Regeling vervallen per 22-12-2009

Integrale Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

Geldend van 01-05-2006 t/m 21-12-2009

Intitulé

Integrale Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

VOORWOORD

De 'Keur' is de traditionele naam die waterschappen doorgaans geven aan een verordening met betrekking tot hun waterstaat- en waterhuishoudkundige taken. De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de “behartiging van aan het waterschap opgedragen taken”. De keuren van waterschappen zijn van oorsprong vooral gericht op het veilig stellen van de wateraan- en afvoer en de bescherming tegen wateroverlast en overstromingen. Met name in de vorm van 'geboden' en 'verboden' voor de wijze van inrichting, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren.

Door een ruimere definitie van het begrip ‘waterhuishouding’, vooral in de landelijke Derde en Vierde nota waterhuishouding, en de verbreding van de taken van veel waterschappen, is een meer 'integrale' insteek van de Keur echter mogelijk en zelfs noodzakelijk geworden.

De Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi, en Vecht (AGV), een integraal waterschap dat in 1997 is opgericht, is daarom niet alleen gericht op het beschermen van de wateraan- en ‑afvoer en bescherming tegen wateroverlast en overstroming, maar ook op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem, ofwel van water-, waterbodem, oevers en waterkeringen. Ook de Europese Kaderrichtlijn water, die inmiddels in Nederland de kracht van wet heeft, is gericht op de bescherming van de ecologische toestand van watersystemen en stelt hier zelfs resultaatverplichtingen aan.

In de Keur mogen echter geen regels worden opgenomen met betrekking tot de fysisch-chemische kwaliteit van lozingen en gebruik van stoffen die het water kunnen verontreinigen. Hier bestaat namelijk een aparte wet voor, de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (Wvo), die is aangevuld met Algemene Maatregelen van Bestuur, de zogenaamde "Lozingenbesluiten" en het "Bouwstoffenbesluit". De wetgever staat niet toe dat nadere regels worden gesteld in de Keur die effectief voor de betreffende onderwerpen in voornoemde of andere regelgeving van rijk en provincies zijn geregeld.

Het voorgaande betekent ook dat onderhoudsplichtigen van wateren,  oevers en waterkeringen niet meer alleen moeten letten op een optimale werking van het aan- en afvoersysteem en een optimale bescherming tegen wateroverlast en overstromingen. De wijze van onderhoud dient ook gericht te zijn op de bescherming van de waterkwaliteit, de ecologische toestand (kwaliteit) en daarmee ook op de zogenaamde 'natte' natuurwaarden. Het hoogheemraadschap streeft een goede ecologische toestand na van de watersystemen in haar beheersgebied, conform de Europese Kaderrichtlijn Water en conform nationaal en provinciaal beleid.

Een goede ecologische toestand betekent dat water, oever en waterbodem voldoende leefmogelijkheden bieden aan de daar van nature thuis horende planten en dieren. Er is een sterke samenhang tussen een goede ecologische toestand, natte natuurwaarden en groene oeverzones. Groene oeverzones leiden tot een hogere diversiteit van planten en dieren en natte natuurwaarden hangen samen met een hoge diversiteit daarvan. Hoe hoger de diversiteit des te hoger zijn de natte natuurwaarden en des te beter is de ecologische toestand.

Het water dient daarnaast ook zoveel mogelijk geschikt te zijn voor het gewenste gebruik door mensen en als drinkplaats voor vee. Dit alles betekent dat het niet alleen gaat om een goede water- en waterbodemkwaliteit  maar ook om een passende inrichting en zo natuur­vriendelijk mogelijke wijze van beheer en onderhoud van wateren, oevers waterbodem en waterkeringen.

Doelstellingen die met de ecologische toestand (kwaliteit) en het gewenste gebruik samenhangen zijn gekoppeld aan in Provinciale Waterhuishoudingsplannen en het Waterbeheersplan van het hoogheemraadschap vastgelegde waterhuishoudkundige functies. De toegekende functie(s) hebben daarmee ook hun weerslag op bepaalde verboden uit de Keur. Afhankelijk van de toegekende functie(s) kunnen de voorwaarden voor een ontheffing op een bepaald verbod of gebod strenger zijn.

De Keur bestaat in essentie uit verboden en geboden. Op de meeste verboden en geboden kan onder bepaalde voorwaarden een zogenaamde ‘ontheffing’ worden verleend. Dit is toestemming om een bepaalde activiteit of ingreep uit te voeren ondanks een algemeen ‘verbod’, vergelijkbaar met een vergunning bij andere regel­geving. Het kan ook gaan om een (gedeeltelijke) ontheffing op een ‘gebod’, zoals de onderhoudsplicht.

Het systeem van ontheffingen en de eventuele publicatie daarvan brengt veel admini­stratieve lasten met zich mee, zowel voor de aanvrager als voor het hoogheemraadschap. In de Keur is daarom gekozen om verboden en geboden zo specifiek mogelijk te omschrijven zodat voor veel activiteiten en ingrepen geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd.

Daarnaast zal het hoogheemraadschap in de toekomst voor andere veel voorkomende zaken (steigers, afmeren vaartuigen, woonschepen etc.) zogenaamde modelontheffingen opstellen. Dit zijn ontheffingen waarin een aantal standaard­overwegingen, -voorschriften en ‑voorwaarden zijn opgenomen. De activiteit of ingreep is toegestaan wanneer aan deze voorschriften en voorwaarden is of wordt voldaan. Waar nodig kunnen aan de ontheffing specifieke overwegingen en voorschriften worden toegevoegd.

Dergelijke ontheffingsvoorwaarden zijn of kunnen worden afgeleid van beleidsregels en richtlijnen in separaat door het dagelijks of algemeen bestuur van AGV vastgestelde of vast te stellen beleidsnota’s. In figuur 1 is de relatie tussen de Keur en bestaande en in voorbereiding zijnde beleidsnota’s weergegeven.

De beleidsnota's Inrichting, Gebruik en Onderhoud en Keurontheffingen Water­keringen, bevatten beleidsregels en richtlijnen voor het verlenen van ontheffingen op verboden en geboden uit de Keur en voor de toepassing van de Watertoets.

De Beleidsnota Vaarwater op Orde, bevat niet alleen beleidsregels en richtlijnen voor Keur-ontheffingen, maar ook voor het verlenen van gecombineerde ontheffingen op Keur- en vaarwegverkeersregelgeving, op vaarwegen waar het hoogheemraad­schap niet alleen water- maar ook vaarwegbeheerder is. Het gaat met name om regels voor de scheepvaart, voor ligplaatsen van woonschepen en vaartuigen en voor steigers en andere afmeervoorzieningen in het water.

(zie bijlage figuren keur AGV. pdf voor Figuur 1 Relatie Keur en beleidsnota’s)

Daarnaast is er nog de beleidsnota Richtlijnen Natuurvriendelijk onderhoud. Deze nota bevat geen beleidsregels maar richtlijnen voor de wijze waarop het onderhoud van wateren, oevers en waterkeringen bij voorkeur dient te worden uitgevoerd. De nota heeft de basis gevormd voor de richtlijnen en beleidsregels voor onderhoud in de Beleidsnota Inrichting, Gebruik en Onderhoud. De nota geeft tevens een handvat voor het opstellen van algemene en gebiedsspecifieke onderhoudsplannen voor zowel AGV/Waternet als voor derden. De richtlijnen zullen waar mogelijk ook als voorwaarden worden opgenomen in nieuwe en te verlengen pachtcontracten en onderhoudsovereenkomsten van AGV/Waternet met derden.

Bij de Keur behoren ook Keurkaarten. De Keurkaarten zijn in gedrukte vorm beschikbaar per regio, de regio’s  Amsterdam (A), Amstel (B) en Gooi & Vecht (C). Samen vormen zij, deels  over elkaar gelegd, de Keurkaart voor het gehele beheergebied van AGV.

Op de keurkaarten zijn onder meer de locaties van waterkeringen, primaire wateren, boezemwateren en onbebouwd (overstroombaar) boezemland aangegeven. Tevens is de begrenzing van het beheergebied en de voor de keur relevante begrenzingen van stedelijke en glastuinbouwgebieden aangegeven.

De Keurkaart is ook digitaal via internet verkrijgbaar en kan technisch gezien worden uitvergroot tot op een schaalniveau van 1 : 15.000.

De ligging van wateren en waterkeringen op de Keurkaart is vooralsnog indicatief totdat leggerkaarten zijn vastgesteld waarop de exacte ligging is aangegeven. De exacte ligging van veel wateren en waterkeringen is vooralsnog aangegeven in keuren en leggers van de rechtsvoorgangers van het hoogheemraadschap.

1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze Keur wordt verstaan onder:

Aanvoeren (uit): het door middel van een werk of langs natuurlijke weg uit een oppervlaktewater halen of laten stromen van water naar een ander oppervlaktewater.

Afvoeren (naar): het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water naar een oppervlaktewater vanuit een ander oppervlaktewater.

AGV: hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.

Bergen en berging van water: zie ‘waterberging’.

Bergingsvoorzieningen voor water (functie: waterberging): voorzieningen voor de al dan niet tijdelijke berging van water waar het hoogheemraadschap de functie waterberging aan heeft toegekend.

Bergingsvoorzieningen voor regenwater (functie: regenwaterberging): voorzieningen die bedoeld zijn om regenwater tijdelijk of langdurig vast te houden, ofwel te bergen voordat het verdampt, door planten wordt opgenomen, infiltreert in de bodem, of wordt afgevoerd naar een regenwaterriool of het oppervlaktewater.

Beschermende gronden (plassengebieden): gronden die achterliggend land beschermen tegen afkalving door golfslag.

Beschermende gronden (laag gelegen gebieden): gronden die achterliggende lager dan het boezempeil gelegen delen van het land beschermen tegen indringing van boezemwater.

Beschermingszones: gronden aan weerszijden van de kernzone van waterkeringen waarbinnen ingrepen en activiteiten verboden zijn die de waterstaatkundige werking van waterkeringen kunnen schaden of die het onderhoud, inclusief in de toekomst benodigde ophoging en versterking, kunnen belemmeren.

Boezemland: land gelegen tussen boezemwater en boezemwaterkeringen.

Boezemwater: wateren met een hoger waterpeil dan in de omliggende polders en droogmakerijen, daarvan gescheiden door (boezem)waterkeringen (dijken).

Buitenbeschermingszones: gronden die grenzen aan de buitenzijde van de beschermingszones ter weerszijden van waterkeringen en bij de Compartimentering Boezemwater Amsterdam direct aan de kernzone, waarbinnen ingrijpende activiteiten de stabiliteit van de waterkering kunnen schaden.

Buitengewoononderhoud: ook vaak “groot” onderhoud genaamd: onderhoudswerkzaamheden van constructieve aard, zoals vervanging en reconstructie en voor waterkeringen ook ophoging en herstel van door verzakking ontstane scheuren en gaten.

Dagelijks Bestuur: het Dagelijks Bestuur van het hoogheemraad­schap Amstel, Gooi en Vecht.

Directe waterkering: een waterkering die directe bescherming biedt tegen overstroming door aangrenzend water zonder voorliggende waterkering.

Drijvende inrichting: een drijvend bouwsel, dat vanwege zijn bestemming in de regel niet wordt verplaatst.

Drijvend voorwerp: een bouwsel dat geschikt is gemaakt om te water te worden verplaatst en dat geen vaartuig (schip) of drijvende inrichting is.

Ecologische toestand: de levensgemeenschap van planten en dieren, en de belangrijkste factoren die hiervoor bepalend zijn.

Evenementen: activiteiten die niet behoren tot het normale of reguliere gebruik van wateren, oevers en waterkeringen.

Geïsoleerde wateren: wateren die niet direct of indirect in verbinding staan of kunnen staan met primaire, secundaire of tertiaire wateren.

Gerechtigden: eigenaren, erfpachters, opstalgerechtigden, vruchtgebruikers en gebruikers van percelen, waterkeringen, wateren, werken, schepen en drijvende inrichtingen en voorwerpen.

Gestuurde boring: het met behulp van een boorinrichting zonder graven (sleufloos) ondergronds gestuurd aanbrengen van (een) kabel(s) of leiding(en).

Gewoon onderhoud: ingrepen zoals maaien, schonen, baggeren, snoeien, materiaal en vuil verwijderen en reparaties van schade veroorzaakt door bijvoorbeeld dieren en mensen.

Glastuinbouwgebied: gebieden waarin overwegend glastuinbouw plaats vindt.

Graven: Grondverzet beneden het aanwezige maaiveld.

Groene oeverzone: oeverzone met een (potentieel) hoge natuur- en doorgaans ook een hoge landschappelijke waarde.

Grondroering: het bewerken van de bovenlaag van de grond met een spade, ploeg of (ander landbouw)werktuig zonder dat er grond wordt verwijderd of afgevoerd.

H: zie Kerende hoogte.

Hoogheemraadschap: het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV).

Indirecte waterkering: een waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming nadat een voorliggende (directe) waterkering is bezweken.

Insteek: de snijlijn tussen het schuine talud van een oever met het maaiveld of het talud van een waterkering met de kruin (de min of meer vlakke bovenzijde).

Keurkaart: onderdeel van de Keur en gekoppeld aan meer gedetailleerde leggerkaarten.

Kerende hoogte (H) van een waterkering:het verschil in waterpeil aan beide zijden van de waterkering.

Kernzone: het aan het grondoppervlak begrensde deel van een waterkering waarbinnen de strengste verboden gelden.

Keurprofiel: het binnen een grondlichaam gedefinieerde minimaal vereiste theoretische profiel van een waterkering dat nodig is voor de vereiste bescherming tegen water van buiten.

Kruin: de min of meer vlakke bovenzijde van een waterkerend dijklichaam.

Landelijk gebied: alle gebieden die gelegen zijn buiten stedelijke en glastuinbouwgebieden.

Legger: openbaar register, waarin ligging, richting, vorm, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren, waterkeringen en andere waterstaatkundige werken staan aangegeven, alsmede de begrenzingen van kern- en (buiten)beschermings­zones van waterkeringen, keurprofiel en profiel van vrije ruimte van waterkeringen, en de vrijwaringszones van wateren.

Lozen: het door middel van een werk, of op andere (indirecte) wijze, brengen van water in een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewater is gehaald.

Maatgevend boezempeil: hoogwaterstand van te keren water in extreme situaties die dient als basis voor het bepalen van de benodigde dijkhoogte.

Middenstrook van het water: een strook water gerekend vanuit de as van het water met een gelijke breedte aan beide zijden van de as.

Minimale (water)diepte: de te allen tijde minimaal vereiste diepte van een water over een breedte die afhankelijk is van het vereiste of gewenste oevertalud (onder water).

Motorvaartuig: een vaartuig dat gebruik maakt van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, met uitzondering van een vaartuig waarvan de motor slechts wordt gebruikt ter verbetering van zijn bestuurbaarheid wanneer het wordt gesleept of geduwd.

Natuurvriendelijke oevers: oevers die ten behoeve van de ecologisch toestand en (natte) natuurwaarden zijn ingericht met een ondiepe 'natte' zone die oever- en watervegetatie de kans bieden zich te ontwikkelen.

Oever: Het gebied op de grens van water en land, waarbij het gedeelte boven het laagste streefpeil van het water tot de insteek (bovenrand) van het oevertalud (oeverhelling) de (droge) oever(zone) wordt genoemd. Vaak is sprake van oeverplantengroei in het water, vooral wanneer een deel van het water langs de waterkant ondiep is. In dat geval wordt vaak van een 'natte' oever(zone) gesproken, met name bij natuurvriendelijke oevers.

Oevertalud (boven en/of onder water): de helling tussen maaiveld en waterbodem, met een onderscheid in het oevertalud boven en onder water, respectievelijk vanaf de insteek (het snijvlak van maaiveld en talud) tot het wateroppervlak en vanaf het wateroppervlak tot het min of meer vlakke deel van de waterbodem.

Oeverzone is een deel van de oever over een nader aan te duiden (variabele) lengte en/of breedte.

Oeverbescherming of -beschoeiing: materiaal dat aangebracht is op de grens van water en land, ofwel langs de waterkant, om ofwel de oever tegen afkalving te beschermen, dan wel te voorkomen dat door afkalving van de oever de doorstroming, de waterbeheersing of het vaarweg­verkeer belemmerd wordt.

Onderhoud (algemeen): het in stand houden van wateren en waterkeringen in overeen­stemming met de oorspronkelijke of in de legger bepaalde richting, vorm, afmeting en constructie en het vrijhouden daarvan van vuil en overmatige plantengroei. Zie ook buiten­gewoon en gewoononderhoud.

Onderhoudsdiepte: de diepte tot waarop het middendeel van het profiel van een water gebracht dient te worden op het moment dat de onderhoudsplichtige verplicht is te baggeren.

Onderhoudsplichtigen: natuurlijke- of rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van waterkeringen, wateren, oevers, werken, ligplaatsen,of bergingsvoorzieningen voor water of regenwater.

Onttrekken: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewater wordt gebracht.

Overstroombaar boezemland: boezemland met een belangrijke functie in de waterberging en -afvoer in natte tijden. Het gaat om boezemland dat lager gelegen is dan + 0,2 meter NAP en dat niet bebouwd is.

Peil: hoogte van de waterstand ten opzichte van NAP.

Primaire wateren: wateren waaraan het hoogheemraadschap een belangrijke functie toekent in de wateraan- en -afvoer en waterberging.

Primaire waterkeringen: waterkeringen die beveiliging bieden tegen overstroming door buitenwater in de zin van de Wet op de Waterkering.

Profiel van vrije ruimte: de (in de ondergrond) rond het keurprofiel gereserveerde (naar verwachting benodigde) ruimte voor in de toekomst benodigde versterking en ophoging.

Schouw: periodieke inspectie van waterkeringen, wateren en werken, om te controleren of het onderhoud op de voorgeschreven wijze en binnen de voorgeschreven termijn is uitgevoerd.

Secundaire wateren: wateren die een functie hebben in de wateraan- en -afvoer en waterberging van percelen van meerdere gerechtigden en die niet gerekend worden tot de primaire wateren.

Secundaire waterkeringen: waterkeringen van regionaal belang.

Stedelijk gebied: dicht bebouwd gebied.

Streefpeil: het in een peilbesluit of op andere wijze vastgestelde waterpeil dat door het hoogheemraadschap wordt nagestreefd.

Stromingsprofiel: het deel van het profiel van wateren dat vrij moet blijven van obstructies om voldoende water aan- en af te kunnen voeren.

Talud (wateren): hellend oppervlak gelegen tussen waterbodem en wateroppervlak, ook het oevertalud genoemd, de hellingshoek kan verschillend zijn boven en onder water.

Talud (waterkerende dijklichamen): hellend oppervlak gelegen tussen de kruin, de (min of meer) horizontale bovenzijde, en de teen van het dijklichaam.

Teen: de lijn die overeenkomt met de snijlijn van het waterkeringtalud met het horizontaal gelegen maaiveld dan wel met de bodem van het aangrenzende water. In gevallen waarin een (steun)berm deel uitmaakt van de waterkering wordt onder teen verstaan: de teen van de (steun)berm.

Tertiaire wateren: wateren die vooral een functie hebben in de wateraan- en afvoer van en naar terreinen waarvan de onderhoudsplichtige zelf gerechtigde is en die in directe of indirecte verbinding staan met tertiaire, secundaire, of primaire wateren.

Tertiaire waterkeringen: waterkeringen van lokaal belang die niet gerekend worden tot de primaire of secundaire (regionale) waterkeringen.

Toezichthouder: persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift of bestuurlijke aanwijzing belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.

Vaargeul: het deel van het profiel van een vaarweg dat op voldoende diepte dient te worden gehouden om het gewenste vaarwegverkeer met motorvaartuigen mogelijk te maken.

Vaartuig: drijvend voorwerp of drijvende inrichting, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer over water.

Vaarwegbeheerder: de overheid of instantie die is belast met het op het vereiste profiel houden van de vaargeul voor het gebruik door motorvaartuigen.

Vaarwegen: voor het openbaar verkeer met motorvaartuigen openstaande lijnvormige wateren, ofwel rivieren, kanalen en vaarten.

Vaarwateren: meren, plassen en overige niet lijnvormige wateren waarop het varen met een vaartuig is toegestaan.

Verholen (waterkeringen): een waterkering is verholen wanneer deze niet duidelijk herkenbaar is als dijklichaam maar onderdeel is van een hoger gelegen gebied of zone. Een waterkering kan ook deels, bijvoorbeeld aan één kant, verholen zijn.

Verlanding: Ophoping van (dood) plantenmateriaal, bagger, slib, zand of andere materialen tot boven het laagste streefpeil van het betreffende water.

Vrijwaringszone wateren: gronden aan weerszijden van wateren die gevrijwaard dienen te worden van werken en ingrepen die het onderhoud van water, oever en oeverbeschoeiing kunnen belemmeren of die de stabiliteit en ecologische toestand van de oeverzone kunnen aantasten).

Watergang: lijnvormige wateren: rivieren, kanalen, vaarten, grachten, tochten, sloten en singels.

Waterkant: de grenslijn tussen water en oever bij het laagste streefpeil.

Waterberging: het tijdelijk of langdurig bergen van (regen)wateroverschotten uit de omgeving (zie ook Bergingsvoorzieningen).

Waterkerend dijklichaam: grondlichaam in de vorm van een dijk met een kruin, schuine taluds en een binnen- en buitenteen met als functie bescherming van lager gelegen gebied tegen (hoog) water buiten dit gebied (zie figuur 4 op pagina 26 van de Toelichting).

Waterkering: een werk of een (deel van een) grondlichaam dat lager gelegen gebied beschermt tegen (hoog) water van buiten.

Werken: alle door menselijk toedoen ontstane of gemaakte objecten, constructies of inrichtingen, die met de ondergrond verbonden zijn, inclusief palen, hekken, bouwwerken, en restanten daarvan.

Woonschip: een drijvende inrichting of vaartuig bestemd en/of in gebruik om op te wonen.

Artikel 2 Ligging en afmetingen zones en profielen

  • 1. De ligging en afmetingen van vrijwaringszones, kernzones, (buiten)beschermingszones, keurprofiel en profiel van vrije ruimte, zijn vastgelegd in de legger.

  • 2. Voorzover de ligging en afmetingen van vrijwaringszones, kernzones, (buiten)beschermings­zones, keurprofiel en profiel van vrije ruimte, niet in de legger zijn vastgelegd gelden de begrenzingen van lid 3 t/m 8.

  • 3. De vrijwaringszone ter weerszijden van wateren met een steil oevertalud boven water omvat het oevertalud, alsmede:

    • a.

      langs primaire wateren een zone landinwaarts van 5 meter;

    • b.

      langs secundaire en tertiaire wateren een zone landinwaarts van 0,4 meter.

  • 4. De vrijwaringszone ter weerszijden van wateren met een flauw oevertalud boven water wordt landinwaarts gerekend vanuit de waterkant en heeft een breedte van:

    • a.

      5 meter bij primaire wateren;

    • b.

      1 meter bij overige wateren.

  • 5. De kernzone van waterkerende dijklichamen wordt begrensd door de binnen- en de buitenteen van de waterkering.\

  • 6. De kernzone heeft een breedte van:

    • a.

      5 meter bij verholen gelegen primaire waterkeringen.

    • b.

      3 meter bij verholen gelegen secundaire waterkeringen. 

    • c.

      3 meter bij beschermende gronden die bescherming bieden tegen indringing van boezemwater. 

    • d.

      10 meter bij beschermende gronden die bescherming bieden tegen afkalving door golfslag.

  • 7.

    • a.

      De beschermings- en buitenbeschermingszones van waterkeringen hebben de in navolgende tabel gestelde breedte of worden berekend op basis van de kerende hoogte (H) van de waterkering zoals in de tabel is aangegeven.

    • b.

      De breedte van de beschermingszones wordt gerekend vanuit de buitengrenzen van de kernzone. 

    • c.

      De breedte van de buitenbeschermingszones wordt gerekend vanuit de buitengrenzen van de beschermingszones.

    beschermings- en buitenbeschermingszones van waterkeringen

    Beschermingszone Binnendijks

    Beschermingszone Buitendijks

    Buitenbeschermingszone

    primair dijklichaam

    15 x H, minimaal 25 meter

    50 meter buiten stedelijk gebied

    25 meter binnen stedelijk gebied

     75 meter

     Direct secundair dijklichaam

    8 x H,

    minimaal 10 meter

     20 meter*

     50 meter

    Indirect secundair – dijklichaam

    (compartimentering, zomerkade)

    10 x H,

    minimaal 10 meter

    10 x H,

    minimaal 10 meter

     25 meter

     Tertiair – dijklichaam

     5 meter

     5 meter

     10 meter

     Compartimentering boezemwater Amsterdam

     6 meter

     6 meter

     geen buiten­beschermings­zone

     Overige verholen waterkeringen

    3 x H (klei) 

    4 x H (zand)

    6 x H (veen)

    3 x H (klei) 

    4 x H (zand)

    6 x H (veen)

     geen buiten­beschermingszone

     *)   of tot de waterkant aan de overzijde van aangrenzend water wanneer dat minder dan 20 meter is; en met uitzondering van de Oostkanaaldijk langs het Amsterdam-Rijnkanaal: 50 meter.

  • 8. Het keurprofiel en profiel van vrije ruimte hebben: 

    • a.

      een kruinbreedte van 3 meter.

    • b.

      een hellinghoek van het talud van 1 : 3 in een ondergrond met overwegend klei.

    • c.

      een hellinghoek van het talud van 1 : 4 in een ondergrond met overwegend zand.

    • d.

      een hellinghoek van het talud van 1 : 6 in een ondergrond met overwegend veen.

Artikel 3 Reikwijdte Keur voor wateren

De verboden en geboden van deze Keur met betrekking tot wateren zijn van toepassing op primaire, secundaire en tertiaire wateren en de daarlangs gelegen vrijwaringszones.

Artikel 4  Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1. Wanneer percelen, ligplaatsen of werken, met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze keur aan de gerechtigde opgelegde verplichtingen op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

  • 2. Voor de nakoming van de in deze keur aan de gerechtigden opgelegde verplich­tingen is ieder van de in het eerste lid genoemde gerech­tigden hoofdelijk aansprakelijk.

Artikel 5  Gedoogplicht

  • 1. Om het hoogheemraadschap in de gelegenheid te stellen werkzaamheden uit te laten voeren, die behoren tot de beheertaken, zijn de gerechtigden van waterstaatswerken of van nabij waterstaats­werken gelegen percelen verplicht:

    • a.

      materieel waaronder machines op hun percelen toe te laten.

    • b.

      tijdelijke werken en verrichtingen op hun percelen toe te laten.

    • c.

      medewerkers, toezichthouders en derden die in opdracht van het hoogheemraadschap, zijn belast met voornoemde werkzaamheden en het toezicht daarop, op hun percelen toe te laten.

  • 2. Van de uit te voeren werken en verrichtingen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd,  de betreffende gerechtigden ten minste twee maal vierentwintig uur van tevoren in kennis gesteld.

2. Waterkeringen & beschermende gronden

GEBODSBEPALINGEN

Artikel 6  Onderhoud

  • 1. Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger daartoe zijn aangewezen, tenzij anders is bepaald.

  • 2. Voor zover niet in de legger of op andere wijze een onderhoudsplichtige is aangewezen, geldt het bepaalde in lid 3 en 4.

  • 3. Het buitengewoon onderhoud van waterkeringen berust bij het hoogheem­raadschap.

  • 4. Het gewoon onderhoud van waterkeringen berust bij de gerechtigde van de water­kering.

  • 5. De onderhoudsplichtigen voor gewoon onderhoud van waterkeringen dragen in ieder geval zorg voor:

    • a.

      het voorkomen van schade aan de waterkering door dieren, met uitzondering van muskusratten, onverminderd het bepaalde in de Flora en Faunawet.

    • b.

      het vrijhouden van de waterkering van vuil, voorwerpen en materialen.

    • c.

      het herstellen van beschadigingen die zijn veroorzaakt door menselijk gebruik, vee, wild en dergelijke.

    • d.

      het voortdurend vrijhouden van de grasmat van voor de erosiebestendigheid schadelijke vegetatie.

    • e.

      het door maaien of begrazing kort houden van de grasmat: waterkeringen die niet worden beweid dienen daartoe minimaal twee keer per jaar, maar niet vóór 15 juni en niet na 15 oktober, te worden gemaaid en het maaisel dient binnen 8 dagen te worden verwijderd.

    • f.

      het instandhouden van begroeiing, inclusief oeverbegroeiing langs de waterkering die tot verdediging van de waterkering dient.

    • g.

      het zodanig onderhouden van dijklichamen dat inspectie op scheuren, verzakkingen en andere wijzigingen ten aanzien van de staat waarin het dijklichaam zich bevindt mogelijk is en blijft.

    • h.

      het melden aan het hoogheemraadschap van (dreiging van) aanzienlijke beschadigingen.

    • i.

      het in stand houden van de aanwezige oeverbescherming.

  • 6. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht de in de legger of middels overgangsbepalingen van Artikel 32 vastgelegde richting, vorm, afmeting en constructie van waterkeringen en hun beschermings­zones in stand te houden.

  • 7. De onderhoudsplichtigen van primaire en secundaire waterkeringen zijn verplicht het hoogheemraadschap vooraf schriftelijk op de hoogte te stellen van voorgenomen onderhouds­werkzaamheden aan waterkeringen van constructieve aard.

Artikel 7  Werken

  • 1. De onderhoudsplichtigen van werken die een waterkerende functie hebben, en van middelen die bestemd zijn voor de afsluiting van onderbrekingen in waterkeringen, dienen deze in goede staat en waterkerend te houden en op eerste aanzegging van het Dagelijks Bestuur te openen of te sluiten en te kunnen tonen.

  • 2. De gerechtigden van werken en beplanting die zich bevinden binnen de kernzone of beschermingszone van waterkeringen zijn verplicht deze op eerste aanschrijving van het Dagelijks Bestuur te verwijderen of te verplaatsen indien dit noodzakelijk is voor gewoon of buitengewoon onderhoud van waterkeringen.

Artikel 8  Afrasteringen & beweiding

  • 1. Het Dagelijks Bestuur kan gerechtigden van percelen op of nabij waterkeringen, die worden gebruikt voor het houden van dieren, verplichten afrasteringen aan te brengen.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur kan gerechtigden van (percelen op) waterkeringen die worden gebruikt voor het houden van dieren beperkingen opleggen ten aanzien van type en aantallen dieren en de wijze van beweiding.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur kan nadere regels stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijze van plaatsing. Voordat afrasteringen worden aangebracht dient het hoogheemraad­schap schriftelijk te hebben ingestemd met de wijze van samenstelling en aanbrenging van de afrastering.

  • 4. Door het hoogheemraadschap geplaatste afrasteringen mogen alleen met schriftelijke toestemming van het Dagelijks Bestuur worden verwijderd.

VERBODSBEPALINGEN

Artikel 9  Ingrepen en activiteiten

  • 1. Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkeringen en de kernzone van beschermende gronden:

    • a.

      Te graven of grond te verwijderen.

    • b.

      Werken aan te brengen, te hebben, of te verwijderen, die op een diepte van meer dan 0,5 meter in de ondergrond verankerd of gelegen zijn.

    • c.

      Sub a en b zijn niet van toepassing op werken in wateren, het slaan van palen tot een diepte van 0,75 meter; en het vervangen van bestaande werken op dezelfde plaats en diepte.

    • d.

      Kabels, mantelbuizen, draden of leidingen aan te leggen, te hebben, te vernieuwen of op te ruimen.

    • e.

      Boringen en sonderingen uit te voeren zonder dit vooraf te melden bij het hoogheemraadschap.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 is het verboden binnen de kernzone en de beschermingzones van waterkerende dijklichamen:

    • a.

      Schepen en drijvende voorwerpen of inrichtingen langs niet-beschoeide oevers van waterkeringen af te meren.

    • b.

      Voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan.

    • c.

      Open vuur te maken.

    • d.

      Zich van afval te ontdoen.

    • e.

      Tenten, caravans, woonwagens en dergelijke te plaatsen.

    • f.

      Evenementen te organiseren.

    • g.

      Zich op te houden indien door het hoogheemraadschap is aangegeven dat dit is verboden; met uitzondering van gerechtigden.

    • h.

      Delfstoffen, specie en dergelijke te winnen.

    • i.

      Grondwater te onttrekken.

    • j.

      Explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.

    • k.

      Heiwerk en dergelijke te verrichten.

    • l.

      Op een hoogte lager dan 4 meter boven de bovenzijde van het dijklichaam takken te laten hangen.

    • m.

      De bodem op te hogen met meer dan 0,2 meter grond.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in lid 1 en 2 is het verboden om op onverharde delen van de kruin, op onverharde steile taluds van waterkerende dijklichamen, en op onverharde flauwe taluds wanneer de kruinbreedte minder dan 4 meter is:

    • a.

      Te spitten, te ploegen of te graven of op andere wijze de grond te roeren.

    • b.

      Met paarden, rijtuigen of voertuigen te rijden, of vee te drijven.

    • c.

      Voorwerpen te slepen.

    • d.

      Tanks en drukvaten of andere vergelijkbare werken met een druk van meer dan 10 bar aan te leggen, op te richten, of te hebben, wanneer deze niet van onderen beschermd zijn door een betonplaat met een dikte van minimaal 5 centimeter.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in lid 1, 2 en 3 is het verboden om op primaire en secundaire waterkerende dijklichamen:

    • a.

      Dieren te weiden, te houden, of te laten lopen, in de periode van 15 oktober tot 15 april.

    • b.

      De ter bescherming van de waterkering aanwezige grasmat, beplanting of andersoortige (oever)bescherming te beschadigen.

    • c.

      Meststoffen te brengen of te gebruiken op de kruin, op het buitentalud en, voorzover de kruin smaller is dan 4 meter, op steile binnentaluds.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in lid 1, 2, 3 en 4 is het verboden om binnen de kernzone van waterkeringen en binnen een afstand van 5 meter vanuit de teen van waterkerende dijklichamen, opgaande houtbeplanting te planten, te hebben, of te rooien.

  • 6. Het is verboden om binnen de buitenbeschermingszone van waterkeringen:

    • a.

      Drukleidingen te leggen, te hebben, te wijzigen en te vernieuwen, indien de verstoringszone van deze drukleidingen (volgens NEN 3651) of een deel hiervan reikt tot binnen de beschermingszone.

    • b.

      lid a is tevens van toepassing op drukvaten in de bodem, en op explosiegevaarlijk materiaal en explosiegevaarlijke inrichtingen.

    • c.

      Ontgravingen te verrichten of de grondwaterstand te verlagen tot op een diepte van meer dan 2 meter onder maaiveld.

    • d.

      Heiwerk te verrichten.

  • 7. Het is verboden om exploratieboringen (ten behoeve van het opsporen van delfstoffen) uit te voeren en gebruik te maken van explosieven en andere trillingsbronnen ten behoeve van seismisch onderzoek, binnen een afstand van:

    • a.

      500 meter vanuit de teen van primaire en directe secundaire waterkerende dijklichamen;

    • b.

      300 meter vanuit de teen van indirecte secundaire waterkerende dijklichamen.

  • 8. Het is anderen dan het hoogheemraadschap verboden om in de periode van 1 oktober tot 1 april buitengewoon onderhoud te plegen aan direct kerende waterkeringen.

  • 9. De in lid 1 sub a, b en d, in lid 3 sub a, b en c, en lid 4 sub b, genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de uitvoering van onderhoud en herstel zoals bedoeld in artikel 6.

3. Wateren

GEBODSBEPALINGEN

Artikel 10  Onderhoudsverplichtingen

  • 1. De onderhoudsplichtigen dienen het onderhoud zodanig uit te voeren dat de ecologische toestand van het water en de oevers zo min mogelijk wordt geschaad.

  • 2. De onderhoudsplichtigen voor het vrijhouden van planten­groei, dienen het in de onderhoudplicht vastgelegde deel van het profiel van wateren of oevers vrij te houden van overmatige plantengroei en van ongeremd groeiende planten.

  • 3. De onderhoudsplichtigen voor het op diepte houden van secundaire en tertiaire wateren dienen het onderwaterprofiel op de volgende afmetingen te houden:

    • a.

      secundaire wateren en tertiaire wateren buiten natuurgebieden met een breedte op de waterlijn van minder dan 2,5 meter te allen tijde op een minimale diepte van 1/5 van de breedte op de waterlijn;

    • b.

      secundaire wateren met een breedte op de waterlijn van 2,5 meter tot 5 meter:

      - te allen tijde op een minimale diepte van 1/5 van de breedte op de waterlijn;

      - na aankondiging door het Dagelijks Bestuur van een schouw op onderhoudsdiepte, op een minimale onderhoudsdiepte van 1/4 van de breedte op de waterlijn;

    • c.

      secundaire wateren met een breedte op de waterlijn van 5 meter of meer:

      - te allen tijde op een minimale diepte van 1 meter;

      - na aankondiging door het Dagelijks Bestuur van een schouw op onderhoudsdiepte, op een minimale onderhoudsdiepte van 1,25 meter;

    • d.

      tertiaire wateren buiten natuurgebieden met een breedte op de waterlijn van 2,5 tot 10 meter te allen tijde op een minimale diepte van 0,5 meter;

  • 4. Voor de profielen van de in lid 3 genoemde wateren geldt als uitgangspunt een onder­water­talud van 1 : 1,5 en een daarvan afhankelijke bodembreedte van het diepste deel van het profiel.

  • 5. Lid 3 is niet van toepassing wanneer afwijkende afmetingen zijn vastgesteld middels de overgangsbepalingen van artikel 29 of in de legger; dan wel in een ontheffing van, of een beheerovereenkomst met, het hoogheemraadschap.

  • 6. De onderhoudsplichtigen voor het vrijhouden van vuil dienen het in de onderhoudsplicht vastgelegde deel van wateren, oevers of werken, vrij te houden van drijf- en zwerfvuil, drijvende of (half)gezonken voorwerpen, dode vissen en kadavers.

  • 7. De onderhoudsplichtigen voor gewoon onderhoud van werken dienen de werken in goede staat te houden en zijn tevens verantwoordelijk voor het vrijhouden van de werken van vuil, bagger en overmatige plantengroei.

  • 8. Onderhoudsplichtigen voor buitengewoon onderhoud van werken zijn verantwoordelijk voor de reconstructie en vervanging daarvan.

  • 9. De onderhoudsplichtigen van oevers zijn verantwoordelijk voor:

    • a.

      Het in stand houden van constructie, vorm en richting van de oever inclusief het onderhoud van beschoeiing.

    • b.

      Het zodanig onderhouden en beschermen van de oever dat deze niet afkalft.

    • c.

      De oever waar nodig beschermen tegen vertrapping door dieren.

    • d.

      het vrijhouden van het oevertalud en de zone tot 0,4 meter landinwaarts uit het talud of, bij flauwe taluds, tot 2 meter uit de waterkant, van bemesting en bestrijdings­middelen.

    • e.

      het vrijhouden van de vrijwaringszone van voorwerpen, materialen en werken.

  • 10. De onderhoudsplichtigen van natuurvriendelijke oevers, of delen daarvan, dienen deze in goede staat en op voldoende diepte te houden; en zijn tevens verantwoordelijk  voor het vrijhouden van deze oevers van vuil en overmatige plantengroei.

  • 11. De onderhoudsplichtigen van ligplaatsen voor woonschepen en drijvende inrichtingen dienen de ligplaats op voldoende diepte te houden en zijn tevens verantwoordelijk voor het vrijhouden van de ligplaats van vuil en overmatige plantengroei.

Artikel 11  Onderhoudsplichtigen

  • 1. Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger daartoe zijn aangewezen, tenzij anders is bepaald.

  • 2. Voor zover niet in de legger of op andere wijze een onderhoudsplichtige is aangewezen, geldt het bepaalde in lid 3 t/m 8.

  • 3. De gerechtigden van percelen zijn verantwoordelijk voor het onderhoud van de oever; en het op diepte houden en vrijhouden van vuil en plantengroei, van de aan hun perceel grenzende halve breedte van wateren voorzover ieders recht strekt, met uitzondering van het stromingsprofiel en de vaargeul van primaire wateren, van werken, en van ligplaatsen van woonschepen.

  • 4. De gerechtigde van een werk is verantwoordelijk voor het onderhoud van het werk en voor vervanging wanneer dit noodzakelijk is voor het behoud van de aan het werk toegekende functie.

  • 5. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor:

    • a.

      het op diepte houden en het vrijhouden van plantengroei van het stromingsprofiel van primaire wateren;

    • b.

      het vrijhouden van vuil, van het stromingsprofiel van primaire wateren buiten stedelijk gebied.

  • 6. Gemeenten en in de gemeente Amsterdam de stadsdelen, zijn verantwoordelijk voor het vrijhouden van vuil van primaire wateren in stedelijk gebied.

  • 7. Vaarwegbeheerders dienen de vaargeul van vaarwegen voor motorvaartuigen op de vereiste diepte en breedte te houden en buiten stedelijk gebied de oevers waar nodig afdoende te beschermen tegen afkalving door de scheepvaart.

  • 8. De eigenaar van (de ondergrond van) een vaarweg of vaarwater is verantwoordelijk voor het onderhoud daarvan, met uitzondering van de vaargeul en in primaire wateren het doorstroomprofiel.

  • 9. De gerechtigden van werken, schepen, woonschepen, drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen zijn verplicht deze op eerste aanschrijving van het Dagelijks Bestuur te verplaatsen of te verwijderen, indien het Dagelijks Bestuur daartoe met het oog op belangen waarop deze Keur toeziet, alsmede in het belang van daarmee verband houdende werkzaamheden, opdracht geeft.

  • 10. De gerechtigden van percelen langs primaire wateren dienen de eindbuizen van draineer- en/of rioolleidingen die in het water uitmonden ten behoeve van het onderhoud weg te nemen of duidelijk zichtbaar te maken.

Artikel 12  Baggerspecie- en maaiselberging

  • 1. De gerechtigden van percelen langs wateren die door, of in opdracht van het hoogheemraadschap worden onderhouden, moeten de baggerspecie van klasse 0, 1 en 2 en het maaisel dat uit de wateren is verwijderd, ontvangen.

  • 2. De onderhoudsplichtigen zijn verplicht baggerspecie van klasse 0, 1 en 2, en maaisel minimaal 0,75 meter uit de waterkant op de oever te zetten of direct af te voeren of te verspreiden.

  • 3. Maaisel dat bij onderhoudswerkzaamheden in secundaire en tertiaire wateren vrijkomt dient binnen twee dagen na het maaien uit het water te zijn verwijderd.

  • 4. De gerechtigden zijn verplicht de baggerspecie en het maaisel na schriftelijke aanzegging door het Dagelijks Bestuur te verwijderen of over de percelen te verspreiden.

  • 5. Indien zich direct langs een water een weg, voetpad of werk bevindt en er onvoldoende ruimte beschikbaar is voor baggerspecie- en maaiselberging moet de gerechtigde van de gronden grenzend aan de landzijde van de betreffende weg, het voetpad of werk de baggerspecie en het maaisel ontvangen.

Artikel 13  Afrasteringen

  • 1. Het Dagelijks Bestuur kan gerechtigden die dieren houden op percelen langs wateren verplichten afrasteringen langs de insteek van het oevertalud aan te brengen.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur kan nadere regels stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijze van plaatsing.

  • 3. Door het hoogheemraadschap geplaatste afrasteringen mogen alleen met schriftelijke toestemming van het Dagelijks Bestuur worden verwijderd.

VERBODSBEPALINGEN

Artikel 14  Ingrepen en activiteiten in wateren en vrijwaringszones

  • 1. Het is verboden primaire, secundaire en tertiaire wateren:

    • a.

      direct of indirect met elkaar of met andere wateren in verbinding te brengen;

    • b.

      geheel of gedeeltelijk te dempen;

    • c.

      van richting, vorm, afmeting of constructie te veranderen.

    • d.

      in afwijking van het gestelde in lid c het wateroppervlak te vergroten zonder dit vooraf te melden aan het hoogheemraadschap.

  • 2. Het is verboden in primaire, secundaire en tertiaire wateren:

    • a.

      schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen onbeheerd te laten drijven of in gedeeltelijk of geheel gezonken toestand te laten liggen;

    • b.

      vuil te laten drijven of te laten bezinken;

    • c.

      ligplaats te nemen, te meren of te ankeren, met een (woon)schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting:

      - op een plaats in de watergang waar de afstand tussen onderkant van het (woon)schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting en de aanleg- of onderhoudsdiepte van de ligplaats, minder dan 0,6 meter bedraagt.

      - op zodanige wijze dat de onbelemmerde doorvaart in de middenstrook, die zich uitstrekt tot 2,5 meter aan weerszijden van de as van de watergang, gehinderd wordt.

    • d.

      Loopplanken aan te brengen met een aaneengesloten breedte van meer dan twee meter en die steunen op meer dan twee palen.

    • e.

      Een werk te maken, te hebben of te wijzigen, tenzij:

      -  het werk voldoet aan de afmeting en constructie van de in bijlage 1 genoemde typen en buiten de middenstrook, die zich uitstrekt tot 2,5 meter aan weerszijden van de as van de watergang, ligt, of;

      -  het werk minder dan 1,2 meter uit de oever steekt en op maximaal 2 palen rust en buiten de middenstrook, die zich uitstrekt tot 2,5 meter aan weerszijden van de as van de watergang, ligt.

    • f.

      beschoeiing aan te brengen, te vervangen, of te hebben zonder dit vooraf te melden bij het hoogheemraadschap.

  • 3. Het is verboden in, boven of onder primaire, secundaire en tertiaire wateren en de vrijwaringszones daarvan:

    • a.

      Voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan op plaatsen die daarvoor niet zijn aangewezen.

    • b.

      Delfstoffen of specie af te graven of seismisch onderzoek te verrichten.

    • c.

      Tanks, olievaten, drukvaten of vergelijkbare werken te plaatsen of te vervangen.

    • d.

      Boringen voor de winning van gas, vloeistoffen of delfstoffen te verrichten.

    • e.

      Kabels, buizen en leidingen aan te brengen, te hebben of gedeeltelijk of geheel te vernieuwen

    • f.

      Sub e is niet van toepassing op het aanbrengen van kabels en leidingen door gestuurde boring op een diepte van meer dan 3 meter onder de onderhoudsdiepte van het water.

    • g.

      Sub e is niet van toepassing op het aanbrengen anders dan door gestuurde boring, en op het hebben, of geheel of gedeeltelijk vernieuwen van kabels, buizen en leidingen op:

      - hetzij een diepte van minimaal 1,5 meter onder de onderhoudsdiepte van primaire wateren;

      - hetzij een diepte van minimaal 1 meter onder de onderhoudsdiepte van secundaire en tertiaire wateren.

    • h.

      Tijdens het bedrijven van water- en onderwatersport en bij het hiertoe te water gaan vanaf de oever, schade toe te brengen aan oevers, rietkragen en beplanting.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in lid 1, 2 en 3 is het verboden om in, boven of onder primaire wateren en de vrijwaringszones daarvan:

    • a.

      a. Infrastructuur zoals wegen en spoorlijnen aan te leggen of te verbreden.

    • b.

      Werken aan te brengen, behoudens werken die middels artikel 14 lid 2 niet verboden zijn.

    • c.

      Te graven of te baggeren buiten het oorspronkelijke of het in de legger, een keurontheffing of overeenkomst, vastgestelde (ligplaats)profiel; tenzij het graven noodzakelijk is om oeverbescherming of andere werken langs de oevers in het water aan te brengen, en het oorspronkelijke of vereiste profiel weer wordt hersteld.

    • d.

      Opgaande houtbeplantingen aan te brengen.

    • e.

      Oeverbeschermingsmaterialen te beschadigen of te verplaatsen, tenzij het gaat om vervanging van bestaande oeverbescherming op dezelfde plaats.

    • f.

      Beplantingen die een functie hebben als verdediging van de oever te beschadigen of te verplaatsen.

      g. Zich op te houden indien men geen gerechtigde is en publiekelijk is aangegeven dat dit is verboden.

    • g.

      Vaste vistuigen te plaatsen.

    • h.

      Houtgewas of takken van bomen boven het water te laten hangen, wanneer het Dagelijks Bestuur vanwege toegankelijkheid voor onderhoud verwijdering vereist.

    • i.

      Onverminderd het bepaalde in lid 3-f en 3-g, kabels, buizen en leidingen aan te brengen onder primaire wateren zonder dit vooraf te melden bij het hoogheemraadschap.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in lid 2, is het verboden om ligplaats te nemen met een schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting, of werken te maken, te hebben of te wijzigen:

    • a.

      In of langs groene oeverzones.

    • b.

      in het oostelijk deel van de Nieuwe Vaart, het Lozingskanaal, de Onbekende Gracht, de Nieuwe Keizers- , Heren en Achtergracht, de Plantage Muidergracht, de doorgang tussen Entrepotdok en Nieuwe Vaart, en de Singelgracht  voorzover gelegen tussen Amstel en Lozingskanaal in Amsterdam.

    • c.

      Verder dan 2 meter uit de waterkant van het Entrepotdok, de Nieuwe Prinsengracht en het westelijk deel van de Nieuwe Vaart, in Amsterdam.

    • d.

      Sub b en c zijn niet van toepassing op recreatievaartuigen met een lengte van minder dan 6 meter.

  • 6. Onverminderd het bepaalde in artikel 14, lid 2, sub c, is het verboden om in vaarwegen en vaarwateren, waar het hoogheemraadschap is aangewezen als bevoegd gezag vaarwegbeheer, ligplaats te nemen, af te meren of te ankeren:

    • a.

      Met een drijvend voorwerp of drijvende inrichting, niet zijnde een woonschip, met afmetingen groter dan 6 meter bij 1,2 meter.

    • b.

      Met meer dan één vaartuig, drijvend voorwerp of drijvende inrichting, niet zijnde een woonschip, voor of langs een oeverperceel of voor of langs een woonschip.

  • 7. Het is verboden om in vaarwegen en vaarwateren, waar het hoogheemraadschap is aangewezen als bevoegd gezag vaarwegbeheer:

    • a.

      In afwijking van artikel 14, lid 2, sub e, werken te hebben, te maken of te wijzigen in de op de Keurkaarten Vaarwegen aangegeven rode zones.

    • b.

      In afwijking van artikel 14, lid 2, sub e, in niet-rode zones werken te hebben, te maken of te wijzigen die meer dan 2 meter uit de waterkant steken en van andere afmetingen en constructie zijn dan de in bijlage 1 genoemde typen.

    • c.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 14 lid 2 sub e, meer dan één werk te maken, te hebben, of te wijzigen, per oeverperceel of per woonschip in niet-rode zones.

  • 8. Het is verboden in vaarwegen en vaarwateren, waar het hoogheemraadschap is aangewezen als bevoegd gezag vaarwegbeheer:

    • a.

      Te zwemmen, snorkelen of duiken in vaarwegen, voor de ingangen van havens en binnen een afstand van 50 meter van bruggen en sluizen en op andere plaatsen waar dit de scheepvaart kan hinderen dan wel op een wijze waar dit enige belemmering of hinder voor de scheepvaart kan veroorzaken;

    • b.

      De onderwatersport te bedrijven (duiken met behulp van persluchtapparatuur) zonder een duikvlag te voeren op:

      - een boei: op plaatsen waar niet vanaf een geankerd vaartuig gedoken wordt;

      - de oever indien men vanaf de oever te water te water gaat of daar terugkeert;

    • c.

      Vrij op te stijgen tijdens het bedrijven van de onderwatersport (duiken met perslucht­apparatuur) zonder vanaf een veilige diepte van minimaal 3 meter een decompressieboei op te laten alvorens de opstijging wordt afgerond.

    • d.

      Met een schip een duikvlag of decompressieboei binnen een afstand van minder dan 15 meter te passeren.

    • e.

      Duik- of andere objecten zoals scheeps- of autowrakken, autobanden, kunstmatige riffen of andere voorwerpen af te zinken.

    • f.

      Evenementen plaats te laten vinden.

    • g.

      Sub c geldt niet wanneer zich binnen een straal van maximaal 10 meter van de plaats van opstijgen een vaartuig of boei met een duikvlag bevindt.

4. Water ontrekken, lozen en af- en aanvoeren

VERBODSBEPALINGEN

Artikel 15  Ontrekken, lozen en af- en aanvoeren van water

  • 1. Degene die water afvoert naar, aanvoert uit, of onttrekt aan, primaire, secundaire of tertiaire wateren waarover hij niet het beheer voert, is verplicht de wijze van afvoer, aanvoer of onttrekking bij het hoogheemraadschap te melden indien:

    • a.

      op die wijze meer dan 90 kubieke meter water per uur kan worden afgevoerd naar primaire boezemwateren;

    • b.

      op die wijze meer dan 20 kubieke meter water per uur kan worden aangevoerd of onttrokken uit primaire, secundaire of tertiaire wateren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het Dagelijks Bestuur water af te voeren naar, aan te voeren uit, te lozen in of te onttrekken aan oppervlaktewateren, indien hierbij:

    • a.

      meer dan 500 kubieke meter water per uur kan worden afgevoerd naar of geloosd in primaire boezemwateren;

    • b.

      meer dan 90 kubieke meter water per uur kan worden afgevoerd naar of geloosd in overige primaire en op secundaire of tertiaire wateren;

    • c.

      meer dan 90 kubieke meter water per uur kan worden aangevoerd of onttrokken uit primaire boezemwateren;

    • d.

      meer dan 50 kubieke meter per uur kan worden aangevoerd of onttrokken uit overige primaire en secundaire of tertiaire wateren.

  • 3. Het hoogheemraadschap kan degene die verplicht is een afvoer, aanvoer, of onttrekking te melden, ook verplichten de afgevoerde, aangevoerde, of onttrokken, hoeveelheid te meten op een door het hoogheemraadschap aan te geven wijze, te registreren, en te melden aan het hoogheemraadschap.

  • 4. Lid 1 en 2 zijn niet van toepassing op het aan- en afvoeren van water door of namens het hoogheemraadschap.

Artikel 16  Aanbrengen verhard oppervlak

Het is verboden:

  • a.

    In stedelijk en glastuinbouwgebied meer dan 1000 vierkante meter verhard oppervlak aan te brengen.

  • b.

    In overig gebied meer dan 5000 vierkante meter verhard oppervlak aan te brengen.

5. Onbebouwd boezemland

VERBODSBEPALINGEN

Artikel 17  Ingrepen in boezemland

Het is verboden:

  • a.

    Boezemland, voorzover onbebouwd en lager gelegen dan 0,2 meter boven NAP, te onttrekken aan het waterbergend oppervlak door omkading of bedijking.

  • b.

    Op boezemland, voorzover onbebouwd en lager gelegen dan 0,2 meter boven NAP, te bouwen of de hoogte van het maaiveld te verhogen.

6. Bemalingsinstallaties, bruggen en sluizen

VERBODSBEPALINGEN

Artikel 18  Ingrepen rond windbemalingsinstallaties

Het is verboden binnen een afstand van 200 meter van een windbemalingsinstallatie gebouwen, voorwerpen of beplantingen met een maximale (groei)hoogte van meer dan 4 meter te plaatsen of te hebben.

Artikel 19  Ingrepen en activiteiten bij remmingswerken, aanlegvoorzieningen en bemalingsinrichtingen

  • 1. Het is verboden om binnen een afstand van 50 meter van de remmingswerken of andere aanlegvoorzieningen van een sluis of brug of de in- en uitstroomopening van een bemalingsinrichting:

    • a.

      een vaartuig aan te leggen of tijdens bediening van de brug of sluis tijdelijk ligplaats in te nemen.

    • b.

      een aalkorf, fuik of ander vistuig, anders dan een sportvistuig, te hebben.

  • 2. Het is verboden om in een sluis of binnen een afstand van 50 meter van een sluis, een brug of de in- en uitstroomopening van een bemalingsinrichting te zwemmen.

  • 3. Het is verboden om in of bij de in- en uitstroomopening van een bemalingsinrichting zaken te deponeren die de werking van de bemalingsinrichting negatief kunnen beïnvloeden.

7. Bergingsvoorzieningen voor (regen)water

GEBODSBEPALINGEN

Artikel 20 Onderhoudsplichtigen

Het onderhoud van voorzieningen waaraan het hoogheemraadschap de functie waterberging of regenwaterberging heeft toegekend berust bij de gerechtigde van de gronden waarop de voorziening gelegen is, tenzij de onderhoudsplicht anders is vastgelegd in de legger, of een ontheffing van, of beheerovereenkomst met, het hoogheemraadschap.

Artikel 21 Onderhoudsplicht

De onderhoudsplichtigen van voorzieningen waaraan het hoogheemraadschap de functie waterberging of regenwaterberging heeft toegekend dragen in ieder geval zorg voor:

  • a.

    het zodanig onderhouden van de voorzieningen dat de bergende en, voorzover van toepassing, ook de infiltrerende werking niet vermindert;

  • b.

    het vrijhouden van de voorziening van afval, voorwerpen en materialen die de bergende of infiltrerende werking van de voorziening kunnen verminderen;

  • c.

    het herstellen van beschadigingen;

  • d.

    het in stand houden van richting, vorm, afmeting en constructie van de voorziening.

VERBODSBEPALINGEN

Artikel 22 Activiteiten en ingrepen in bergingsvoorzieningen

Het is verboden om in, onder, boven of rond voorzieningen waaraan het hoogheemraadschap de functie waterberging of regenwaterberging heeft toegekend, activiteiten te ondernemen of ingrepen te plegen die de bergende en, voorzover van toepassing, infiltrerende functie van de voorziening kunnen verminderen.

8. Ontheffingen & meldingen

Artikel 23  Aanvragen en verlenen ontheffingen

  • 1. Het Dagelijks Bestuur kan schriftelijk ontheffing verlenen van de in deze Keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen onder het stellen van voorwaarden en voorschriften ter bescherming van de belangen die het hoogheemraadschap in de opgedragen taken behartigt, voorzover niet in strijd met hogere regelgeving.

  • 2. De toepassing van het bepaalde in lid 1 kan mede dienen ter bescherming van andere aan het (beheers)gebied verbonden belangen, indien deze zijn verbonden aan de aan het hoogheemraadschap opgedragen taken, dan wel in uitzonderlijke omstandigheden, aan niet aan het hoogheemraadschap opgedragen taken, voor zover daarin niet is voorzien door andere bijzondere wetten of regelingen.

  • 3. Aan een ontheffing kan het voorschrift worden verbonden dat de houder van de ontheffing financiële zekerheid stelt voor de kosten van verwijdering van het op grond van de ontheffing aangebrachte werk na beëindiging van het gebruik daarvan.

  • 4. Aan een ontheffing kan het voorschrift worden verbonden dat de houder van de ontheffing een betaling of anderszins compensatie verricht met het oog op de bescherming van de belangen, waarom het vereiste van een ontheffing is gesteld.

  • 5. Een aanvraag voor een vergunning of ontheffing dienen te worden ingediend conform een door het Dagelijks Bestuur vastgesteld formulier.

  • 6. Op een schriftelijke aanvraag om ontheffing wordt beslist binnen dertien weken nadat de aanvraag en alle voor de beoordeling relevante gegevens, door het hoogheemraadschap ontvangen zijn. Het Dagelijks Bestuur kan deze termijn eenmalig met dertien weken verlengen. Hiervan wordt minimaal twee weken vóór het verstrijken van de termijn schriftelijk mededeling gedaan aan de aanvrager.

  • 7. Een ontheffing kan worden verleend onder de beperking dat daarvan binnen een daarbij te stellen termijn gebruik moet zijn gemaakt ter voorkoming dat de ontheffing van rechtswege vervalt.

  • 8. Een ontheffing geldt, tenzij in de ontheffing anders is bepaald, voor de rechtsopvolgers van de houder van de ontheffing. Binnen twaalf weken, te rekenen van de dag van de rechtsopvolging, dient wijziging van de tenaamstelling te worden gevraagd bij het bestuursorgaan.

  • 9. Het bepaalde in lid 1 t/m 7 is eveneens van toepassing op een wijziging of intrekking van een ontheffing.

Artikel 24  Meldingen

Meldingen dienen minimaal 6 weken voor de meldingsplichtige ingreep of activiteit te worden ingediend conform een door het Dagelijks Bestuur vastgesteld formulier.

9. Schouw

VOORSCHRIFTEN

Artikel 25  Uitvoering schouw

  • a.

    Het hoogheemraadschap voert schouw over de waterkeringen en wateren volgens een door het hoogheemraadschap vastgesteld schema.

  • b.

    Het hoogheemraadschap kan, als het dat nodig acht, vaker dan eens per jaar schouw voeren.

  • c.

    Het hoogheemraadschap stelt de datum van de schouw vast en maakt deze tenminste veertien dagen van tevoren op geschikte wijze bekend. Een schouw op onderhoudsdiepte wordt minimaal één jaar van te voren bekend gemaakt

  • d.

    In spoedeisende gevallen kan de in sub c genoemde bekendmaking worden vervangen door een persoonlijk aanschrijven, dat minimaal vier dagen tevoren wordt verstuurd.

  • e.

    Het hoogheemraadschap kan het voeren van de schouw uitstellen en hoeft daarvoor geen nieuwe datum bekend te maken.

  • f.

    Voorafgaand aan de schouw dient het onderhoud op voorgeschreven wijze te zijn uitgevoerd.

1

10. Schadevergoeding

Artikel 26  Schadevergoeding

Aan belanghebbenden die schade lijden als gevolg van de toepassing van deze Keur wordt, indien de schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de belanghebbende behoort te blijven, een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt, tenzij vergoedingen anderszins zijn zeker gesteld.

11. Strafbepalingen en handhaving

Artikel 27  Overtredingen

  • a. Overtreding van de bepalingen van deze Keur kan worden gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • b. Bij herhaling van de overtreding binnen een jaar na de eerste overtreding kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Artikel 28  Toezicht en handhaving

Met het toezicht en de handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het Dagelijks Bestuur aan te wijzen personen.

12. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 29  Overgangsbepalingen

  • 1. Een vergunning of ontheffing die vóór inwerkingtreding van deze Keur is verleend op grond van de Integrale Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht van 2001,  de Keur van het Hoogheemraadschap Amstel en Vecht, de Waterstaatsverordening-West van Amsterdam of van de Algemene Waterstaatsverordening Amsterdam, of de Verordening Waterhuishouding Hoogheemraadschap Amstel en Vecht, wordt aangemerkt als een vergunning of ontheffing op grond van deze verordening.

  • 2. Voor werken, woonschepen en drijvende inrichtingen in, boven of onder wateren en/of de vrijwaringszones daarvan die aantoonbaar vóór 1 januari 2002 zijn aangebracht of afgemeerd op de betreffende locatie, in strijd met het bepaalde in deze Keur, wordt geacht ontheffing te zijn verleend.

  • 3. De ligging en de aard van kabels en leidingen die vóór 1 november 2005 zonder ontheffing in of onder waterkeringen en/of de beschermingszones daarvan zijn gelegd dient vóór 1 januari 2007 bij het hoogheemraad­schap te worden gemeld.

  • 4. Lid 2 is niet van toepassing wanneer het Dagelijks Bestuur van oordeel is dat het betreffende werk, woonschip of drijvende inrichting, een onacceptabele belemmering vormt voor het onderhoud, de wateraan- en afvoer, of het scheepvaartverkeer of langs een rode oeverzone ligt.

Artikel 30  Werkzaamheden en werken hoogheemraadschap

De in deze Keur gestelde verboden gelden niet voor:

  • a.

    Handelingen en werkzaamheden die door of in opdracht van het hoogheemraadschap worden uitgevoerd ten behoeve van herstel, gewoon en buitengewoon onderhoud van waterstaatkundige werken en het grondonderzoek dat daarvoor noodzakelijk is.

  • b.

    Handelingen, werkzaamheden en werken die op grond van een door het Dagelijks of Algemeen Bestuur vastgesteld besluit worden uitgevoerd

Artikel 31  Algemene regeling

  • 1 Het bestuur bepaalt bij algemene regeling voor welke handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen, in bepaalde aangewezen gebieden of in het gehele beheergebied, daarbij te stellen algemene regels gelden en bepaalde verboden van artikel 9 en 14 geen toepassing vinden.

  • 2. Bij de algemene regeling bedoeld in lid 1 kan de verplichting worden opgelegd handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen te melden.

Artikel 32  Kaarten, bijlagen en leggers

Indien voor een waterstaatswerk in de legger een aanwijzing van de onderhoudsplicht ontbreekt wordt het onderhoud gepleegd door degenen die vóór inwerkingtreding van de Keur al waren aangewezen als onderhoudsplichtigen.

Artikel 33  Inwerkingtreding

Deze Keur treedt in werking op 1 mei 2006, waarbij de tot dan geldende Integrale Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht van 20 december 2001, komt te vervallen. Met dien verstande dat de artikelen 28 t/m 31 van de Keur van het hoogheemraadschap Amstel en Vecht, artikel 5 van de Algemene Waterstaatsverordening Amsterdam en artikel 8 van de Waterstaatsverordening West van kracht blijven. Deze artikelen vervallen op het moment dat de legger voor de betreffende wateren en waterkeringen is vastgesteld.

Artikel 34  Citeertitel

Dit besluit wordt geciteerd als Keur AGV.

Toelichting

1 Algemene bepalingen

Artikel 1  Begripsomschrijvingen

Alle begrippen, waarvoor een definiëring noodzakelijk is om misverstanden of interpretatie­verschillen te voorkomen, zijn alfabetisch opgenomen in dit artikel.

Voor begrippen die niet in artikel 1 zijn opgenomen wordt verwezen naar de begripsomschrijving in wetgeving en provinciale verordeningen waarvan de Keur-bepalingen een nadere uitwerking zijn. Een nadere toelichting van de meeste begrippen is gegeven in de navolgende toelichting per artikel en in de algemene toelichting over waterkeringen en wateren.

Artikel 2     Ligging en afmetingen zones en profielen

De in dit artikel gebruikte begrippen zijn gedefinieerd in artikel 1 en ofwel hier dan wel in de algemene toelichting over wateren (pagina 42) of waterkeringen (pagina 37) verder toegelicht.

In artikel 2 zijn "standaard­breedtes" vastgelegd voor de vrijwaringszones ter weerszijden van wateren en voor kern- en (buiten)­beschermings­zones van waterkeringen en kernzones van beschermende gronden. Deze breedtes zijn bepalend voor de reikwijdte van de verboden en geboden van de Keur, tenzij in de legger afwijkende breedtes zijn vastgelegd (lid 1 en 2). 

Zie bijlage figuren Keur AGV.pdf voor Figuur 2 Profielen van wateren

Lid 3 en 4: Aan weerszijden van primaire, secundaire en tertiaire wateren zijn vrijwaringszones onder­scheiden. Deze zones zijn bedoeld om onderhoudswerkzaamheden in het water en langs de oevers uit te kunnen voeren en de stabiliteit van de oeverzone te beschermen.

Bij wateren met een oevertalud boven water met een helling flauwer dan 1:4 (flauw talud) wordt een breedte van de vrijwaringszone van 5 meter vanuit de waterkant aangehouden voor primaire wateren; en van 1 meter uit de waterkant voor secundaire en tertiaire wateren.

Wanneer het oevertalud boven water steil is (steiler dan 1 : 4), omvat de vrijwaringszone in ieder geval het oevertalud. Daarnaast langs secundaire en tertiaire wateren een zone met een breedte van 0,4 meter landinwaarts vanuit de insteek (snijlijn talud en maaiveld). Tenzij in de legger om redenen van onderhoud een grotere breedte is vastgelegd

Langs primaire wateren wordt aan beide zijden naast het talud een extra vrijwaringszone van 5 meter vanuit de insteek aangehouden, tenzij in de legger een afwijkende breedte is vastgelegd. De meeste primaire wateren moeten namelijk vanaf beide kanten bereikbaar (kunnen) zijn met onderhoudsmaterieel met name ook bij calamiteiten.

Zie bijlage figuren Keur AGV.pdf voor Figuur 3 Dwarsdoorsnede van een smal waterkerend dijklichaam met kernzone en aan weerszijden beschermings­­zones (het keurprofiel, het minimaal voor waterkering benodigde profiel, is gelijk aan het actuele profiel)(de buitenbeschermingszones sluiten ter weerszijden aan op de beschermingszones)

Zie bijlage figuren Keur AGV.pdf voor Figuur 4 Ligging kern- en beschermingszones Compartimentering boezemwater Amsterdam, voorzover gelegen langs kades.

Zie bijlage figuren Keur AGV.pdf voor Figuur 5 Ligging kern- en beschermingszones en (theoretisch) keurprofiel en profiel van vrije ruimte bij (overige) verholen gelegen primaire en secundaire waterkeringen. 

Zie bijlage figuren Keur AGV.pdf voor Figuur 6 Het bepalen van de kerende hoogte van een waterkering (H).

De hiervoor genoemde begrippen zijn aangegeven in figuur 2. De begrippen komen terug in de verbodsbepalingen van Artikel 14. Daar waar dicht langs het water een waterkering gelegen is kan de vrijwaringszone samenvallen met de kern- of beschermingszone van een waterkering. In dat geval zijn tevens de verboden van Artikel 9 van kracht.

Lid 6 en 7: De kernzone van een waterkerend dijklichaam wordt gerekend van binnen- tot buitenteen (zie figuur 3) tenzij in de legger een andere breedte is vastgelegd. Bij verholen gelegen waterkeringen en bij beschermende gronden is geen sprake van een binnen- of buitenteen. Daarom zijn voor de breedte van de kernzone in lid 6 specifieke breedtes gedefinieerd.

In de tabel van lid 7 zijn "standaardbreedtes" voor de (buiten)beschermingszones van primaire, secundaire en tertiaire waterkeringen vastgelegd. De wijze waarop de kerende hoogte (H) wordt bepaald is toegelicht middels figuur 6. Langs verholen waterkeringen zijn geen buiten­beschermings­­zones gedefinieerd, omdat deze minder kwetsbaar zijn dan echte dijklichamen.

Om zeker te zijn dat de kademuren die onderdeel zijn van de Compartimentering boezemwater in Amsterdam voldoende stabiel blijven is een zone van 3 meter landinwaarts vanuit de kademuur beschermd als kernzone (middels artikel 6 sub b). Door aan beide zijden een zone van 6 meter als beschermingszone aan te wijzen is deze "beperkt beschermd" omdat het dan op grond van art. 9 lid 1-a-b-c niet is toegestaan om (zonder ontheffing) te graven of werken anders dan palen, schuttingen en tuinhuisjes aan te brengen.

In figuur 5 is de ligging van kern- en beschermingszones bij (overige) verholen waterkeringen aangegeven.

Lid 8: In lid 8 zijn "standaardprofielen" voor het zogenaamde keurprofiel en het profiel van vrije ruimte opgenomen (voor definities zie artikel 1 en algemene toelichting waterkeringen, zie ook figuren 3, 4 en 5 voor voorbeelden). Het is de bedoeling dat de ligging en exacte "vorm" van deze profielen per keringtraject wordt opgenomen in de legger. Ook steunbermen kunnen namelijk onderdeel zijn van het keurprofiel en/of profiel van vrije ruimte.

Artikel 3  Reikwijdte Keur voor wateren

De geboden en verboden in deze Keur voor wateren zijn  alleen van toepassing op oppervlaktewateren die aangewezen zijn als, of voldoen aan, de criteria voor primaire, secundaire en tertiaire wateren en op de daarlangs gelegen vrijwaringszones, en niet op overige geïsoleerde wateren. Zie verder de toelichting van hoofdstuk 3 Wateren.

Artikel 4 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Gerechtigden zijn aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen die op grond van de keur op de eigenaar van de grond rusten. De gerechtigde kan de eigenaar zijn maar ook de huurder, pachter of gebruiker. Vaak is immers niet de eigenaar maar de feitelijke gebruiker van de grond bij machte om aan de verplichtingen te voldoen of gebaat bij de voldoening van die plichten.

Artikel 5     Gedoogplicht

Op grond van Artikel 10 en Artikel 11 en de Waterstaatswet 1900 gelden er gedoogplichten voor gerechtigden van de grond ten behoeve van werkzaamheden door of in opdracht van het hoogheemraadschap ter behartiging van de opgedragen waterstaatszorg. Dit zijn onder meer: dulden van onderhoudswerkzaamheden, bemonstering van water en oevers, flora en fauna-inventarisaties, voorbereidings­werkzaamheden, dulden van vervoer en dulden van meet- en seininstallaties enz. en het dulden van elektriciteitspalen en draden.

Indien er sprake is van spoedeisende gevallen zijn medewerkers van het hoogheemraadschap bevoegd percelen te betreden zonder de gerechtigden daarvan vooraf op de hoogte te stellen.

Daarnaast geldt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht de toezichthouders diverse bevoegdheden hebben om de aan het hoogheemraadschap opgedragen taken goed te kunnen uitoefenen. Hieronder vallen onder meer het betreden van terreinen, het nemen van monsters en het onderzoeken van zaken. Gerechtigden van percelen zijn verplicht zijn om hieraan medewerking te verlenen.

 2   Waterkeringen & beschermende gronden

Zie bijlage figuren Keur AGV.pdf voor Figuur 7 Ruim gedimensioneerde waterkering: keurprofiel en profiel van vrije ruimte vallen ruim binnen het actuele profiel.

Waterkeringen bestaan er in velerlei vormen. Wat alle waterkeringen gemeen hebben is dat ze achtergelegen land beschermen tegen overstroming door water van buiten.

De bekendste vormen zijn waterkerende dijklichamen in de vorm van dijken of kades. Waterkeringen kunnen ook geheel of gedeeltelijk niet zichtbaar, ofwel ‘verholen’ zijn, omdat ze onderdeel zijn van een groter grondlichaam of van hoger gelegen gronden. Daarnaast kunnen ook damwanden, sluizen, stuwen en andere "werken" de functie van waterkering hebben.

In de Keur is, in volgorde van belang, een onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire waterkeringen. Bij de primaire en secundaire keringen is tevens een onderscheid gemaakt in directe en indirecte keringen. De ligging van primaire, secundaire en tertiaire waterkeringen is indicatief aangegeven op de Keurkaart. De exacte ligging van deze water­keringen en, waar relevant de (afwijkende) breedte van kern-, beschermings- en buiten­beschermings­zones, is of zal worden vastgelegd in de Legger. De exacte definities van de waterkeringtypen en andere begrippen die met waterkeringen samenhangen zijn te vinden in artikel 1. In de bepalingen van de Keur met betrekking tot waterkeringen is een onderscheid gemaakt in flauwe en steile taluds. Bij veendijken ligt de grens tussen flauw en steil bij een taludhelling van 1 : 8, bij overige waterkeringen bij een taludhelling van 1 :4.

Grofweg gezegd beschermen primaire waterkeringen het beheergebied tegen overstroming door water uit het IJ, het Noordzee- en Amsterdam-Rijnkanaal (en indirect de Noordzee en de Rijn); en door water uit het IJmeer en Gooimeer, beide integraal deel van het Markermeer.

Secundaire waterkeringen, ook vaak regionale keringen genoemd, beschermen achtergelegen land direct of indirect tegen overstroming vanuit hoger gelegen boezem- of tussenboezem­wateren. Een indirecte kering vervult deze functie pas nadat een daarvoor of daarachter gelegen directe kering is bezweken. Binnen bepaalde polders liggen zogenaamde polderkaden. Dit zijn waterkerende dijklichamen die deels ook kunnen functioneren als compartimenterings­kering bij het bezwijken van achter- of voorliggende boezemwaterkeringen. Zij kunnen het overstroomde gebied beperken of verdere overstroming vertragen en daarmee de economische schade beperken. Wanneer het compartimenterings­belang van deze keringen hoog geacht wordt is aan deze polderkaden de status indirecte secundaire waterkering toegekend.

De overige polderkaden die alleen van lokaal belang zijn en doorgaans niet meer dan 0,5 meter peilverschil "keren" en een aantal boezemwaterkeringen rond groengebieden worden gerekend tot de tertiaire waterkeringen.

Peilscheidingen, keerschotten en stuwen worden ondanks het feit dat zij een peilverschil in stand houden niet gerekend tot de waterkeringen omdat zij afdoende beschermd zijn door hun status van waterstaatkundige werken. Peilscheidingen zijn gronden die de scheiding vormen tussen gebieden met een verschillend oppervlaktewaterpeil. Deze zijn beschermd doordat het verboden is om wateren met elkaar in verbinding te brengen.

In Amsterdam is een compartimentering van het boezemwater mogelijk om de stadsboezem af te kunnen sluiten van de omliggende boezems van het Noordzee- en Amsterdam-Rijnkanaal en van de boezem van Amstelland. De hiertoe noodzakelijke kerende werken in het water zijn sluizen en afsluitbare keerschotten of -deuren. Binnen de (brede) hoger gelegen gronden tussen deze keringwerken in het water is de Compartimentering boezemwater Amsterdam (direct langs de kade) gedefinieerd. Bij het bezwijken van een boezemwaterkering buiten Amsterdam kan een groot deel van de boezem "leeglopen" in het achterliggende land. De compartimentering boezemwater inclusief de kades (oevers) die daar deel van uitmaken zorgen dan dat het boezemwater in de centrale stad op peil blijft. Als het boezempeil van de centrale stad mee zou zakken kan dit leiden tot het instorten van kades en tot enorme schade aan bebouwing (verzakking) door lage grondwaterstanden. Om deze reden is ervoor gekozen om de status indirecte secundaire waterkering aan de Compartimentering toe te kennen, zowel langs de noordkant van de centrale stad achter de primaire waterkering langs het IJ, als aan de zuidkant langs grofweg de Amstelkanalen en de Singelgracht. De compartimentering boezemwater Amsterdam is aangegeven op de Keurkaart van Amsterdam.

Beschermende gronden beschermen achterliggende gebieden tegen afkalving door golfslag of indringing van boezemwater. Beschermende gronden die achterliggend land beschermen tegen afkalving door golfslag komen voor langs de Vinkeveense Plassen. Deze gronden mogen niet worden afgegraven en de beschoeiing ervan dient afdoende te zijn en te blijven om afkalving van de gronden zelf, of uitspoeling van het land daarachter, te voorkomen. Ze zijn aangegeven op de Keurkaart van regio Amstel.

Beschermende gronden die lager gelegen gedeelten van achterliggende gronden, de zogenaamde polderrioleringsgebieden, beschermen tegen indringing van boezemwater, door bijvoorbeeld afgraving of doorsnijding,  zijn gelegen langs delen van bepaalde boezemwateren in Amsterdam. Ze  zijn aangegeven op de Keurkaart van Amsterdam.

Bij waterkeringen is aan het grondoppervlak een onderscheid gemaakt in de kernzone en daaraan grenzende beschermings- en buitenbeschermingszones (zie verder toelichting art. 2 en figuur 3 t/m 6: op pagina 24).

In de ondergrond van waterkeringen zijn ook nog twee "theoretische" profielen gedefinieerd, het keurprofiel en het profiel van vrije ruimte (zie artikel 1 voor definities). De ligging van deze profielen is bepalend voor het wel of niet verlenen van een ontheffing op een verbod en voor de voorwaarden die aan de ontheffing worden gesteld. Meer informatie hierover is te vinden in de beleidsnota Keurontheffingen Waterkeringen.

Artikel 6     Onderhoud

Lid 1 en 2: In principe wordt in de legger vastgelegd wie de onderhoudsplichtigen zijn. Lid 3 en 4  zijn van toepassing wanneer de onderhoudsplicht niet in de legger of op andere wijze is vastgelegd.

Lid 3: Een aantal waterkeringen is niet bij het hoogheemraadschap in onderhoud. In beginsel zijn deze ‘afwijkende’ onderhoudsplichten aangegeven in onderhouds- of beheercontracten of in de legger. Zo is Rijkswaterstaat onderhoudsplichtig voor de Oostkanaaldijk langs het Amsterdam-Rijnkanaal en zijn provincies en gemeenten verantwoordelijk voor het onderhoud van bepaalde (delen van) waterkeringen, onder andere langs de Vecht en de Amstel. Een en ander is vastgelegd in nog geldende artikelen van oude Keuren en Verordeningen van rechtsvoorgangers van het hoogheemraadschap (zie Artikel 29). Zolang de onderhoudsplicht niet officieel is overgedragen aan het hoogheemraadschap en dit niet is vastgelegd in de legger blijft deze situatie van kracht.

Voor de Westkanaaldijk langs het Amsterdam-Rijnkanaal geldt een bijzondere situatie. Deze waterkering is een primaire waterkering in eigendom, onderhoud en beheer bij Rijkswaterstaat. Het hoogheemraadschap heeft daar dan ook geen bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen. Rijkswaterstaat heeft de intentie om het beheer van de Westkanaaldijk over te dragen. Indien het tot overdracht komt zijn vanaf het moment van formele overdracht de keurbepalingen ook op deze waterkering van toepassing.

Een bijzondere situatie geldt ook voor de waterkeringen waarop de Dijkverordening van de provincie Noord-Holland van toepassing is. Het betreft dijken in het centrum van Amsterdam, de Spaarndammerdijk, de Zeeburgerdijk, de Diemerzeedijk en de dijk langs IJmeer en Gooimeer. De in deze Keur opgenomen bepalingen gelden ook voor waterkeringen die vallen onder de Dijkverordening.

Lid 5: Deze bepalingen zijn in eerste instantie bedoeld om geringe schade aan de waterkeringen te voorkomen. Daartoe is de gerechtigden opgedragen onderhoud te plegen, met uitzondering van de bestrijding van muskusratten (3-a). Dit laatste is een taak van de provincie.

Bij het herstellen van schade aan de oever of dijkbekleding of bij het aanbrengen van nieuwe oeverbescherming moet worden voldaan aan technisch-constructieve eisen. Daarnaast dienen ook de voorschriften uit het Bouwstoffenbesluit en de voorschriften bij of krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) te worden nageleefd. Dat wil zeggen dat geen gebruik mag worden van bepaalde materialen die verontreiniging van het water of de (water)bodem kunnen veroorzaken.

Lid 5-e: Het minimaal twee keer per jaar maaien van waterkeringen in het groeiseizoen en het verwijderen van het maaisel, behoort tot de normale onderhoudswerkzaamheden en is tevens gewenst voor het instandhouden van de waterkeringen. Uit onderzoek is gebleken dat de meest soortenrijke en erosiebestendige grasmat wordt verkregen door enkele malen per jaar te hooien en beperkt (periodiek) te beweiden met uitsluitend schapen. Het is belangrijk om het maaisel binnen 8 dagen af te voeren. Wanneer het maaisel niet tijdig wordt afgevoerd sterft de grasbegroeiing door verstikking.

Artikel 8     Afrasteringen & beweiding

De bepalingen van artikel 8 zijn bedoeld om schade aan de grasmat van waterkeringen door beweiding en vertrapping door vee of andere dieren te voorkomen. Door het plaatsen van een afrastering wordt voorkomen dat de betreffende dieren de waterkering kunnen betreden. Daarnaast of in plaats daarvan kan het Dagelijks Bestuur de gebruiker van percelen op waterkeringen schriftelijk verplichten om het type en het aantal stuks vee of andere op de waterkering te houden dieren te beperken. Het bestuur zal hier toe over gaan wanneer geconstateerd is of het vermoeden bestaat dat schade aan de waterkering is veroorzaakt door dieren die op de kering worden gehouden.

Artikel 9     Ingrepen en activiteiten

Middels dit artikel zijn activiteiten en ingrepen verboden die de kerende werking van waterkeringen kunnen verminderen of de stabiliteit van de waterkering in gevaar kunnen brengen. Ook ingrepen die het onderhoud kunnen bemoeilijken of onmogelijk kunnen maken zijn verboden.

Het onderscheid tussen kernzone en beschermingszones is gemaakt om de verbodsbepalingen op maat te kunnen maken. Voor de kernzone gelden strengere regels dan voor de daaromheen gelegen beschermingszones. De regels die daar gelden zijn op hun beurt weer uitgebreider en strenger dan in de daarbuiten gelegen buitenbeschermingszones

De regels voor beschermende gronden zijn minder streng dan voor waterkeringen en beperkt tot een “theoretische” kernzone waarvan de breedte bepaald is in artikel 2 lid 6 c en d.

Voor ontheffingverlening op de verboden van artikel 9 is verder nog de ligging van twee "theoretische" profielen van belang, die van het keurprofiel en het profiel van vrije ruimte. De ligging van deze profielen zal evenals de ligging van de kernzones te zijner tijd worden/zijn opgenomen in de legger.

Voor de uitleg van deze begrippen wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2 en de algemene toelichting van pagina 37.

Lid 1-a: Het gaat bij graven om de diepte ten opzichte van het grondoppervlak op het betreffende deel van de kernzone of de beschermingszone. Graven in onverharde delen van de kruin of onverharde taluds van waterkerende dijklichamen is overigens op grond van lid 3-a nooit toegestaan tenzij het graven noodzakelijk is voor herstel van de waterkering (lid 9) of het aanleggen van werken als voor het aanleggen daarvan ontheffing is verleend. Het aanbrengen van ondiep wortelende beplanting in beschermingszones en tuinen die langs bebouwing in kernzones gelegen zijn, is toegestaan.

Lid 1-b-c: Het is niet toegestaan om werken binnen de kern- of beschermingszones aan te brengen die de stabiliteit van de waterkering kunnen schaden. Voor werken in wateren gelden de regels zoals die in artikel 14 zijn vastgelegd. Bij een ontheffingaanvraag op grond van artikel 14 worden ook de effecten op de stabiliteit van een eventueel achterliggende waterkering getoetst. Een uitzondering wordt verder gemaakt voor het slaan van palen tot op een diepte van 0,75 meter, bijvoorbeeld voor afrasteringen en verkeersborden e.d. en voor het aanbrengen van andere kleine werken en verharding in de vorm van tegels en straatstenen e.d., die direct verwijderd kunnen worden. Dit geldt ook voor het verankeren of vastleggen van schepen, drijvende inrichtingen en voorwerpen zoals vistuigen e.d. Ook het vervangen of herstellen van bestaande werken, inclusief wegen en grotere bouwwerken is toegestaan, tenzij dit leidt tot ondergrondse uitbreiding of graven dieper dan 0,5 meter op plaatsen waar voordien nog geen (delen van) werken aanwezig waren. Kortweg gezegd: er wordt een uitzondering gemaakt voor werken die geen of slechts zeer geringe schade aan de stabiliteit van de waterkering kunnen veroorzaken en/of die eenvoudig verwijderd kunnen worden wanneer dit voor ophogings-, versterkings- of herstelwerkzaamheden, noodzakelijk is.

Het aanbrengen van beschoeiing dient op grond van artikel 14 lid 2-f minimaal 6 weken (artikel 24) van te voren te worden gemeld. Het hoogheemraadschap kan dan toetsen of geen verboden materialen worden gebruikt, of er sprake is van demping en of schade wordt toegebracht aan de ecologische kwaliteit en de stabiliteit van de waterkering of de oever.

Er kan ontheffing worden verleend voor uitbreiding van bebouwing in de beschermingszone of soms zelfs de kernzone wanneer dit het voor de waterkering benodigde profiel niet aantast en ophoging en versterking niet onmogelijk of duurder maakt. Uiteraard mag de wijze van aanleg géén risico's opleveren voor de stabiliteit van de waterkering (zie verder beleidsnota Keurontheffingen Waterkeringen). Dit kan betekenen dat de gewenste uitbreiding toch niet mogelijk is. Of alleen mogelijk is aan de kant van de bebouwing die het verst ligt van de waterkering, of alleen met - kostbare- aanvullende maatregelen.

Lid 1-f: Op grond van andere Keur-artikelen dient voldaan te worden aan een aantal voorwaarden bij de uitvoering van boringen en sonderingen. Deze voorwaarden zijn uitgebreid omschreven in de beleidsnota Keurontheffingen Waterkeringen.

Lid 2-a: Wanneer een (woon)schip langs een waterkering is afgemeerd dient onder meer voldoende ruimte tussen het (woon)schip en de waterkering over te blijven voor inspectie en onderhoud van de waterkering en de beschoeiing van de oever om er zeker van te zijn dat de stabiliteit van de achtergelegen waterkering niet in gevaar komt. Ook mogen in het water of langs de oever gelegen zaken niet dusdanig in de waterkering of beschermingszone verankerd zijn dat ze schade aan de waterkering kunnen veroorzaken of de stabiliteit daarvan kunnen aantasten.

Lid 2-f: Het begrip evenement is niet van toepassing op activiteiten die gerekend kunnen worden tot het normale gebruik van voorzieningen op waterkeringen, zoals een fietstocht op een rijweg op de kruin of een steunberm, een wandeltocht op een wandelpad op de waterkering, vissen op vissteigers langs de waterkering en dergelijke. Zolang het evenement zich beperkt tot het deel van de waterkering of de beschermingszone, waar het nevengebruik is toegestaan en hiervoor voorzieningen aanwezig zijn, is geen ontheffing nodig.

Lid 2-i: Grondwateronttrekkingen kunnen gevaar opleveren voor de stabiliteit van de waterkering.

Lid 2-l: Het laten hangen van takken boven de waterkering kan problemen opleveren voor de toegankelijkheid met onderhoudsmaterieel.

Lid 3-d: Voor het beschermen van de waterkering tegen propaangastanks bij woningen e.d. kunnen ook betontegels in plaats van een betonplaat onder de gastank worden aangebracht.

Lid 4: Permanente beweiding van waterkeringen kan schade veroorzaken aan de waterkering. Met name in de herfst en de winter wanneer de kering door weersomstandig­heden extra kwetsbaar kan zijn. Daarom is in de periode van 15 oktober tot 15 april geen beweiding toegestaan op primaire en secundaire waterkeringen. Ook omdat de begroeiing zich in die periode nog niet zodanig heeft ontwikkeld dat deze geschikt is voor begrazing. Buiten deze periode is beweiding, in ieder geval met schapen, niet schadelijk voor grasdijken wanneer het aantal stuks beperkt blijft en er voldoende gras op de kering groeit.

Op intensief beweide waterkeringen wordt de grassoortenrijkdom minder en de erosie­bestendig­heid en de doorworteling van de toplaag slechter. Er kunnen open plekken in de grasmat ontstaan en vertrapping van de grasmat optreden. Met name bij beweiding door groot vee zoals paarden en runderen. De schade is groter naarmate het talud steiler is.

Indien het hoogheemraadschap van mening is dat door beweiding of het houden van dieren schade is of wordt toegebracht aan een waterkering zal zij de gerechtigde schriftelijk beperkingen opleggen wat betreft de vorm en wijze van beweiding conform artikel 8 lid 2.

Om een grote soortenrijkdom en hoge erosiebestendigheid van de grasmat te bereiken is tevens een voedselarme bodem nodig. Bemesting van de bodem zorgt voor voedselrijke grond. Daarom is op het buitentalud, de kruin, en op steile binnentaluds van primaire en secundaire waterkeringen geen bemesting toegestaan.

Lid 5: Bomen en andere opgaande houtbeplanting kunnen met hun wortels schade toebrengen aan de waterkering of deze verzwakken. Daarnaast kan de boom of de beplanting bij omwaaien door ontworteling een gat veroorzaken in de waterkering. Het planten of hebben van bomen binnen de kernzone van waterkeringen en binnen een strook van 5 vanuit de teen is daarom verboden. Ook het rooien van bomen kan, wanneer dit niet zorgvuldig gebeurt, leiden tot schade aan de waterkering. In de beleidsnota Keurontheffingen Waterkeringen is meer specifiek aangegeven welke vormen van beplanting onder welke omstandigheden wel of niet zijn toegestaan.

3   Wateren

Reikwijdte keur voor wateren: primair, secundair, tertiair

De Keur-artikelen voor ‘wateren’ gelden alleen voor niet-geïsoleerde wateren die een functie hebben in de wateraan- en -afvoer of waterberging vanuit en voor de wijdere omgeving.

Boezemwateren hebben een hoger peil dan in polders en droogmakerijen gelegen polder­wateren. Ze zijn van polders gescheiden door boezemwaterkeringen. Wateren die niet tot de boezem behoren maar wel een belangrijke functie hebben in de wateraan- en -afvoer worden vaak hoofdwater(gang)en genoemd.

In de Keur-artikelen voor wateren worden de begrippen boezem- en hoofdwateren niet (meer) gebruikt. Op grond van het waterhuishoudkundig belang is in plaats daarvan gekozen voor een onderscheid in primaire, secundaire en tertiaire wateren.

Primaire wateren zijn wateren waaraan het hoogheemraadschap een belangrijke functie toekent in de wateraan- en -afvoer van en naar afwaterings- en bemalingsgebieden en die tevens van belang zijn voor de wateraan- en afvoer van meerdere gerechtigden. Het gaat om de meeste boezemwateren en veel hoofdwater(gang)en. In stedelijk gebied heeft het begrip primaire wateren een ruimere werking omdat het hoogheemraadschap hier meer wateren onderhoud vanwege de vele omwonenden die afhankelijk zijn van een goede afwatering, en het feit dat de oevers vaak deel zijn van de openbare ruimte.

Secundaire wateren hebben een functie in de wateraan- en -afvoer en/of waterberging van percelen van meerdere gerechtigden. Om die reden is het belangrijk dat ze hun functie in de wateraan- en -afvoer en/of waterberging goed blijven vervullen omdat dit anders tot schade kan leiden voor anderen dan de onderhoudsplichtige. De meeste secundaire wateren zijn in polders en droogmakerijen gelegen.

Tertiaire wateren zijn wateren die in verbinding staan met andere tertiaire, secundaire en/of primaire wateren maar die met name van belang zijn voor de wateraan- en -afvoer van en naar terreinen van één gerechtigde. Ze kunnen wel van belang zijn voor de tijdelijke berging van regenwater en wateroverschotten van terreinen en wateren van anderen dan de gerechtigde, bijvoorbeeld bij zware of langdurige regenval.

De ligging van primairewateren is aangegeven op de Keurkaart. De exacte ligging, afbakening en profielen van wateren worden - voorzover gewenst of noodzakelijk - in de legger bepaald. Voor wateren die (nog) niet in de legger zijn opgenomen gelden de afmetingen zoals die zijn vastgelegd in Artikel 10 lid 3. Tenzij minder strenge (onderhouds)eisen zijn vastgelegd in Keuren en leggers van rechtsvoorgangers van het hoogheemraadschap, middels de overgangsbepalingen van Artikel 29 uit de Keur.

De Keur is niet van toepassing op geïsoleerde wateren. Dit zijn wateren die niet via andere wateren, duikers, pijpleidingen of overstroombare stuwen, dammen of damwanden, in verbinding (kunnen) staan met primaire, secundaire of tertiaire wateren.

Het gaat onder meer om tuinvijvers van bewoners, geïsoleerde stadsvijvers en veel geïsoleerde vijvers in parken, plantsoenen en natuurgebieden, alsmede om geïsoleerde opvangvijvers en bakken voor regenwater bij kassencomplexen en geïsoleerde regelmatig water bevattende greppels in landbouwgebied, voorzover het water hieruit niet vanzelf over kan lopen in tertiaire, secundaire of primaire wateren.

Het laten verlanden of zelfs dempen van geïsoleerde wateren heeft doorgaans alleen negatieve effecten op de grondwaterstand in gronden van de gerechtigde zelf. De onderhouds­verplichtingen en verbodsregels uit de Keur zijn daarom niet van toepassing op geïsoleerde wateren.

Voor het lozen van (overtollig) water uit geïsoleerde wateren op primaire, secundaire of tertiaire wateren kan, afhankelijk van de hoeveelheid, een melding of vergunning op grond van Artikel 15 uit de Keur noodzakelijk zijn.

De regelgeving uit de Keur is niet van toepassing op wateren die op basis van een toegekende ontheffing op artikel 14 lid 1 (demping), na afdoende compensatie, aan het bestaande watersysteem zijn onttrokken. Bijvoorbeeld door het plaatsen van een voldoende hoge dam of damwand of op een andere in de ontheffing goedgekeurde wijze.

Artikel 10   Onderhoudsverplichtingen

Lid 1: Het onderhoud dient zodanig te worden uitgevoerd dat zo min mogelijk schade wordt toegebracht aan de (gewenste) ecologische toestand van wateren. De ecologische toestand van wateren wordt bepaald door de levensgemeenschap van planten en dieren en de daarvoor meest relevante randvoorwaarden. Tot deze randvoorwaarden behoren de wijze van inrichting en onderhoud, het doorzicht en zuurstofgehalte en de concentraties van bepaalde stoffen die van nature in het water aanwezig zijn, zoals (onder meer) stikstof- en fosfaatverbindingen, chloride, bicarbonaat en sulfaat.

Dit betekent dat onderhoudswerkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden uitgevoerd met "natuurvriendelijk" onderhoudsmaterieel en buiten de voortplantingstijd van amfibieën, vissen, watervogels en andere dieren. Richtlijnen voor de wijze waarop het onderhoud bij voorkeur dient te worden uitgevoerd zijn opgenomen in de beleidsnota Richtlijnen Natuurvriendelijk Onderhoud. Strengere (beleids)regels voor de wijze waarop het onderhoud dient te worden uitgevoerd zijn opgenomen in de Beleidsnota Inrichting, Gebruik en Onderhoud.

Lid 2: Wateren en met name primaire en secundairewateren, dienen te worden vrijgehouden van overmatige plantengroei door (onder water) te maaien ofwel te ‘schonen’. De reden hiervoor is dat de wateraan- en afvoer niet gehinderd mag worden door plantengroei.

Daarnaast kan de berging verminderen door zogenaamde verlanding. Hiervan is sprake wanneer plantenmateriaal en bagger zich ophopen tot boven het streefpeil.

Het hoogheemraadschap controleert de staat van onderhoud van wateren doorgaans eens per jaar in het najaar middels de zogenaamde 'najaarsschouw' (zie Artikel 25).

Ook zogenaamde ongeremd groeiende planten kunnen voor problemen met de wateraan- en –afvoer zorgen en dienen daarom onmiddellijk te worden verwijderd. Voorbeelden van ongeremd groeiende waterplanten zijn Waterhyacint en Grote waternavel. Indien dergelijke planten in oppervlaktewater worden gesignaleerd dient het hoogheemraadschap daarvan onmiddellijk op de hoogte te worden gebracht.

Lid 3: Wateren dienen periodiek op de vereiste onderhouds­diepte te worden gebracht door deze te baggeren (zie figuur 7). Baggeren is in ieder geval altijd verplicht op het moment dat de baggeraangroei de voor het betreffende water minimaal vereiste diepte overschreden heeft.

Afhankelijk van de grondsoort en de baggeraangroeisnelheid ter plekke zal door het hoogheemraadschap eens in de 5 tot 10 jaar voor alle wateren per afwaterings­eenheid (één of meer polders) een schouw op onderhoudsdiepte worden uitgevoerd in

Zie bijlage figuren Keur AGV.pdf voor Figuur 7 Baggercyclus en onderhouds- en minimale diepte

combinatie met de jaarlijkse schouw op maaien en schonen. Tegelijkertijd vindt dan ook een inspectie van de onderhoudstoestand van de oevers, en van andere relevante waterhuishoudkundige aspecten plaats.

Uitgangspunt voor het bepalen van dieptes en breedtes is het laagst vastgestelde streefpeil ter plekke. De (overige) onderhoudseisen en schouwbepalingen zijn in de vorm van beleidsregels opgenomen in de Beleidsnota Inrichting, Gebruik en Onderhoud.

Een onderhoudsdiepte van minimaal een kwart van de breedte betekent bij een breedte van 2 meter een diepte van 0,5 meter. Ondieper is vanuit waterkwaliteits­oogpunt ongewenst omdat in ondiepe wateren bij hogere temperaturen zuurstofloosheid kan optreden. Daar staat tegenover dat de groei van water-, oever en moerasplanten juist gebaat is met een geringe diepte, in ieder geval in de 'natte' oeverzone.

Bij bredere wateren is vanwege de ecologische kwaliteit een evenredig grotere diepte wenselijk. Indien een water echter breder is dan 5 meter, is een onderhoudsdiepte gelijk aan een kwart van de breedte niet persé noodzakelijk. Voor wateren zonder vaarwegfunctie voor motorvaartuigen is een onderhoudsdiepte van 1,25 meter en een minimale diepte van 1 meter doorgaans voldoende als randvoorwaarde voor een goede ecologische toestand.

Bij wateren van 2 meter breed en smaller wijken minimale en onderhoudsdiepte nauwelijks van elkaar af omdat het profiel van de oevers geen grotere dieptes toelaat. In dat geval heeft het in de meeste gevallen de voorkeur om bijvoorbeeld te baggeren met de baggerspuit of is het noodzakelijk om het schonen en baggeren met elkaar te combineren.

Lid 5: Voor veel water zijn de oorspronkelijke afmetingen aangegeven in artikelen, bijlagen en kaarten die behoren bij de Keuren van de voormalige waterschappen in het beheergebied van het hoogheemraadschap en in twee Waterstaatsverordeningen van Amsterdam. Deze artikelen, bijlagen en kaarten blijven van kracht totdat de ligging en profielen van de betreffende wateren zijn opgenomen in de legger (zie ook artikel 32).

Lid 6: De onderhoudsplichtigen voor het vrijhouden van vuil moeten alle niet in het water thuis horende voorwerpen, stoffen en materialen verwijderen. In de eerste plaats omdat deze de doorstroming en de waterbeheersing kunnen belemmeren. Daarnaast ook omdat deze schadelijk kunnen zijn voor de ecologische toestand. Ook dode vissen en andere dode dieren dienen door de onderhoudsplichtige voor het vrijhouden van vuil te worden verwijderd en afgevoerd. De gemeenten zijn vanwege de bescherming van de volksgezondheid in principe verantwoordelijk voor het verwijderen van dode dieren die het slachtoffer zijn van botulisme. Het verwijderen van gezonken vaartuigen is geregeld middels de wrakkenwet. De gemeenten kunnen dit regelen wanneer een schip langs de oever (half) gezonken is. Ook de vaarweg- of waterbeheerder kan dit regelen wanneer het schip een gevaar vormt voor het vaarwegverkeer de waterhuishouding.

Lid 7: De onderhoudsverplichtingen van de gerechtigden van werken laten onverlet dat het water en de waterbodem onder werken toegankelijk dienen te zijn voor onderhouds­werkzaamheden zoals baggeren en maaien door het hoogheemraadschap of door anderen dan de gerechtigde van de werken.

Lid 9: Onderhoudsplichtigen van oevers dienen een zone van 0,4 meter landinwaarts uit de insteek of, bij flauwe taluds (taluds met een helling van 1 : 4 of flauwer) van minimaal 2 meter uit de waterkant, te vrijwaren van bemesting en het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Zij dienen ook de oever waar nodig te beschermen tegen vertrapping door vee. Bijvoorbeeld door een afrastering aan te brengen. Het Dagelijks Bestuur kan de gerechtigde ook verplichten een afrastering aan te brengen op grond van artikel 13 lid 1. Met als reden het oevertalud en de insteek schoon (begaanbaar) en stabiel te houden. Het gebruik van bemesting en bestrijdingsmiddelen leidt, evenals het storten van bagger en maaisel op het oevertalud, ook tot aantasting van de leef- en trekmogelijkheden van planten en dieren in en langs de oeverzone en daarmee tot schade aan de ecologische toestand van water en oever.

Uitgangspunt is dat bij  flauwe taluds er minder snel sprake zal zijn van uit- en afspoeling van mest en bestrijdingsmiddelen zodat hier een minimaal vrij te houden zone van 2 meter wordt gehanteerd. Dit alles laat onverlet dat onderhoudsplichtigen zich ook moeten houden aan eventuele strengere regelgeving ter bescherming van de waterkwaliteit op basis van de Wvo zoals het Bouwstoffenbesluit en het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij.

Lid 11: In principe is de gerechtigde van de ligplaats verantwoordelijk voor het op de vereiste of gewenste diepte houden van de ligplaats. Deze is ook verantwoordelijk voor het aanbrengen en het onderhoud van oeverbescherming wanneer dit noodzakelijk is om de oever of een achterliggende waterkering afdoende te beschermen vanwege de voor de ligplaats vereiste waterdiepte. De gerechtigde kan de eigenaar van de ondergrond van de ligplaats zijn, maar ook de huurder of gebruiker van de ligplaats. Het dagelijks onderhoud en de kosten daarvan zijn voor rekening van de gebruiker. Volgens art. 7A:1586 van het Burgerlijk Wetboek is een verhuurder verplicht het verhuurde in zodanige staat te onderhouden dat de huurder het kan gebruiken waarvoor het in gebruik is gegeven. Een dergelijk verplichting geldt niet voor eigenaren/beheerders die geen huur maar precario (gebruiksbelasting) heffen.

Artikel 11   Onderhoudsplichtigen

Lid 1: De specifieke onderhoudsverplichtingen zijn of kunnen (ook) worden vastgelegd in de legger, een ontheffing, of in een beheerovereenkomst met het hoogheemraadschap. Afwijkende onderhoudsverplichtingen komen met name voor bij vaarwegen, in stedelijk gebied en bij spoor- en bermsloten.

Voor veel wateren zijn de oorspronkelijke afmetingen aangegeven in artikelen, bijlagen en kaarten die behoren bij de Keuren van de voormalige waterschappen in het beheergebied van het hoogheemraadschap en in twee Waterstaatsverordeningen van Amsterdam. Deze artikelen, bijlagen en kaarten blijven van kracht totdat de ligging en profielen van de betreffende wateren zijn opgenomen in de legger (zie ook artikel 29).

Lid 3: Volgens artikel 5:59 van het Burgerlijk Wetboek zijn de gerechtigden van oevers van niet-bevaarbare wateren verplicht de wateren te onderhouden. Voor vaarwegen geldt in principe dat de eigenaar van de vaarweg, die doorgaans tevens vaarwegbeheerder is, verantwoordelijk is  voor het onderhoud van de vaarweg (zie lid 7).

Het onderhoud van kademuren en andere oeverbescherming  en van het deel van de oevers dat gelegen is boven het laagste streefpeil berust bij de gerechtigde van het langs het water gelegen perceel. In de openbare ruimte in stedelijk gebied is dit doorgaans de gemeente of het stadsdeel. 

Indien een water tussen percelen van verschillende eigenaren is gelegen zijn beide eigenaren in beginsel verantwoordelijk voor het onderhoud van de aan hun perceel grenzende oever en de helft van het water. Soms zijn echter kadastraal afwijkende regels vastgelegd, bijvoorbeeld wanneer één van de oevereigenaren eigenaar is van het gehele water. Daarom is de zinsnede ‘voorzover ieders recht strekt’ opgenomen.

In plassen en meren bestaat doorgaans geen onderhoudsplicht in het kader van de Keur. In dat geval is de eigenaar van het water verantwoordelijk voor het onderhoud dat hij zelf noodzakelijk acht voor het op de door hem gewenste diepte houden van het water en het waar gewenst vrijhouden van wateren van plantengroei. Planten- of baggeraangroei tot boven de waterspiegel, zogenaamde verlanding, is echter niet toegestaan omdat dit valt onder het verbod op demping van artikel 14 lid 1 sub b.

Het onderhoud van tertiaire wateren in stadsparken en ander openbaar gebied die geen noemenswaardige waterafvoerfunctie hebben, berust bij de gemeenten en in Amsterdam bij de stadsdelen. Het onderhoud van tertiaire wateren op volkstuin­complexen, sportterreinen en begraafplaatsen en dergelijke, berust bij de gerechtigde van deze complexen en terreinen. Wateren rond deze complexen die door het hoogheemraadschap zijn aangewezen als primaire of secundaire wateren worden door het hoogheemraadschap onderhouden, tenzij het om een spoor- of bermsloot gaat.

Lid 5: Het hoogheemraadschap is in principe verantwoordelijk voor het op diepte houden (baggeren) en het vrijhouden van plantengroei (maaien en schonen) van het stromingsprofiel van primaire wateren. In de praktijk onderhoudt het hoogheemraadschap vaak het gehele 'natte' profiel, voorzover gelegen beneden het hoogste streefpeil, inclusief het natte deel van natuurvriendelijke oevers. Echter niet onder woonschepen en steigers en dergelijke en ook niet in bredere en grotere wateren zoals havenbassins, plassen en vijvers. (Afwijkende) Afspraken over het onderhoud van wateren binnen stedelijk gebied tussen gemeente en hoogheem­raadschap worden doorgaans vastgelegd in een beheerovereenkomst en kunnen uiteindelijk worden vastgelegd in de legger.

Lid 6: Binnen stedelijk gebied zijn de gemeenten en in Amsterdam de stadsdelen verantwoordelijk voor het schoon houden van en vuil verwijderen uit de openbare ruimte. Daarom is het vuil verwijderen uit de primaire (niet particuliere) wateren in stedelijk gebied een taak van de gemeente en in Amsterdam de stadsdelen. Dit met uitzondering van het opruimen van kadavers in de gemeente Amsterdam. Deze taak wordt op grond van de Destructieverordening uitgevoerd door de centrale stad.

Lid 7: Bij vaarwegen en vaarwateren (zie toelichting lid 6), is in principe de eigenaar van de ondergrond van het water verantwoordelijk voor het onderhoud, tenzij het vaarwegbeheer middels een provinciale verordening of besluit is opgedragen aan een (andere) overheid. In dat geval is de vaarwegbeheerder verantwoorde­lijk voor het op diepte houden van de vaargeul en het waar nodig beschermen van de oever tegen afkalving door het vaarwegverkeer.

De minimale diepte van de vaargeul wordt formeel vastgesteld door de provincies. Behalve voor de vaarwegen waarvan de gemeente Amsterdam vaarwegbeheerder is, daarvoor wordt de minimale diepte door B & W van de gemeente vastgesteld.

Als de vaargeul niet voldoende diep is dan leidt dit niet alleen tot problemen met de scheep­vaart (vastlopen) maar ook tot extra opwerveling van slib en tot verslechtering van de eco­logische toestand van het water (zie ook toelichting Artikel 14 lid 4). Daarom is de vaarweg­beheerder in de Keur verplicht de vaargeul op een minimale diepte te houden die minimaal 0,3 meter dieper is dan de op de vaarweg toegestane maximale diepgang van vaartuigen, tenzij de stabiliteit van de bodem, oevers of naastgelegen waterkeringen hierdoor in gevaar komt.

Lid 8: Het op voldoende (vereiste) of de door de eigenaar gewenste diepte houden van de buiten de vaargeul en buiten het stromingsprofiel gelegen delen van vaarwegen en vaarwateren, bijvoorbeeld onder woonschepen en steigers, is een verantwoordelijkheid van de eigenaar van de ondergrond van het water.

Bij vaarwegen is dit overigens in de meeste gevallen de vaarwegbeheerder. Dit laat onverlet dat in stedelijk gebied afwijkende afspraken kunnen zijn of worden gemaakt tussen de gemeente of andere eigenaar en het hoogheemraad­schap. Ook buiten stedelijk gebied kunnen tussen de eigenaar en het hoogheemraadschap afwijkende afspraken zijn of worden gemaakt.

Onder vrijhouden van vuil, bagger en overmatige plantengroei van de ligplaats wordt verstaan de ruimte vanaf de oeverkant en onder het woonschip of de inrichting tot aan de buitenranden daarvan, inclusief de aan het schip of de inrichting vastgemaakte terassen en vlonders en dergelijke. De doorstroming van water langs en onder het woonschip of inrichting moet te allen tijde zijn gegarandeerd. Dit betekent dat er altijd minimaal 30 cm vrije (water)ruimte moet zijn tussen de onderkant van het woonschip (of de inrichting) en de waterbodem.

Dit laat onverlet dat afwijkende afspraken kunnen zijn of worden gemaakt tussen de eigenaar van de vaarweg en de gerechtigde van een woonschip of drijvende inrichting. De eigenaar van de vaarweg kan bijvoorbeeld ook zelf het onderhoud van de ligplaats op zich nemen.

Lid 9: Indien het hoogheemraadschap het voor haar taakuitoefening nodig acht dat een werk, een schip, woonschip of een drijvende inrichting of voorwerp wordt verplaatst kan het daartoe opdracht geven. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan baggeronderhoud of aan kadeherstel­werkzaamheden.

Artikel 12   Baggerspecie- en maaiselberging

Volgens artikel 5:59 van het Burgerlijk Wetboek zijn de gerechtigden van de oevers van niet bevaarbare wateren niet alleen verplicht de wateren te onderhouden maar ook om het daarbij vrijkomende materiaal te ontvangen. Daarnaast vermeldt artikel 11 van de Waterstaatswet dat eigenaren bij verordening kunnen worden verplicht baggerspecie uit een waterloop door of langs hun land te ontvangen. Voorwaarden zijn dat het onderhoud is bedoeld om de af- of aanvoer van water te garanderen én dat het onderhoud door of onder toezicht van het openbaar gezag (in dit geval het hoogheem­raad­schap) plaats vindt. De ontvangstplicht van baggerspecie en maaisel, waaronder ook afgemaaide waterplanten worden begrepen, is daarom in artikel 12 lid 1 vastgelegd en geldt daarmee voor de gerechtigden van alle oevers van wateren, inclusief vaarwegen, die door of in opdracht van het hoogheemraadschap worden onderhouden.

Het verspreiden van baggerspecie is volgens het Besluit Vrijstelling Stortverbod Buiten Inrichtingen (december 1997) aan regels gebonden. Binnen deze regelgeving is in de Keur bepaald dat baggerspecie klasse 0, 1 en 2 – indien daar ruimte voor is - op de oever moet worden gebracht. Klasse 0 en 1 specie kan vervolgens over het land worden verspreid. Klasse 2 specie mag maximaal 20 meter vanuit de waterkant worden verspreid. In een VROM-circulaire van juni 2005 is aangegeven dat de afzet van baggerspecie van klasse 1 en 2 ook elders langs de oever van dezelfde watergang mag worden afgezet. Bijvoorbeeld wanneer over een bepaalde lengte geen ruimte is om baggerspecie af te zetten vanwege bebouwing met aanpalende erven.

Verontreinigde baggerspecie van klasse 3 en 4 mag krachtens de Wet bodembescherming niet op de oever worden gezet en verspreid, maar moet gecontroleerd worden afgevoerd.

De ontvangstplichtige dient langs de waterkant voldoende ruimte vrij te houden voor de afzet van bagger en maaisel. Het alternatief is om ofwel hiervoor elders langs de waterkant ruimte vrij te houden, dan wel een schriftelijke afspraak te maken met een andere perceeleigenaar in de buurt (binnen 1 km) over de ontvangst van bagger of maaisel. Het hoogheemraadschap dient hiervan dan wel tijdig op de hoogte te zijn gesteld. Dit geldt ook wanneer de ontvangstplichtige geen bagger en maaisel wil ontvangen om andere redenen zoals de aanwezigheid van een steiger, terras of een ander werk op de kant. De eventuele meerkosten die het hoogheemraadschap moet maken om bagger of maaisel elders af te zetten of te storten zullen op de ontvangstplichtige worden verhaald.

Lid 2: Het materiaal dat bij onderhoud vrijkomt moet minimaal 0,75 meter uit de kant of landinwaarts uit de insteek worden afgezet en bij voorkeur zo snel mogelijk worden verspreid of afgevoerd. Bagger en maaisel op het oevertalud verstikken de vegetatie en maken de oever minder stabiel en “ruig” (arm aan plantensoorten) doordat zij de bodem (na afbraak) verrijken met voedingsstoffen. Dit heeft ook een negatieve invloed op de stabiliteit van het talud. De afzet van bagger en maaisel op het (schuine) oevertalud belemmert tevens de groei en leef- en trekmogelijkheden van planten en dieren op en langs de oevers en brengt vanwege alle voornoemde redenen schade toe aan de ecologische toestand van zowel de oever zelf als van de randzone van het water.

Met een maaikorf kan men het maaisel over het talud heen tillen. Het is ook mogelijk om het water te maaien zonder bagger mee te nemen. Gerechtigden deponeren het maaisel inclusief bagger nu vaak op het talud omdat ze daarmee de oever willen “herstellen”. Dit is ongewenst, tenzij het profiel van de oever dusdanig is aangetast, door vertrapping van vee of inzakken, dat herstel door aanvulling met grond noodzakelijk is. In dat geval kan ontheffing worden aangevraagd om op specifieke locaties de ingetrapte of verzakte delen van de oever weer terug op de waterkant te zetten en zo het oeverprofiel te herstellen. In geen geval mag hiervoor echter maaisel of ander plantenmateriaal worden gebruikt. 

Lid 4: Op de oever gezette baggerspecie en maaisel moet bij voorkeur zo snel mogelijk worden verwijderd of verspreid over de percelen. Het laten liggen van maaisel leidt tot verruiging van de waterkanten en is om die reden ongewenst. Maaisel kan worden gestort of worden gebruikt voor compostering of het opwerpen van broeihopen.

Lid 5: Afzet van baggermateriaal of maaisel is niet altijd mogelijk aan de waterzijde van een weg langs het water. In dat geval moet het kunnen worden afgezet aan de landzijde van de betreffende weg.

Artikel 13   Afrasteringen

Als zich op percelen langs wateren dieren (vee als paarden, koeien, schapen en varkens) bevinden kunnen deze schade toebrengen aan de oevers en de stabiliteit daarvan. Dit kan leiden tot het verminderen van de doorstroming en de water­beheersing en leidt ook tot schade aan de ecologische toestand van water en oevers. Daarom kan het hoogheemraad­schap, wanneer zij dit nodig acht, gerechtigden verplichten een afrastering aan te brengen.

Om te voorkomen dat dergelijke afrasteringen niet meer passeerbaar zijn voor toezichthouders mogen deze maximaal 0,90 meter hoog zijn. Verder dienen zij aan de landkant van de insteek van het talud te zijn geplaatst zodat geen schade aan het profiel en de vegetatie van het talud ontstaat. Het hoogheemraadschap kan om onderhouds- of andere waterstaatkundige redenen ook aanvullende eisen stellen.

Artikel 14   Ingrepen en activiteiten in wateren en vrijwaringszones

Lid 1-b: Redenen voor het verbod op demping van wateren zijn toegelicht in de Beleidsnota Inrichting, Gebruik en Onderhoud. In deze nota is tevens aange­geven onder welke voorwaarden ontheffing op dit verbod kan worden verleend en welke compenserende maatregelen dan moeten worden getroffen. Aanvragers van ontheffingen voor het verbod op dempingen dienen er rekening mee te houden dat vaak ook bij de provincie en/of de gemeente een vergunning moet worden aangevraagd.

Lid 2:. De doorstroming, de waterbeheersing of het onderhoud mag niet gehinderd of geblokkeerd raken door drijvende en (half) gezonken voorwerpen, werken in het water of het nemen van ligplaats. Ook de ecologische toestand ofwel de trekmogelijkheden en leefruimte voor planten en dieren van het water zal in veel van deze gevallen worden aangetast. In dat kader zijn ook beperkingen gesteld aan de afmetingen van steigers en drijvende voorwerpen. Door deze beperkingen wordt in ieder geval de beschaduwing van het water en de beperking van leef- en trekmogelijkheden van planten en dieren langs de oevers en in het water enigszins beperkt.

Lid 2-c: Tussen de onderkant van een woonschip en de aanleg- of onderhoudsdiepte van de ligplaats moet een ruimte overblijven van minimaal 0,6 meter. Deze speelruimte is nodig voor de aangroei van bagger en mogelijke wisselingen in waterpeil. Het ligplaats nemen mag namelijk niet leiden tot een onacceptabele vermindering van de doorstroming of, effectief gezien, zelfs demping van water wanneer het woonschip vast komt te liggen in de waterbodem.

Lid 2-c-d-e: In watergangen dient de middenstrook van het water - een zone van gelijke breedte aan beide zijden van de as van het water - altijd over een breedte van minimaal 5 meter vrij te worden gehouden van obstakels, zodat het water en de oevers altijd toegankelijk blijven voor onderhoud en de bestrijding van calamiteiten op en langs het water met behulp van vaartuigen.

Naast de '5 meter regel' gelden op vaarwegen voor motorvaartuigen ook de regels die door de vaarwegbeheerder gesteld zijn om de vaarstrook - ofwel de voor vlot en veilig scheepvaart­verkeer vrij te houden vaarwaterbreedte - vrij te houden. Voor de vaarwegen waar het hoogheem­raadschap is aangewezen als bevoegd gezag vaarwegbeheer is de breedte van de vaarstrook per vaarweg vastgelegd in een Verkeersbesluit (zie ook de toelichting bij lid 7 en de beleidsnota Vaarwater op Orde).

In de meeste wateren waar het hoogheemraadschap géén ‘vaarwegbeheerder’ is, hoeft, wanneer het niet om een groene oever gaat (zie lid 5-a) en aan de Keur-voorwaarden van lid 2 en lid 5-b is voldaan, alleen ontheffing  voor ligplaats nemen met (woon)schepen en drijvende voorwerpen en/of inrichtingen, te worden aangevraagd bij de vaarwegbeheerder.

In de meeste vaarwegen in Amsterdam ten zuiden van het Noordzeekanaal is de vaarwegbeheerder de Dienst Binnenwaterbeheer namens de gemeente. Dit met uitzondering van de Gaasp en de Weespertrekvaart waar het hoogheemraadschap vaarwegbeheerder is. In de vaarwegen die genoemd zijn in lid 5-b is ligplaats nemen en het aanbrengen van werken niet toegestaan zonder ontheffing.

Het Gemeentelijk Havenbedrijf is vaarwegbeheerder namens de gemeente in het IJ, het Noordzeekanaal en de havens van Westpoort, wateren die overigens formeel gezien buiten het beheergebied van AGV vallen. De Provincie Noord-Holland is vaarwegbeheerder van de Amstel ten zuiden van de Omval. Het Plassenschap Loosdrecht e.o. en het Recreatieschap Vinkeveense Plassen zijn namens gemeenten Wijde Meren en Breukelen, respectievelijk De Ronde Venen, bevoegd gezag vaarwegbeheer van de betreffende plassengebieden en een aantal vaarwegen daaromheen. De gemeente Hilversum is bevoegd gezag vaarwegbeheer van het Hilversums Kanaal.

Het hoogheemraadschap acht het juridisch instrumentarium van deze overheden beter geschikt om naast het gebruik als vaarweg ook de landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden en de belangen van (andere) bewoners en gebruikers te toetsen en te beschermen.

Lid 2-c:  Drijvende voorwerpen dienen in ieder geval de middenstrook van het water over een breedte van 5 meter vrij te laten. In de vaarwegen buiten Amsterdam zijn, daar waar het hoogheemraadschap vaarwegbeheerder is, middels lid 6 strengere eisen gesteld om het landschap en de ecologische- en natuurwaarden te beschermen. In de wateren waar andere overheden vaarwegbeheerder zijn hebben deze doorgaans eveneens specifieke eisen gesteld aan (drijvende) steigers en drijvende voorwerpen (zie ook toelichting 2-d).

Lid 2-d: Een uitzondering op de maximale breedte is gemaakt voor loopplanken (maximaal 2), bijvoorbeeld om woonboten te bereiken. Deze moeten wel direct verwijderd kunnen worden om onderhoud van de waterbodem of de oever mogelijk te maken. Een dergelijke loopplank mag maximaal 2 meter breed zijn en op niet meer dan 2 palen in het water rusten.

Lid 2-e: Steigers en andere werken mogen in principe nooit breder zijn dan 1,2 meter of ze moeten voldoen aan de afmetingen en constructie van de bouwtekeningen van bijlage 1. De breedte mag niet meer zijn dan 1,2 meter omdat de ruimte onder de werken bereikbaar moet zijn en blijven voor maai-, bagger en ander onderhoud. Daarnaast moet de ruimte onder de werken en de oever(beschoeiing) ook vrij blijven voor inspectie en onderhoud. Er is een uitzondering gemaakt voor werken van maximaal 1, 2 meter breed die uit de waterkant het water in reiken, voorzover deze rondom bereikbaar zijn voor onderhoud.

Steigers en andere werken mogen ook niet op meer dan 2 palen in het water rusten omdat dit anders wordt beschouwd als demping en omdat de onderkant van de werken en de oever dan moeilijker bereikbaar worden voor (bagger)onderhoud. Alle werken moeten daarnaast de middenstrook van het water over een breedte van minimaal 5 meter vrij laten.

Redenen voor voornoemde eisen zijn het zo min mogelijk beperken van de doorstroming; en daarnaast water en oevers, en de ruimte onder en achter het werk, zoveel mogelijk toegankelijk houden voor onderhoud en voor de bestrijding van calamiteiten, ook met behulp van vaartuigen

Als een werk niet aan voornoemde voorwaarden voldoet dient altijd een ontheffing bij het hoogheemraadschap te worden aangevraagd. Het aanvragen van een ontheffing kan ook noodzakelijk zijn wanneer een ander verbod uit de Keur van toepassing is, zoals het verbod op aanbrengen van werken in groene zones (art. 14: lid 5-a); op demping (art. 14 lid 1-b); en op activiteiten in een waterkering of de beschermingszone daarvan (Artikel 9). Bij een ontheffingaanvraag op grond van artikel 14 worden ook de effecten op de stabiliteit van een eventueel achterliggende waterkering getoetst.

Bij het veranderen of maken van werken kan ook andere regelgeving waarvan de uitvoering aan het hoogheemraadschap is opgedragen van toepassing zijn, zoals vaarwegverkeersregelgeving (zie toelichting lid 7), het Bouwstoffenbesluit en de Wet verontreiniging oppervlakte­wateren (Wvo). Het is daarom aan te raden altijd vroegtijdig bij het hoogheemraad­schap na te gaan of een ontheffing noodzakelijk is vanwege verboden uit de Keur of op grond van de andere hiervoor genoemde regelgeving.

Lid 2-f: Voor het aanbrengen of vervangen van beschoeiing is geen ontheffing noodzakelijk. Wel is een melding minimaal 6 weken voor de ingreep verplicht (conform artikel 24). Lid 2-f is met name bedoeld om verkeerd materiaalgebruik, demping en schade aan oevervegetatie en achtergelegen waterkeringen te voorkomen.

Lid 4-a-b: Deze verboden richten zich op het toegankelijk houden van het water voor onderhoud en daarnaast op het zoveel mogelijk beperken van schade aan de ecologische toestand, met name ook in ecologische verbindingszones, door de verbreding of aanleg van infrastructuur en bebouwing over wateren en oevers van primaire wateren. De voorwaarden waaronder ontheffing kan worden verleend zijn te vinden in de Beleidsnota Inrichting, Gebruik en Onderhoud.

Lid 4-c: Graven mag geen negatief effect hebben op de ecologische toestand van water of oevers, op groene oevers, of op de stabiliteit van waterbodem of oevers. Graven in de beschermingszone van een waterkering, die zich ook over het water uit kan strekken, is eveneens niet toegestaan op grond van Keur-artikel 9. Het graven ten behoeve van het aanbrengen van werken in het water zoals afmeervoorzieningen en steigers is zonder ontheffing toegestaan wanneer voldaan is aan de voorwaarden van lid 2-e, en wanneer er geen sprake is van een beschermingszone van een waterkering.

Lid 5-b-c: De in dit lid genoemde wateren hebben een zeer belangrijke afvoerfunctie in tijden van veel waterbezwaar (hevige en/of langdurige neerslag). Op dat moment moet er via Amsterdam en gemaal Zeeburg zoveel mogelijk water in zo kort mogelijke tijd uit de achterliggende Amstelland-boezem richting het IJmeer kunnen worden weggemalen. Het westelijk deel van de Nieuwe Vaart is het deel dat grenst aan de Wittenburgergracht tot aan het sluizencomplex. De ligging van de wateren is aangegeven op de Keurkaart.

Lid 5-d: Het is wel toegestaan om kleine recreatievaartuigen af te meren, omdat deze aanzienlijk minder weerstand opleveren voor de doorstroming. Dit voorzover voldaan is aan de overige regels uit de Keur en die van de vaarwegbeheerder, Binnenwaterbeheer Amsterdam.

Lid 6 en 7: Deze verboden zijn alleen van toepassing op vaarwegen die openbaar toegankelijk zijn voor motorvaartuigen en waar het hoogheemraadschap bevoegd gezag vaarwegbeheer is. Het geldt niet voor gegraven inkassingen, uitstulpingen en andere zijarmen van vaarwegen die niet deel uitmaken van de doorgaande vaarweg voor motorvaartuigen zelf.

Lid 6: Deze verboden zijn aanvullend op de afmeerverboden van het in 2006 aangepaste Verkeersbesluit Vaarwegen AGV – 1 en gelden voor de zones waar afmeren, ankeren en ligplaats nemen niet al verboden is op grond van het Verkeersbesluit.  Ze hebben tot doel om het aantal en het totaal-oppervlak van werken in het water te beperken om schade aan de ecologische kwaliteit, natuurwaarden, het landschap en de mogelijkheden van openbaar gebruik, zoveel mogelijk te beperken (zie ook toelichting lid 7).

Lid 6 (b) en 7 (b): De beperking van maximaal één vaartuig, plus één drijvende inrichting of voorwerp, plus één werk per oeverperceel, wordt verruimd wanneer er langs het betreffende oeverperceel meerdere woonschepen liggen. In dat geval mag langs ieder woonschip zonder ontheffing één vaartuig, plus één drijvend voorwerp of inrichting, zoals een onderhoudsvlonder of terras, afgemeerd worden. Het voorwerp of de inrichting mag niet groter zijn dan 6 bij 1,2 meter. Daarnaast mag één (met de ondergrond verbonden) werk zoals een steiger plus 2 meerpalen of in plaats daarvan 2 loopplanken worden aangelegd. Dit alles uiteraard alleen wanneer ook voldaan is aan de overige regels van de Keur en het Verkeersbesluit Vaarwegen AGV - 1. Ook de gerechtigde van het oeverperceel mag in dat geval maximaal één werk aanleggen, één vaartuig afmeren en één drijvend(e) voorwerp of inrichting afmeren, voorzover voldaan wordt aan alle regels van de Keur en het Verkeersbesluit.

Lid 7: De oevers van vaarwegen waarlangs  het aanbrengen van werken in het water op grond van lid 7-a is verboden zijn aangegeven op de bij de Keur behorende Keurkaarten Vaarwegen. Langs de meeste van deze oevers (behalve de openbare aanlegplaatsen) geldt tevens een verbod op afmeren op grond van het aangepaste Verkeersbesluit Vaarwegen AGV - 1. Langs de overige oevers van vaarwegen is het toegestaan om zonder ontheffing een bescheiden steiger c.q. afmeervoorziening aan te brengen, plus daarnaast of in plaats daarvan maximaal 2 afmeerpalen tot maximaal 2 meter uit de waterkant. Het is ook toegestaan om in plaats van een steiger een drijvende steiger of vlonder (inrichting of voorwerp) af te meren van maximaal 6 meter lang en 1,2 meter breed of twee plankieren van maximaal 2 meter breed (en 2 meter lang), bijvoorbeeld om een woonboot te bereiken (conform lid 2-d). Dit tenzij het aanbrengen van het betreffende werk verboden is op grond van een andere bepaling uit deze Keur. Voor het begrip “één werk per oeverperceel of per woonschip” wordt verwezen naar de toelichting bij lid 6-b.

De opbouw, constructie en afmetingen van vaste steigers dienen te voldoen aan de bouwtekeningen van bijlage 1. (Af)Meerpalen mogen in oeverzones waar het verbod niet geldt zonder ontheffing worden aangebracht tot maximaal 2 meter uit de waterkant. Het is nergens toegestaan om verder dan 2 meter uit de waterkant werken in het water aan te brengen. In vaarwegen die eigendom zijn van AGV kan overigens wel een heffing (precario) of huur verschuldigd zijn voor het hebben van werken (en drijvende voorwerpen, vaartuigen en woonschepen) in het water (zie Huur- en precarioverordening AGV).

De redenen waarom het aanbrengen van werken in het water langs bepaalde oevers (sub b) is verboden, kunnen nautisch, natuur(wetenschappelijk), waterhuishoudkundig (inclusief ecologisch) of landschappelijk van aard zijn, of een combinatie daarvan. Belangen die in artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet uitdrukkelijk zijn benoemd.

De bij de Keur behorende Keurkaarten Vaarwegen zijn een vereenvoudigde versie van de zogenaamde Oeverzonerings­kaarten Vaarwegen die oorspronkelijk zijn vastgesteld als beleid gekoppeld aan de beleidsnota Vaarwater op Orde. Op deze Oeverzoneringskaarten is te zien om welke reden(en) het aanbrengen van steigers (en ook afmeren) niet is toegestaan.

Op deze vaarwegen toetst het hoogheemraadschap namelijk niet alleen aan regels uit de Keur en de Wvo, maar ook aan die uit scheepvaartverkeerswetgeving, provinciale scheepvaartwegen­verordeningen en aan de eigen zogenaamde Verkeersbesluiten Vaarwegen. Op deze wateren stelt het hoogheemraad­schap meer beperkingen aan afmeren en het aanbrengen van afmeer­voor­zieningen en andere werken langs de oever. In deze gevallen dient een gecombi­neerde Keur & nautische ontheffing bij het hoogheemraad­schap te worden aangevraagd.

Voor het aanbrengen van werken voor particulier gebruik in zones waar dit is verboden wordt normaal gesproken geen ontheffing verleend. Voorwaarden voor ontheffingen zijn te vinden in de beleidsnota Vaarwater op Orde.

De maximale afmetingen van werken zijn beperkt conform artikel 14 lid 2 c, d en e.

De belangrijkste reden voor de beperking aan het aantal en de afmetingen van werken is dat het hoogheemraadschap het oppervlak hiervan zo beperkt mogelijk wil houden.

In de eerste plaats om ongehinderd en veilig scheepvaartverkeer zoveel mogelijk te kunnen blijven garanderen. Hoe meer steigers en hoe groter deze zijn des te meer mogelijke obstakels en obstructies en des te onoverzichtelijker de vaarweg wordt. Een aanvullende reden is het zoveel mogelijk beschermen van de vaak hoge natuurwetenschappelijke en (stads)landschap­pelijke waarden van de oevers van de vaarwegen waar het hoogheem­raad­schap vaarwegbeheerder is. Daarnaast is het ook belangrijk om de ecologische toestand van water en oevers, ofwel de groei van water- en oeverplanten en het leefgebied van water- en oeverdieren (geen licht in het water), de trekmogelijkheden van dieren (en via deze zaden van planten) langs oevers; en de belangen van oevereigenaren, oeverbewoners en recreanten zoveel mogelijk te beschermen.

Lid 8: Lid a t/m d zijn bedoeld om gevaarlijke situaties voor zwemmers en duikers in relatie tot de scheepvaart zoveel mogelijk te voorkomen. Deze regels zijn niet alleen van belang op de vaarwegen en vaarwateren die openbaar toegankelijk zijn voor motorvaartuigen maar ook op de plassen waar geen motorvaartuigen zijn toegestaan, zoals de Gaasperplas en de Ouderkerkerplas. Op deze plassen wordt namelijk wel gevaren met bijvoorbeeld zeilboten en zeilplanken. Dit kan eveneens gevaarlijke situaties opleveren. Lid e en f zijn bedoeld om gevaar en belemmeringen voor de scheepvaart te voorkomen en om de ecologische toestand te beschermen. Evenementen zijn activiteiten die niet behoren tot het normale of reguliere gebruik van wateren, oevers en waterkeringen. Voorbeeld van evenementen zijn wedstrijden en activiteiten met grote groepen mensen op een beperkt deel van een water, oever of waterkering (zie ook toelichting artikel 9 lid 2-f).

 4  Overige onderwerpen

Artikel 15   Ontrekken, lozen en af- en aanvoeren van water

Op grond van dit artikel is het verboden om grote hoeveelheden water te lozen op (af te voeren naar) of te onttrekken aan (aan te voeren uit) het oppervlaktewater. Met name om te voorkomen dat de werking van het aan- en afvoersysteem wordt ondermijnd.

Met afvoeren naar wordt afvoeren van water naar het betreffende water vanuit andere wateren bedoeld. Met aanvoeren uit wordt aanvoeren uit het betreffende water naar andere wateren bedoeld. Bij lozen is het geloosde water niet afkomstig uit andere wateren en bij ontrekken wordt het onttrokken water voor andere doeleinden gebruikt dan voor aanvoer naar andere wateren. In de navolgende tabel zijn de regels van art. 15 samengevat:

Het gaat om de hoeveelheid water die kan worden geloosd of onttrokken ofwel de pompcapaciteit, en niet om de werkelijk geloosde of onttrokken hoeveelheid.

De verplichting tot het melden van (kleinere) lozingen is al vastgelegd in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Daarom is geen extra melding op grond van de Keur nodig.

Dit verbod vindt zijn grond in Artikel 20 van de interprovinciale Verordening Amstel, Gooi en Vecht. Het bestuur van het hoogheemraadschap is op grond van deze verordening bevoegd om registratie en vergunningplichtige gevallen aan te wijzen voor lozing op en onttrekking van water aan oppervlaktewateren.

Bij grote lozingen is een vergunning verplicht om de werking van het watersysteem als geheel te kunnen garanderen. Daarnaast kan het gaan om de afvoer of lozing van water van andere waterbeheerders op water waar het hoogheemraadschap beheerder is. Afspraken hierover kunnen ook worden vastgelegd in Waterakkoorden. Het instrument van melding en vergunningverlening op grond van Artikel 15 is aanvullend hierop.

Het nationaal en provinciaal beleid en ook het beleid van het hoogheemraadschap is gericht op het zoveel mogelijk vasthouden en bergen van water in de gebieden waar dit vrijkomt en pas wanneer dit niet mogelijk of economisch verantwoord is, dit af te voeren. Ook in dat kader zal het hoogheemraad­schap zich zeer terughoudend opstellen bij het verlenen van vergunningen voor het lozen van grote hoeveelheden oppervlakte-, drainage- of grondwater in (nieuwe) omstandigheden waarbij deze lozingen ook voorkomen kunnen worden.

Lid 1: Voor lozen op wateren is geen melding verplicht op grond van de Keur omdat lozingen al gemeld moeten worden of vergunningplichtig zijn in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo).

Lid 3: Een meetplicht wordt opgelegd als het hoogheemraadschap van mening is dat nadere kennis over de werkelijk verplaatste hoeveelheden nodig is voor een oordeel over de invloed van de aan- of afvoer of de onttrekking op de peilregeling, de waterbeweging of de noodzaak tot het nemen van bijzondere beheersmaatregelen. Wanneer sprake is van een vergunning zal een eventuele meetplicht worden opgenomen in de vergunningvoorwaarden.

De meldings- en vergunningsplicht geldt niet voor lozingen uit reeds bestaande en bij het hoogheemraadschap bekende overstortlocaties van gemeentelijke rioolstelsels. Afhankelijk van de intensiteit en duur van de regenval kunnen op deze locaties soms grotere hoeveelheden water overstorten dan de in lid 1 en 2 genoemde hoeveelheden.

Bij aanpassing van rioolstelsels en het afkoppelen van regenwater van gemengde rioolstelsels dient door berekeningen in het Gemeentelijk (Basis)Rioleringsplan nagegaan te worden wat het effect is /kan zijn op het waterpeil in ontvangende wateren. Wanneer blijkt dat hierdoor inundatie of  wateroverlast kan ontstaan zullen rioleringsbeheerder en hoogheemraadschap samen moeten zoeken naar geschikte oplossingen om wateroverlast te voorkomen.

Artikel 16   Aanbrengen verhard oppervlak

De aanleg van verhard oppervlak leidt in beginsel tot een grotere belasting van het oppervlakte­watersysteem en/of het rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie in de bodem. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, de verdichting van bestaand stedelijk gebied, de aanleg van kassen of de aanleg van wegen is sprake van het verharden van gebieden waar voordien water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem als gevolg van de aanleg van verhard oppervlak dient daarom te worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding in ieder geval niet zwaarder belast mag worden dan voordien.

Daarom is het in de keur verboden om (zonder ontheffing) meer dan 5000 m2  verhard oppervlak aan te leggen buiten stedelijk gebied, of meer dan 1000 m2 verhard oppervlak aan te leggen in bestaand of nieuw in te richten stedelijk of glastuinbouwgebied. De begrenzing van stedelijk en glastuinbouwgebied is aangegeven op de Keurkaart, inclusief de gebieden waarvan in Streekplannen is aangegeven dat deze in de toekomst ingericht zullen of kunnen worden als stedelijk of glastuinbouwgebied.

Daar waar een initiatiefnemer of rechtspersoon meer dan de genoemde oppervlakte verhard oppervlak wil aanleggen dient deze ontheffing aan te vragen bij het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap stelt in de ontheffing eisen aan de wijze van compensatie die in de vorm van voldoende waterbergend oppervlak in het plangebied dan wel andere vormen van (tijdelijke) waterberging zal worden vereist. De regels voor compensatie van de aanleg van verhard oppervlak zijn uitgewerkt in de Beleidsnota Inrichting, Gebruik en Onderhoud.

Artikel 17   Ingrepen in boezemland

Boezemland is het langs boezemwater tussen (boezem)waterkeringen gelegen land.

Onbebouwd boezemland draagt, voorzover het lager gelegen is dan het zogenaamde 'maatgevende' (hoogst mogelijke) boezempeil, in tijden van hoog water bij aan de berging en doorstroming van water. Indien deze delen van het boezemland worden afgescheiden van het boezemwater door omkading of bedijking, het maaiveld ervan wordt verhoogd, of wanneer ze worden bebouwd, betekent dat een effectieve vermindering van het waterbergend vermogen van de boezem. Daarom is dit in lid 17 a en b verboden.

Het maatgevend boezempeil is in de beneden NAP gelegen delen van het beheersgebied ten westen van de Vecht vooralsnog vastgesteld op 0 meter NAP. Het is mogelijk dat het maatgevend boezempeil in de toekomst wordt aangepast. Om geen potentiële waterbergings- en -afvoercapaciteit (doorstroming) in het boezemland te verliezen is een speelruimte van 0,2 meter aangehouden. Dit geeft de mogelijkheid om onbebouwde delen van het boezemland die nu tussen - 0,4 en + 0,2 meter NAP gelegen zijn, in de naar verwachting 'nattere' toekomst, weer af te graven zodat deze weer, of meer, bij kunnen dragen aan het vergroten van de waterberging in, en de doorstroming van, de boezem. Het onbebouwde boezemland, voorzover lager gelegen dan 0,2 meter NAP, is aangegeven op de bij de Keur behorende Keurkaarten.

Sommige delen van stedelijke gebieden, bijvoorbeeld (grote) delen van Amsterdam, Weesp, Breukelen en Maarssen, zijn ook langs boezemwater en tussen boezemwaterkeringen gelegen en behoren daarmee in principe ook tot het ‘boezemland’. Deze gebieden zijn in vroeger tijden echter zodanig opgehoogd dat ze grotendeels ruim boven het maatgevende boezempeil gelegen zijn. Ze zijn daarmee normaal gesproken niet meer direct ‘overstroombaar’ door boezemwater.

Deze gebieden kunnen alleen overstromen wanneer een primaire waterkering het onder zeer extreme omstandigheden begeeft en vervolgens grote hoeveelheden water binnendringen vanuit de zee of het Markermeer. In dat geval zullen echter ook andere delen van Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht, vol stromen met water.

Bergingsvoorzieningen voor water en regenwater (art. 20 t/m 22)

Bij regenwaterberging kan het onder meer gaan om wadi's, daktuinen, vegetatiedaken etc.

Bij waterberging kan het gaan om laag gelegen delen van oevers, of gebieden die tijdelijk onder water kunnen lopen of worden gezet voor berging van water uit de omgeving bij dreigende calamiteiten of hoge waterstanden elders. In dat geval kent AGV formeel de functie waterberging aan het betreffende gebied of de betreffende zone toe.

Wanneer de voorzieningen zijn aangelegd en goedgekeurd als compensatie voor de aanleg van verhard oppervlak kent het hoogheemraadschap formeel de functie regenwaterberging aan de voorziening toe en zijn daarop de desbetreffende verbods- en gebodsregels uit de Keur van toepassing. Aanwijzing kan plaats vinden middels de legger of een ontheffing.

Artikel 23   Aanvragen en verlenen ontheffingen

Lid 1: Voor het verlenen van ontheffing op de in deze Keur opgenomen geboden en verboden heeft het hoogheemraadschap beleid ontwikkeld en zal daartoe waar nodig in de toekomst alsnog beleid ontwikkelen. Dit beleid is en zal worden weergegeven in separate beleidsnota’s. De betreffende nota’s en de daarin opgenomen beleidsregels c.q. ontheffingsbepalingen zijn en worden afzonderlijk van deze Keur door het bestuur van het hoogheemraadschap vastgesteld.

Lid 2: Hoewel de Keur in eerste instantie is bedoeld als instrument voor de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied kunnen geboden en verboden ook dienen voor andere belangen die behoren tot de taakomschrijving van het hoogheemraadschap (zie ook ‘Doel van de integrale keur’). Voorwaarde daarbij is wel dat geen geboden en verboden worden opgenomen die al met hetzelfde doel zijn geregeld in wetten of hogere regelgeving.

In uitzonderlijke omstandigheden kan het Dagelijks Bestuur een ontheffing verlenen op grond van andere dan waterhuishoudkundige of daaraan verwante belangen. Ofwel in gevallen waarin anders uit waterhuishoudkundig oogpunt geen ontheffing zou zijn verleend.

Lid 3 en 4: In lid 3 en 4 is de bevoegdheid vastgelegd om financiële voorschriften te verbinden aan de ontheffing. Het Dagelijks Bestuur kan de houder van de ontheffing verplichten zekerheid te stellen voor de kosten van verwijdering van de met ontheffing aangebrachte werken. Indien de houder van de ontheffing niet tot verwijdering overgaat na beëindiging van het gebruik van de betreffende werken kunnen deze gelden worden gebruikt voor verwijdering. Lid 4 geeft tevens de mogelijkheid de ontheffinghouder een compensatieverplichting op te leggen of financieel zorg te dragen dat het hoogheemraadschap op zijn kosten de compensatie kan verrichten. Bijvoorbeeld compensatie in natura of financieel bij demping van wateren.

Artikel  24 Meldingen

Meldingen dienen tijdig plaats te vinden zodat het hoogheemraadschap de gelegenheid heeft om na te gaan of de activiteit of ingreep mogelijk toch ontheffingplichtig is. Omdat het soms moeilijk is voor de meldingplichtige om na te gaan of een ontheffing noodzakelijk is. Het hoogheemraadschap kan ook volstaan met een bevestiging van ontvangst van de melding.

Artikel 25   Uitvoering schouw

Bij de schouw op wateren moeten de onderhoudsplichtigen het onderhoud hebben uitgevoerd op de voorgeschreven wijze. In de Beleidsnota Inrichting, Gebruik en Onderhoud zijn regels vastgelegd voor de wijze en het tijdstip waarop het onderhoud dient te worden uitgevoerd. Daarnaast zijn in de beleidsnota Natuurvriendelijk onderhoud van water en keringen richtlijnen gegeven volgens welke het onderhoud bij voorkeur dient te worden uitgevoerd.

Artikel 26   Schadevergoeding

Het hoogheemraadschap kent een Regeling Nadeelcompensatie. Hiermee erkent het hoogheemraadschap dat besluiten of maatregelen door of namens bestuursorganen van het hoogheemraadschap kunnen meebrengen dat personen onevenredig nadeel ondervinden.

In de Regeling nadeelcompensatie is omschreven in welke gevallen aanspraak kan worden gemaakt op schadevergoeding. Voorbeelden zijn verandering van het waterpeil door peilbesluiten, ophoging of reconstructie van een waterkering, intrekking of wijziging van een ontheffing of vergunning en de stremming van een vaarweg.

Cruciaal in dit artikel is de zinsnede ‘in redelijkheid bepaalde schadevergoeding’. Hiermee wordt schade die redelijkerwijs geheel ten laste van de belanghebbenden hoort te komen uitgesloten. Zo komt schade die eerder een gevolg is van voorzienbare maatschappelijke ontwikkelingen dan van daaruit voortkomende besluiten van het hoogheemraadschap niet in aanmerking voor vergoeding. Ook indien schade op andere wijze is verzekerd en men daarom voor schadevergoeding een beroep kan doen op de desbetreffende verzekeraar(s) komt men niet in aanmerking voor schadevergoedingen door het hoogheemraadschap.

Artikel 27   Overtredingen

Het overtreden van bepalingen uit de keur is strafbaar op basis van dit artikel. Het hoogheem­raad­schap heeft de mogelijkheid om op grond van artikel 85 van de Waterschapswet een schikking voor te stellen.

Artikel 29   Overgangsbepalingen

Lid 1: Uiteraard hoeven personen aan wie op grond van de vorige versie van de Keur van AGV (2001), de Keur van het hoogheemraadschap Amstel en Vecht, de Waterstaatsverordening West van Amsterdam of de Algemene Waterstaatsverordening Amsterdam, een ontheffing is verleend, niet bij inwerkingtreding van deze Keur opnieuw een ontheffing aan te vragen.

Lid 2: Voor werken in, boven of onder wateren of binnen de vrijwaringszones daarvan die aantoonbaar zijn aangebracht vóór 1 januari 2002 wordt geacht ontheffing te zijn verleend. Tenzij lid 4 van toepassing is. Voor werken die na 1 januari 2002 zijn aangebracht dient alsnog ontheffing te worden aangevraagd. Indien blijkt dat op grond van de huidige regelgeving en beleid geen ontheffing kan worden verleend is sprake van een illegaal werk. Het hoogheem­raadschap is gerechtigd illegale werken die haar taakuitvoering belemmeren of die tot gevaarlijke situaties kunnen leiden te laten verwijderen. Voor illegale werken die niet tot gevaarlijke situaties of waterstaatkundige problemen kunnen leiden wordt per geval bekeken of deze alsnog al dan niet tijdelijk vergund kunnen worden.

Lid 4: Als de werken naar het oordeel van het hoogheemraadschap tot een te grote belemmering leiden voor de wateraan- en afvoer, het onderhoud of de scheepvaart, dan dienen deze na schriftelijke aanzegging door het hoogheemraadschap te worden verwijderd.

Artikel 30   Werkzaamheden en werken hoogheemraadschap

De verboden uit de Keur zijn niet van toepassing op de uitvoering van onderhoud, herstel en vervanging van waterstaatkundige werken en het uitvoeren van grondonderzoek dat daartoe noodzakelijk is, door of in opdracht van het hoogheemraadschap.

AGV dient zichzelf wel ontheffing te verlenen voor het realiseren van nieuwe werken op plaatsen waar voordien dergelijke werken niet aanwezig waren of wanneer de nieuwe werken een aanzienlijk groter ruimtebeslag innemen dan het ruimtebeslag dat in de legger als profiel van een watergang, de dimensies van het werk, of het profiel van vrije ruimte  van een waterkering is vastgelegd. De rechten van belanghebbenden zijn daardoor beter gewaarborgd omdat de mogelijkheid bestaat van bezwaar en beroep.

Voor de uitvoering van grootschalige werken zal het bestuur doorgaans een "project"-besluit nemen. Een besluit waaraan een procedure van bezwaar en beroep is gekoppeld. In dat geval zijn voor de handelingen en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van het besluit en voor de werken die in dat kader worden aangebracht geen ontheffingen op grond van de Keur vereist. Dit alles laat onverlet dat de gebodsbepalingen voor de wijze waarop het onderhoud dient te worden uitgevoerd ook van toepassing zijn op werkzaamheden door of in opdracht van AGV.

Artikel 31   Algemene regeling

Afhankelijk van de lokale situatie kan het noodzakelijk zijn om aanvullende algemene (verbods)regels te stellen of juist om bepaalde verbodsbepalingen uit de Keur niet van toepassing te verklaren. Artikel 31 biedt daarom het bestuur de mogelijkheid om vanwege voortschrijdend inzicht of nieuwe ontwikkelingen, zoals de aanwijzing van waterbergingsgebieden of werken voor regenwaterberging, aanvullende verboden te stellen of  bepaalde verboden niet van toepassing te verklaren in bepaald aangewezen gebieden of het gehele beheergebied. Dergelijke Algemene Regels dienen wel een zelfde bezwaar- en beroepsprocedure te doorlopen als de Keur zelf.

 5       Keurkaarten

Voor iedere regio van het beheersgebied van AGV is een “papieren” keurkaart gemaakt. Het gaat om de regio’s  Amsterdam (A), Amstel (B) en Gooi & Vecht (C). Samen vormen zij, deels  over elkaar gelegd, de Keurkaart voor het gehele beheersgebied. Op de keurkaarten zijn onder meer de locaties van waterkeringen, primaire wateren, boezemwateren en onbebouwd (overstroombaar) boezemland aangegeven. Tevens is de begrenzing van het beheergebied van het hoogheemraadschap aangegeven. De Keurkaart is ook digitaal via internet verkrijgbaar en kan technisch gezien worden uitvergroot tot op een schaalniveau van 1 : 15.000.

Naast deze Keurkaarten is er ook een set Keurkaarten Vaarwegen die eveneens digitaal beschikbaar is. Op de Keurkaarten Vaarwegen is aangegeven langs welke oevers van vaarwegen waar AGV bevoegd gezag vaarwegbeheer is, het verboden is om werken aan te brengen in het water conform artikel 14 lid 7. Deze kaarten zijn een "vertaling" van de zogenaamde Oeverzoneringskaarten Vaarwegen die behoren bij de beleidsnota Vaarwater op Orde. Op de oeverzoneringskaarten is met een kleur aangegeven om welke redenen het verbod geldt (donkergroen = groene oever met oever-, moeras- en waterplanten, rood = nautisch bezwaar, lichtgroen = landschappelijk bezwaar).

De ligging van wateren en waterkeringen op de Keurkaarten is indicatief totdat leggerkaarten zijn vastgesteld met de exacte ligging. De exacte ligging van veel wateren en waterkeringen is vooralsnog aangegeven in keuren en leggers van de rechtsvoorgangers van het hoogheemraad­schap (gekoppeld aan deze Keur middels de overgangsbepalingen van Artikel 29).

Op de Keurkaarten zijn tevens de begrenzingen van natuur-, stedelijk en glastuinbouwgebied aangegeven (voor de werking van Artikel 12 en Artikel 16). Ook is aangegeven aan welke wateren de status primair is toegekend. Op de leggerkaarten is/zal ook de ligging van secundaire wateren (worden) aangegeven. De definities van secundaire en tertiaire wateren van artikel 1 zijn bepalend voor de status van wateren totdat deze in legger of beheerregister is vastgelegd.

De Amsterdamse stadsuitbreiding IJburg is nog niet volledig gerealiseerd. De begrenzing van het beheergebied van AGV is nu gelegd rond de eilanden van de “eerste fase”. De Keur is ook van toepassing op waterkeringen en wateren van IJburg en eilanden die nog niet zijn opgespoten of ingericht. Na afronding van de aanleg van IJburg wordt de Keurkaart hierop aangepast. De Keurtekst zal geen verandering behoeven.

Op de keurkaart van de regio Gooi & Vecht (C) is de begrenzing van hoog gelegen gronden aangegeven, dit is (regenwater)­infiltratiegebied. Binnen dit gebied is compensatie van de aanleg van verhard oppervlak met open water niet altijd zinvol. De voorwaarden voor compensatie zijn vastgelegd in de Beleidsnota Inrichting, Gebruik en Onderhoud.

Zie bijlage figuren bij Bijlage 1.pdf voor Bijlage 1 Bouwtekeningen van steigers

figuren_bij_bijlage_1.pdf (75 Kb)

figuren_keur_agv.pdf (84 Kb)


Noot
1