (productie)bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste 1 hectare behoren tot deze categorie. Bij open wateren moet, zo blijkt uit het Waterschapsbesluit, worden gedacht aan vennen, meren, plassen en daarmee vergelijkbare wateren met een open en weids karakter. In de regel zullen stadsparken, plantsoenen, e.d. vanwege hun recreatieve functie niet als een natuurgebied kunnen worden aangemerkt. De gemiddelde waarde per hectare van natuurterreinen wordt op basis van het Waterschapsbesluit gesteld op 20% van de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap.

Waardebepaling categorie gebouwde onroerende zaken

Voor het bepalen van de waarde van de gebouwde onroerende zaken moet worden aangesloten bij de waarden, zoals die voor deze objecten in het kader van de Wet WOZ door de gemeenten zijn vastgesteld. Wat onder een gebouwd object moet worden verstaan, is in artikel 118, lid 1 en 2, van de Waterschapswet geregeld. Op grond van deze regeling wordt een samenstel van ongebouwde en gebouwde onroerende zaken als één gebouwde onroerende zaak aangemerkt.

Deze gegevens zijn dus bekend vanuit het reguliere belastingproces.

Waardepeildatum

Op de waardepeildatum is uitgebreid ingegaan in het algemene deel van deze toelichting onder 4. Hier kan met een verwijzing daarnaar worden volstaan.

Drie decimalen

De kostentoedelingspercentages voor de categorieën natuurterreinen, overig ongebouwd en gebouwd zijn bepaald op drie decimalen. Op zichzelf is dat eigenlijk niet wenselijk, aangezien de kostentoedeling nood-zakelijkerwijze een globaal karakter heeft. Er wordt immers niet op perceel- of objectniveau gekeken, maar er wordt gekeken naar geaggregeerde grootheden. Dit globale karakter is niet te herkennen in percentages bepaald op drie decimalen. Er is echter wel een goede, praktische reden om hiervoor te kiezen. De kostentoedelings-percentages zijn immers bepaald op grond van de waarde in het economisch verkeer. De waarde van natuurterreinen is, zoals gezegd, in het Waterschapsbesluit bepaald op 20% van de waarde van agrarische grond. De waarde van de agrarische grond is weer vele malen lager dan de waarde van vooral wegen. De waarde van overig ongebouwd blijkt in de praktijk voor het grootste deel (meer dan 90%) bepaald te worden door de waarde van wegen en spoorwegen. Dit leidt tot een dermate laag kostenaandeel voor de categorie natuurterreinen dat weergave op 3 decimalen nodig is om dit percentage te kunnen bepalen.

Artikel 3 Kosten van heffing en invordering

Het waterschap kan ervoor kiezen om kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur rechtstreeks aan de betrokken categorieën toe te rekenen, maar is hiertoe niet verplicht. Het waterschap kan er ook voor kiezen om alleen de kosten van heffing en invordering óf alleen verkiezingskosten rechtstreeks toe te rekenen. Indien het waterschap voor rechtstreekse toerekening van kosten kiest, moet deze methodiek integraal worden toegepast. Dit betekent dat dit principe ten aanzien van alle categorieën ten behoeve waarvan de betreffende kosten worden gemaakt, moet worden toegepast.

Bij kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing kan met name worden gedacht aan kwijtscheldingskosten en kosten voor het verkrijgen van WOZ-gegevens. Kwijtscheldingskosten hebben met name betrekking op de categorie ingezetenen en WOZ-kosten op de categorie gebouwd. Met het oog op een billijke belastingheffing heeft het algemeen bestuur van AGV op 3 april 2008 besloten om deze kosten (maar niet de kosten voor de verkiezingen) rechtstreeks aan de betrokken categorieën te (blijven) toewijzen. Een deel van de kwijtscheldingskosten wordt overigens uiteraard ten laste van de zuiveringsheffing gebracht.

Artikel 4 Citeertitel

In dit artikel wordt de verordening voorzien van een citeertitel. Deze verordening kan worden aangehaald als Kostentoedelingsverordening Amstel, Gooi en Vecht 2009.

Artikel 5 Overgangsgregeling en inwerkingtreding

Lid 1

Deze Kostentoedelingsverordening wordt voor het eerst toegepast op het belastingjaar dat op 1 januari 2009 aanvangt.

Lid 2

Dit lid bepaalt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van het belastingjaar dat aanvangt op

1 januari 2009. De ingetrokken verordening blijft gelden voor de belastingjaren die daaraan vooraf gingen.