Regeling vervallen per 01-11-2017

Keurbesluit vrijstellingen

Geldend van 01-08-2013 t/m 31-10-2017

Intitulé

Keurbesluit vrijstellingen

Leeswijzer

De ringband die voor u ligt bevat drie documenten. Dit zijn:

  • 1. Keur

  • 2. Keurbesluit Vrijstellingen

  • 3. Beleidsregels Keurvergunningen

Deze documenten zijn gescheiden door blauwe schutbladen.

Op de volgende bladzijde staat een algemene inleiding die de inhoudelijke verbanden tussen deze documenten aangeeft.

Dit is de leeswijzer voor het Keurbesluit Vrijstellingen.

Het aanvragen van vergunningen brengt veel admini­stratieve lasten met zich mee voor burgers en bedrijven. AGV wil die lasten zo klein mogelijk maken. In de Keur staat daarom een bepaling, in artikel 3.16, waarmee het dagelijkse bestuur van AGV de mogelijkheid krijgt om bepaalde activiteiten vrij te stellen van de vergunningplicht en voor die activiteiten voorwaarden en voorschriften vast te stellen. Het Keurbesluit Vrijstellingen is de uitwerking van dit artikel.

Het Keurbesluit heeft alleen betrekking op de verboden in hoofdstuk 3 van de Keur.

Toepassing

Het is mogelijk dat op (delen van) een activiteit verschillende Keurverboden van toepassing zijn, waarbij niet voor alle deelactiviteiten een vrijstelling van de vergunningplicht geldt: zo geldt een vrijstelling voor het onttrekken van een beperkte hoeveelheid grondwater. Maar als de initiatiefnemer van deze activiteit het onttrekkingspunt in de kernzone van een waterkering wil plaatsen, is ook een ander verbod van toepassing, dat bedoeld is om de waterkering te beschermen. Dan geldt de vrijstelling niet. Het is dus van belang dat initiatiefnemers van activiteiten voor alle onderdelen van de activiteit nagaan of hierop een vrijstelling van de vergunningplicht van toepassing is.

Daarnaast blijft het uiteraard mogelijk dat voor de activiteit op grond van regelgeving van AGV geen vergunning nodig is, maar op grond van wet- en regelgeving van andere overheden wel. Het omgevingsloket online kan hierover uitsluitsel bieden.

Meldplicht

Voor een groot aantal vrijgestelde activiteiten geldt een meldplicht. Deze meldplicht is om ervoor te zorgen dat AGV inzicht blijft behouden in het aantal en omvang van deze activiteiten en zonodig maatwerkvoorschriften kan opleggen om de belangen te beschermen die AGV moet behartigen.

De regels van AGV voor een veilig en gezond watersysteem

  • 1. Keur

  • 2. Keurbesluit Vrijstellingen

  • 3. Beleidsregels Keurvergunningen

Inleiding

De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen:

  • Voorkomen van overstroming, wateroverlast en waterschaarste

  • Beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van watersystemen

  • Vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent ‘verboden' en ‘geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. De Keur is een belangrijk instrument voor het waterschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en te zorgen dat ze geen gevaar op kunnen leveren voor het watersysteem. Dit maakt het mogelijk om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem.

Activiteiten waarop de Keur van toepassing is

De Keur is van toepassing op allerlei activiteiten in, op of nabij waterkeringen of wateren, zoals:

Specifiek voor waterkeringen:

Uitvoeren van bodemonderzoek; plaatsen van drukvaten; graven; planten van bomen of struiken; ophogen; aanbrengen van sluizen, gemalen, inlaatwerken, damwanden, kademuren, beschoeiing e.d.; aanleggen van wegen of verkeersvoorzieningen; aanleggen van gebouwen, windmolens, afrasteringen, tuinen e.d.; opslaan of deponeren van voorwerpen, materialen of (afval)stoffen; maken van open vuur; plaatsen van tenten, caravans, woonwagens e.d.; organiseren van evenementen; winnen van delfstoffen, specie e.d.; hebben van explosiegevaarlijk materiaal; heien.

Specifiek voor wateren

Wijzigen van bestaande wateren of het aanleggen van nieuwe wateren; dempen; aanleggen van duikers, dammen, bruggen, stuwen, steigers, beschoeiing, voorzieningen voor schaatsers of recreatievaart e.d. en onderbemalingen.

Zowel voor waterkeringen als voor wateren:

Het aanleggen van kabels en leidingen.

Overig

Grondwater onttrekken en/of infiltreren; aanleggen van verhard oppervlak.

De Keur is niet van toepassing op lozingen en het gebruik van stoffen die het water kunnen vervuilen. De Waterwet kent hiervoor aparte regelgeving.

In het Keurbesluit Vrijstellingen heeft AGV beschreven onder welke voorwaarden bepaalde activiteiten zijn toegestaan, zonder dat een Keurvergunning nodig is. Dit scheelt administratief werk voor burgers en bedrijven. In veel gevallen geldt wel een meldplicht. Daarmee kan AGV inzicht houden in het aantal en de omvang van deze activiteiten.

Voor activiteiten die volgens de Keur verboden zijn en die niet voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling, kunnen initiatiefnemers een vergunning aanvragen bij AGV. Met een vergunning kan AGV toestemming verlenen om een activiteit uit te voeren ondanks een algemeen verbod (of: na te laten, ondanks een algemeen gebod).

AGV beoordeelt de vergunningaanvraag en bepaalt de vergunningvoorwaarden met behulp van de beleidsregels Keurvergunningen. Bij de afweging is het uitgangspunt dat het beschermingsniveau niet in gevaar mag komen door de activiteit. Veiligheid gaat altijd voor. Soms zijn activiteiten niet direct schadelijk voor het watersysteem, maar wel hinderlijk voor bijvoorbeeld het onderhoud. In die gevallen wil AGV het maatschappelijk belang van de activiteit meewegen bij de beslissing om al dan niet een vergunning te verlenen. Een aantal beleidsregels bevat daarom de voorwaarde dat ‘de aanvrager moet aantonen dat de activiteit een maatschappelijk belang dient', vaak in combinatie met ‘dat er geen acceptabele alternatieven zijn'. Bij een vergunning levert AGV voorschriften over de manier waarop de aanvrager de activiteit moet uitvoeren.

In onderstaand overzicht is te zien hoe de Keur, het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels zich onderling verhouden. De kleuren in deze figuur komen terug in samenvattende tabellen per beleidsregel. In deze tabellen is eenvoudig terug te vinden welke activiteiten meldingsplichtig of vergunningplichtig zijn en welke voorwaarden gelden.

Zie figuren.pdf voor overzicht hoe de Keur, het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels zich onderling verhouden.

1. Algemene Bepalingen

Artikel 1.1      Begripsbepalingen

In dit keurbesluit wordt verstaan onder:

Blow-out: het ter plaatse van de boring vloeibaar worden van de bodem, waardoor de (water)bodem openbarst.

Bronbemaling: het onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen.

Eerste watervoerend pakket: de bovenste zandlaag die in het Pleistoceen is gevormd. Dit is het eerste watervoerende pakket onder het Holoceen.

Freatisch grondwater: water onder de grondwaterspiegel in het Holoceen. Dit is inclusief het grondwater in eventuele tussenzandlagen in het Holoceen. Het Holoceen bestaat uit de geologische afzettingen die korter dan 11.000 jaar geleden gevormd zijn.

Gestuurde boring: het met behulp van een boorinrichting zonder graven (sleufloos) ondergronds gestuurd aanbrengen van (een) kabel(s) of leiding(en).

Groene oeverzone: onverharde begroeide oever, die zich binnen de groene markeringen op de kaart van KRW wateren en Natura 2000-gebieden bevindt.

Gronddekking: De gronddekking wordt gemeten beneden de maximum geroerde diepte na baggeren. (zie ook Richtlijnen Vaarwegen 2011, RWS)

Hogere gronden: door het bestuur bij besluit op een kaart aangewezen hoger gelegen gebieden.

Huisaansluiting: een individuele aftakking van een doorgaande kabel of leiding naar een tot woning of bedrijf bestemde ruimte .

Leggerprofiel : het in het Leggerstatenboek weergegeven profiel benodigd voor wateraan en –afvoer.

Middenstrook van het water: een strook water gerekend vanuit de as van het water met een gelijke breedte van 2,5 meter aan beide zijden van de as.

Natura 2000-gebieden:

1° Gebied dat is aangewezen op grond van artikel 10a, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet; of

2° Gebied dat voorlopig is aangewezen als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Natuurbeschermingswet; of

3° Gebied dat voorkomt op de lijst van gebieden van communautair belang, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van richtlijn 92/43/EEG.

Vaarstrook: de in het Verkeersbesluit Vaarwegen AGV-1 vastgestelde minimaal vrij te houden vaarwegbreedten voor de in dat besluit aangewezen scheepvaartwegen.

Waterbodem: het onder de waterlijn gelegen grondvlak inclusief de natte oevertaluds. De waterbodem omvat het oorspronkelijke bodemmateriaal en de aanwezige bagger.

Wateren: watergangen en open wateren.

Open wateren: meren en plassen en overige niet-lijnvormige wateren.

Wateren met vaarfunctie: bevaarbare wateren die voor het publiek toegankelijk zijn.

Artikel 1.2      Meldingen algemeen

  • 1. Bij een melding krachtens dit besluit worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de naam, het adres, de woonplaats en het telefoonnummer van de meldplichtige en, indien aanwezig, het elektronisch adres;

    • b.

      een omschrijving van de voorgenomen handeling, de locatie en de wijziging ten opzichte van de bestaande situatie;

    • c.

      de periode waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd;

    • d.

      Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd door een ander dan de melder: zijn naam, adres, woonplaats en telefoonnummer;

    • e.

      indien de melding wordt gedaan door een gemachtigde: zijn naam, adres, woonplaats en telefoonnummer, een bewijs van volmacht, alsmede het elektronische adres van de gemachtigde indien de melding met een elektronisch formulier wordt gedaan;

    • f.

      indien de meldplichtige daarover beschikt: het nummer van de Kamer van Koophandel.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of door middel van een elektronisch formulier ingediend bij het bestuur.

Artikel 1.3      Werkzaamheden overeenkomstig melding

  • 1. De in de artikelen 2.1 tot en met 15.3 genoemde werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd overeenkomstig de in de melding opgegeven gegevens.

  • 2. De werkzaamheden worden niet later dan een jaar na indiening van de melding uitgevoerd.

2. Veranderen van oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.1      Verbreden van secundaire wateren

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.4, eerste lid, sub c en derde lid, sub b van de Keur is vereist voor het landinwaarts verleggen van oevers van secundaire wateren, voor zover:

    • a.

      het water geen vaarfunctie heeft; en

    • b.

      geen loopzand en/of veenprut in de bestaande watergang aanwezig is; en

    • c

      het water na verbreding voldoende diepte krijgt als bedoeld in artikel 2.6 sub b van de Keur; en

    • d.

      het landinwaarts verleggen van de oever niet in de kernzone van een waterkerend dijklichaam plaatsvindt; en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het achtste lid.

  • 2. Degene die de oever van secundaire wateren landinwaarts verlegt doet daarvan uiterlijk vier weken voor de aanvang van de werkzaamheden melding.

  • 3. De melding bevat, naast de gegevens genoemd in artikel 1.2, tevens de volgende gegevens:

    • a.

      de breedte waarover de oever landinwaarts wordt verlegd;

    • b.

      de ligging van de oeververlegging op een kaart;

    • c.

      de toename van het wateroppervlak in m2 als gevolg van de oeververlegging.

  • 4. De hellinghoek van het talud wordt niet steiler.

  • 5. Er treedt geen verlies op aan de ecologische kwaliteit van de oever en aan de waterkwaliteit.

  • 6. Indien de oever in een groene oeverzone ligt, blijft de lengte van de oever tenminste gelijk.

  • 7. Indien de oever in een groene oeverzone ligt, wordt uitgekomen materiaal minimaal 1 meter uit de insteek gedeponeerd.

  • 8. Beschadigde oevervegetatie wordt hersteld met ecologisch gelijkwaardige vegetatie.

Artikel 2.2      Verdiepen van secundaire wateren

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.4, eerste lid sub c van de Keur is vereist voor het verdiepen van secundaire watergangen tot maximaal 1 meter onder het laagste streefpeil, voor zover geen loopzand en/of veenprut in de bestaande watergang aanwezig is, en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het twaalfde lid.

  • 2. Degene die de waterbodem verdiept doet daarvan uiterlijk 6 weken voor aanvang van de werkzaamheden melding.

  • 3. De melding bevat, naast de gegevens genoemd in artikel 1.2, tevens de volgende gegevens:

    • a.

      de lengte waarover het water verdiept wordt en de ligging ervan op een kaart;

    • b.

      de diepte van de waterbodem ten opzichte van de waterlijn, na verdieping;

    • c.

      voor zover van toepassing, de gegevens ingevolge het achtste lid.

  • 4. Indien de oever in een groene oeverzone ligt, draagt degene die de watergang verdiept er zorg voor dat de oever en de daar aanwezige vegetatie niet wordt beschadigd. Indien er toch beschadigingen optreden worden deze volledig hersteld. Beschadigde oevervegetatie wordt hersteld met ecologisch gelijkwaardige vegetatie.

  • 5. Indien de oever in een groene oeverzone ligt, wordt uitgekomen materiaal minimaal 1 meter uit de insteek gedeponeerd.

  • 6. Degene die de watergang verdiept, draagt er zorg voor dat de waterbodem niet openbreekt.

  • 7. Indien de waterbodem openbreekt neemt de initiatiefnemer alle maatregelen die nodig zijn om de breuk in de waterbodem te dichten en de schade aan het watersysteem als gevolg van de breuk ongedaan te maken of, als dat niet mogelijk is, te beperken. 

  • 8. Indien de waterbodem openbreekt doet de initiatiefnemer daarvan onverwijld melding aan het bestuur met opgave van de plaats en omvang van de breuk. Voorts doet de initiatiefnemer melding van de maatregelen als bedoeld in het zevende lid.

  • 9. Het bestuur kan aanwijzingen geven omtrent de inhoud van de maatregelen als bedoeld in het zevende lid.

  • 10. De initiatiefnemer is verplicht de aanwijzingen van het bestuur na te leven.

  • 11. Het bestuur kan bij maatwerkvoorschrift een maximale diepte van de waterbodem ten opzichte van het laagste streefpeil voorschrijven die afwijkt van de waarden in lid 1:

    • a.

      indien uitvoering van het eerste lid redelijkerwijs niet mogelijk is; of

    • b.

      tot gevolg kan hebben dat de waterbodem openbreekt; of

    • c.

      verlies aan ecologische kwaliteit en waterkwaliteit tot gevolg kan hebben.

  • 12. Het bestuur kan, indien de oever in een groene oeverzone ligt, bij maatwerkvoorschrift aanwijzingen geven over herstel van de oevervegetatie.

Artikel 2.3      Veranderen talud van secundaire wateren

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.4, eerste lid, sub c en derde lid, sub b van de Keur is vereist voor het verflauwen van de hellingshoek van het talud en de oever van secundaire wateren, tot 1: 1,5 of flauwer waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het achtste lid.

  • 2. Degene die de werkzaamheden uitvoert doet daarvan uiterlijk zes weken voor aanvang van de werkzaamheden melding.

  • 3. De melding bevat, naast de gegevens genoemd in artikel 1.2, de volgende gegevens: de afmetingen en de helling van het nieuw aan te leggen talud.

  • 4. Er treedt geen verlies op aan de ecologische kwaliteit van de oever en aan de waterkwaliteit.

  • 5. Indien de oever in een groene oeverzone ligt, blijft de lengte van de oever tenminste gelijk.

  • 6. Indien de oever in een groene oeverzone ligt, wordt uitgekomen materiaal minimaal 1 meter uit de insteek gedeponeerd.

  • 7. Beschadigde oevervegetatie wordt hersteld met ecologisch gelijkwaardige vegetatie.

  • 8. Het bestuur kan, indien de oever in een groene oeverzone ligt, bij maatwerkvoorschrift aanwijzingen geven over herstel van de oevervegetatie.

3. Kabels en leidingen

Artikel 3.1      Vrijstellingen in buitenbeschermingszone

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1 lid 3 sub a van de Keur is vereist voor:

    • a.

      het aanleggen van huisaansluitingen in de buitenbeschermingszone;

    • b.

      het aanbrengen van leidingen met een druk kleiner dan of gelijk aan 500 kPa en een uitwendige diameter kleiner dan 250 mm in geval van gasleidingen of 110 mm in geval van vloeistofleidingen in de buitenbeschermingszone buiten de verstoringszone, berekend volgens de geldende NEN-normen voor leidingen, voor zover wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het vierde lid.

  • 2. De leiding/mantelbuis die wordt toegepast bestaat uit een PE 80/100 SDR 11 leiding.

  • 3. Koppelingen worden zodanig uitgevoerd dat deze dezelfde dan wel een grotere druk dan de leiding kunnen weerstaan.

  • 4. Uitgegraven grond wordt niet op het talud en tenminste 1 meter van de insteek landinwaarts gedeponeerd.

Artikel 3.2      Drukleidingen in buitenbeschermingszone

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1 lid 3 sub a van de Keur is vereist voor het aanbrengen, hebben of geheel of gedeeltelijk vernieuwen van leidingen met een druk groter dan 500 kPa en/of een uitwendige diameter groter dan 250 mm in geval van gasleidingen of 110 mm in geval van vloeistofleidingen in de buitenbeschermingszone, voor zover wordt voldaan aan het gestelde in het tweede en derde lid.

  • 2. Degene die de leiding aanlegt of geheel of gedeeltelijk vernieuwt doet daarvan uiterlijk 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden melding.

  • 3. De melding bevat, naast de gegevens genoemd in artikel 1.2, tevens de volgende gegevens:

    • a.

      een situatietekening;

    • b.

      een veiligheidszoneberekening waarmee wordt aangetoond dat de verstoringszone van de drukleiding, berekend volgens de geldende NEN-normen voor leidingen, niet reikt tot binnen de beschermingszone van de waterkering.

Artikel 3.3      Aanleg dwars onder watergangen; gestuurde boring

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1 lid 2 sub a van de Keur is vereist voor het leggen of geheel of gedeeltelijk vernieuwen van kabels en leidingen onder watergangen (kruisend) door middel van een gestuurde boring voor zover:

    • a.

      de leiding/kabel op een diepte komt te liggen van tenminste 3,00 m onder de waterbodem; en

    • b.

      het in- en uittredingspunt van de kabel of leiding zich tenminste 1,00 m uit de insteek landinwaarts gemeten bevindt;

    • c.

      geen materiaal in het water wordt gebracht om de waterbodem te verhogen en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het zesde lid.

  • 2. Alle ontgravingen worden tot het minimum beperkt. Direct na het aanbrengen van de kabel/leiding wordt de ontgraving aangevuld met de uitgekomen grond in lagen van maximaal 0,20 meter, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 3. De bereikbaarheid van de waterstaatswerken met materieel, ten behoeve van onderhoud en calamiteiten, is gegarandeerd.

  • 4. De kabel of leiding wordt zorgvuldig aangebracht. Beschadigingen aan oevers of het profiel van de watergang worden voorkomen. Indien tijdens de uitvoering toch schade aan oevers of het profiel van de watergang ontstaat, dan wordt deze schade direct hersteld. Tijdens de uitvoering ontstane verondiepingen worden verwijderd.

  • 5. Wanneer er tijdens het boorproces een blow-out plaatsvindt worden de gevolgen daarvan direct volledig hersteld. Het optreden van een blow-out wordt onmiddellijk gemeld bij het bestuur.

  • 6. Uitgegraven grond wordt tenminste 1 meter van de insteek landinwaarts gedeponeerd.

Artikel 3.4     Aanleg dwars onder watergangen: andere methoden

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1 lid 2 sub a en artikel 3.4 lid 4 sub a van de Keur is vereist voor het leggen of geheel of gedeeltelijk vernieuwen van kabels en leidingen onder watergangen door (kruisend) door middel van een andere methode dan gestuurde boring voor zover:

    a. de leiding/kabel een gronddekking heeft van tenminste 1,50 m plus ruimte voor baggeraanwas; en

    b. het in- en uittredingspunt van de kabel of leiding zich tenminste  1,00 m uit de insteek landinwaarts gemeten bevindt; en

    c. er geen gebruik wordt gemaakt van een gebaggerde sleuf; en

    d. de kabel of leiding niet met een spuitlans wordt aangebracht; en

    e. geen materiaal in het water wordt gebracht om de gronddekking te realiseren en

    waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het zesde lid.

  • 2. De watergang wordt niet geheel of gedeeltelijk drooggezet of afgesloten.

  • 3. De bereikbaarheid van waterstaatswerken met materieel, ten behoeve van onderhoud en calamiteiten, is gegarandeerd.

  • 4. Alle ontgravingen worden tot het minimum beperkt. Direct na het aanbrengen van de kabel of leiding wordt de ontgraving aangevuld met de uitgekomen grond in lagen van maximaal 0,20 m, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 5. De zinker wordt zorgvuldig aangebracht. Beschadigingen aan oevers of het profiel van de watergang worden voorkomen. Indien tijdens de uitvoering toch schade aan oevers of het profiel van de watergang ontstaat dan wordt deze direct hersteld. Tijdens de uitvoering ontstane verondiepingen worden verwijderd.

  • 6. Uitgegraven grond wordt tenminste 1 meter van de insteek landinwaarts gedeponeerd.

Artikel 3.5      Aanleg langs primaire watergangen

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1 lid 2 sub a en artikel 3.4 lid 4 sub a van de Keur is vereist voor het leggen of geheel of gedeeltelijk vernieuwen van kabels en leidingen in de lengterichting in de beschermingszone van primaire watergangen, voor zover:

    • a.

      de kabel of leiding op ten minste 1 meter afstand van de insteek van de watergang wordt gelegd; en

    • b.

      de kabel of leiding onder de grond wordt aangebracht;

    • en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het zesde lid.

  • 2. Alle ontgravingen worden tot het minimum beperkt. Direct na het aanbrengen van de kabel of leiding wordt de ontgraving aangevuld met de uitgekomen grond in lagen van maximaal 0,20 m, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 3. De sleuf wordt aan het einde van iedere werkdag volledig aangevuld en verdicht.

  • 4. De bereikbaarheid van de waterstaatswerken met materieel, ten behoeve van onderhoud en calamiteiten, is gegarandeerd.

  • 5. Beschadigingen aan oevers of het profiel van de watergang worden voorkomen. Indien tijdens de uitvoering toch schade aan oevers of het profiel van de watergang ontstaat dan wordt deze direct hersteld, waarbij de lengte en de helling van de oever tenminste gelijk blijven en beschadigde vegetatie wordt vervangen door vegetatie van tenminste gelijkwaardige ecologische kwaliteit.

  • 6. Uitgegraven grond wordt tenminste 1 meter van de insteek landinwaarts gedeponeerd.

Artikel 3.5a Aanleg van huisaansluitingen in de beschermingszone van wateren

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1 lid 2 sub a en artikel 3.4 lid 4 sub a van de Keur is vereist voor het leggen of geheel of gedeeltelijk vernieuwen van huisaansluitingen in de beschermingszone van wateren, voor zover de huisaansluitingen over een zo kort mogelijke afstand door de beschermingszone wordt gelegd; en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met zevende lid.

  • 2. Alle ontgravingen worden tot het minimum beperkt. Direct na het aanbrengen van de kabel of leiding wordt de ontgraving aangevuld met de uitgekomen grond in lagen van maximaal 0,20 m, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 3. De sleuf wordt aan het einde van iedere werkdag volledig aangevuld en verdicht.

  • 4. De bereikbaarheid van de waterstaatswerken met materieel, ten behoeve van onderhoud en calamiteiten is gegarandeerd.

  • 5. Beschadigingen aan oevers of het profiel van de watergang worden voorkomen. Indien tijdens de uitvoering toch schade aan oevers of het profiel van de watergang ontstaat dan wordt deze direct hersteld, waarbij de lengte en helling van de oever tenminste gelijk blijven en beschadigde vegetatie wordt vervangen door vegetatie van tenminste gelijkwaardige ecologische kwaliteit.

  • 6. Uitgegraven grond wordt tenminste 1 meter van de insteek landinwaarts gedeponeerd.

  • 7. Tijdens de uitvoering ontstane verondiepingen worden verwijderd.

Artikel 3.6      Aanleg langs waterkerende dijklichamen

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1 lid 1 sub a en artikel 3.1 lid 2 sub a van de Keur is vereist voor het leggen of geheel of gedeeltelijk vernieuwen van kabels en leidingen in de lengterichting in de beschermingszone van een waterkerend dijklichaam, voor zover:

    • a.

      de uitwendige diameter van een leiding maximaal 250 mm is in geval van een gasleiding, en maximaal 110 mm is in geval van een vloeistofleiding; en

    • b.

      de druk van de leiding niet groter is dan 500 kPa; en

    • c.

      de leiding tenminste buiten de veiligheidszone, berekend volgens de geldende NEN-normen voor leidingen, wordt gelegd; en

    • d.

      de kabel tenminste op een afstand van 4x het hoogteverschil tussen de kruin van de waterkering en het maaiveld in de polder, gemeten vanuit de teen van de waterkering, wordt gelegd; en

    • e.

      de sleuf maximaal 1 m diep wordt gegraven; en

    • f.

      de leiding/mantelbuis die wordt toegepast uit een PE 80/100 SDR 11 leiding bestaat;

    • en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het elfde lid.

  • 2. Degene die de kabel of leiding aanlegt doet daarvan uiterlijk 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden melding.

  • 3. De melding bevat, naast de gegevens genoemd in artikel 1.2, tevens de volgende gegevens:

    • a.

      een situatietekening;

    • b.

      een veiligheidszoneberekening.

  • 4. Koppelingen worden zodanig uitgevoerd dat deze dezelfde dan wel een grotere druk dan de leiding kunnen weerstaan.

  • 5. De werkzaamheden worden niet gestart en uitgevoerd wanneer er langdurige regenval of aanhoudende vorst wordt voorspeld.

  • 6. Door het uitvoeren en hebben van de werken worden de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering niet aangetast.

  • 7. De afwatering van de waterkering wordt door de werkzaamheden niet belemmerd.

  • 8. Alle ontgravingen worden tot het minimum beperkt. Direct na het aanbrengen van de kabel of leiding wordt de ontgraving aangevuld met de uitgekomen grond in lagen van maximaal 0,20 meter, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 9. De sleuf wordt in delen van maximaal 20 meter gegraven. Voordat het volgende deel wordt gegraven wordt het voorgaande deel volledig aangevuld en volgens voorschrift 8 van dit artikel verdicht.

  • 10. Verwijderde of beschadigde verharding wordt, goed aansluitend aan de bestaande verharding, hersteld en uitgestoken graszoden worden teruggelegd. Bij het ontbreken van geschikte graszoden worden de kale plekken ingezaaid met een soortenrijk graszaadmengsel.

  • 11. Binnen 20 werkdagen na voltooiing van de werkzaamheden wordt een tekening van de ligging van de kabel of leiding, alsmede gegevens over materiaal, materiaalklasse, diameter, medium en druk en in geval van kabels de aard van de kabel aangeleverd bij het bestuur.

Artikel 3.7      Aanleg in beschermingszones van verholen keringen

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.3 lid 1 sub a en sub b van de Keur is vereist voor het leggen of geheel of gedeeltelijk vernieuwen van kabels en leidingen in de lengterichting in de beschermingszones van een verholen waterkering voor zover:

    • a.

      de uitwendige diameter van een leiding maximaal 250 mm is in geval van een gasleiding, en maximaal 110 mm is in geval van een vloeistofleiding; en

    • b.

      de druk van de leiding niet groter is dan 500 kPa; en

    • c.

      de sleuf maximaal 1 m diep wordt gegraven; en

    • d.

      de kabel/leiding tenminste 5 meter uit de kernzone van de waterkering wordt gelegd; en

    • e.

      de leiding/mantelbuis die wordt toegepast uit een PE 80/100 SDR 11 leiding bestaat;

    • en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het zevende lid.

  • 2. Degene die de kabel of leiding aanlegt doet daarvan uiterlijk 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden melding.

  • 3. Koppelingen worden zodanig uitgevoerd dat deze dezelfde dan wel een grotere druk dan de leiding kunnen weerstaan.

  • 4. De afwatering van de waterkering wordt door de werkzaamheden niet belemmerd.

  • 5. Alle ontgravingen worden tot het minimum beperkt. Direct na het aanbrengen van de kabel of leiding wordt de ontgraving aangevuld met de uitgekomen grond in lagen van maximaal 0,20 m, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 6. Verwijderde of beschadigde verharding wordt, goed aansluitend aan de bestaande verharding, hersteld en uitgestoken graszoden worden teruggelegd. Bij het ontbreken van geschikte graszoden worden de kale plekken ingezaaid met een soortenrijk graszaadmengsel.

  • 7. Binnen 8 weken na voltooiing van de werkzaamheden wordt een tekening van de ligging (tracé en diepteligging) van de kabel of leiding alsmede in geval van leidingen gegevens over materiaal, materiaalklasse, diameter, medium en druk en ingeval van kabels de aard van de kabel aangeleverd bij het bestuur.

Artikel 3.8      Aanleg van huisaansluitingen in waterkeringen

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikelen 3.1 lid 1 sub a en lid 2 sub a of 3.3 lid1 sub a en b van de Keur is vereist voor het leggen of geheel of gedeeltelijk vernieuwen van huisaansluitingen in de kernzone en beschermingszone van waterkerende dijklichamen en verholen keringen, voor zover:

    • -

      de huisaansluiting in een open ontgraving wordt gelegd; en

    • -

      de huisaansluiting niet geclusterd met andere huisaansluitingen kan worden aangelegd; en

    • -

      de sleuf maximaal 1 m diep wordt gegraven; en

    • -

      in geval van

      • een leiding, deze voldoet aan de geldende NEN-normen;

      • een leiding, deze bestaat uit PE80/100 SDR11;

      • een drinkwaterleiding, de uitwendige diameter kleiner of gelijk is aan 32 mm;

      • een gasleiding, de uitwendige diameter kleiner of gelijk is aan 40 mm en de druk kleiner of gelijk aan 10 kPa;

      • een rioolleiding,de uitwendige diameter kleiner of gelijk is aan 125 mm in geval van een vrij vervalleiding en kleiner of gelijk aan 63 mm in geval van drukriolering;

      • een kabel, het gaat om een telecommunicatiekabel of een kabel met laagspanning; en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het zestiende lid.

  • 2. Degene die de huisaansluiting aanlegt doet daarvan uiterlijk 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden melding.

  • 3. De melding bevat, naast de gegevens genoemd in artikel 1.2, tevens een situatietekening op schaal met daarop aangegeven het tracé en de diepteligging en bij leidingen tevens het materiaal, de materiaalklasse, de diameter, medium en druk en bij kabels tevens de aard van de kabel.

  • 4. De aanleg van de leiding wordt conform de geldende NEN-normen uitgevoerd.

  • 5. De huisaansluiting wordt, zowel in de kernzone als in de beschermingszone, zoveel mogelijk haaks op de kering gelegd.

  • 6. Werken ten behoeve van de huisaansluiting zijn kleiner of gelijk aan 1000 x 1000 x 1000 mm (l x b x h) en liggen tenminste 6 meter buiten de kernzone.

  • 7. Koppelingen worden zodanig uitgevoerd dat deze dezelfde dan wel een grotere belasting dan de leiding kunnen weerstaan.

  • 8. De huisaansluiting wordt voorzien van een kwelscherm met een kleikist, indien de leiding of kabel in de kernzone komt te liggen. Kwelschermen steken tenminste 0,5 m buiten de leiding, worden waterdicht met de leiding verbonden en in een kleikist met een dikte van tenminste 1 m in de lengterichting van de leiding gevat.

  • 9. Het kwelscherm met kleikist wordt zo dicht mogelijk bij de hoogwaterzijde aangebracht.

  • 10. De werkzaamheden worden niet gestart en uitgevoerd wanneer er langdurige regenval of aanhoudende vorst wordt voorspeld.

  • 11. Door het uitvoeren van de werkzaamheden en hebben van de huisaansluiting worden de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering niet aangetast.

  • 12. De afwatering van de waterkering wordt door de werkzaamheden niet belemmerd.

  • 13. Alle ontgravingen worden tot het minimum beperkt. Direct na het aanbrengen van de huisaansluiting en aan het einde van iedere werkdag wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond in omgekeerde volgorde in lagen van maximaal 0,20 meter, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 14. Sleufontgravingen worden gefaseerd uitgevoerd, zodat nooit de gehele kruin is doorgraven.

  • 15. Verwijderde of beschadigde verharding wordt, goed aansluitend op de bestaande verharding, hersteld en uitgestoken graszoden worden teruggelegd. Bij het ontbreken van geschikte graszoden worden de kale plekken ingezaaid met een soortenrijk graszaadmengsel.

  • 16. Binnen 20 werkdagen na voltooiing van de werkzaamheden wordt een tekening van de ligging (tracé en diepteligging) van de leiding of kabel en bij leidingen tevens gegevens over het materiaal, de materiaalklasse, de diameter, het medium en de druk en bij kabels tevens gegevens over de aard van de kabel aangeleverd bij het bestuur.

Artikel 3.9      Spoedeisende reparaties

  • 1. Geen watervergunning krachtens de artikelen 3.1 lid 1 sub a en lid 2 sub a, 3.3 lid 1 sub a dan wel artikel 3.4 lid 4 sub a van de Keur is vereist voor een spoedeisende reparatie van een kabel of leiding, ook wanneer vergunning vereist was voor de aanleg daarvan, voor zover:

    • a.

      de reparatie geen vervanging van de kabel of leiding betreft; en

    • b.

      de reparatie niet langer dan drie dagen in beslag neemt;

    • en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2. De werkzaamheden worden tenminste 24 uur voor aanvang ervan elektronisch of per fax gemeld. Indien dit uit oogpunt van veiligheid of dienstverlening niet aanvaardbaar is worden de werkzaamheden uiterlijk op de eerste werkdag na aanvang van de werkzaamheden elektronisch of per fax gemeld. De melding bevat, naast de gegevens genoemd in artikel 1.2, in ieder geval een weergave op kaart van de te repareren kabel of leiding, een omschrijving van de werkzaamheden, de afmetingen van het te graven gat en de diepteligging van de kabel.

  • 3. De uitvoerder van de reparatie volgt de aanwijzingen op die namens het bestuur worden gegeven.

  • 4. Alle ontgravingen worden tot het minimum beperkt. De ontgraving wordt aan het einde van iedere werkdag gedicht met de uitgekomen grond. Direct na het uitvoeren van de reparatie wordt de ontgraving aangevuld met de uitgekomen grond in lagen van maximaal 0,20 m, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 5. Opgenomen verharding wordt, goed aansluitend aan de bestaande verharding, hersteld en uitgestoken graszoden worden teruggelegd. Bij het ontbreken van geschikte graszoden worden de kale plekken ingezaaid met een soortenrijk graszaadmengsel.

Artikel 3.10 Verwijderen van kabels en leidingen uit watergangen en beschermingszones daarvan

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1 lid 2 sub a van de Keur is vereist voor het verwijderen van kabels en leidingen in, boven of onder watergangen en de beschermingszones daarvan voor zover wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met zesde lid.

  • 2. De watergang wordt niet geheel of gedeeltelijk drooggezet of afgesloten.

  • 3. Alle ontgravingen worden tot het minimum beperkt. Direct na het verwijderen van de kabel/leiding wordt de ontgraving aangevuld met de uitgekomen grond in lagen van maximaal 0,20 meter, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 4. De bereikbaarheid van de waterstaatswerken met materieel, ten behoeve van onderhoud en calamiteiten, is gegarandeerd.

  • 5. De kabel of leiding wordt zorgvuldig verwijderd. Beschadigingen aan oevers of het profiel van de watergang worden voorkomen. Indien tijdens de uitvoering toch schade aan oevers of het profiel van de watergang ontstaat, dan wordt deze schade direct hersteld. Tijdens de uitvoering ontstane verondiepingen worden verwijderd.

  • 6. Uitgegraven grond wordt tenminste 1 meter van de insteek landinwaarts gedeponeerd.

Artikel 3.11 Verwijderen van kabels en leidingen uit beschermingszones van waterkerende dijklichamen en verholen keringen

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1 lid 2 sub a en artikel 3.3 lid 1 sub b van de Keur is vereist voor het verwijderen van kabels en leidingen uit de beschermingszone van waterkerende dijklichamen en van verholen keringen voor zover wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het tiende lid.

  • 2. Degene die de kabel of leiding verwijdert doet daarvan uiterlijk 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden melding.

  • 3. De melding bevat, indien dit het verwijderen van kabels en/of leidingen uit de beschermingszone van een waterkerend dijklichaam betreft, naast de gegevens genoemd in artikel 1.2, tevens een situatietekening.

  • 4. De werkzaamheden worden niet gestart en uitgevoerd wanneer er langdurige regenval of aanhoudende vorst wordt voorspeld.

  • 5. Door het verwijderen van de kabels en leidingen worden de stabiliteit en het waterkerend vermogen van het waterkerend dijklichaam niet aangetast.

  • 6. De afwatering van de waterkering wordt door de werkzaamheden niet belemmerd.

  • 7. De kabel of leiding wordt zorgvuldig verwijderd. Beschadigingen aan oevers of het profiel van de watergang worden voorkomen. Indien tijdens de uitvoering toch schade aan oevers of het profiel van de watergang ontstaat, dan wordt deze schade direct hersteld. Tijdens de uitvoering ontstande verondiepingen worden verwijderd.

  • 8. Alle ontgravingen worden tot het minimum beperkt. Direct na het aanbrengen van de kabel of leiding wordt de ontgraving aangevuld met de uitgekomen grond in lagen van maximaal 0,20 meter, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht. Als, bij waterkerende dijklichamen, de uitgekomen grond zand of veen is dan wordt deze vervangen door klei, met uitzondering van de bovenste laag (20 cm dik) direct onder het maaiveld.

  • 9. De sleuf wordt in delen van maximaal 20 meter gegraven. Voordat het volgende deel wordt gegraven wordt het voorgaande deel volledig aangevuld en volgens voorschrift 8 van dit artikel verdicht.

  • 10. Verwijderde of beschadigde verharding wordt, goed aansluitend aan de bestaande verharding, hersteld en uitgestoken graszoden worden teruggelegd. Bij het ontbreken van geschikte graszoden worden de kale plekken ingezaaid met een soortenrijk graszaadmengsel.

4. Boringen & sonderingen

 Artikel 4.1     Boringen en sonderingen bij waterkeringen

  • 1. Geen watervergunning krachtens de artikelen 3.1 lid 2 sub b, 3.2 lid 1 sub c en 3.3 lid 1 sub d van de Keur is vereist voor het uitvoeren van boringen en sonderingen in de kernzone en beschermingszone van waterkeringen en in beschermende gronden, voor zover de boringen en  sonderingen binnen de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in de van toepassing zijnde NEN-normen, dan wel daaraan gelijkwaardige normen, plaatsvinden;

  • en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het dertiende lid.

  • 2. De uitvoerder van de boring of sondering doet daarvan uiterlijk 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden melding.

  • 3. Het waterkerend vermogen van de waterkering wordt niet nadelig beïnvloed.

  • 4. De afwatering van de waterkering wordt niet belemmerd.

  • 5. Waterspanningsmeters en peilbuizen worden goed afgewerkt (bij voorkeur onder maaiveld) en worden gemarkeerd.

  • 6. De ter bescherming van de waterkering aanwezige grasmat, beplanting of andersoortige (oever)­be­scherming wordt niet beschadigd; toch optredende schade wordt op kosten van de initiatiefnemer hersteld.

  • 7. Bij voorgraven wordt de uitgekomen grond teruggebracht en verdicht.

  • 8. Boor- en sondeergaten worden direct na het onderzoek overeenkomstig de geldende normen (TAW-leidraad) met zwelklei waterdicht opgevuld en afgesloten.

  • 9. De sondeer- en boorstelling wordt niet verankerd.

  • 10. De peilbuizen, minifilters, waterspanningsmeters en overig werkmateriaal worden na de meetperiode verwijderd.

  • 11. Beschadigingen van de kering, bermen en taluds worden voorkomen. Wanneer er toch schade ontstaat, wordt dit direct hersteld;

  • 12. Ten tijde van een verhoogde waterstand van meer dan 0,2 meter ten opzichte van het geldende streefpeil worden alleen handboringen en handsonderingen uitgevoerd.

  • 13. De maximale belasting zoals omschreven in artikel 9.4 en 9.5 van dit besluit wordt  niet  overschreden.

Artikel 4.2 Boringen en sonderingen bij wateren

  • 1. Geen watervergunning krachtens de artikelen 3.1 lid 2 sub b van de Keur is vereist voor het uitvoeren van boringen en sonderingen in de beschermingszone van wateren, voor zover de boringen en sonderingen binnen de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in de van toepassing zijnde NEN-normen, dan wel daaraan gelijkwaardige normen, plaatsvinden;

    en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het vijfde lid

  • 2. De uitvoerder van de boring of sondering doet daarvan uiterlijk 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden melding.

  • 3. Waterspanningsmeters en peilbuizen worden goed afgewerkt (bij voorkeur onder maaiveld) en worden gemarkeerd.

  • 4. De peilbuizen, minifilters, waterspanningsmeters en overig werkmateriaal worden na de meetperiode verwijderd.

  • 5. Beschadigingen van de oever worden voorkomen. Wanneer er toch schade ontstaat, wordt dit direct hersteld;

5. Steigers, afmeerpalen en liplaats nemen

Artikel 5.1 Steigers en afmeerpalen

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1, lid 2, sub i van de Keur is vereist voor het maken, hebben, wijzigen en verwijderen van steigers en afmeerpalen in wateren binnen stedelijk gebied, voor zover:

    • a.

      De steiger:

      • minder dan 1,2 meter uit de waterkant steekt; en

      • niet geheel of gedeeltelijk in de vaarstrook of een rode of groene oeverzone ligt; en

      • niet geheel of gedeeltelijk in de middenstrook van primaire wateren ligt; en

      • niet op meer palen rust dan nodig is om de constructie te dragen; en

      • de onderlinge afstand tussen de palen en de afstand tot een ander werk minimaal 3 meter is; en

      • het water vrij onder de steiger door kan stromen.

    • b.

      De afmeerpalen:

      • minder dan 1,2 meter uit de waterkant zijn geplaatst; en

      • niet in de middenstrook, het stromingsprofiel, de vaarstrook en een rode of groene oeverzone staan; en

      • de onderlinge afstand tussen de palen minimaal 3 meter is.

    • c.

      Bij het verwijderen van steigers en afmeerpalen de schade aan oevers en het profiel van de watergang zo veel mogelijk wordt voorkomen. Indien door de verwijdering toch schade aan oevers of het profiel van de watergang ontstaat dan wordt deze direct hersteld, waarbij de lengte en de helling van de oever tenminste gelijk blijven en beschadigde vegetatie wordt vervangen door vegetatie van tenminste gelijkwaardige ecologische kwaliteit.

    • d.

      De verwijdering wordt zodanig uitgevoerd dat geen risico voor het vaarverkeer ontstaat.

  • 2. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1, tweede lid, sub i van de Keur is vereist voor het maken, hebben, wijzigen en verwijderen van steigers en afmeerpalen in wateren  buiten stedelijk gebied, voor zover:

    • a.

      is voldaan aan de vereisten van lid 1 van dit artikel; en              

    • b.

      dit niet meer dan 1 steiger en/of 2 afmeerpalen per oeverperceel met woonbebouwing of per woonschip betreft; en

    • c.

      de steiger en/of afmeerpalen niet geheel of gedeeltelijk in het leggerprofiel van primaire wateren wordt geplaatst; en

    • d.

      de steiger:            

      • minder dan 6 meter lang is, en 

      • op niet meer dan 2 palen rust; en

      • indien de beoogde steiger in afwijking van lid 1 toch in een groene oeverzone ligt, gebruik wordt gemaakt van een open type steiger zoals aangegeven in bijlage 1.

  • 3. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1, tweede lid, sub 1 van de Keur is vereist voor het hebben en verwijderen van steigers en afmeerplaen in wateren langs groene oeverzones, voor zover:

    • a.

      de steigers of afmeerpalen tussen 9 maart 2006 en 1 december 2011 zijn aangebracht in overeenstemming met de destijds geldende regelgeving; en

    • b.

      de steigers of afmeerpalen aan een oever zijn gelegen die op grond van de Oeverzoneringskaarten, vastgesteld door het Algemeen Bestuur van AGV op 9 maart 2006, als bruine oever werd aangemerkt.

Artikel 5.2      Ligplaats nemen (meren en ankeren)

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1, lid 2, sub m van de Keur is vereist voor het ligplaats nemen in wateren met een (woon)schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting, voor zover:

    • a.

      het (woon)schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting niet geheel of gedeeltelijk in de middenstrook van primaire wateren ligt; en,

    • b.

      er minimaal 0,3 meter afstand is tussen de onderkant van het (woon)schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting en de waterbodem; en,

    • c.

      dit gebeurt met gebruikmaking van een krachtens de Keur toegestane afmeervoorziening, indien men wenst af te meren in een groene oeverzone; en

    • d.

      de bij het ligplaats nemen aan te brengen loopplanken gezamenlijk een aaneengesloten breedte van maximaal 2 meter hebben.

  • 2. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1, tweede lid, sub m van de Keur is vereist voor het ligplaats nemen (meren en ankeren) in wateren buiten stedelijk gebied, voor zover wordt voldaan aan de vereisten van lid 1 van dit artikel, met dien verstande dat:

    • a.

      slechts sprake is van 1 drijvende inrichting per oeverperceel met woonbebouwing óf per woonschip; en daarbij

    • b.

      slechts sprake is van óf 1 schip, inclusief daarbij behorende boatsaver), óf 1 drijvend voorwerp per oeverperceel met woonbebouwing of per woonschip; en

    • c.

      niet geheel of gedeeltelijk in het leggerprofiel van primaire wateren wordt afgemeerd; en

    • d.

      de drijvende inrichting en het drijvende voorwerp elk afzonderlijk niet meer dan 6 meter lang en 1,2 meter breed zijn.

  • 3. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1, tweede lid , sub m van de Keur is vereist voor het ligplaats nemenin wateren buiten stedelijk gebied, voor zover:

    • a.

      wordt voldaan aan de vereisten van lid 1 van dit artikel; en

    • b.

      de ligplaats zich bevindt binnen een jachthaven of een openbare aanlegplaats;

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op het ligplaats nemen met schepen en drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen langs onbeschoeide oevers van waterkerende dijklichamen.

Artikel 5.3      Uitzonderingen

  • 1. Artikel 5.1 en artikel 5.2 zijn niet van toepassing:

  • Op de Nieuwe Vaart (met uitzondering van het deel tussen Kattenburgerbrug en Pelikaanbrug), het Lozingskanaal, de Onbekende Gracht, de Nieuwe Keizers-, Prinsen-, Heren en Achtergracht, Entrepotdok, de Plantage Muidergracht, de doorgang tussen Entrepotdok en Nieuwe Vaart, en de Singelgracht voor zover gelegen tussen Amstel en Lozingskanaal in Amsterdam.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op recreatieschepen met een lengte van minder dan 6 meter.

Artikel 5.4 Vervangen (woon)schepen in het hoogwaterbemalingsgebied

  • 1. Het eerste lid van artikel 5.3 is niet van toepassing op het vervangen van een (woon)schip door een (woon)schip, voor zover:

    • a.

      wordt voldaan aan de vereisten van artikel 5.2 lid 1; en

    • b.

      de breedte van het vervangende (woon)schip op de waterlijn niet breder is dan die van het te vervangen (woon)schip; en

    • c.

      de diepgang van het vervangende (woon)schip niet groter is dan die van het te vervangen (woon)schip; en

    • d.

      de lengte van het vervangende (woon)schip op de waterlijn niet langer is dan die van het te vervangen (woon)schip; en

    • e.

      het vervangende (woon)schip onder de waterlijn een zelfde type of minder hoekvormige vorm heeft als het te vervangen (woon)schip;

      en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het vierde lid.

  • 2. De eigenaar van het (woon)schip doet uiterlijk 4 weken voor de vervanging melding.

  • 3. De melding bevat, naast de gegevens genoemd in artikel 1.2, de lengte en breedte op de waterlijn en de diepgang van het te vervangen en het vervangende (woon)schip.

  • 4. Het vervangende (woon)schip steekt niet verder uit de waterkant dan het te vervangen woonschip.

Artikel 5.5 Vervangen steigers en afmeerpalen in hoogwaterbemalingsgebied

  • 1. Het eerste lid van artikle 5.3 is niet van toepassing op het vervangen van steigers en/of afmeerpalen die behoren bij een woonschip voor zover:

    • a.

      wordt voldaan aan de vereisten van artikel 5.1 lid 1; en

    • b.

      de afmetingen van de vervangende steigers en/of afmeerpalen gelijk of kleiner zijn dan die van de te vervangen steigers en/of afmeerpalen;

    en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het vierde lid.

  • 2. De eigenaar van het (woon)schip doet uiterlijk 4 weken voor de vervanging melding.

  • 3. De melding bevat, naast de gegevens genoemd in artikel 1.2, de afmetingen van de vervangende en de te vervangen steigers en/of afmeerpalen.

  • 4. De vervangende steigers en/of afmeerpalen steken niet verder uit de waterkant dan de te vervangen steigers en/of afmeerpalen.

6. Civiel technische werken

 Artikel 6.1      Wegen en weginrichting

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1 lid 2 sub k en artikel 3.3 lid 1 sub c van de Keur is vereist voor het ten behoeve van onderhoud vervangen van wegen of verkeersvoorzieningen in de kernzone en beschermingszones van waterkerende dijklichamen en de kernzone en beschermingszones van verholen keringen en in beschermende gronden, voor zover:

    • a.

      de bestaande fundering niet wordt uitgebreid;

    • b.

      er geen opwaardering naar een zwaardere verkeersklasse is;

    • en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het vierde lid.

  • 2. Geen watervergunning krachtens artikel 3.3 lid 1 sub c van de Keur is vereist voor het aanleggen, vervangen of verbreden van wegen of verkeersvoorzieningen in de beschermingszone van verholen keringen, waarbij wordt voldaan aan het gestelde in het vierde lid.

  • 3. Geen watervergunning krachtens artikel 3.3 lid 1 sub c van de Keur is vereist voor het aanbrengen van verkeersdrempels en verkeersplateaus, en van lokale obstakels en vernauwingen op wegen in de beschermingszone van verholen keringen, waarbij wordt voldaan aan het gestelde in het vierde lid.

  • 4. Degene die de werkzaamheden als bedoeld in lid 1 tot en met 3 uitvoert, doet daarvan uiterlijk 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden melding.

7. Oeverbeschoeiing

Artikel 7.1      Nieuwe oeverbeschoeiing

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1, lid 2, sub j van de Keur is vereist voor het aanbrengen en hebben van oeverbeschoeiing in primaire en secundaire wateren, voor zover:

    • a.

      de oeverbeschoeiing niet in een groene oeverzone ligt;

    • b.

      de oeverbeschoeiing op de waterlijn bij het hoogst vastgestelde waterpeil wordt geplaatst.

    • en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede en het derde lid.

  • 2. De werkzaamheden worden uiterlijk vier weken voor aanvang gemeld.

  • 3. De melding bevat, naast de gegevens genoemd in artikel 1.2, de lengte van de aan te brengen beschoeiing en ligging ervan op een kaart.

  • 4. Bij het verwijderen van oeverbeschoeiing wordt schade aan de oever direct hersteld.

Artikel 7.2      Vervangen oeverbeschoeiing

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1, lid 2, sub j van de Keur is vereist voor het vervangen van oeverbeschoeiing in primaire en secundaire wateren voor zover de vervangende oeverbeschoeiing op dezelfde plaats en diepte als de bestaande oeverbeschoeiing of dichter bij de oever wordt geplaatst;

    en waarbij tevens wordt voldaan aan de voorschriften in het tweede tot en met het vierde lid van dit artikel. 

  • 2. De werkzaamheden als bedoeld in lid 1 worden uiterlijk vier weken voor aanvang gemeld. Indien de oever in een groene oeverzone ligt, worden de werkzaamheden uiterlijk zes weken voor aanvang gemeld.

  • 3. De melding bevat, naast de gegevens genoemd in artikel 1.2, de volgende gegevens:

    • a.

      de lengte waarover de beschoeiing wordt vervangen en de ligging ervan op een kaart;

    • b.

      de diepte van de te vervangen beschoeiing en vervangende beschoeiing.

  • 4. Indien de oever in een groene oeverzone ligt, kan het bestuur bij maatwerkvoorschrift aanwijzingen geven met betrekking tot het te gebruiken materiaal en het ontwerp van de beschoeiing.

Artikel 7.3      Beschoeiing bij waterkeringen en beschermende gronden

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1, lid 2, sub j en artikel 3.3 lid 1 sub c van de Keur is vereist voor het hebben, aanbrengen, vervangen of verwijderen van beschoeiingen in de kernzone en beschermingszone van een waterkering en in beschermende gronden, voor zover:

    • a.

      de beschoeiing waterdoorlatend is; en

    • b.

      niet de vorm van een damwand heeft; en

    • c.

      tussen palen aanwezige schotten maximaal 1,50 meter hoog zijn;

    • en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het vierde lid.

  • 2. Voor het plaatsen van nieuwe beschoeiing en voor het vervangen van bestaande beschoeiing wordt voldaan aan de bepalingen van artikel 7.2 van dit besluit.

  • 3. De beschoeiing wordt niet met een spuitlans aangebracht of verwijderd.

  • 4. Verwijdering van palen vindt plaats door wegdrukken, afknijpen of afzagen, niet door uittrekken.

8. Werken

Artikel 8.1      Palen

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1, lid 2 sub k en artikel 3.3 lid 1 sub c van de Keur is vereist voor het slaan of verwijderen van palen in de kernzone en beschermingszone van een waterkering en in beschermende gronden, voor zover:

    • a.

      de palen een diameter van maximaal 0,10 m hebben; en

    • b.

      tot een diepte van maximaal 0,75 m zijn aangebracht;

    • en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het  vijfde lid.

  • 2. De palen worden op eerste aanzegging van het bestuur verwijderd.

  • 3. De na verwijdering achterblijvende gaten worden opgevuld met klei en verdicht of op andere, door het bestuur aangegeven wijze, gedicht.

  • 4. De bereikbaarheid van de waterstaatswerken met materieel, ten behoeve van onderhoud en calamiteiten, is gegarandeerd.

  • 5. Er wordt een werkwijze gevolgd die er voor zorgt dat schade zoveel mogelijk wordt voorkomen. Indien tijdens de uitvoering toch schade ontstaat dan wordt deze direct hersteld.

Artikel 8.2      Afrasteringen, schuttingen en hekwerken

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1. lid 2 sub k en artikel 3.3 lid 1 sub c van de Keur is vereist voor het aanbrengen, hebben, vervangen en verwijderen van afrasteringen, schuttingen of hekwerken binnen de kernzone en beschermingszone van waterkeringen en in beschermende gronden, voor zover:

    • a.

      de palen maximaal 0.75 m in de grond worden geslagen; en

    • b.

      de afrasteringen bestaan uit een hekwerk van palen met planken en/of gaas; en

    • c.

      de fundering voor palen maximaal 0,3 meter bij 0,3 meter in omvang is; en

    • d.

      de fundering op de kruin maximaal 0,5 meter onder de kruinhoogte en op het talud maximaal 0,5 meter onder het maaiveld wordt aangebracht;

    • en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2. Het plaatsen, vervangen of verwijderen van afrasteringen, schuttingen of hekwerken in de kernzone wordt uiterlijk 4 weken voor aanvang van het werk gemeld.

  • 3. De bereikbaarheid van de waterstaatswerken met materieel, ten behoeve van onderhoud en calamiteiten, is gegarandeerd.

  • 4. Afrasteringen, schuttingen of hekwerken die dwars op de lengterichting van de waterkering staan zijn op de kruin voorzien van een niet afgesloten hekwerk met een doorgangbreedte van tenminste 3 meter of breder. Bij een smallere kruin is deze doorgang even breed als de aanwezige kruin.

  • 5. De na verwijdering achterblijvende gaten worden opgevuld met klei en verdicht.

  • 6. De werken worden bij groot onderhoud aan de waterkering of om andere redenen op aanzegging van het bestuur binnen een termijn van 3 maanden of zoveel eerder als nodig is voor de uitvoering van de werkzaamheden op kosten van de rechthebbende verwijderd.

Artikel 8.3      Overige werken bij waterkeringen en beschermende gronden

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1, lid 2 sub k en artikel 3.3 lid 1 sub c van de Keur is vereist voor het aanbrengen en hebben of verwijderen van werken in de kernzone en de beschermingszone van waterkeringen en in beschermende gronden, voor zover:

    • a.

      de werken niet in de ondergrond worden verankerd; en

    • b.

      de werken niet op het buitentalud worden geplaatst; en

    • c.

      de werken zonder graafwerkzaamheden worden geplaatst;

    • en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2. De werken zijn direct, binnen maximaal één dag, verwijderbaar.

  • 3. De werken worden bij groot onderhoud aan de waterkering of om andere redenen op aanzegging van het bestuur binnen een termijn van 3 maanden of zoveel eerder als nodig is voor de uitvoering van de werkzaamheden op kosten van de rechthebbende verwijderd.

  • 4. De bereikbaarheid van de waterstaatswerken met materieel, ten behoeve van onderhoud en calamiteiten, is gegarandeerd.

  • 5. Na verwijdering wordt de bekleding van de waterkering direct in de oorspronkelijke staat hersteld.

Artikel 8.4      Tuinen, straatmeubilair of straatwerk

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikelen 3.1 lid 1 sub a, 3.1 lid 2 sub k, 3.3 lid 1 sub a en c van de Keur is vereist voor het aanbrengen of hebben van tuinen, het aanbrengen, hebben of verwijderen van tuinmateriaal, straatmeubilair of straatwerk in of op de beschermingszone van waterkeringen, voor zover:

    • a.

      de ontgraving hiervoor maximaal 0,50 m bedraagt; en

    • b.

      werken niet dieper dan 0,50 m in de ondergrond verankerd of gelegen zijn; en

    • c.

      ontgravingen en werken als bedoeld onder a en b niet binnen 3 meter van de kernzone gelegen zijn;

    • en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede en derde lid.

  • 2. De waterkerende functie van de kering komt niet in gevaar.

  • 3. Schade wordt voorkomen. Indien tijdens de uitvoering toch schade ontstaat dan wordt deze direct hersteld.

Artikel 8.5      Verholen waterkeringen      

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.3 lid 1 sub c van de Keur is vereist voor het oprichten van bouwwerken in de beschermingszone van een verholen waterkering, voor zover:

    • a.

      het bouwwerk tenminste 6 meter uit de kernzone van de waterkering wordt gebouwd; en

    • b.

      de onderkant van de fundering maximaal 0,8 meter beneden het maaiveld steekt; en

    • c.

      de graafwerkzaamheden tot maximaal 1,00 meter diepte plaatsvinden;

    • en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het achtste lid.

  • 2. De initiatiefnemer doet uiterlijk 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden melding.

  • 3. De werken worden zettingsvrij aangebracht.

  • 4. Voor heipalen worden gladde geprefabriceerde betonpalen toegepast.

  • 5. De fundering is bestand tegen negatieve kleef en horizontale gronddruk.

  • 6. De ontgravingen worden tot een minimum beperkt.

  • 7. De afwatering van de waterkering wordt niet belemmerd.

  • 8. Opgenomen verharding wordt, goed aansluitend aan de bestaande verharding, hersteld en uitgestoken graszoden worden teruggelegd. Bij het ontbreken van geschikte graszoden worden de kale plekken ingezaaid met een soortenrijk graszaadmengsel.

Artikel 8.6      Dammen en duikers in secundaire wateren

  • 1. Geen vergunning krachtens artikel 3.1 lid 2 sub k en artikel 3.4 lid 1 van de Keur is vereist voor het aanleggen en wijzigen van een dam met duiker in secundaire wateren, voor zover:

    • a.

      de binnendiameter van de duiker gelijk is aan of groter is dan de minimale waterdiepte zoals genoemd in artikel 2.6 lid 1 sub b van de Keur; en

    • b.

      de bovenkant van de duiker tenminste 15 cm hoger is dan het waterpeil zoals vastgelegd in het peilbesluit; en

    • c.

      de duikerlengte maximaal 5 meter is; en

    • d.

      de duiker geen bochten heeft; en

    • e.

      het water geen vaarfunctie heeft;

    • en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het zesde lid.

  • 2. De initiatiefnemer doet uiterlijk 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden melding.

  • 3. Het maximum aantal dammen en bruggen per oeverlengte bedraagt:

    • a.

      1 dam met duiker óf brug per 25 meter oeverlengte; en

    • b.

      1 dam met duiker óf brug per aan water grenzend perceel met een oeverlengte kleiner dan 25 meter.

  • 4. De uiteinden van de duiker steken op de waterlijn 20 cm buiten het talud van de dam.

  • 5. De binnenzijde van de duiker wordt vrijgehouden van aanslibbend materiaal.

  • 6. Het verlies aan open-waterberging door de demping als gevolg van het aanleggen van de dam met duiker wordt vooraf volledig gecompenseerd in dezelfde watergang, of een watergang die daarmee in directe verbinding staat, overeenkomstig artikel 2.1 van dit Keurbesluit.

Artikel 8.7      Bruggen over secundaire wateren

  • 1. Geen vergunning krachtens artikel 3.1 lid 2 sub k van de Keur is vereist voor het aanleggen en vervangen van een brug over secundaire wateren, voor zover:

    • a.

      de brughoofden niet in het water steken; en

    • b.

      de brug maximaal 5 meter breed is; en

    • c.

      het water geen vaarfunctie heeft;

    • en waarbij tevens voldaan wordt aan het gestelde in het tweede en het derde lid.

  • 2. De initiatiefnemer doet uiterlijk 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden melding.

  • 3. Het maximum aantal dammen en bruggen per oeverlengte bedraagt:

    • a.

      1 dam met duiker óf brug per 25 meter oeverlengte; en

    • b.

      1 dam met duiker óf brug per aan water grenzend perceel met een oeverlengte kleiner dan 25 meter.

Artikel 8.8      Verwijderen van dammen met duikers en bruggen bij secundaire wateren

  • 1. Geen vergunning krachtens artikel 3.1 lid 2 sub k en artikel 3.4 lid 1 van de Keur is vereist voor het verwijderen van dammen met duikers in, en bruggen over, secundaire wateren, voor zover wordt voldaan aan de bepalingen in het tweede en het derde lid.

  • 2. De initiatiefnemer doet uiterlijk 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden melding.

  • 3. Na verwijdering worden de oevers direct in de oorspronkelijke of in een ecologisch goede staat hersteld.

9. Overige activiteiten

Artikel 9.1      Explosiegevaarlijk materiaal of inrichting

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1 lid 3 sub c  van de Keur is vereist voor het hebben van explosiegevaarlijk materiaal of een explosiegevaarlijke inrichting in de buitenbeschermingszone van een waterkerend dijklichaam, voor zover:

    • a.

      de afstand tot de kernzone meer dan 100 meter bedraagt; en

    • b.

      de verstoringszone (berekend volgens de geldende NEN normen voor leidingen, dan wel een daaraan gelijkwaardig berekende zone) van het explosiegevaarlijke materiaal of de explosiegevaarlijke inrichting niet reikt tot binnen de beschermingszone;

    • en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede en het derde lid:

  • 2. De rechthebbende van het materiaal of de inrichting doet uiterlijk 4 weken voor aanvang melding van de aanwezigheid daarvan.

  • 3. De melding bevat, naast de gegevens genoemd in artikel 1.2, tevens de volgende gegevens:

    • a.

      een situatietekening;

    • b.

      een veiligheidszoneberekening waarmee wordt aangetoond dat de verstoringszone (berekend volgens de geldende NEN normen voor leidingen,dan wel een daaraan gelijkwaardig berekende zone ) niet reikt tot binnen de beschermingszone van het waterkerend dijklichaam.

Artikel 9.2      Aanbrengen verhard oppervlak

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.13 van de Keur is vereist voor het aanbrengen van verhard oppervlak, voor zover wordt voldaan aan het gestelde in het tweede en derde lid.

  • 2. De initiatiefnemer brengt voorzieningen aan, zoals een infiltratiebekken of zeer doorlatende verharding, waardoor het afstromend hemelwater volledig wordt opgevangen.

  • 3. De initiatiefnemer doet uiterlijk vier weken voor aanvang van de werkzaamheden melding daarvan.

Artikel 9.3      Aanbrengen verharding in beschermingszone wateren

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.4 lid 3 sub c van de Keur is vereist voor het aanbrengen van verharding in de beschermingszone van secundaire wateren, voor zover:

    • a.

      de oever niet in een groene oeverzone ligt; en

    • b.

      de oever geen deel uitmaakt van een waterkerend dijklichaam.

  • 2. Geen watervergunning krachtens artikel 3.4 lid 3 sub c van de Keur is vereist voor het a  anbrengen van verharding in de beschermingszone van primaire wateren, voor zover:

    • a.

      de verharding, indien de oever in een groene oeverzone ligt, tenminste 1 meter van de insteek landinwaarts plaatsvindt; en

    • b.

      de oever geen deel uitmaakt van een waterkerend dijklichaam.

Artikel 9.4      Gebruik kraanwagens of ander zwaar materieel

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.2 lid 1 sub c van de Keur is vereist voor het gebruik van kraanwagens of ander zwaar materieel op onverharde delen in de kernzone en de beschermingszones van waterkerende dijklichamen, voor zover:

    • a.

      op groene dijken met een kruinbreedte gelijk of groter dan 3 meter, de belasting niet groter is dan 1,0 ton/m2 over (maximaal) 2.5 meter breedte, per strekkende meter van het voertuig tot een totaal gewicht van maximaal 20 ton;

    • b.

      op groene dijken met een kruinbreedte kleiner dan 3 meter, de belasting niet groter is dan 0,5 ton/m2 over (maximaal) 2.5 meter breedte of als de kruin smaller is over de breedte van de kruin, per strekkende meter van het voertuig tot een totaal gewicht van maximaal 10 ton;

    • en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede lid.

  • 2. De activiteit leidt niet tot blijvende aantasting van de grasmat of van de erosiebestendigheid van de waterkering.

Artikel 9.5      Hijswerkzaamheden

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.2 lid 1 sub g van de Keur is vereist voor hijswerkzaamheden met kraanwagens of ander zwaar materieel in de kernzone en de beschermingszones van waterkerende dijklichamen, voor zover:

    • a.

      bij keringen met een verharde weg, toegankelijk voor autoverkeer:

      •  het een rijksweg betreft; of

      •  op provinciale wegen dan wel overige wegen, de belasting niet groter is dan 1,3 ton/m2 over (maximaal) 2.5 meter breedte, per strekkende meter tot een totaal gewicht van maximaal 45 ton;

    • b.

      op groene dijken met een kruinbreedte gelijk of groter dan 3 meter, de belasting niet groter is dan 1,0 ton/m2 over (maximaal) 2.5 meter breedte, per strekkende meter van het voertuig tot een totaal gewicht van maximaal 20 ton;

    • c.

      op groene dijken met een kruinbreedte kleiner dan 3 meter, de belasting niet groter is dan 0,5 ton/m2 over (maximaal) 2.5 meter breedte of als de kruin smaller is over de breedte van de kruin, per strekkende meter van het voertuig tot een totaal gewicht van maximaal 10 ton; .

    • en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het vijfde lid:

  • 2. De activiteit leidt niet tot blijvende aantasting van de grasmat of van de erosiebestendigheid van de waterkering.

  • 3. Degene die de werkzaamheden uitvoert doet daarvan uiterlijk vier weken voor aanvang van de werkzaamheden melding.

  • 4. De melding bevat, naast de gegevens genoemd in artikel 1.2, een duidelijk werkplan en een situatieschets waarop de stempeling is aangegeven.

  • 5. De meldplicht geldt niet voor hijswerkzaamheden op een rijksweg.

Artikel 9.6      Beweiding en bemesting

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.2 lid 2 sub a van de Keur is vereist voor het weiden, houden of laten lopen van dieren in de kernzone van tertiaire waterkerende dijklichamen.

  • 2. Geen watervergunning krachtens artikel 3.2 lid 2 sub c van de Keur is vereist voor het brengen of gebruiken van meststoffen op de kruin en taluds van tertiaire waterkerende dijklichamen.

10. Beplanting

Artikel 10.1    Opgaande houtbeplantin

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1, lid 2, sub l van de Keur is vereist voor het aanbrengen, hebben en rooien van opgaande houtbeplanting:

    • a.

      in de beschermingszone van waterkerende dijklichamen op een afstand van meer dan 5 meter vanuit de teen van het waterkerende dijklichaam;

    • b.

      in de beschermingszones van secundaire wateren mits het geen belemmering voor de  scheepvaart vormt.

  • 2. Het eerste lid, sub b, is niet van toepassing op het rooien van opgaande houtbeplanting, die een functie heeft in de verdediging van de oever.

  • 3. Het eerste lid, sub b, is niet van toepassing indien de oever zich in een groene oeverzone bevindt.

Artikel 10.2    Rooien bomen bij waterkeringen

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1, lid 2, sub l van de Keur is vereist voor het rooien van bomen in de kernzone van waterkeringen en binnen een afstand van 5 meter vanuit de teen in waterkerende dijklichamen waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2. Degene die de werkzaamheden uitvoert, doet daarvan uiterlijk 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden melding.

  • 3. De boomstobben worden verwijderd, waarbij geldt dat stobben van bomen met een diameter van maximaal 10 cm mogen worden getrokken en stobben van bomen met een diameter van meer dan 10 cm worden gefreesd;

  • 4. De ontstane gaten worden na verwijdering van de stobben gevuld met kleihoudende grond en verdicht;

  • 5. Na uitvoering van de werkzaamheden wordt het maaiveld ingezaaid met een soortenrijk graszaadmengsel.

Artikel 10.3 Rooien opgaande houtbeplanting in groene oeverzones en bij primaire wateren

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1, lid 2, sub l van de Keur is vereist voor het rooien van opgaande houtbeplanting in groene oeverzones en in de beschermingszone van primaire wateren waarbij wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het achtste lid.

  • 2. Degene die de werkzaamheden uitvoert, doet daarvan uiterlijk 6 weken voor de aanvang van de werkzaamheden melding.

  • 3. De stabiliteit van de oever wordt niet aangetast.

  • 4. Na verwijdering wordt de oever direct in de oorspronkelijke of in een ecologisch gelijkwaardige staat hersteld.

  • 5. Beschadigde oevervegetatie wordt hersteld met ecologisch gelijkwaardige vegetatie.

  • 6. De melding bevat, naast de gegevens genoemd in artikel 1.2, de volgende gegevens:

    • a.

      de maatregelen die worden genomen om de stabiliteit van de oever te beschermen;

    • b.

      indien de oever in een groene oeverzone ligt, een overzicht van de aanwezige oevervegetatie.

  • 7. Het bestuur kan bij maatwerkvoorschrift aanwijzingen geven met betrekking tot de maatregelen ter bescherming van de stabiliteit van de oever.

  • 8. Het bestuur kan, indien de oever in een groene oeverzone ligt, bij maatwerkvoorschrift aanwijzingen geven over herstel van de oevervegetatie.

Artikel 10.4 Vervangen opgaande houtbeplanting bij primaire wateren

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1 lid 2 sub l van de Keur is vereist voor het vervangen van opgaande houtbeplanting in de beschermingszone van primaire wateren voor zover de aan te planten opgaande houtbeplanting in volwassen stadium gelijkwaardige afmetingen heeft als de opgaande houtbeplanting die vervangen wordt;

    en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede en derde lid.

  • 2. Degene die de opgaande houtbeplanting vervangt doet daarvan uiterlijk 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden melding.

  • 3. De melding bevat naast de gegevens genoemd in artikel 1.2 tevens de volgende gegevens:

    • a.

      de onderlinge plantafstand van de opgaande houtbeplanting;

    • b.

      de afstand tot de oever;

    • c.

      de soort beplanting en de maximaal te bereiken afmetingen.

11. Graven in of nabij waterkeringen

Artikel 11.1    Ontgravingen

Geen watervergunning krachtens artikel 3.1 lid 1 sub a  van de Keur is vereist voor het verrichten van ontgravingen in de buitenbeschermingszone van waterkerende dijklichamen en waterkerende constructies, voor zover deze niet dieper zijn dan 2 meter onder het maaiveld.

Artikel 11.2    Verlagen grondwaterstand

Geen watervergunning krachtens artikel 3.1 lid 1 sub b  van de Keur is vereist voor het verlagen van de grondwaterstand in de buitenbeschermingszone van waterkerende dijklichamen en waterkerende constructies, voor zover de grondwaterspiegel niet verder dan 2 meter onder het maaiveld komt te liggen.

12. Onttrekken en lozen van water aan/op oppervlakte wateren

Artikel 12.1    Aan- en afvoeren en lozen en onttrekken van water

  • 1. Geen vergunning krachtens artikel 3.7 lid 1 van de Keur is vereist voor het aanvoeren van water naar of lozen van water op:

    • a.

      boezemwateren, indien de aan te voeren of te lozen hoeveelheid water minder bedraagt dan 500 m3 per uur

    • b.

      primaire wateren, niet zijnde boezemwateren, en secundaire wateren, indien de aan te voeren of te lozen hoeveelheid water minder bedraagt dan 90 m3 per uur.

      en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het derde en vierde lid;

  • 2. Geen vergunning krachtens artikel 3.7 lid 1 van de Keur is vereist voor het afvoeren van water uit en onttrekken van water aan:

    • a.

      boezemwateren, indien de af te voeren of te onttrekken hoeveelheid water minder bedraagt dan 90 m3 per uur

    • b.

      primaire wateren (niet zijnde boezemwateren) en secundaire wateren, indien de af te voeren of te onttrekken hoeveelheid water minder bedraagt dan 50 m3 per uur.

      en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het derde en vierde lid;

  • 3. Indien er water afgevoerd of onttrokken wordt in of nabij een teensloot, dan heeft de teensloot een breedte van meer dan twee meter.

  • 4. Er wordt een werkwijze gebruikt waarbij er geen verlies optreedt aan de ecologische kwaliteit van de oever. Indien er toch beschadigingen optreden, dan worden deze volledig hersteld.

Artikel 12.2    Meld- en registratieplicht

  • 1. Degene die water aanvoert naar of loost op boezemwateren doet daarvan melding indien de aan te voeren of te lozen hoeveelheid water meer bedraagt dan 90 m3 per uur en minder dan 500 m3 per uur.

  • 2. Degene die water afvoert uit of onttrekt aan primaire wateren, niet zijnde boezemwateren, en secundaire wateren doet daarvan melding indien de af te voeren of te onttrekken  hoeveelheid water meer bedraagt dan 20 m3 per uur en minder dan 50 m3 per uur.

  • 3. Het bestuur kan de meldplichtige bij maatwerkvoorschrift de verplichting opleggen de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen.

  • 4. De melding geschiedt uiterlijk 6 weken voor aanvang van de activiteiten, bedoeld in het eerste en tweede lid.

13. Grondwateronttrekkingen & infiltraties

Artikel 13.1    Grondwateronttrekkingen

  • 1. Geen vergunning krachtens artikel 3.8 lid 1 van de Keur is vereist voor het onttrekken van grondwater, voor zover:

    • a.

      de hoeveelheid te onttrekken grondwater niet meer kan bedragen dan 4.000 m3 per maand en 10 m3 per uur; en 

    • b.

      de grondwaterstand als gevolg van de onttrekking niet verder wordt verlaagd dan tot aan de oppervlaktewaterstand in het gebied waarin de onttrekking plaats vindt, met uitzondering van de hogere gronden;

    • en waarbij wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 13.7 van dit Keurbesluit en de bepalingen van artikel 3.11 van de Keur.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op het onttrekken van grondwater door middel van constructies volgens polderprincipe.

Artikel 13.2    Proefonttrekking en noodvoorziening

  • 1. Geen vergunning krachtens artikel 3.8 lid 1 van de Keur is vereist voor het onttrekken van grondwater uitsluitend voor:

    • a.

      een proef, voor zover de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 50 m3 per uur en de freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket niet verder worden verlaagd dan maximaal 0.5 meter beneden het ontgravingsniveau en waarbij wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 13.7 en de bepalingen van artikel 3.11 van de Keur;

    • b.

      een noodvoorziening.

Artikel 13.3    Bronbemalingen en bodemsaneringen

  • 1. Geen vergunning krachtens artikel 3.8 lid 1 van de Keur is vereist voor het onttrekken van grondwater uitsluitend voor bronbemaling of bodemsanering, voor zover de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 15.000 m3 per maand en 50 m3 per uur en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden en waarbij wordt voldaan aan de voorschriften in het derde lid en in artikel 13.7 en de bepalingen van artikel 3.11 van de Keur.

  • 2. Geen vergunning krachtens artikel 3.8 lid 1 van de Keur is vereist voor het onttrekken van grondwater uitsluitend voor bronbemaling of bodemsanering op de hogere gronden, met uitzondering van de Natura 2000-gebieden met een zone van 100 meter daaromheen, voor zover de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 65.000 m3 per maand en 150 m3 per uur en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden en waarbij wordt voldaan aan de voorschriften in het derde en vierde lid en in artikel 13.7 en de bepalingen van artikel 3.11 van de Keur.

  • 3. Voor de vrijstellingen van het eerste en het tweede lid geldt dat:

    • a.

      het grondwater wordt onttrokken uit uitsluitend het freatische grondwater en/of het eerste watervoerend pakket; en

    • b.

      de freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket niet verder worden verlaagd dan maximaal 0.5 meter onder het ontgravingsniveau.

  • 4. Indien de onttrokken hoeveelheid grondwater voor bronbemaling meer dan 15.000 m3 per maand bedraagt, dient het onttrokken grondwater binnen een straal van 500 meter van het onttrekkingspunt in de bodem te worden teruggebracht in het zelfde watervoerende pakket.

Artikel 13.4    Langdurige grondwatersaneringen

  • 1. Geen vergunning krachtens artikel 3.8 lid 1 van de Keur is vereist voor het onttrekken van grondwater uitsluitend voor grondwatersanering, voor zover de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 4.000 m3 per maand en 15 m3 per uur en de onttrekking niet langer duurt dan 3 jaren en waarbij wordt voldaan aan de voorschriften in het derde lid en in artikel 13.7 en de bepalingen van artikel 3.11 van de Keur.

  • 2. Geen vergunning krachtens artikel 3.8 lid 1 van de Keur is vereist voor het onttrekken van grondwater uitsluitend voor grondwatersanering op de hogere gronden, met uitzondering van de Natura 2000-gebieden met een zone van 100 meter daaromheen, voor zover de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 6.500 m3 per maand en 25 m3 per uur en de onttrekking niet langer duurt dan 3 jaren en waarbij wordt voldaan aan de voorschriften in het derde lid en in artikel 13.7 en de bepalingen van artikel 3.11 van de Keur.

  • 3. Voor de vrijstellingen van het eerste en het tweede lid geldt dat:

    • a.

      de freatische grondwaterstand als gevolg van de onttrekking niet verder wordt verlaagd dan tot aan de oppervlaktewaterstand in het gebied waarin de onttrekking plaats vindt, met uitzondering van de hoge gronden; en

    • b.

      delokaal heersende stijghoogte in het eerste watervoerende pakket niet verder wordt verlaagd dan maximaal 0.5 meter.

Artikel 13.5    Beregening en bevloeiing

  • 1. Geen vergunning krachtens artikel 3.8 lid 1 van de Keur is vereist voor het onttrekken van grondwater uitsluitend voor beregening of bevloeiing voor zover:

    • a.

      de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 8.000 m3 per maand en 30 m3 per uur en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden per jaar; en

    • b.

      niet in voldoende mate gebruik kan worden gemaakt van oppervlaktewater; en

    • c.

      wanneer grondwater wordt onttrokken uit het tweede watervoerend pakket, niet in voldoende mate gebruik kan worden gemaakt van grondwater in het freatische grondwater en/of het eerste watervoerende pakket;

    • en waarbij wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 13.7 en de bepalingen van artikel 3.11 van de Keur.

Artikel 13.6    Infiltraties

Geen vergunning krachtens artikel 3.8 lid 1 van de Keur is vereist voor infiltraties, behorend bij de grondwateronttrekkingen als bedoeld in artikel 13.1 tot en met 13.5, waarbij dezelfde voorschriften en beperkingen als genoemd in die artikelen van toepassing zijn.

Artikel 13.7    Algemene voorschriften

  • 1. Dit artikel is van toepassing op de gevallen bedoeld in de artikelen 13.1, eerste lid, 13.2, onderdeel a, 13.3, eerste en tweede lid, artikel 13.4, eerste en tweede lid, 13.5 en 13.6.

  • 2. Het onttrekken en/of infiltreren van grondwater vindt plaats overeenkomstig de in de melding opgegeven gegevens.

  • 3. Indien wijziging optreedt in de krachtens artikel 6.4  van de Waterregeling gemelde gegevens, doet de meldplichtige daarvan onverwijld melding aan het bestuur.

  • 4. Na beëindiging van de grondwateronttrekking en/of infiltratie wordt het boorgat afgedicht met schoon opvulmateriaal, zoveel mogelijk overeenkomstig de oorspronkelijke bodemopbouw.

Artikel 13.8    Grondwateronttrekkingen bij waterkeringen

De vrijstellingen bedoeld in de artikelen 13.1, eerste lid, 13.2, onderdeel a, 13.3, eerste en tweede lid, 13.4, eerste en tweede lid, 13.5 en 13.6 zijn niet van toepassing op het onttrekken en/of infiltreren van grondwater in de kernzone en beschermingszone van waterkerende dijklichamen en waterkerende constructies, voor zover de hoeveelheid te onttrekken grondwater meer bedraagt dan 3 m3 per uur en/of de onttrekking langer duurt dan 1 maand per jaar.

Artikel 13.9    Meldplicht, meetplicht en opgaveplicht meetgegevens

  • 1. Artikel 6.11, eerste en tweede lid, van het Waterbesluit zijn niet van toepassing op het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, van de Keur.

  • 2. Artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit is niet van toepassing op onttrekkingen voor zover de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 5 m3 per uur, de onttrekking niet langer duurt dan 1 week en het geen onttrekking betreft die in de kernzone of beschermingszone van waterkerende dijklichamen en -constructies plaatsvindt.

  • 3. Een melding, als bedoeld in artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit, wordt uiterlijk 4 weken voor aanvang van de onttrekking gedaan. In het geval van een onttrekking voor een noodvoorziening geschiedt de melding zo spoedig mogelijk.

  • 4. De verplichting om de hoeveelheid onttrokken grondwater of geïnfiltreerd water te meten en om opgave te doen van de gemeten hoeveelheid onttrokken grondwater of geïnfiltreerd water, als bedoeld in artikel 6.11, tweede en vierde lid van het Waterbesluit, geldt niet voor onttrekkingen van grondwater van minder dan 12.000 m3 per jaar, voor zover wordt voldaan aan de voorschriften in artikel 13.7 en de bepalingen van artikel 3.11 van de Keur.

14. Ophogen van waterkerende dijklichamen

Artikel 14.1    Ophoging waterkerende dijklichamen

Geen watervergunning krachtens artikel 3.2 lid 1 sub a is vereist voor het ophogen van de bodem met grond binnen de kernzone of beschermingszone van een waterkerend dijklichaam met minder dan 0,2 meter.

Artikel 14.2.   Aanvulling van wegbermen op waterkerende dijklichamen

Geen watervergunning krachtens artikel 3.2 lid 1 sub f is vereist voor het aanvullen met kleihoudende grond van wegbermen op waterkerende dijklichamen op een afstand kleiner dan 2 meter van de buitenkruinlijn en 0,5 meter van de binnenkruinlijn.

15. Drukvaten

Artikel 15.1    Kernzone en beschermingszone dijklichamen

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1 lid 2 sub f en sub h van de Keur is vereist voor het plaatsen of vervangen van tanks en drukvaten in de kernzone en beschermingszone van waterkerende dijklichamen, voor zover:

    • a.

      deze een druk van minder dan 1000 kPa hebben; en

    • b.

      deze bovengronds worden geplaatst; en

    • c.

      deze van onderen beschermd worden door een betonplaat met een dikte van minimaal 5 centimeter;

    • en waarbij tevens wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het zevende lid.

  • 2. Het plaatsen of vervangen van de tanks of drukvaten wordt uiterlijk 4 weken voor aanvang van het werk gemeld.

  • 3. De melding bevat, naast de gegevens genoemd in artikel 1.2, tevens de certificaten waaruit blijkt dat de tanks of drukvaten voldoen aan de daarvoor geldende veiligheids- en milieunormen.

  • 4. De volgens dit Keurbesluit geldende normen en vrijstellingen voor kabels en leidingen blijven van toepassing op de benodigde leidingen.

  • 5. De tanks of drukvaten plus toebehoren worden niet ingegraven in het talud.

  • 6. Onder de tanks is een voorziening aanwezig om lekkage in de ondergrond tegen te houden. Ook deze voorziening voldoet aan de hiervoor geldende milieunormen.

  • 7. De bereikbaarheid van de waterstaatswerken met materieel, ten behoeve van onderhoud en calamiteiten, is gegarandeerd.

Artikel 15.2    Buitenbeschermingszone waterkeringen

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1 lid 3 sub b van de Keur

  • is vereist voor het aanbrengen van drukvaten in de bodem binnen de buitenbeschermingszone van waterkeringen, voor zover wordt voldaan aan het gestelde in het tweede en derde lid.

  • 2. Het plaatsen van de drukvaten wordt uiterlijk 4 weken voor aanvang van het werk gemeld.

  • 3. De melding bevat, naast de gegevens genoemd in artikel 1.2, tevens de volgende gegevens:

    • a.

      een situatietekening;

    • b.

      een veiligheidszoneberekening waarmee wordt aangetoond dat de verstoringszone van het drukvat (berekend volgens de geldende NEN normen voor leidingen, dan wel een daaraan gelijkwaardig berekende zone) niet reikt tot binnen de beschermingszone van de waterkering.

Artikel 15.3  Wateren en beschermingszones daarva

  • 1. Geen watervergunning krachtens artikel 3.1 lid 2 sub f en sub h van de Keur

  • is vereist voor het aanbrengen van drukvaten in wateren en de beschermingszones daarvan, voor zover wordt voldaan aan het gestelde in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2. De bereikbaarheid van de waterstaatswerken met materieel, ten behoeve van onderhoud en calamiteiten, is gegarandeerd.

  • 3. De drukvaten voldoen aan de geldende milieunormen. 

  • 4. Het plaatsen van de drukvaten wordt uiterlijk 4 weken voor aanvang van het werk gemeld.

  • 5. De melding bevat, naast de gegevens genoemd in artikel 1.2, tevens de certificaten waaruit blijkt dat voldaan wordt aan het derde lid. 

Toelichting

Inleiding

Doel

Het aanvragen van vergunningen brengt veel admini­stratieve lasten met zich mee voor burgers en bedrijven. AGV wil die lasten zo klein mogelijk maken. In de Keur staat daarom een bepaling, in artikel 3.16, waarmee het dagelijks bestuur van AGV de mogelijkheid krijgt om bepaalde activiteiten vrij te stellen van de vergunningplicht en voor die activiteiten voorwaarden en voorschriften vast te stellen. Het Keurbesluit Vrijstellingen is de uitwerking van dit artikel. Door het stellen van voorwaarden en voorschriften bereikt AGV dat er veel minder vergunningen nodig zijn, terwijl de bescherming van het watersysteem niet in het gedrang komt .

Opzet

Het Keurbesluit heeft alleen betrekking op de verboden in hoofdstuk 3 van de Keur. De verboden in de Keur zijn geordend naar het deel van het watersysteem waarop ze van toepassing zijn (waterlopen, waterkeringen e.d.). De ordening in het Keurbesluit is anders, namelijk naar soort activiteit (bijvoorbeeld: graven, kabels en leiding aanleggen e.d.). Daarom is de volgorde van de Keurartikelen anders dan die van de artikelen in het Keurbesluit Vrijstellingen.

Veel artikelen in dit besluit spreken voor zich en hebben geen toelichting nodig.

Toepassing

Het is mogelijk dat op (delen van) een activiteit verschillende Keurverboden van toepassing zijn, waarbij niet voor alle deelactiviteiten een vrijstelling van de vergunningplicht geldt: zo geldt een vrijstelling voor het onttrekken van een beperkte hoeveelheid grondwater. Maar als de initiatiefnemer van deze activiteit het onttrekkingspunt in de kernzone van een waterkering wil plaatsen, is ook een ander verbod van toepassing, dat bedoeld is om de waterkering te beschermen. Dan geldt de vrijstelling niet. Het is dus van belang dat initiatiefnemers van activiteiten voor alle onderdelen van de activiteit nagaan of hierop een vrijstelling van de vergunningplicht van toepassing is.

Daarnaast blijft het uiteraard mogelijk dat voor de activiteit op grond van regelgeving van AGV geen vergunning nodig is, maar op grond van wet- en regelgeving van andere overheden wel. Het omgevingsloket online kan hierover uitsluitsel bieden.

Meldplicht

Voor een groot aantal vrijgestelde activiteiten geldt een meldplicht. Deze meldplicht is om ervoor te zorgen dat AGV inzicht blijft behouden in het aantal en omvang van deze activiteiten en zonodig maatwerkvoorschriften kan opleggen om de belangen te beschermen die AGV moet behartigen.

Indieningstermijnen

Bij de vrijgestelde activiteiten waarvoor een meldplicht geldt kunnen drie termijnen van toepassing zijn: een termijn van vier weken voor aanvang van de activiteiten en een termijn van zes weken. De derde termijn is "zo spoedig mogelijk" en is dus geen vaste termijn. Deze geldt daarom alleen voor noodvoorzieningen en spoedreparaties. De termijn van vier weken geldt als AGV alleen moet controleren of de gemelde activiteit voldoet aan de voorwaarden die voor de vrijstelling gelden. De termijn van zes weken geldt als AGV ook moet beoordelen of de situatie het opleggen van maatwerkvoorschriften vereist. In het Keurbesluit Vrijstellingen is te vinden of die beoordeling wel of niet nodig is: hierin  staat wanneer AGV maatwerkvoorschriften kan opleggen en waarvoor. AGV stelt de maatwerkvoorschriften binnen zes weken op en verzendt ze naar de aanvrager. Daarna kan de activiteit daadwerkelijk starten.

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

Het eerste artikel bevat een omschrijving van een aantal begrippen die in het Keurbesluit voorkomen en een nadere uitleg nodig hebben. Het is een aanvulling op de begrippen die in de Keur zelf zijn omschreven. 

Het begrip groene oever is gedefinieerd. Een groene oever heeft een functie in de ecologie van het water en de oever. Er is sprake van een wisselwerking tussen de water- en landecologie. Het gaat dan ook niet om hoogbeschoeide (met niet doorlatende beschoeiing) oevers of kades. Aan de andere kant hoeft de oever niet dicht begroeid te zijn, een zanderige oever geldt ook als groen.

Artikel 1.2. Meldingen algemeen

In dit artikel staat op welke manier de melding kan plaatsvinden en welke algemene gegevens de melder bij een melding moet verstrekken. Soms moet een melder specifieke gegevens verstrekken voor een bepaalde activiteit. Die staan bij de artikelen die over de betreffende activiteit gaan.

Paragraaf 2 Veranderen van oppervlaktewaterlichamen

In afwijking van de Keur 2009 is er nu een vrijstelling mogelijk voor twee vormen van verandering van oppervlaktewaterlichamen, uiteraard onder voorwaarden: het verbreden van secundaire wateren en het verdiepen van wateren. De bedoeling hiervan is niet méér belemmeringen op te werpen dan strikt noodzakelijk tegen bijvoorbeeld de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Tegelijkertijd mag er door de verandering geen verslechtering optreden in de ecologische kwaliteit van water en oever.

Verdiepen van wateren is niet hetzelfde als baggeren van wateren. Baggeren betekent materiaal verwijderen dat zich in de loop der tijd op de waterbodem heeft verzameld. Verdiepen van de bodem betekent meer verwijderen van de bodem dan gebruikelijk bij baggeren.

Verdieping is alleen toegestaan tot maximaal 1 meter onder het laagste streefpeil. Voor een verdergaande verdieping van het water is een vergunning vereist.

Als bij verandering van het talud of bij het verbreden van wateren grondafgraving plaatsvindt, is het belangrijk te controleren of dit gebeurt in beschermende gronden of in de kernzone of beschermingszone van een waterkering. In dat geval is namelijk óók het verbod in artikel 3.2 lid 1 sub a van de Keur van toepassing, en is er voor de afgraving toch een vergunning nodig.

Paragraaf 3 Kabels en leidingen

Kabels en leidingen zijn vaak noodzakelijke voorzieningen voor stroom, water, gas en dergelijke. Het gaat daarbij niet alleen om huisaansluitingen, maar ook om doorgaande kabels of leidingen. Veel van die kabels en leidingen lopen onder watergangen door en gaan langs of door waterkeringen. Ze mogen daarbij geen obstakel vormen voor het (bagger)onderhoud aan de waterbodem en ze mogen zeker de veiligheid van de waterkering niet in gevaar brengen.

Het leggen van kabels of leidingen is een vaak voorkomende activiteit. Voor de overzichtelijkheid staan alle voorwaarden en voorschriften voor vrijstelling van de vergunningplicht bij het leggen van kabels en leidingen nu bij elkaar in een paragraaf. Met het in acht nemen van deze voorwaarden en voorschriften zal in de meeste gevallen het leggen van kabels en leidingen mogelijk zijn zonder dat een vergunning nodig is.

Artikel 3.1 . Vrijstellingen in buitenbeschermingszone

Lid 3: Koppelingen worden zodanig uitgevoerd dat deze dezelfde dan wel een grotere druk dan de leiding kunnen weerstaan. Dit betekent dat hieronder naast de niet-buigstijve, trekvaste verbindingen ook buigstijve verbindingen (bijvoorbeeld spiegellassen) kunnen vallen.

Artikel 3.3. Aanleg dwars onder watergangen; gestuurde boring

Met gestuurde boring wordt hier een boring volgens de HDD (horizontal directional drilling) techniek bedoeld.

Artikel 3.5 Aanleg langs watergangen

In dit artikel staat alleen een vrijstelling van het verbod voor de aanleg van kabels en leidingen in de beschermingszone van primaire watergangen, niet in die van secundaire watergangen. De beschermingszone van secundaire watergangen is smaller, zodat daarvoor geen verbod geldt als een kabel of leiding verder dan 1 meter van de insteek wordt gelegd. Een vrijstelling is dan ook niet nodig voor die afstand bij secundaire wateren. 

Artikel 3.6 Aanleg langs waterkerende dijklichamen

Lid 5: Bij de uitvoering van grondwerkzaamheden is het gebruikelijk dat geanticipeerd wordt op dit soort weersomstandigheden zoals langdurige regenval of aanhoudende vorst. Bij twijfel kunt u contact opnemen met het waterschap. Dat geldt ook wanneer er sprake kan zijn van verhoogde waterpeilen. 

Artikel 3.8 Aanleg van huisaansluitingen in waterkeringen

De vrijstelling voor huisaansluitingen betreft nadrukkelijk standaard huisaansluitingen. Bij keringen is van belang dat er zo min mogelijk gegraven wordt. Daarom geldt de vrijstelling nadrukkelijk niet voor het gelijktijdig realiseren van meerdere huisaansluitingen. In dat geval dienen de kabels of leidingen de kering namelijk zo geclusterd mogelijk te kruisen. Voor het aanleggen van een dergelijke geclusterde aftakking moet vergunning aangevraagd worden, indien niet aan de andere voorwaarden van de vrijstelling wordt voldaan.

Lid 5: In de artikelen 3.6 en 3.7 zijn vrijstellingen van vergunningplicht opgenomen voor het langs de kering leggen van kabels en leidingen in de beschermingszone. Daarbij is bepaald dat er een bepaalde minimale afstand moet zijn tot de grens van de kernzone: buiten die afstand kunnen kabels en leidingen evenwijdig aan de kering liggen, voor zover voldaan wordt aan de in die artikelen opgenomen voorwaarden en voorschriften. Het voorschrift voor huisaansluitingen in lid 5, dat de kabels en leidingen haaks op de kering moeten liggen, geldt dan ook niet buiten de in artikel 3.6 en 3.7 genoemde minimale afstanden.

Lid 6:  met werken ten behoeve van de huisaansluiting worden bijvoorbeeld watermeterputten en handholes bedoeld.

Artikel 3.9. Spoedeisende reparaties

Er zijn situaties denkbaar waarbij een reparatie niet kan wachten op de behandeling van een vergunningaanvraag: een blok woningen kan nu eenmaal niet wekenlang zonder elektriciteit en het is nu eenmaal niet verantwoord een gesprongen waterleiding wekenlang te laten lekken - zeker niet in een waterkerend dijklichaam. Dus nood breekt wet: ook als voor het leggen van de oorspronkelijke kabel of leiding vergunning was vereist, is een spoedreparatie zonder vergunning toegestaan. Uit de voorwaarden blijkt dat het wél echt om een spoedreparatie moet gaan.

Paragraaf 4 Boringen en sonderingen

Artikel 4.1. Boringen en sonderingen

Boringen en sonderingen hangen vaak samen met andere activiteiten waarvoor in de Keur een verbod geldt. Voor de overzichtelijkheid staan de vrijstellingsvoorwaarden voor boringen en sonderingen niet ook nog eens bij die andere activiteiten, maar alleen in dit aparte artikel.

Paragraaf 5 Steigers, afmeerpalen en afmeren

Het verbod op het aanbrengen van steigers en afmeerpalen en het afmeren van schepen heeft overwegend de bescherming van het watersysteem tot doel. Een van de belangen is de bescherming van de ecologische toestand van wateren en oevers. Denk aan het in stand houden van groeiplaatsen van water- en oeverplanten en daarmee het leefgebied van water- en oeverdieren, het voorkomen van situaties waarin er te weinig licht in het water kan doordringen, het beschermen van de trekmogelijkheden van dieren langs oevers (en via dieren ook voor zaden van planten). De vrijstellingen zijn gericht op het belang van oevereigenaren, oeverbewoners en recreanten.

Er zijn natuurlijk gebieden waar bijvoorbeeld op basis van de regelgeving voor het scheepvaartverkeer strengere regels gelden, zodat een initiatiefnemer geen gebruik kan maken van de hier genoemde vrijstellingen. Ook heeft iedere gemeente eigen regelgeving waar het de inrichting van de openbare ruimte in, op of boven het water betreft, waar de initiatiefnemer rekening mee moet houden.

Artikel 5.1. Steigers en afmeerpalen

Lid 1 a en b: Steigers mogen in principe nooit breder zijn dan 1,2 meter, omdat de ruimte onder de steigers bereikbaar moet zijn en blijven voor maai-, bagger- en ander onderhoud, en voor inspectie. Steigers mogen ook niet op meer palen in het water rusten dan nodig is om de constructie te kunnen dragen, en er moet een onderlinge afstand van tenminste 3 meter zijn. Reden voor deze voorwaarden is het zo min mogelijk beperken van de doorstroming. Daarnaast zijn de voorwaarden bedoeld om water en oevers en de ruimte onder en achter het werk, zoveel mogelijk toegankelijk te houden voor onderhoud en voor de bestrijding van calamiteiten, ook met behulp van vaartuigen. Bovendien beschouwt AGV een groter aantal palen als demping.

Lid 2: Buiten stedelijk gebied koppelt AGV het toestaan van steigers en afmeerpalen aan bebouwde oeverpercelen. Door het toestaan van een steiger en/of 2 afmeerpalen per oeverperceel met woonbebouwing, is er een goed evenwicht tussen de wensen van aanwonenden om een afmeermogelijkheid te hebben, en de noodzaak van het openhouden van het water voor de doorstroming en het onderhoud. Binnen stedelijk gebied is vaak sprake van aaneengesloten bebouwing op de kant, zodat de voor het watersysteem gewenste beperking van steigers en afmeerpalen niet gekoppeld kan worden aan bebouwde oeverpercelen.

De vrijstelling geldt ook voor het nodige graven in verband met werken in het water zoals steigers en afmeerpalen, wanneer de aanvrager voldoet aan de in dit artikel genoemde voorwaarden én wanneer er geen sprake is van een beschermingszone van een waterkering.

Artikel 5.2. Ligplaats nemen (meren en ankeren)

Lid 1 sub b: Tussen de onderkant van een (woon)schip en de waterbodem van de ligplaats moet een ruimte overblijven van minimaal 30 centimeter. Het gaat daarbij om de afstand tot de bovenkant van de bagger. Het ligplaats nemen mag namelijk niet leiden tot een onacceptabele vermindering van de doorstroming of, effectief gezien, zelfs demping van water wanneer het woonschip vast komt te liggen in de bagger.

Lid 1 sub d: AGV maakt een uitzondering op de maximale breedte van steigers voor loopplanken (maximaal 2), bijvoorbeeld om woonboten te bereiken. Deze moeten wel direct verwijderd kunnen worden om onderhoud aan de waterbodem (bijv. baggeren) of de oever mogelijk te maken.

Lid 2: De beperking van maximaal één drijvende inrichting, plus één schip of drijvend voorwerp  per oeverperceel geldt niet wanneer er langs het betreffende oeverperceel (legaal) meerdere woonschepen liggen. In dat geval mag langs ieder woonschip zonder vergunning één drijvende inrichting, plus één schip of drijvend voorwerp zoals een onderhoudsvlonder of terras, afgemeerd liggen. Het voorwerp of de inrichting mag niet groter zijn dan 6 bij 1,2 meter. Een drijvende boatsaver die ongeveer even groot is als het te beschermen schip heeft nagenoeg hetzelfde effect op het watersysteem als het schip zelf. Dus als het afmeren is toegestaan geldt dat ook voor de boatsaver. De afmetingen van de boatsaver passen bij die van het te beschermen schip.

Ook voor de vrijstellingen van dit artikel geldt dat de middenstrook en, in primair water, het leggerprofiel altijd vrij moeten blijven.

Lid 3: Het spreekt voor zich dat het gaat om jachthavens, die zijn aangelegd met toestemming van de gemeente waarin deze zijn gelegen. Openbare aanlegplaatsen zijn aanlegplaatsen die door of in opdracht van de bevoegde autoriteit zijn aangelegd en die op grond van de scheepvaartverkeersregelgeving als zodanig zijn aangewezen.

Artikel 5.3. Uitzonderingen

De in dit artikel genoemde wateren hebben een zeer belangrijke afvoerfunctie in tijden van veel waterbezwaar (hevige en/of langdurige neerslag). Op dat moment moet AGV zoveel mogelijk water in zo kort mogelijke tijd kunnen wegmalen richting het IJmeer, via Amsterdam en gemaal Zeeburg,  uit de achterliggende Amstelland-boezem. Daarom geldt daar een uitzondering op de vrijstellingen in artikel 5.1 en 5.2. Het westelijk deel van de Nieuwe Vaart is het deel dat grenst aan de Wittenburgergracht tot aan het sluizencomplex. De ligging van de wateren is aangegeven op de Keurkaart.

Het is wel toegestaan om kleine recreatievaartuigen af te meren, omdat deze aanzienlijk minder weerstand opleveren voor de doorstroming. Dit voor zover voldaan is aan de overige regels uit de Keur en die van de nautisch vaarwegbeheerder. Voor het afmeren van deze kleine recreatievaartuigen moet gebruik gemaakt worden van de bestaande afmeervoorzieningen. De aanleg van nieuwe afmeervoorzieningen is hier ongewenst.

Artikel 5.4

De huidige (woon)schepen mogen zonder vergunning vervangen worden door een (woon)schip met gelijke afmetingen op de waterlijn en gelijke diepgang. Hierdoor blijft de weerstand voor de doorstroming gelijk. Het is ook mogelijk om de afmetingen van het (woon)schip te verkleinen. Het vervangende (woon)schip dient op maximaal dezelfde afstand van de waterkant afgemeerd te worden omdat de ligging van het (woon)schip ook van invloed is op de doorstroming.

Artikel 5.5

De aanwezige steigers en/of afmeerpalen die bij (woon)schepen horen mogen om dezelfde reden eveneens vervangen worden door werken met gelijke of kleinere afmetingen.

Paragraaf 6 Civieltechnische werken

Artikel 6.1. Wegen en weginrichting

Lid 1: Op veel waterkerende dijklichamen liggen verharde wegen. Het spreekt voor zich dat daar van tijd tot tijd onderhoud aan noodzakelijk is, en zelfs dat af en toe vervanging van het wegdek nodig is. Op zichzelf is daar geen bezwaar tegen, maar dat bezwaar kan wel snel ontstaan als de weg zou worden ingericht voor zwaarder verkeer. Ook als het wegdek daarop berekend is, zal de constructie van het waterkerend dijklichaam dat niet altijd zijn en een te zware belasting kan de waterkerende functie ernstig in gevaar brengen. Daarom kent de vrijstelling van vergunningplicht twee beperkingen:

  • uitbreiding van de fundering van de weg is niet toegestaan, dat wil zeggen verdieping of verzwaring mag niet zonder vergunning; en

  • de inrichting van de weg mag er niet toe leiden dat er zwaarder verkeer van gebruik zal of mag maken.

Lid 2 en 3: De verboden die van toepassing zijn op de beschermingszone van verholen keringen, zijn er op gericht het grotere grondlichaam en de hoge(re) grond waarin de verholen kering ligt in stand te houden. De activiteiten waarvoor vrijstelling van de vergunningplicht geldt, brengen de instandhouding niet in gevaar.

Paragraaf 7 Oeverbeschoeiing

Artikel 7.1. Nieuwe oeverbeschoeiing

Lid 1 sub b: Oeverbeschoeiing midden in het water is uiteraard ongewenst, omdat dit de doorstroming van het water belemmert. Het voorschrift om de beschoeiing op de waterlijn bij de normale hoogste waterstand te plaatsen is om er zeker van te zijn dat de beschoeiing geen demping veroorzaakt en dat deze de doorstroming niet belemmert.

Lid 2: De aanvrager moet het aanbrengen van nieuwe oeverbeschoeiing tenminste vier weken voor aanvang van de werkzaamheden melden. Het bestuur kan dan toetsen of er sprake is van demping en/of kans op schade aan de ecologische kwaliteit van de oever.

Het materiaal voor oeverbeschoeiing is niet voorgeschreven door middel van dit Keurbesluit. Maar dat betekent niet dat ieder materiaal is toegestaan. Het uitlogen van materiaal wordt beschouwd als lozing in de zin van artikel 6.2 van de Waterwet. Op basis van de Waterwet en de criteria van de Wet Milieubeheer mag het gebruikte materiaal geen negatieve effecten hebben op het watersysteem.

Artikel 7.2. Vervangen oeverbeschoeiing

Omdat er bij vervanging sprake is van een bestaande situatie is het aanhouden van de waterlijn bij de normale hoogste waterstand niet verplicht, zolang de oeverbeschoeiing maar niet verder of dieper in het water komt te staan dan in de oude situatie het geval was.

Artikel 7.3 Beschoeiing bij waterkeringen en beschermende gronden

Voor het aanbrengen van beschoeiing op deze locaties geldt een apart verbod, namelijk artikel 3.1, lid 2, sub k en artikel 3.3 lid 1 sub c van de Keur. De oeverbeschoeiing is in dat geval een ‘werk in of bij een waterkering'. Er zijn daarom voor deze locaties specifieke eisen voor vrijstelling van de vergunningplicht opgenomen.

Paragraaf 8 Werken

De Keur verbiedt het oprichten, hebben, wijzigen of verwijderen van werken in of bij waterkeringen. Dit artikel in het Keurbesluit bevat uitzonderingen op het verbod, namelijk voor het slaan van palen tot op een diepte van 0,75 meter; het aanbrengen, hebben, vervangen en verwijderen van afrasteringen, schuttingen en hekwerken; en voor het aanbrengen van andere kleine werken en verharding in de vorm van tegels en straatstenen e.d., die makkelijk zijn te verwijderen.

Kort gezegd: er is een uitzondering voor werken die geen slechte invloed op de stabiliteit van de waterkering kunnen hebben en/of die eenvoudig zijn te verwijderen wanneer dit voor onderhoud, calamiteiten of herstelwerkzaamheden noodzakelijk is.

Daarnaast is in deze paragraaf een verbod op graven relevant, zowel voor waterkerende dijklichamen als voor verholen keringen.. Het gaat bij graven om de diepte ten opzichte van het grondoppervlak. Graven in onverharde delen van de kruin of onverharde taluds van waterkerende dijklichamen is overigens, voor alle duidelijkheid, niet toegestaan, behalve als dit nodig is voor herstel van de kering.

Het begrip tuinen is niet nauw omschreven. Aangesloten wordt bij de gangbare betekenis van dit woord. Het gaat bij de vrijstelling van vergunningplicht over activiteiten die voor het aanleggen van een tuin nodig zijn: graven en het aanbrengen, hebben, wijzigen of verwijderen van werken.

De vrijstelling voor het aanleggen tuinen in de beschermingszone van waterkeringen heeft geen betrekking op het verbod op het aanbrengen, hebben of rooien van opgaande houtbeplanting. Hiervoor gelden uitsluitend de vrijstellingen die zijn opgenomen in artikel 10.1 en 10.2 van dit besluit.

Artikel 8.5. Verholen waterkeringen

De bescherming bij verholen waterkeringen is vooral gericht op het grotere grondlichaam waar de kering zich in bevindt. Van belang is dat de ophoogbaarheid van de kernzone niet in gevaar komt. Bebouwing vrij dicht bij de kernzone is dan ook toegestaan, maar daar staat tegenover dat de fundering niet erg diep mag zijn. De voorschriften ten aanzien van het te gebruiken materiaal zijn ook gericht op de bescherming van het grotere grondlichaam.

Paragraaf 9 Overige activiteiten

Artikel 9.2. Verharden oppervlak

Het verbod op het aanbrengen van verharding op grote oppervlaktes heeft als reden dat verharding leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem na neerslag, omdat het water wel in de grond kan wegzakken, maar niet in verhard oppervlak. Het stroomt dan dus af naar het oppervlaktewater. Vrijstelling van de vergunningplicht is mogelijk wanneer de initiatiefnemer er voor zorgt dat het hemelwater niet afstroomt naar het oppervlaktewater - in dat geval is er geen sprake van extra belasting. De vergunningplicht geldt wél voor situaties waarin de aanvrager elders compensatie moet creëren voor de opvang van hemelwater.

Artikel 9.4 en 9.5. Gebruik kraanwagens en hijswerkzaamheden

Het verbod om gebruik te maken van kraanwagens of ander zwaar materieel op onverharde delen in de kernzone en beschermingszones van keringen en het verbod op hijswerkzaamheden in de kernzone en beschermingszone zijn bedoeld om de stabiliteit van de keringen niet in gevaar te brengen als gevolg van een te grote belasting. Bij de vrijstellingen van deze verboden is onderscheid gemaakt naar type kering en naar type weg. Onderscheiden zijn keringen met een verhard wegdek, groene keringen met een kruinbreedte gelijk of groter dan 3 meter, en groene keringen met een kruinbreedte kleiner dan 3 meter. Een kering met een verhard wegdek is een kering die geschikt is voor autoverkeer. Een kering met een fietspad wordt gerekend tot een groene kering.

Paragraaf 10 Beplanting

Artikel 10.1. Opgaande houtbeplanting

Lid 1 a: Meer dan 5 meter vanuit de teen van een waterkering geldt een vrijstelling voor het planten van bomen. Als een volgroeide boom omwaait kan de grond tot zo'n 5 meter rond de stam omhoog komen. De teen van de dijk zal niet beschadigen als de boom op een afstand van meer dan 5 meter staat.

Lid 1 b: Een vrijstelling voor opgaande beplanting geldt ook langs secundair water, zolang dat geen vaarfunctie heeft.  Als er geen vaarfunctie is hoeft het uitsteken van takken boven het water niet hinderlijk te zijn, maar als het water wel een vaarfunctie heeft zouden de takken van een boom het zicht kunnen belemmeren.

Lid 2: Opgaande houtbeplanting die zorgt dat de oever intact blijft, heeft goed onderhoud nodig, net als andere oeverbegroeiing met een dergelijke functie. Daarom is geen vrijstelling mogelijk voor het rooien van dergelijke beplanting.

Artikel 10.2 Rooien bomenbij waterkeringen

Een boomstobbe is het wortelstelsel en het deel van de stam dat nog boven het maaiveld uitsteekt als de boom is afgezaagd of gekapt. Als de diameter van de stam kleiner is dan 10 cm is het toegestaan om de stobbe uit de grond te trekken. Is de stam dikker dan levert dat teveel beschadiging op van de dijk, en is het nodig om de stobbe te frezen.

Artikel 10.3 Rooien opgaande houtbeplanting in groene oeverzones en bij primaire wateren

Het rooien van opgaande houtbeplanting kan zowel voor groene oeverzones als voor de stabiliteit van de oevers van primaire wateren risico`s met zich meebrengen. Daarom zijn maatwerkvoorschriften hiervoor mogelijk.

Artikel 10.4 Vervangen opgaande houtbeplanting bij primaire wateren

Geen toelichting

Paragraaf 11 Graven in of nabij waterkeringen

Geen toelichting

Paragraaf 12 Onttrekken en lozen van water aan/op oppervlaktewateren

Artikel 12.1. Aan- en afvoeren en lozen en onttrekken van water

In de onderstaande tabel staan de regels van dit artikel schematisch weergegeven:

Aanvoeren naar/lozen op

Boezemwateren

Melding: 90-500 m3/uur

Vergunning: > 500 m3/uur

Vergunning: > 90 m3/uur

Overige wateren

Afvoeren uit/onttrekken aan

Boezemwateren

Melding:x

Vergunning: > 90 m3/uur

Overige wateren

Melding: 20-50 m3/uur

Vergunning: > 50 m3/uur

Afhankelijk van de hoeveelheid water die wordt aangevoerd/geloosd of afgevoerd/onttrokken geldt een meldingsplicht of een vergunningplicht. Bij een grote aanvoer of lozing van water is een vergunning verplicht om de werking van het watersysteem als geheel te kunnen garanderen. Daarnaast kan het gaan om de afvoer of lozing van water van andere waterbeheerders op een oppervlaktewaterlichaam waar AGV beheerder is. Afspraken hierover kunnen ook worden vastgelegd in Waterakkoorden. Het instrument van melding en vergunningverlening is aanvullend hierop.

Het nationale en provinciaal beleid en ook het beleid van AGV is gericht op het zoveel mogelijk vasthouden en bergen van water in de gebieden waar dit vrijkomt en pas wanneer dit niet mogelijk of economisch verantwoord is, dit af te voeren.

Artikel 12.2. Meld- en registratieplicht

Lid 3: AGV legt een meetplicht op als er nadere kennis nodig is over de werkelijk verplaatste hoeveelheden water, om een oordeel te kunnen geven over de invloed van de aan- of afvoer of de onttrekking op de peilregeling, de waterbeweging of de noodzaak tot het nemen van bijzondere beheersmaatregelen.

Paragraaf 13 Grondwateronttrekkingen en infiltraties

Waterbesluit en Waterregeling

Niet alle voorwaarden en voorschriften voor vrijstellingen voor grondwateronttrekkingen en infiltraties staan uitdrukkelijk in de voorwaarden en voorschriften van deze paragraaf. De reden hiervoor is dat een aantal verplichtingen al is opgenomen in landelijke regelgeving: het Waterbesluit en de Waterregeling. Voor de helderheid staan hieronder de belangrijkste verplichtingen aangestipt.

Het Waterbesluit is een Algemene Maatregel van Bestuur. Het Waterbesluit bevat in artikel 6.11 een meldplicht voor grondwateronttrekkingen en infiltraties waarvoor geen vergunning vereist is.

Daarnaast bevat artikel 6.11 een meetplicht ten aanzien van de hoeveelheden onttrokken grondwater en geïnfiltreerd water en de verplichting daarvan opgave te doen aan de grondwaterbeheerder. In het tweede lid van dat artikel is de verplichting opgenomen om ieder kwartaal metingen te verrichten aan de hoeveelheid van het onttrokken grondwater en de hoeveelheid en kwaliteit van het geïnfiltreerde water. De nauwkeurigheid van de metingen aan de hoeveelheden onttrokken grondwater en geïnfiltreerd water dient 5% te zijn. Met de huidige watermeters zijn dergelijke nauwkeurigheden goed te bereiken. Er is daarom geen noodzaak om een minder grote nauwkeurigheid toe te staan.

De meetgegevens moeten binnen een maand na elk kalenderjaar aan het bestuur worden toegezonden. Dat is bepaald in artikel 6.11, vierde lid, van het Waterbesluit. Als de onttrekking of infiltratie is beëindigd, moeten de gegevens binnen een maand na de beëindiging worden gerapporteerd. De verplichting om meetgegevens aan het bevoegd gezag toe te zenden, zorgt er ook voor dat degene die grondwater onttrekt of water infiltreert de meetgegevens ook registreert. Het is niet nodig dat uitdrukkelijk te bepalen.

De Waterregeling is een Ministeriële regeling. De Waterregeling regelt uitputtend welke gegevens de meldingsplichtige aan de grondwaterbeheerder moet verstrekken.

Op grond van artikel 6.5 van de Waterregeling moet degene die water infiltreert de kwaliteit van het te infiltreren water meten door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in bijlage VII bij de Waterreling opgenomen parameters met de in de bijlage aangegeven frequentie. De analyse van de monsters moet gebeuren overeenkomstig bijlage C van het Waterleidingbesluit.

Samenhang met andere bepalingen

Bij de vrijstellingen van vergunningplicht is het belangrijk te bedenken dat in waterwingebieden en de beschermingszones daaromheen een algeheel verbod of beperkende regels kunnen gelden voor het verrichten van boringen, op basis van de Provinciale Milieuverordeningen (PMV). In die gebieden zijn de vrijgestelde categorieën grondwateronttrekkingen dus beperkt of niet mogelijk.

Artikel 13.1 Grondwateronttrekkingen

Lid 1: In dit artikel staat een algemene vrijstelling van de vergunningplicht voor kleine onttrekkingen. Dat zijn onttrekkingen waarvan het effect op de grondwatervoorraad verwaarloosbaar is en waarvan niet aannemelijk is dat ze de belangen van derden schaden. Kleine onttrekkingen die tot "onderbemaling" leiden blijven wel vergunningplichtig. Van "onderbemaling" is sprake wanneer de grondwaterstand als gevolg van de grondwateronttrekking daalt tot beneden de waterstand in het aangrenzende oppervlaktewater. Die beperking geldt niet voor de hogere gronden, dat zijn de zandgronden in het Gooi en bij Muiderberg (zie Keurkaart). Hier is het oppervlaktewaterpeil niet maatgevend voor de grondwaterstand.

Lid 2: Een uitzondering op de vrijstelling van vergunningplicht geldt voor (nieuwe) grondwateronttrekkingen door middel van constructies volgens het polderprincipe. Onttrekkingen met deze constructies zijn onwenselijk. Zie de toelichting bij artikel 3.8 lid 3 van de Keur.

Artikel 13.2 Proefonttrekking en noodvoorziening

Dit artikel is van toepassing op proefbemalingen en noodvoorzieningen.

Lid 1: Een proefbemaling is een inrichting die bij wijze van proef grondwater onttrekt. Een dergelijke bemaling wordt in het algemeen toegepast om tot een goede inrichting te komen voor een bronbemaling of grondwatersanering. Een proefbemaling is toegestaan bij een onttrekking van minder dan 50 m3 per uur en uitsluitend als de freatische ("ondiepe") grondwaterstand en de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket niet verder worden verlaagd dan 0,5 meter onder het ontgravingsniveau.

Artikel 13.3 Bronbemalingen en bodemsaneringen

Dit artikel is ook van toepassing op het bemalen van sleuven voor de aanleg of het onderhoud van riolering, kabels en leidingen.

Lid 1: Het onttrekken van grondwater en infiltreren van water voor bronbemalingen en bodemsaneringen is toegestaan bij een onttrekking van minder dan 50 m3 grondwater per uur met een maximum van 15.000 m3 per maand voor de duur van zes maanden.

Lid 2: Voor grondwateronttrekkingen op de hogere gronden (de zandgronden in het Gooi en bij Muiderberg), is de totaal toegestane hoeveelheid te onttrekken grondwater ruimer: 150 m3 grondwater per uur met een maximum van 65.000 m3 per maand voor de duur van zes maanden. Het maximum is hoger omdat de kans op bodemdaling als gevolg van de onttrekking hier uiterst gering is. Die ruimere toegestane hoeveelheid geldt echter niet voor de Natura 2000-gebieden met een strook van 100 meter daaromheen.  De hogere gronden en Natura 2000-gebieden zijn weergegeven op de kaart "Natura 2000 en hogere gronden (t.b.v. grondwateronttrekkingen en -infiltraties)".

Lid 3: Grondwateronttrekking is uitsluitend toegestaan uit het freatische grondwater of uit het eerste watervoerend pakket. Het onttrekken van grondwater uit dieper gelegen grondwaterpakketten blijft vergunningplichtig. 

Lid 4: Het gaat hier uitsluitend om bronbemalingen van meer dan 15.000 m3 per maand. Het gaat daarbij om het terugbrengen van het water in hetzelfde watervoerende pakket. Dit is bedoeld om afname van kwel te voorkomen. Afname van kwel zou kunnen leiden tot verdroging van natte natuurgebieden. Als retourbemaling niet of moeilijk toepasbaar is, is het mogelijk in vooroverleg na te gaan of er andere methoden zijn om het water in hetzelfde watervoerende pakket terug te brengen. Het terugbrengen van het water in hetzelfde watervoerende pakket is vaak ook mogelijk door het water in het oppervlaktewatersysteem te brengen, van waaruit het kan infiltreren naar het grondwatersysteem.

Artikel 13.4 Langdurige grondwatersaneringen

Grondwatersaneringen zijn net als bronbemalingen en grondsaneringen meestal tijdelijk, maar duren doorgaans langer, terwijl de hoeveelheid onttrokken water en de daarmee gepaard gaande effecten meestal kleiner zijn. Deze grondwatersaneringen zijn vrijgesteld van vergunningplicht voor zover de onttrekking de hoeveelheden in lid 1 dan wel 2 niet overschrijdt en voor de duur van maximaal drie jaar.

Artikel 13.5 Beregening en bevloeiing

Het gebruiken van grondwater voor beregening of bevloeiing is pas toegestaan als er onvoldoende oppervlaktewater beschikbaar is voor irrigatie. Ook mag pas grondwater uit het tweede watervoerende pakket worden onttrokken als het niet voldoende mogelijk is gebruik te maken van grondwater uit de freatische grondwaterlaag of uit het eerste watervoerende pakket.

Artikel 13.7 Algemene voorschriften

Dit artikel geldt voor alle grondwateronttrekkingen en infiltraties, waarvoor geen vergunning vereist is. Het onttrekken van grondwater vindt plaats overeenkomstig de in de melding verstrekte gegevens. Alle in deze paragraaf genoemde onttrekkingen en infiltraties zijn meldplichtig.

Artikel 13.8 Grondwateronttrekkingen bij waterkeringen

Kleine wijzigingen van de grondwaterstand in en nabij waterkeringen kunnen een aanmerkelijk negatief effect hebben op de stabiliteit van de waterkering en daarmee op de bescherming van het achterliggende land tegen overstroming. Een beoordeling per geval blijft noodzakelijk. Grondwateronttrekkingen rondom waterkeringen blijven daarom in de meeste gevallen vergunningplichtig. Alleen zeer kleine onttrekkingen met een heel beperkte duur worden vrijgesteld van de vergunningplicht.

Artikel 13.9 Meldplicht, meetplicht en opgaveplicht meetgegevens

Artikel 6.11 van het Waterbesluit geeft het waterschapsbestuur de bevoegdheid om de gevallen aan te wijzen waarin deze verplichtingen (melden, meten en opgave) niet gelden. Met dit artikel geeft AGV invulling aan die bevoegdheid.

Er is geen melding nodig voor grondwateronttrekkingen voor het drooghouden van kelders (artikel 3.8 tweede lid van de Keur) - anders dan door middel van constructies volgens het polderprincipe (want die blijven vergunningplichtig). Ook is het hiervoor niet nodig de hoeveelheid onttrokken grondwater te meten en op te geven aan het bestuur.

Meldingen moeten uiterlijk 4 weken voor aanvang van de grondwateronttrekking of infiltratie binnen zijn bij het bestuur. Het onttrekken van grondwater bij wijze van noodvoorziening moet zo spoedig mogelijk aan het bestuur worden gemeld.

Lid 2:Voor zeer kleine en kortdurende onttrekkingen geldt, naast de vrijstelling van meet- en opgaveverplichting, tevens een vrijstelling van de meldplicht.

Lid 3: Voor onttrekkingen van minder dan 12.000 m3 grondwater per jaar is het niet nodig meetgegevens over de hoeveelheid onttrokken grondwater bij te houden en op te geven aan het bestuur. Het is wel verplicht de onttrekking te melden en de kwaliteit van eventueel geïnfiltreerd water te meten en op te geven aan het bestuur.

Paragraaf 14 Ophogen van waterkerende dijklichamen

Artikel 14.1.   Ophoging waterkerende dijklichamen

De vrijstelling voor het ophogen met 20 centimeter geldt uitdrukkelijk alleen voor het ophogen met grond. Het ophogen met materialen die niet als grond kunnen worden beschouwd, zoals grint of puin, valt niet onder de vrijstelling.

Artikel 14.2. Aanvulling van wegbermen op waterkerende dijklichamen

Deze vrijstelling is met name bedoeld om de wegbeheerder in staat te stellen de weg zodanig te onderhouden dat deze veilig blijft voor het beoogde gebruik. Om noodreparaties uit te kunnen voeren is daarom dit artikel met een vrijstelling voor aanvulling van wegbermen met kleihoudende grond opgenomen. Voor toepassing van ander materiaal is een vergunning nodig.

Paragraaf 15 Drukvaten

Artikel 15.1. Kernzone en beschermingszone dijklichamen

Lid 1 sub c: Een betonplaat is een voorwerp. De vrijstelling voor het plaatsen van voorwerpen op dijklichamen geldt daarom ook voor het plaatsen van een betonplaat.

Lid 5: De toebehoren van tanks en drukvaten zijn bijvoorbeeld de beschermende betonplaat, lekbak en dergelijke. Het voorschrift om de voorwerpen niet in te graven in het talud is bedoeld om de stabiliteit van het dijklichaam te beschermen.

Lid 6: Een vrijstelling mag niet leiden tot een situatie die niet voldoet aan de geldende milieunormen. Daarom is dit voorschrift opgenomen.

Artikel 15.2 Buitenbeschermingszone waterkeringen

Lid 3 sub a: De verstoringszone van een drukleiding verschilt per type leiding en grondsoort. De breedte van de verstoringszone hangt af van het effect bij een leidingbreuk: hoe verder van een leiding het effect nog merkbaar is bij een breuk, hoe breder de verstoringszone. Deze verstoringszone mag in ieder geval niet reiken tot binnen de beschermingszone van de kering.

Bijlage 1

Zie bijlage figuren.pdf voor Afbeelding van voorgeschreven steiger bij groene oever (zoals genoemd in paragraaf 5 steigers en afmeerpalen)

figuren.pdf (30 Kb)

keurbesluit_hogere_gronden.pdf (855 Kb)

keurbesluit_noord.pdf (1526 Kb)

keurbesluit_oost.pdf (1473 Kb)

keurbesluit_west.pdf (1525 Kb)