Regeling vervallen per 31-10-2019

Keur 2017

Geldend van 01-11-2017 t/m 30-10-2019

Intitulé

Keur 2017

1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze Keur wordt verstaan onder:

Aanvoeren (naar): het door middel van een werk of langs natuurlijke weg uit een oppervlaktewater halen of laten stromen van water naar een ander oppervlaktewater.

Afvoeren (uit): het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water naar een oppervlaktewater uit een ander oppervlaktewater.

Baggeren: verwijderen van de sliblaag op de waterbodem en op het onderwatertalud.

Bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen.

Bergingsvoorzieningen: voorzieningen, voorgeschreven in een vergunning krachtens de Keur of overeengekomen in een overeenkomst met het waterschap, die bedoeld zijn om met name regenwater tijdelijk dan wel langdurig vast te houden, óf te bergen voordat het verdampt, door planten wordt opgenomen, infiltreert in de bodem, of wordt afgevoerd naar een regenwaterriool of het oppervlaktewater.

Beschermende gronden (plassengebieden): langs wateren gelegen gronden die achterliggend land beschermen tegen afkalving door golfslag.

Beschermende gronden (laag gelegen gebieden): langs wateren gelegen gronden die achterliggende lager dan het boezempeil gelegen delen van het land beschermen tegen indringing van boezemwater.

Beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn.

Beschoeiing: een constructie die een oever of waterkant beschermt tegen afkalven, golfkrachten en andere invloeden die de stabiliteit van de oever of de waterkant in gevaar brengen.

Bodemonderzoek: grondmechanisch onderzoek en geologisch (of exploratie) onderzoek, met behulp van grondboringen, sonderingen of seismiek.

Boezemland: land gelegen tussen boezemwater en boezemwaterkeringen.

Boezemwater: wateren met een hoger waterpeil dan in de omliggende polders en droogmakerijen, daarvan gescheiden door (boezem)waterkeringen (dijken).

Buitenbeschermingszones: gronden die grenzen aan de buitenzijde van de beschermingszones ter weerszijden van waarin ter bescherming van dat werk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn.

Buitengewoon onderhoud: ook vaak "groot" onderhoud genaamd: onderhoudswerkzaamheden van constructieve aard, zoals vervanging en reconstructie en voor waterkeringen ook ophoging.

Bestuur: het dagelijks bestuur van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht.

Constructie volgens polderprincipe: bouwwerk waarbij kelders en ondergrondse ruimten waterdoorlatend zijn ontworpen en waaruit het opkomend of toestromend water met een pomp of ander werk wordt weggemalen.

Damwand: een oeverconstructie, die bestaat uit een verticaal in de grond geplaatste wand, bestaande uit losse elementen die middels sloten in elkaar vallen. Een damwand kan bestaan uit houten, metalen of kunststof materialen, met of zonder verankeringen.

Directe waterkering: een waterkering die directe bescherming biedt tegen overstroming door aangrenzend water zonder voorliggende waterkering.

Drijvende inrichting: een drijvend bouwsel, dat vanwege zijn bestemming in de regel niet wordt verplaatst (zie ook artikel 1.01 sub d Binnenvaart Politiereglement).

Drijvend voorwerp: een bouwsel dat geschikt is gemaakt om te water te worden verplaatst en dat geen vaartuig (schip) of drijvende inrichting is (zie ook artikel 1.01 sub d Binnenvaart Politiereglement).

Evenementen: activiteiten die niet behoren tot het normale of reguliere gebruik van waterstaatswerken.

Gerechtigden: eigenaren, erfpachters, opstalgerechtigden, vruchtgebruikers en gebruikers van percelen, waterkeringen, wateren, werken, schepen en drijvende inrichtingen, bergingsvoorzieningen en voorwerpen.

Gewoon onderhoud: maaien, baggeren, snoeien, verwijderen van materiaal en vuil, en herstel van beschadigingen, waaronder herstel van scheuren of gaten.

Glastuinbouwgebied: gebieden waarin overwegend glastuinbouw plaats vindt, zoals aangegeven op de keurkaart.

Grondmechanisch onderzoek: het uitvoeren van grondonderzoek door middel van sonderingen, handboringen, mechanische boringen, peilbuizen of waterspanningsmeters.

Grondroering: het bewerken van de bovenlaag van de grond met een spade, ploeg of (ander landbouw)werktuig zonder dat er grond wordt verwijderd of afgevoerd.

Grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen.

Grondwaterlichaam: een onderscheiden grondwatermassa in een of meer watervoerende lagen of in een deel ervan.

Half-verholen waterkering: een aan de polderzijde verholen waterkering.

Indirecte waterkering: een waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming nadat een voorliggende (directe) waterkering is bezweken.

Infiltreren: in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater.

Insteek: de snijlijn tussen het schuine talud van een oever met het maaiveld of het talud van een waterkering met de kruin.

Kernzone: het aan het grondoppervlak gelegen deel van een waterkering waarbinnen de strengste verboden gelden.

Keurkaart: onderdeel van de Keur waarop onder meer indicatief de ligging van de waterstaatswerken is weergegeven; de keurkaart is gekoppeld aan meer gedetailleerde leggerkaarten.

Kruin: de min of meer vlakke bovenzijde van een waterkerend dijklichaam.

Legger: openbaar register, als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet, waarin ligging, richting, vorm, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren, waterkeringen en andere waterstaatkundige werken staan aangegeven, alsmede de begrenzingen van kern- en (buiten)beschermingszones van waterkeringen, keurprofiel en profiel van vrije ruimte van waterkeringen, en de beschermingszones van wateren.

Lozen: het door middel van een werk, of op andere (indirecte) wijze, brengen van water in een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewater is gehaald.

Minimale (water)diepte: de te allen tijde minimaal vereiste diepte van een water over een breedte die afhankelijk is van het vereiste of gewenste oevertalud onder de waterlijn.

Natuurvriendelijke oevers: oevers die ten behoeve van de ecologische toestand en (natte) natuurwaarden zijn ingericht met een ondiepe 'natte' zone die oever- en waterplanten de kans bieden zich te ontwikkelen.

Oever: kant van het land grenzend aan de waterlijn.

Oevertalud: hellend oppervlak gelegen tussen de waterbodem en de waterlijn.

Onderhoud (algemeen): het in stand houden van wateren en waterkeringen in overeenstemming met de oorspronkelijke of in de legger bepaalde richting, vorm, afmeting en constructie. Zie ook buitengewoon en gewoon onderhoud.

Onderhoudsplichtigen: natuurlijke- of rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van waterkeringen, wateren, oevers, werken, ligplaatsen, of bergingsvoorzieningen voor water of regenwater.

Onderwaterprofiel: het profiel van een watergang.

Onttrekken: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewater wordt gebracht.

Onttrekken van grondwater: onttrekken van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting.

Onttrekkingsinrichting: een inrichting of werk, bestemd tot het onttrekken van grondwater. Onttrekkingsinrichtingen voor het onttrekken van grondwater die een samenhangend geheel vormen, worden als één onttrekkingsinrichting aangemerkt.

Oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, evenals de bijbehorende waterbodem, oevers, flora en fauna. In de bepalingen van deze Keur worden oppervlaktewaterlichamen tevens aangeduid als "wateren".

Overstroombaar boezemland: boezemland met een belangrijke functie in de waterberging en -afvoer in natte tijden. Het gaat om boezemland dat lager gelegen is dan + 0,2 meter NAP en dat niet bebouwd is.

Primaire wateren: wateren waaraan het waterschap een belangrijke functie toekent in de aan- en afvoer van water en waterberging.

Primaire waterkeringen: waterkeringen die beveiliging bieden tegen overstroming, in het bijzonder door buitenwater, in de zin van de Waterwet.

Rode zone: de oeverzone als bedoeld in het Verkeersbesluit Vaarwegen AGV-1.

Schip: elk vaartuig, met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing, dat feitelijk wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water;

Schouw: periodiek toezicht op de naleving van de onderhoudsverplichtingen in deze Keur met betrekking tot waterstaatswerken.

Secundaire wateren: wateren die niet primair zijn.

Secundaire waterkeringen: waterkeringen van regionaal belang (waaronder de regionale waterkeringen, die zijn opgenomen in de Waterverordening Waterschap Amstel, Gooi en Vecht).

Stedelijk gebied: dicht bebouwd gebied, zoals aangegeven op de keurkaart.

Streefpeil: het oppervlaktewaterpeil dat door het waterschap zoveel mogelijk wordt gehandhaafd.

Stromingsprofiel: het deel van het profiel van wateren dat vrij moet blijven van obstructies om voldoende water aan- en af te kunnen voeren.

Talud (waterkerende dijklichamen): hellend oppervlak gelegen tussen de kruin en de teen van het dijklichaam.

Teen: de lijn die overeenkomt met de snijlijn van het waterkeringtalud met het horizontaal gelegen maaiveld dan wel met de bodem van het aangrenzende water. In gevallen waarin een (steun)berm deel uitmaakt van de waterkering wordt onder teen verstaan: de teen van de (steun)berm.

Tertiaire waterkeringen: waterkeringen van lokaal belang die niet gerekend worden tot de primaire of secundaire waterkeringen.

Verholen waterkeringen: een waterkering die niet duidelijk herkenbaar is als dijklichaam maar onderdeel is van een hoger gelegen gebied of zone.

Verlanding: ophoping van (dood) plantenmateriaal, bagger, slib, zand of andere materialen tot boven de waterlijn van het betreffende water.

Vuil: drijf- en zwerfvuil, drijvende of (half) afgezonken voorwerpen en dode dieren en vissen.

Watergang: lijnvormige wateren: rivieren, kanalen, vaarten, grachten, tochten, sloten en singels.

Waterlijn: de overgang van het natte naar het droge talud bij het streefpeil of winterpeil dat in het peilbesluit is opgenomen of praktisch wordt toegepast.

Waterkerend dijklichaam: een waterkering in de vorm van een dijk met een kruin, een binnen- en buitentalud en een binnen- en buitenteen.

Waterkering: een grondlichaam of een deel van een grondlichaam dat beveiliging biedt tegen overstroming, met inbegrip van de daarin aanwezige ondersteunende kunstwerken.

Waterkering vervangend werk: een werk met een ondersteund grondlichaam, dat gelijke beveiliging biedt tegen overstroming als een waterkering.

Waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk.

Watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken.

Werken: alle door menselijk toedoen ontstane of gemaakte objecten, constructies, of inrichtingen, die met de ondergrond verbonden zijn. Werken zijn bijvoorbeeld palen, hekken, bouwwerken en restanten daarvan.

Woonschip: een drijvende inrichting of schip bestemd en/of in gebruik om op te wonen.

Artikel 1.2 Reikwijdte Keur

1. De verboden en geboden van deze Keur met betrekking tot waterstaatswerken strekken zich uit over de waterstaatswerken en de eventueel aanwezige aan weerszijden van het waterstaatwerk grenzende beschermingszones en buitenbeschermingszones.

2. De beschermingszone ter weerszijden van oppervlaktewaterlichamen met een steile oever boven water omvat de oever, evenals landinwaarts gerekend vanuit de insteek:

  • a.

    een zone van 5 meter langs primaire wateren;

  • b.

    een zone van 0,4 meter langs secundaire wateren.

3. De beschermingszone ter weerszijden van oppervlaktewaterlichamen met een flauw oevertalud boven water wordt landinwaarts gerekend vanuit de waterlijn en heeft een breedte van:

  • a.

    5 meter bij primaire wateren;

  • b.

    1 meter bij secundaire wateren.

Artikel 1.3 Beheerhandelingen

De verboden in deze Keur zijn niet van toepassing op handelingen die het waterschap uitvoert of doet uitvoeren in het kader van de uitoefening van zijn beheer van waterstaatswerken.

Artikel 1.4 Verplichtingen

1. De verplichtingen ingevolge deze keur rusten op de gerechtigde van het perceel, het werk of de ligplaats.

2. Onder gerechtigde wordt verstaan de eigenaar van het perceel en het werk , alsmede de gebruiker, krachtens een beperkt zakelijk recht of een persoonlijk recht, van het perceel, het werk of de ligplaats.

3. Wanneer sprake is van meer dan een gerechtigde van een perceel, een werk of de ligplaats, is ieder van hen, voor zich en onverkort, gehouden tot naleving van de bij of krachtens deze verordening gestelde regels.

Artikel 1.5 Algemene zorgplicht

1. Een ieder draagt voldoende zorg voor het watersysteem.

2. Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het watersysteem, is verplicht:

  • a.

    alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

  • b.

    voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

  • c.

    als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.

3. Degene die een activiteit verricht, als gevolg waarvan negatieve gevolgen voor het watersysteem optreden, doet daarvan zo spoedig mogelijk melding aan het bestuur onder opgave van de maatregelen die hij voornemens is te treffen en die hij heeft getroffen. Artikel 4.1, lid 2 is van overeenkomstige toepassing.  

2 (gereserveerd voor regulering lozingen)

3 Hoofdstuk 3 Beheer van waterstaatswerken

3.1 Paragraaf 3.1. Onderhoud waterstaatswerken

Afdeling 3.1.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1 Legger en Keur

1. Onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn degenen die in de legger daartoe zijn aangewezen, tenzij anders is bepaald in een ontheffing of een overeenkomst met het waterschap.

2. Voor zover niet in de legger of op andere wijze een onderhoudsplichtige is aangewezen, geldt het bepaalde in de artikelen 3.2, 3.3, 3.4, 3.7, en 3.9.

3. De onderhoudsverplichtingen worden uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze afdeling, tenzij anders is bepaald in een watervergunning of een overeenkomst met het waterschap.

Afdeling 3.1.2 Waterkerende dijklichamen, half-verholen waterkeringen en beschermende gronden

Artikel 3.2 Onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen waterkerende dijklichamen, half-verholen waterkeringen en beschermende gronden

1. Het buitengewoon onderhoud berust bij het waterschap, met uitzondering van beschermende gronden.

2. Het gewoon onderhoud berust bij de gerechtigde.

3. De onderhoudsplichtigen voor gewoon onderhoud dragen zorg voor een goede toestand van de waterkerende dijklichamen, half-verholen waterkeringen en beschermende gronden, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

  • a.

    het voorkomen van schade door dieren, met uitzondering van muskusratten;

  • b.

    het vrijhouden van vuil, voorwerpen en materialen;

  • c.

    het herstellen van beschadigingen die zijn veroorzaakt door menselijk gebruik, vee, wild en dergelijke;

  • d.

    het vrijhouden van de grasmat van vegetatie die schadelijk is voor de erosiebestendigheid;

  • e.

    het door maaien of laten begrazen kort houden van de grasmat: gebieden die niet worden beweid dienen daartoe minimaal twee keer per jaar, maar niet vóór 15 juni en niet na 15 oktober, te worden gemaaid en het maaisel dient binnen 8 dagen te worden verwijderd;

  • f.

    het in stand houden van begroeiing, inclusief oeverbegroeiing langs de waterkerende dijklichamen, half-verholen waterkeringen of beschermende gronden die tot verdediging daarvan dient;

  • g.

    het zodanig onderhouden van dijklichamen dat inspectie ten aanzien van de staat waarin het dijklichaam zich bevindt mogelijk is en blijft;

  • h.

    het melden aan het waterschap van (dreiging van) aanzienlijke beschadigingen;

  • i.

    het in stand houden van de aanwezige oeverbescherming.

Artikel 3.3 Ondersteunende werken, andere werken en beplanting

1. De gerechtigden van werken die een waterkerende functie hebben, en de gerechtigden van middelen die bestemd zijn voor de afsluiting van onderbrekingen in waterkeringen, dienen deze in goede staat en waterkerend te houden en op eerste aanzegging van het bestuur te kunnen tonen, openen of sluiten.

2. De gerechtigden van werken en beplantingen die zich bevinden binnen de kernzone of beschermingszone van waterkeringen zijn verplicht deze op eerste aanschrijving van het bestuur en op eigen kosten te verwijderen of te verplaatsen indien dit noodzakelijk is voor gewoon of buitengewoon onderhoud van waterkeringen.

3. De gerechtigden van binnen een hoogwatervoorziening gelegen percelen dragen zorg voor het schoon en in stand houden van de inlaat die de waterstand in de hoogwatervoorziening op peil houdt.

Afdeling 3.1.3 Oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.4 Onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen oppervlaktewaterlichamen

1. De gerechtigden van percelen zijn verantwoordelijk voor het gewoon onderhoud van de aan hun perceel grenzende watergangen voor zover hun recht strekt, met uitzondering van het stromingsprofiel van primaire wateren, van werken en van ligplaatsen van woonschepen.

2. Voor overige wateren (bijvoorbeeld plassen) zijn gerechtigden verantwoordelijk voor het gewoon onderhoud voor zover hun rechten strekken.

3. De gerechtigde van een werk is verantwoordelijk voor de instandhouding van het werk, en voor het gewoon onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam voor het deel waarover het werk zich uitstrekt.

4. Het waterschap is verantwoordelijk voor het onderhoud van het stromingsprofiel van primaire wateren, met dien verstande dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het vrijhouden van vuil van primaire wateren in stedelijk gebied.

5. De gerechtigden van natuurvriendelijke oevers, of delen daarvan, zijn verantwoordelijk voor het in goede staat en op voldoende diepte houden van de oever, evenals voor het vrijhouden van de oever van vuil en overmatige plantengroei.

6. De gerechtigden van ligplaatsen voor woonschepen en drijvende inrichtingen zijn verantwoordelijk voor het gewoon onderhoud van de ligplaats, ook wanneer de ligplaats is gelegen in het stromingsprofiel als bedoeld in lid 4.

Artikel 3.5 Onderhoudsverplichtingen oppervlaktewaterlichamen

1. De onderhoudsplichtigen voor gewoon onderhoud als bedoeld in artikel 3.4 lid 1 en 2, dragen in ieder geval zorg voor een goede toestand van het in de onderhoudsplicht vastgelegde deel van het oppervlaktewaterlichaam, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

  • a.

    het in de onderhoudsplicht vastgelegde deel van wateren of oevers vrijhouden van overmatige plantengroei en van ongeremd groeiende planten;

  • b.

    het onderwaterprofiel te allen tijden op de volgende afmetingen houden:

    • i.

      een onderwatertalud met een hellinghoek van 1:1,5 of flauwer, tenzij op de legger, in een watervergunning of in een overeenkomst met het waterschap een andere hellingshoek is bepaald;

    • ii.

      watergangen met een breedte op de waterlijn van minder dan 2,5 meter: een diepte op de waterbodem van tenminste van 0,40 meter, voor zover dit met de voorgeschreven hellinghoek van het onderwatertalud mogelijk is;

    • iii.

      watergangen met een breedte op de waterlijn van 2,5 meter of meer, maar minder dan 4 meter: een diepte op de waterbodem van tenminste 0,50 meter;

    • iv.

      watergangen met een breedte op de waterlijn van 4 meter of meer: een diepte op de waterbodem van tenminste 0,80 meter.

  • c.

    verwijderen van verlanding;

  • d.

    verwijderen van vuil;

  • e.

    bij het verwijderen van verlanding wordt tenminste het onderwaterprofiel, als bedoeld onder b in acht genomen;

  • f.

    het in stand houden van constructie, vorm en richting van de oever inclusief het onderhoud van beschoeiing;

  • g.

    het zodanig onderhouden en beschermen van de oever dat deze niet afkalft;

  • h.

    de oever waar nodig beschermen tegen vertrapping door dieren;

  • i.

    het vrijhouden van de beschermingszone van voorwerpen, materialen en werken die het onderhoud van water, oever en oeverbeschoeiing kunnen belemmeren of die de stabiliteit en ecologische toestand van de oeverzone kunnen aantasten.

2. De onderhoudsverplichtingen als bedoeld in lid 1 sub b van dit artikel gelden alleen voor zover de vaste waterbodem de genoemde diepte of een grotere diepte heeft.

3. De onderhoudsplichtigen dienen het onderhoud zodanig uit te voeren dat de ecologische toestand van het water en de oevers zo min mogelijk wordt geschaad.

Artikel 3.6 Onderhoudsverplichtingen voor ligplaatsen van woonschepen en drijvende inrichtingen

1. De onderhoudsplichtigen voor gewoon onderhoud als bedoeld in artikel 3.4, zesde lid, dragen zorg voor een goede toestand van het in de onderhoudsplicht vastgelegde deel van oppervlaktewaterlichaam, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

  • a.

    het vrijhouden van het tussen het woonschip of drijvende inrichting en de oever liggende water van overmatige plantengroei en van ongeremd groeiende planten;

  • b.

    het te allen tijden op diepte houden van de ligplaats tot tenminste 0,30 meter onder het woonschip of drijvende inrichting bij het streefpeil;

  • c.

    het verwijderen van vuil uit het water tussen het woonschip of drijvende inrichting en de oever.

2. De onderhoudsplichtigen dienen het onderhoud zodanig uit te voeren dat de ecologische toestand van het water en de oevers zo min mogelijk wordt geschaad.

3. Bij het verwijderen van verlanding wordt tenminste het onderwaterprofiel, als bedoeld in artikel 3.5, lid 1,sub b, in acht genomen.

Artikel 3.7 Overige geboden

1. De gerechtigden van werken, schepen, woonschepen, drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen zijn verplicht deze op eerste aanschrijving van het bestuur te verplaatsen of te verwijderen, indien het bestuur dit nodig acht in het belang van de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden en voor de duur hiervan.

2. De gerechtigden van percelen langs primaire wateren dienen de eindbuizen van draineer- en/of rioolleidingen die in het water uitmonden ten behoeve van het onderhoud weg te nemen of duidelijk zichtbaar te maken.

3. De gerechtigden van beschermingszones langs oppervlaktewaterlichamen houden deze vrij van voorwerpen, materialen en werken die het onderhoud van water, oever en oeverbeschoeiing kunnen belemmeren of die de stabiliteit en ecologische toestand van de oeverzone kunnen aantasten.

4. Het bestuur kan gerechtigden van percelen op of nabij waterstaatswerken, die worden gebruikt voor het houden van dieren, verplichten afrasteringen aan te brengen en te hebben.

5. Het bestuur kan in geval van een verplichting als bedoeld in lid 1 voorwaarden stellen omtrent afrasteringconstructies en wijze van plaatsing.

6. Door het waterschap geplaatste afrasteringen mogen alleen met schriftelijke toestemming van het bestuur worden verwijderd.

Artikel 3.8 Baggerspecie- en maaiselberging

1. De onderhoudsplichtigen zijn verplicht baggerspecie en maaisel op de oever te zetten of direct af te voeren of te verspreiden. Baggerspecie en maaisel wordt op de insteek gezet, zodat zowel de baggerspecie als het maaisel niet terugzakt in het water.

2. Maaisel dat bij onderhoudswerkzaamheden in secundaire wateren vrijkomt wordt binnen twee dagen na het maaien uit het water verwijderd.

3. De gerechtigden zijn verplicht de baggerspecie en het maaisel na schriftelijke aanzegging door het bestuur te verwijderen of over de percelen te verspreiden.

Afdeling 3.1.4 Bergingsgebieden en bergingsvoorzieningen

Artikel 3.9 Onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen bergingsgebieden en bergingsvoorzieningen

Gerechtigden van percelen die deel uitmaken van een bergingsgebied en gerechtigden van bergingsvoorzieningen zijn verantwoordelijk voor:

  • a.

    het zodanig onderhouden van het bergingsgebied, dan wel de bergingsvoorziening, dat de bergingscapaciteit en, voor zover van toepassing, de infiltrerende werking niet vermindert;

  • b.

    het vrijhouden van het bergingsgebied, dan wel de bergingsvoorziening, van afval, voorwerpen en materialen die de bergende of infiltrerende werking van het bergingsgebied kunnen verminderen;

  • c.

    het herstellen van beschadigingen;

  • d.

    het in stand houden van richting, vorm, afmeting en constructie van het bergingsgebied dan wel de bergingsvoorziening.

3.2 Paragraaf 3.2 Overige bepalingen

Artikel 3.10 Nadere regels

1. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de onderhoudsverplichtingen in dit hoofdstuk. De nadere regels kunnen een vrijstelling inhouden, in dat geval is artikel 4.22 van overeenkomstige toepassing.

2. Het bestuur kan bij besluit het onderhoud als bedoeld in dit hoofdstuk in het belang van het beschermen en bevorderen van een goede ecologische toestand van een oppervlaktewaterlichaam geheel of gedeeltelijk verbieden, dan wel bij besluit aangeven dat onderhoud op andere wijze dient te worden uitgevoerd. Het besluit bevat in ieder geval een kaart met daarop de oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden waarop het besluit van toepassing is en de periode waarover het besluit van kracht is. Het besluit wordt voorbereid met toepassing van de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.11 Ontheffing

Het bestuur kan ontheffing verlenen van de in paragraaf 3.1 genoemde geboden en verplichtingen. Dit is een watervergunning.

4 Hoofdstuk 4 Activiteiten in het watersysteem

4.1 Paragraaf 4.1 Algemeen

Artikel 4.1 Gevaarlijke activiteiten

1. Onder een gevaarlijke activiteit wordt verstaan: een activiteit waardoor de goede staat van het waterstaatswerk onmiddellijk en ernstig in het ongerede is of dreigt te geraken.

2. Een ieder die een gevaarlijke activiteit verricht is verplicht op eerste aanwijzing van het bestuur de maatregelen te treffen die het bestuur noodzakelijk oordeelt:

  • a.

    om het gevaar te voorkomen,

  • b.

    om de nadelige gevolgen van het gevaar te beperken of ongedaan te maken.

4.2 Paragraaf 4.2 Waterkeringen

Artikel 4.2 Oogmerken

De toepassing van de regels in deze paragraaf met betrekking tot het gebruik van waterkeringen, anders dan in overeenstemming met de functie, is in ieder geval gericht op:

  • 1.

    het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

  • 2.

    het waarborgen van de mogelijkheid van doelmatige inspectie van de staat en werking van de waterkering;

  • 3.

    het in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen maatschappelijk aanvaardbare lasten,

    waarbij tevens wordt getoetst aan de doelstellingen als bedoeld in artikel 2.1 van de Waterwet.

Artikel 4.3 Specifieke zorgplicht waterkeringen

1. Een ieder die een activiteit verricht die nadelige gevolgen kan hebben voor de goede staat en werking van de waterkering, is verplicht:

  • a.

    alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

  • b.

    voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

  • c.

    als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.

2. Voor een activiteit als bedoeld in lid 1 houdt deze verplichting in ieder geval in, dat alle passende maatregelen worden genomen:

  • a.

    om beschadiging van de ter bescherming van de waterkering aanwezige grasmat, beplanting of andersoortige dijkbekleding en oeverbescherming te voorkomen of te beperken;

  • b.

    om erosie van de waterkering te voorkomen of te beperken;

  • c.

    om verstoring van de standvastheid van het grondlichaam van de waterkering te voorkomen of te beperken;

  • d.

    om de toegankelijkheid van de waterkering en een onbelemmerd zicht op de dijkbekleding mogelijk te maken;

  • e.

    om de mogelijkheid van uitvoering van buitengewoon onderhoud tegen maatschappelijk aanvaardbare lasten te waarborgen;

  • f.

    om te waarborgen dat geen verlaging van de grondwaterstand optreedt in het beperkingengebied van waterkerende dijklichamen en half-verholen waterkeringen;

  • g.

    om te waarborgen dat de waterkerende hoogte van de waterkering in stand blijft.

3. Het bestuur kan nadere regels stellen ter uitwerking van het bepaalde in lid 1 en 2, met in achtneming van de oogmerken in artikel 4.2. De nadere regels bevatten passende maatregelen voor daarbij aangewezen activiteiten en bevatten de activiteiten die achterwege blijven. De nadere regels kunnen mede de verplichting bevatten om een activiteit te melden, gegevens te verstrekken en metingen te verrichten.

4. Degene die een activiteit verricht waarvoor een passende maatregel is vastgesteld, is verplicht de passende maatregel toe te passen. Een andere maatregel dan een passende maatregel kan worden toegepast, indien het bestuur heeft beslist dat die maatregel een gelijkwaardig niveau van bescherming biedt als de passende maatregel.

5. Het bestuur kan bij beschikking maatwerkvoorschriften stellen in aanvulling of afwijking van de nadere regels, met inachtneming van lid 1 en 2 en artikel 4.2.

6. Degene tot wie een nadere regel of een maatwerkvoorschrift is gericht, is verplicht tot naleving van de nadere regel of het maatwerkvoorschrift.

7. Op de voorbereiding van de nadere regels is de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 4.4 Vormen van waterkeringen

1.

  • a.

    Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onderscheid gemaakt tussen waterkerende dijklichamen, verholen waterkeringen en half-verholen waterkeringen.

  • b.

    De regels in deze paragraaf voor waterkerende dijklichamen zijn van overeenkomstige toepassing op waterkering vervangende werken, met uitzondering van artikel 4.5, lid 4.

2. Het bestuur wijst bij besluit de ligging aan op kaart, van:

  • a.

    verholen waterkeringen;

  • b.

    half-verholen waterkeringen;

  • c.

    beschermende gronden;

  • d.

    waterkering vervangende werken.

3. Op de voorbereiding van het besluit is de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

4. Het bestuur draagt zorg voor aantekening in de legger van de in het tweede lid bedoelde aanwijzing, zo spoedig mogelijk na vaststelling van het besluit.

Artikel 4.5 Beperkingengebieden

1. De werking van de bepalingen in deze paragraaf strekken zich uit over het beperkingengebied van de waterkering, tenzij anders is bepaald. Het beperkingengebied wordt onderscheiden in: kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van de waterkering.

2. Voor zover de ligging en afmetingen van kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones van waterkeringen niet zijn vastgelegd in de legger, gelden de bepalingen in lid 3, 4, en 5.

3. De kernzone van waterkerende dijklichamen wordt begrensd door de binnen- en buitenteen.

4. De kernzone heeft een breedte van:

  • a.

    5 meter bij verholen en half-verholen gelegen primaire waterkeringen;

  • b.

    3 meter bij verholen en half-verholen gelegen secundaire en tertiaire waterkeringen.

5. Beschermende gronden hebben een breedte van, landinwaarts, gerekend vanuit de waterlijn:

a. 3 meter als deze bescherming bieden tegen indringing van boezemwater;

b. tot 10 meter als deze bescherming bieden tegen afkalving door golfslag.

6. De beschermings- en buitenbeschermingszone hebben de in de tabel gestelde breedte of worden berekend op basis van de kerende hoogte (H) en de wijze zoals aangegeven in de tabel. Onder kerende hoogte (H) wordt verstaan: voor een directe waterkering: het verschil in waterpeil aan beide zijden van de waterkering; en voor een indirecte kering geldt een door het waterschap bepaalde kerende hoogte.

afbeelding binnen de regeling

Artikel 4.6 Activiteiten in waterkerende dijklichamen

Het is verboden om zonder vergunning van het bestuur,

1. in de kernzone en beschermingszone:

  • a.

    te graven, grond te verwijderen of de bodem op te hogen;

  • b.

    kabels, buizen, draden of leidingen aan te leggen, te hebben, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te verwijderen;

  • c.

    bodemenergiesystemen aan te brengen, te hebben of te verwijderen;

  • d.

    bodemonderzoek te verrichten;

  • e.

    zich op te houden op door het bestuur aangegeven plaatsen, met uitzondering van gerechtigden;

  • f.

    bouwwerken of andere werken aan te brengen te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

  • g.

    ligplaats te nemen, te meren of te ankeren, met een (woon)schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting;

  • h.

    explosiegevaarlijke stoffen of explosiegevaarlijke installaties te plaatsen, te hebben of te vervangen.

2. in de buitenbeschermingszone:

  • a.

    te graven of grond te verwijderen;

  • b.

    bodemenergiesystemen aan te brengen, te hebben of te verwijderen;

  • c.

    drukleidingen met een druk van meer dan 500 kPa te leggen, te hebben, te wijzigen en te vernieuwen;

  • d.

    explosiegevaarlijke stoffen of explosiegevaarlijke installaties te plaatsen, te hebben of te vervangen.

3. geologisch bodemonderzoek met behulp van explosieven te verrichten, binnen een afstand van:

  • a.

    500 meter vanuit de teen direct waterkerende dijklichamen;

  • b.

    300 meter vanuit de teen van indirect waterkerende dijklichamen

Artikel 4.7 Activiteiten in half-verholen waterkeringen

Het is verboden om zonder vergunning van het bestuur,

1. in de kernzone:

  • a.

    te graven, grond te verwijderen of de bodem op te hogen;

  • b.

    kabels, buizen, draden of leidingen aan te leggen, te hebben, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te verwijderen;

  • c.

    bodemenergiesystemen aan te brengen, te hebben of te verwijderen;

  • d.

    bodemonderzoek te verrichten

  • e.

    bouwwerken of andere werken aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

  • f.

    ligplaats nemen, te meren of te ankeren, met een (woon)schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting.

2. in de beschermingszone:

  • a.

    te graven of grond te verwijderen;

  • b.

    bodemenergiesystemen aan te brengen, te hebben of te verwijderen;

  • c.

    buizen of drukleidingen aan te leggen, te hebben, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te verwijderen;

  • d.

    bouwwerken of andere werken aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

  • e.

    ligplaats te nemen, te meren of te ankeren, met een (woon)schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting.

Artikel 4.8 Activiteiten in verholen waterkeringen

Het is verboden om zonder vergunning van het bestuur,

1. in de kernzone:

  • a.

    te graven of grond te verwijderen;

  • b.

    kabels, buizen, draden of leidingen aan te leggen, te hebben, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te verwijderen;

  • c.

    bodemenergiesystemen aan te brengen, te hebben of te verwijderen;

  • d.

    bouwwerken of andere werken aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen.

2. in de beschermingszone:

  • a.

    te graven of grond te verwijderen;

  • b.

    drukleidingen aan te leggen, te hebben, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te verwijderen;

  • c.

    bodemenergiesystemen aan te brengen, te hebben of te verwijderen;

  • d.

    bouwwerken of andere werken aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen.

Artikel 4.9 Activiteiten in beschermende gronden

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in beschermende gronden:

  • a.

    te graven of grond te verwijderen;

  • b.

    kabels, buizen, draden of leidingen aan te leggen, te hebben, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te verwijderen;

  • c.

    bouwwerken of andere werken aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

  • d.

    bodemonderzoek te verrichten, met uitzondering van seismisch onderzoek.

4.3 Paragraaf 4.3 Oppervlaktewateren

Artikel 4.10 Verboden handelingen (A) in en nabij oppervlaktewaterlichamen

1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in, boven of onder oppervlaktewaterlichamen en de beschermingszones daarvan :

  • a.

    kabels, buizen, draden of leidingen aan te leggen, te hebben, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te verwijderen;

  • b.

    boringen en sonderingen uit te voeren;

  • c.

    seismisch onderzoek te verrichten;

  • d.

    zich op te houden op door het bestuur aangegeven plaatsen, met uitzondering van gerechtigden;

  • e.

    delfstoffen te winnen;

  • f.

    tanks, olievaten, drukvaten of vergelijkbare werken te plaatsen, te hebben of te vervangen;

  • g.

    explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijk inrichtingen te hebben;

  • h.

    voorwerpen, materialen, afval, vuil of stoffen te deponeren of op te slaan op plaatsen die niet uitdrukkelijk daarvoor door het bestuur zijn aangewezen;

  • i.

    steigers en afmeerpalen aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

  • j.

    oeverbeschoeiing aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

  • k.

    bouwwerken en/of andere werken op te richten, te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

  • l.

    opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien;

  • m.

    ligplaats te nemen, te meren of te ankeren, met een (woon)schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting.

Artikel 4.11 Verboden handelingen (B) in en nabij oppervlaktewaterlichamen

1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur oppervlaktewaterlichamen:

  • a.

    direct of indirect met elkaar of met andere oppervlaktewaterlichamen in verbinding te brengen;

  • b.

    geheel of gedeeltelijk te dempen en gedempt te houden;

  • c.

    van richting, vorm, afmeting of constructie te veranderen.

2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in oppervlaktewaterlichamen:

  • a.

    schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen onbeheerd te laten drijven of in gedeeltelijk of geheel gezonken toestand te laten liggen;

  • b.

    het door het waterschap gehanteerde streefpeil te wijzigen en gewijzigd te houden;

  • c.

    planten en/of dieren die niet inheems zijn daar in te brengen.

3. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

  • a.

    schade toe te brengen aan oevers, rietkragen, beplanting of beschermingsmaterialen;

  • b.

    vorm en inrichting van de oevers te wijzigen;

  • c.

    verharding aan te brengen in de beschermingszones van wateren.

4. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in, boven of onder primaire wateren en de beschermingszone daarvan:

  • a.

    te graven of te baggeren buiten het oorspronkelijke, of het in de legger, keurvergunning of overeenkomst vastgestelde, (ligplaats)profiel;

  • b.

    vaste vistuigen in het stromingsprofiel te plaatsen;

  • c.

    houtgewas of takken van bomen boven het water te laten hangen, indien dit de toegankelijkheid voor onderhoud belemmert.

Artikel 4.12 Verboden handelingen in en nabij kunstwerken

1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur binnen een afstand van 200 meter van een windbemalingsinstallatie gebouwen, voorwerpen of beplantingen met een maximale (groei)hoogte van meer dan 4 meter te plaatsen of te hebben.

2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur voor een noodkering, een inlaat of uitlaat en/of binnen een afstand van 20 meter van de in- en uitstroomopening van een bemalinginrichting:

  • a.

    een vaartuig aan te leggen;

  • b.

    een vast vistuig te hebben;

  • c.

    zaken te deponeren die de werking van de noodkering, de in- of uitlaat of de bemalinginrichting negatief kunnen beïnvloeden.

Artikel 4.13 Verboden handelingen in bergingsgebieden, bergingsvoorzieningen en boezemland

1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

  • a.

    boezemland, voor zover onbebouwd en lager gelegen dan 0,2 meter boven NAP, te onttrekken aan het waterbergend oppervlak door omkading of bedijking;

  • b.

    op boezemland, voor zover onbebouwd en lager gelegen dan 0,2 meter boven NAP, te bouwen of de hoogte van het maaiveld te verhogen.

2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

  • a.

    in, onder, boven of rond voorzieningen waaraan het waterschap de functie waterberging of regenwaterberging heeft toegekend, activiteiten te ondernemen of ingrepen te plegen die de bergende en, voor zover van toepassing, infiltrerende functie van de voorziening kunnen verminderen;

  • b.

    in, onder, boven of rond gebieden waaraan het waterschap de functie waterberging of regenwaterberging heeft toegekend, activiteiten te ondernemen of ingrepen te plegen die de bergende en, voor zover van toepassing, infiltrerende functie van het gebied kunnen verminderen.

4.4 Paragraaf 4.4 Waterkwantiteit Oppervlakte- en grondwater

Artikel 4.14 Verboden handelingen in oppervlaktewaterlichamen

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water aan te voeren naar, te lozen op, af te voeren uit en te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 4.15 Verboden handelingen in grondwater

1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken of water te infiltreren in een grondwaterlichaam.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op het onttrekken van grondwater ten behoeve van het drooghouden van kelders en kruipruimten van op het moment van inwerkingtreden van de Keur 2009 bestaande woningen en gebouwen.

3. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken door middel van constructies volgens polderprincipe.

Artikel 4.16 Calamiteiten

Het bestuur kan het onttrekken en/of infiltreren van grondwater, en het aanvoeren, lozen, afvoeren en onttrekken van oppervlaktewater, waarvoor vergunning is verleend of waarvoor op grond van artikel 4.22 geen vergunning vereist is, verbieden in tijden van waterschaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede (dreigen te) raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan voor de duur van die omstandigheid.

Artikel 4.17 Melden en meten van onttrekkingen en infiltraties

Het bestuur wijst de gevallen aan waarin de verplichtingen, bedoeld in artikel 6.11, eerste tot en met vierde lid van het Waterbesluit, niet gelden.

Artikel 4.18 Zorgplicht en maatwerkvoorschriften

1. Degene die grondwater onttrekt uit, of water infiltreert in een grondwaterlichaam en weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door de grondwateronttrekking of infiltratie nadelige gevolgen voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen door naleving van de bij of krachtens deze Keur gestelde voorschriften, voorkomt die gevolgen of beperkt die, voor zover voorkomen niet mogelijk is, en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.

2. Onder de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval verstaan: belangen van natuur, landbouw, bebouwing en infrastructuur, waterkeringen, drinkwatervoorziening, alsmede van archeologische, aardkundige en cultuurhistorische waarden, van de werking van bodemenergiesystemen en de werking van een grondwatersanering.

3. Het bestuur kan met betrekking tot de verplichting in het eerste lid maatwerkvoorschriften stellen met het oog op het voorkomen of beperken van nadelige gevolgen van de onttrekking of infiltratie voor de bij grondwaterbeheer betrokken belangen. Deze maatwerkvoorschriften kunnen inhouden:

  • a.

    dat metingen of berekeningen moeten worden verricht ter bepaling van de mate waarin de richting nadelige gevolgen voor de bij het waterbeheer betrokken belangen veroorzaakt;

  • b.

    dat nadere beperkingen worden gesteld aan de tijdsduur van de grondwateronttrekking of infiltratie, uit welke bodemlaag grondwater mag worden onttrokken of water geïnfiltreerd en aan de hoeveelheden te onttrekken grondwater of te infiltreren water;

  • c.

    dat maatregelen en voorzieningen worden getroffen;

  • d.

    dat het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water verboden is voor een daarbij aan te geven tijd of periode(n).

Artikel 4.19 Voorbereidingsprocedure

De afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een beslissing op een aanvraag van een watervergunning voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water in een grondwaterlichaam als bedoeld in artikel 4.15.

4.5 Paragraaf 4.5 Verhard oppervlak

Artikel 4.20 Verboden handelingen

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

  • a.

    in stedelijk en glastuinbouwgebied meer dan 1000 vierkante meter verhard oppervlak aan te brengen;

  • b.

    in overig gebied meer dan 5000 vierkante meter verhard oppervlak aan te brengen.

4.6 Paragraaf 4.6 Bestuursbevoegdheden

Artikel 4.21 Watervergunning

1. De afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een watervergunning op grond van deze Keur, tenzij het bestuur of Gedeputeerde Staten bij verordening of bij besluit de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing heeft verklaard.

2. Het bestuur beslist op een aanvraag om een watervergunning krachtens deze Keur binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag, indien op die aanvraag afdeling 4.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.

3. Het bestuur kan de termijn bedoeld in het eerste lid eenmaal verlengen met maximaal acht weken. Het bestuur stelt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis uiterlijk twee weken voor het aflopen van de termijn bedoeld in het eerste lid.

4. Een watervergunning voor een activiteit, waarop paragraaf 4.2 van toepassing is, wordt geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de oogmerken in artikel 4.2.

Artikel 4.22 Vrijstelling

1. Het bestuur kan vrijstelling verlenen van de verboden in hoofdstuk 4. Aan de vrijstelling kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden. Het bestuur kan aan een vrijstelling de verplichting verbinden activiteiten te melden, metingen uit te voeren, berekeningen te overleggen, overige onderzoeken te doen, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.

2. Het bestuur kan een vrijstelling wijzigen, aanvullen of geheel of gedeeltelijk intrekken.

3. Het bestuur kan maatwerkvoorschriften stellen in aanvulling op of afwijking van een vrijstelling.

4. Gedragingen in strijd met een vrijstelling of een maatwerkvoorschrift zijn verboden.

5. Een andere maatregel dan een maatregel in een vrijstelling of een maatwerkvoorschrift kan worden toegepast, indien het bestuur heeft beslist dat die maatregel een gelijkwaardig niveau van bescherming biedt als de maatregel in de vrijstelling of het maatwerkvoorschrift.

5 Hoofdstuk 5 (gereserveerd voor aanleg en wijziging waterstaatswerken)

6 Hoofdstuk 6 Schadevergoeding

Artikel 6.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

schadevergoeding: schadevergoeding als bedoeld in artikel 7.14 of artikel 7.15 van de Waterwet;

verzoek: het verzoek tot schadevergoeding;

adviseur: een persoon of commissie als bedoeld in artikel 6.6, belast met het adviseren over de door het bestuur te nemen beslissing op een verzoek tot schadevergoeding.

Artikel 6.2 Het verzoek tot schadevergoeding

1. Een verzoek wordt schriftelijk ingediend bij het bestuur.

2. Het verzoek is ondertekend en bevat tenminste:

  • a.

    de naam en het adres van de verzoeker;

  • b.

    de dagtekening;

  • c.

    een aanduiding van de rechtmatige uitoefening door het waterschap van zijn taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer, waardoor de verzoeker naar zijn oordeel schade lijdt of zal lijden;

  • d.

    de datum waarop de verzoeker bekend is geworden met de schade;

  • e.

    een aanduiding, bij voorkeur op een kadastrale kaart, van de locatie waar de schade is ontstaan of zal ontstaan;

  • f.

    een opgave van de aard en omvang van de schade;

  • g.

    een motivering en

  • h.

    de hoogte van de gevraagde schadevergoeding en een onderbouwing daarvan.

3. Indien het verzoek betrekking heeft op een besluit en de verzoeker voornemens is daartegen bezwaar te maken of beroep in te stellen, wordt dit in het verzoek vermeld.

4. Het bestuur tekent op het verzoek de datum van ontvangst aan. Het bestuur bevestigt de ontvangst van het verzoek binnen twee weken aan de verzoeker en stelt de verzoeker daarbij in kennis van de op grond van deze verordening te volgen procedure.

Artikel 6.3 Aanhouding behandeling van het verzoek

Indien rechtsmiddelen zijn aangewend tegen een besluit waardoor de verzoeker naar zijn oordeel schade lijdt of zal lijden, kan het bestuur de behandeling van het verzoek aanhouden tot en met de dag waarop het besluit onherroepelijk is. Van de beslissing tot aanhouding doet het bestuur schriftelijk mededeling aan de verzoeker.

Artikel 6.4 Beslissing op het verzoek met advies van de adviseur

1. Tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.5, stelt het bestuur het verzoek binnen vier weken na ontvangst in handen van de adviseur. Het bestuur doet hiervan gelijktijdig schriftelijk mededeling aan de verzoeker. De mededeling bevat een opgave van de als adviseur aangestelde persoon of commissie.

2. Indien het bestuur de verzoeker krachtens artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht uitnodigt het verzoek aan te vullen, wordt de in lid 1 genoemde termijn opgeschort tot de dag waarop het verzoek is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

3. Indien advies van de adviseur wordt ingewonnen, beslist het bestuur binnen vier en twintig weken na ontvangst op het verzoek. Het bestuur kan de beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen. Het bestuur stelt de verzoeker schriftelijk in kennis van de verdaging.

Artikel 6.5 Beslissing op het verzoek zonder advies van de adviseur

1. Het bestuur kan op het verzoek beslissen zonder een advies van de adviseur in te winnen indien:

  • a.

    het verzoek zonder nader onderzoek voor toewijzing dan wel voor afwijzing vatbaar is;

  • b.

    de vermoedelijk toe te kennen schadevergoeding minder dan €5.000,00 bedraagt, of

  • c.

    een beleidsregel over de vergoeding van de schade is vastgesteld.

2. Indien geen advies van de adviseur wordt ingewonnen, beslist het bestuur binnen acht weken na ontvangst op het verzoek. Het bestuur kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Het bestuur stelt de verzoeker schriftelijk in kennis van de verdaging.

3. Indien geen advies van de adviseur wordt ingewonnen, zijn de artikelen 6.6 tot en met 6.10 niet van toepassing.

Artikel 6.6 De adviseur

1. Afhankelijk van de complexiteit van het verzoek wijst het dagelijks bestuur als adviseur één terzake deskundige persoon aan of een commissie bestaande uit drie deskundige personen, waarvan één persoon door het bestuur als voorzitter wordt aangewezen.

2. De adviseur is onafhankelijk en onpartijdig en kan geen deel uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van één van de bestuursorganen van het waterschap of van de Stichting Waternet. De adviseur heeft een geheimhoudingsplicht.

3. De verzoeker kan het bestuur verzoeken de adviseur te wraken op grond van feiten of omstandigheden waardoor de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de adviseur schade zou kunnen lijden. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.

4. Het bestuur beslist binnen vier weken na ontvangst op het verzoek tot wraking. Voordat het bestuur op het verzoek beslist, stelt het de verzoeker en de adviseur in de gelegenheid te worden gehoord over het verzoek tot wraking.

Artikel 6.7 Taken van de adviseur

De adviseur stelt een onderzoek in naar en brengt schriftelijk en gemotiveerd advies uit aan het bestuur over:

  • a.

    de aard en omvang van de schade;

  • b.

    het causaal verband tussen de schade en de rechtmatige uitoefening door het waterschap van zijn taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer waardoor de verzoeker naar zijn oordeel schade lijdt of zal lijden;

  • c.

    de vraag of de schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven;

  • d.

    de vraag of vergoeding van de schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd;

  • e.

    de hoogte van de door het bestuur toe te kennen schadevergoeding;

  • f.

    eventuele voordeelverrekening en

  • g.

    voor zover daartoe aanleiding bestaat, maatregelen of voorzieningen waardoor de schade anders dan door een vergoeding in geld kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.

Artikel 6.8 Werkwijze van de adviseur

1. Indien de adviseur dit nodig acht, stelt hij een onderzoek in op de locatie van de schade. De adviseur stelt de verzoeker en het bestuur in de gelegenheid het onderzoek bij te wonen.

2. De adviseur stelt het bestuur en de verzoeker in de gelegenheid tijdens een hoorzitting hun standpunten mondeling toe te lichten. De uitnodiging wordt tenminste drie weken voor de hoorzitting verzonden. Indien de adviseur een onderzoek ter plaatse instelt als bedoeld in lid 1, kan de hoorzitting met dit onderzoek worden gecombineerd. De verzoeker en het bestuur kunnen tot tien dagen voor de hoorzitting nadere stukken indienen.

3. Van de hoorzitting wordt door of onder verantwoordelijkheid van de adviseur een verslag gemaakt, dat bij het advies van de adviseur wordt gevoegd.

4. De verzoeker en het bestuur verschaffen de adviseur op zijn verzoek nadere inlichtingen, gegevens en bescheiden waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen en die voor de beoordeling van het verzoek en de voorbereiding van het advies nodig zijn, behoudens weigering op grond van gewichtige redenen. Gewichtige redenen zijn voor het bestuur in ieder geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur de verplichting zou bestaan de gevraagde informatie te verstrekken.

5. De adviseur kan derden, waaronder personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van één van de bestuursorganen van het waterschap, verzoeken om inlichtingen, gegevens en bescheiden.

6. De verzoeker en het bestuur kunnen zich ter behartiging van hun belangen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. De adviseur kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen, tenzij de gemachtigde advocaat is.

7. Indien de adviseur dit nodig acht kan hij zich, na toestemming van het bestuur, door één of meer onafhankelijke deskundigen laten bijstaan.

Artikel 6.9 Het Advies

1. De adviseur brengt binnen acht weken nadat hij zijn opdracht heeft aanvaard een conceptadvies uit dat aan het bestuur en de verzoeker wordt toegezonden. De adviseur stelt het bestuur en de verzoeker daarbij in de gelegenheid binnen een termijn van vier weken schriftelijk bedenkingen tegen het conceptadvies in te brengen. De adviseur stuurt een afschrift van ingebrachte bedenkingen door aan de andere partij.

2. De adviseur vermeldt bij het definitieve advies zijn overwegingen omtrent de tegen het conceptadvies door partijen ingebrachte bedenkingen. Het definitieve advies wordt binnen vier weken na afloop van de termijn om schriftelijk bedenkingen in te brengen uitgebracht.

Artikel 6.10 Beslissing op het verzoek tot vergoeding van schade

1. Het bestuur beslist binnen vier weken na ontvangst van het advies van de adviseur op het verzoek.

2. Bij de beslissing wordt een afschrift gevoegd van het door de adviseur uitgebrachte advies.

3. Het bestuur stuurt de adviseur een afschrift van zijn beslissing.

Artikel 6.11 Intrekking en wijziging

1. Het bestuur kan de beslissing op het verzoek intrekken of ten nadele van de verzoeker wijzigen indien:

  • a.

    na het nemen van de beslissing feiten of omstandigheden bekend worden, waarvan het bestuur ten tijde van het nemen van de beslissing redelijkerwijze niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de schadevergoeding niet zou zijn toegekend of lager zou zijn vastgesteld;

  • b.

    de verzoeker onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing op het verzoek zou hebben geleid of

  • c.

    de hoogte van de schadevergoeding anderszins onjuist was en de verzoeker dit wist of behoorde te weten.

2. Het besluit tot intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de schadevergoeding is toegekend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

7 Hoofdstuk 7 Toezicht en handhaving

Artikel 7.1 Schouw

1. Door het bestuur wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door het bestuur vastgesteld schema.

2. Het bestuur kan, als het dat nodig acht, besluiten vaker dan eens per jaar schouw te voeren.

3. Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt deze tenminste veertien dagen van tevoren op geschikte wijze bekend. Een schouw op de minimale waterdiepte wordt tenminste één jaar van te voren bekend gemaakt.

4. In spoedeisende gevallen kan de in sub c genoemde bekendmaking worden vervangen door een persoonlijk aanschrijven, dat minimaal vier dagen tevoren wordt verstuurd.

5. Het bestuur kan het voeren van de schouw uitstellen en hoeft daarvoor geen nieuwe datum bekend te maken.

6. Voorafgaand aan de schouw dient het onderhoud op voorgeschreven wijze te zijn uitgevoerd.

Artikel 7.2 Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het bestuur aan te wijzen personen.

Artikel 7.3 Strafbepaling

1. Overtreding van de bepalingen van deze Keur en de daarop gebaseerde regelgeving kan worden gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2. Bij herhaling van de overtreding binnen een jaar na de eerste overtreding kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

8 Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8.1 Overgangsbepalingen

1. Een vergunning of ontheffing die is verleend vóór inwerkingtreding van deze Keur wordt geacht te zijn verleend ingevolge deze Keur.

2. Voor een activiteit waarvoor voor het inwerkingtreden van deze Keur een vergunning is verleend en die in deze Keur onder de werking van een vrijstelling of een passende maatregel valt, geldt de vergunning als een melding.

3. Voor een activiteit waarvoor voor het inwerkingtreden van deze Keur een vergunning is verleend en die in deze Keur onder de werking valt van een vrijstelling of een passende maatregel, gelden de vergunningvoorschriften, voor zover zij afwijken van de voorschriften in de betreffende vrijstelling of passende maatregel, als maatwerkvoorschriften.

4. De aanvraag van een watervergunning voor een activiteit waarop voor het inwerkingtreden van deze Keur nog niet door het bestuur is beslist en die krachtens deze Keur onder de werking valt van een vrijstelling of passende maatregel, geldt als een melding.

5. Lid 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing op een watervergunning, die is verleend voor inwerkingtreden van deze Keur, maar waartegen rechtsmiddelen zijn aangewend waarop nog niet onherroepelijk is beslist.

6. Voor werken, woonschepen en drijvende inrichtingen in, boven of onder wateren of de beschermingszones daarvan, die aantoonbaar vóór 1 januari 2002 zijn aangebracht of afgemeerd op de betreffende locatie, in strijd met het bepaalde in deze Keur, wordt geacht vergunning te zijn verleend, tenzij het bestuur van oordeel is dat er een onacceptabele belemmering ontstaat voor het onderhoud of de aan- en afvoer van water, of voor het scheepvaartverkeer, of wanneer het object langs een rode zone ligt.

7. Activiteiten, die voor het inwerkingtreden van deze Keur rechtmatig zijn verricht, worden geacht te zijn verricht met een vergunning ingevolge deze Keur, dan wel worden de activiteiten, indien zij ingevolge deze Keur onder werking van een vrijstelling of een passende maatregel vallen, beschouwd als een gelijkwaardige maatregel. De rechthebbende is belast met het bewijs dat de activiteit rechtmatig is verricht.

Artikel 8.2 Inwerkingtreding

1. De Keur AGV 2011 wordt ingetrokken, met dien verstande dat de artikelen 28 t/m 31 van de Keur van het hoogheemraadschap Amstel en Vecht van 1997, artikel 5 van de Algemene Waterstaatsverordening Amsterdam en artikel 8 van de Waterstaatsverordening-West van kracht blijven. Deze artikelen vervallen op het moment dat de legger voor de betreffende wateren van kracht is.

2. Deze Keur treedt in werking op 1 november 2017.

Artikel 8.3 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Keur AGV 2017.

Ondertekening

Toelichting

Algemene toelichting

In deze Keur zijn de bepalingen over het medegebruik van waterkeringen herzien (1e tranche van herziening).

De Waterschapswet (artikel 78) verleent de waterschappen de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen. Het waterschap is de regionale waterbeheerder die gebods- en verbodsbepalingen en nadere regels met betrekking tot de watersystemen in zijn beheer opstelt.

Het watersysteem wordt in de Waterwet omschreven als het samenhangend geheel van één of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken. Het begrip waterstaatswerken omvat dezelfde elementen als het begrip watersysteem, met uitzondering van de grondwaterlichamen.

De Waterwet gaat uit van integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering. Daarbij staan de begrippen waterbeheer en watersysteem centraal. Waterbeheer wordt omschreven als de overheidszorg gericht op de doelstellingen van het waterbeheer zoals omschreven in artikel 2.1 van de Waterwet.

De Keur is één van de instrumenten van beheer die de waterbeheerder ter beschikking staat om de doelstellingen van waterbeheer te behalen, naast andere instrumenten zoals bijvoorbeeld dijkverbeteringsplannen en watergebiedsplannen waarin de waterinrichting en de in het gebied te handhaven waterstanden worden vastgelegd.

De Keur bevat bepalingen met betrekking tot het onderhoud, inrichting en medegebruik van oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken, gericht op het verzekeren van de goede staat en het goed functioneren van het watersysteem met het oog op de doelstellingen van waterbeheer. Ook bevat de Keur bepalingen met betrekking tot het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in grondwater. Het betreft alle onttrekkingen van grondwater, behalve onttrekkingen ten behoeve van industriële toepassingen van meer dan 150.000 m3 per jaar en onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of een bodemenergiesysteem. De regulering van die onttrekkingen blijft een bevoegdheid van de provincie.

Vergunningen krachtens de Keur worden onder de Waterwet aangemerkt als een watervergunning waarop de algemene regeling met betrekking tot de aanvraag en het verlenen van een watervergunning (artikelen 6.11 e.v. Waterwet) van toepassing is. Ook kunnen in de Keur bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit worden opgenomen, voor zover andere wetgeving daarin niet reeds voorziet.

De Waterwet kent zelf een algemene regeling met betrekking tot gedoogplichten (artikelen 5.20 e.v. Waterwet) en een regeling voor schade als gevolg van de rechtmatige uitoefening van de beheertaak (artikelen 7.14 e.v. Waterwet).

Bij de indeling en vormgeving van deze Keur is mede gebruik gemaakt van het door de Unie van Waterschappen opgestelde model teneinde de landelijke uniformiteit en daarmee de toegankelijkheid voor de gebruikers van de Keur te bevorderen.

Daarnaast sluit deze herziene Keur (1e tranche) – voor zover nu al mogelijk is - aan op de uitgangspunten van de Omgevingswet. Aansluiting is gezocht op de volgende punten:

a. één waterschapsverordening voor beheer;

b. opnemen van reserveringen in de Keur voor onderwerpen die bij het van kracht worden van de Omgevingswet regeling in de Keur behoeven;

c. terminologie en begrippen;

d. formuleren van oogmerken van passief beheer;

e. een consequente locatie-specifieke opzet van de regelgeving;

f. een verschuiving van verboden en toestemming naar zorgplichten.

De hoofdstukindeling van de Keur is aangepast, waarbij ruimte is gereserveerd voor regeling door het waterschap op termijn van lozingen op het oppervlaktewater, en voor een regeling door het waterschap voor de procedure van besluitvorming voor de aanleg en wijziging van waterstaatswerken door het waterschap. Een dergelijke reservering is gewenst omdat het projectplan voor waterstaatswerken komt te vervallen met de Omgevingswet. Een vervangende regeling door het waterschap is gewenst uit oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding van de besluitvorming en de rechtsbescherming.

De Verordening Schadevergoeding AGV is ingetrokken en integraal overgenomen in hoofdstuk 6 van de Keur. De verordening heeft betrekking op schade als gevolg van de rechtmatige uitoefening van beheertaken door het waterschap. Hiermee wordt gevolg gegeven aan het uitgangspunt van de Omgevingswet dat de onderwerpen aangaande het beheer van het watersysteem geregeld worden in 1 waterschapsverordening. Als gevolg van de nieuwe hoofdstukindeling zijn de artikelen die niet wijzigen ten opzichte van de Keur AGV 2011, vernummerd.

Oogmerken waterkeringzorg

De oogmerken voor waterkeringzorg in artikel 4.2 vormen het kader voor het dagelijks bestuur bij de uitoefening van zijn bevoegdheden bij of krachtens de Keur, zoals het verlenen van watervergunningen, het verlenen van vrijstellingen, het stellen van ‘nadere regels’ met betrekking tot de zorgplicht voor waterkeringen en het stellen van maatwerkvoorschriften in aanvulling of afwijking van een vrijstelling of van een specifieke zorgplicht.

In artikel 4.2 van de Keur is opgenomen dat de regels met betrekking tot het medegebruik van waterkeringen gericht zijn op:

(1) het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

(2) het waarborgen van de mogelijkheid van doelmatige inspectie van de staat en werking van de waterkering;

(3) het in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen maatschappelijk aanvaardbare lasten.

Veelal kunnen de nadelige gevolgen van activiteiten in en nabij waterkeringen voor de goede staat en werking van de waterkering en de nadelige gevolgen voor de mogelijkheid van onbelemmerde inspectie van de waterkering, worden weggenomen door het treffen van technische maatregelen. Desondanks is terughoudendheid geboden bij het toestaan van activiteiten in of nabij waterkeringen uit oogpunt van beheersing van de maatschappelijke lasten van (buitengewoon) onderhoud van de waterkeringen. Dijken zullen altijd periodiek verbeterd moeten worden om het vereiste niveau van veiligheid tegen overstroming te kunnen waarborgen. Het is onwenselijk dat medegebruik leidt tot belemmering van de mogelijkheid van dijkverbetering. Of dat verbetering alleen nog mogelijk is tegen aanmerkelijk hogere kosten dan zonder het medegebruik het geval zou zijn geweest.

Relatie tot de doelstellingen van waterbeheer

Artikel 6.21 van de Waterwet bepaalt dat een watervergunning wordt geweigerd, wanneer de verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen van waterbeheer in artikel 2.1 van de Waterwet:

a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met

b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en

c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

De beoordeling van een aanvraag van een watervergunning voor een activiteit in het watersysteem is derhalve “integraal”. De activiteit wordt beoordeeld op alle aspecten van waterbeheer.

Artikel 4.2 (oogmerken van waterkeringszorg) geeft uitwerking aan artikel 2.1 van de Waterwet op het aspect van veiligheid tegen overstroming.

Het waterschap is belast met de zorg voor de waterkeringen in zijn beheergebied. In het kader van zijn zorg voor de waterkeringen is het waterschap op grond van de Waterwet en de Waterverordening waterschap AGV 2017 verplicht een legger vast te stellen voor de primaire en regionale waterkeringen in zijn beheer. In de legger is opgenomen waaraan de waterkering moet voldoen naar ligging, vorm, afmeting en constructie om het achterliggende land te beschermen tegen overstroming. Tevens is het waterschap verplicht de waterkeringen periodiek te toetsen op veiligheid. De toetsing vindt plaats aan de hand van technische leidraden opgesteld door het Rijk en de provincie. De leidraden bevatten omschrijvingen van ‘mechanismen’ waaronder een dijk kan falen; de ‘faalmechanismen’.

De oogmerken in artikel 4.2 beogen de taakopdracht van het waterschap met betrekking tot waterkeringen centraal te stellen bij het beschermen van de waterkering. Dat wil zeggen dat medegebruik van de waterkering door derden is toegestaan, tenzij dat gebruik in de weg staat aan de goede staat en werking van de waterkering (ja, mits). Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer dit medegebruik de kans op het inwerkingtreden van een faalmechanisme onaanvaardbaar vergroot. Maar ook als het medegebruik de mogelijkheid van inspectie en toetsing op veiligheid onaanvaardbaar belemmert.

Tot slot wordt opgemerkt dat de oogmerken in artikel 4.2 het kader vormen voor het reguleren van activiteiten door het dagelijks bestuur in vergunningen, algemene regels in vrijstellingen, passende maatregelen en maatwerkvoorschriften. De oogmerken in artikel 4.2 richten zich derhalve niet tot belanghebbenden maar tot het dagelijks bestuur bij de uitoefening van de aan hem in de Keur toegekende bestuursbevoegdheden.

De Keur, het Keurbesluit Vrijstellingen en nadere regels en de Beleidsregels Keurvergunningen

Het systeem van vergunningen en de eventuele publicatie daarvan brengt veel administratieve lasten met zich mee, zowel voor de aanvrager als voor het waterschap. In de Keur is er voor gekozen om verboden en geboden allereerst zo specifiek mogelijk te omschrijven. Artikel 4.22 kent aan het bestuur de bevoegdheid toe om vrijstelling te verlenen van de verboden in Hoofdstuk 4 van de Keur. Van deze bevoegdheid is door het dagelijks bestuur gebruik gemaakt in het Keurbesluit Vrijstellingen en nadere regels. Een vrijstelling is een ontheffing van een verbod in de Keur voor een categorie van gevallen onder het stellen van beperkingen en voorschriften. In het Keurbesluit Vrijstellingen en nadere regels heeft het dagelijks bestuur voor categorieën van activiteiten - onder meer voor ‘kabels en leidingen’ en ‘steigers, afmeerpalen en ligplaatsnemen’ - beperkingen en voorschriften gesteld, waaronder die activiteiten zijn toegestaan zonder dat een watervergunning vereist is. De gestelde beperkingen en voorschriften worden ook wel ‘algemene regels’ genoemd. Bovendien is in artikel 3.10 de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels aan het dagelijks bestuur toegekend ten aanzien van de onderhoudsverplichtingen.

Het dagelijks bestuur kan in individuele gevallen in aanvulling op of afwijking van de algemene regels maatwerkvoorschriften stellen.

Het afwegingskader voor vergunningverlening is vastgelegd in de Beleidsregels Keurvergunningen bij de Keur AGV 2017. Deze bevatten de beleidsregels en richtlijnen voor de afweging van het (algemene) belang van het watersysteem tegenover het (particuliere) belang van de aanvrager bij het toestaan van de activiteit. De oogmerken van waterkeringzorg in artikel 4.2 vormen het kader bij het opstellen van de beleidsregels voor de activiteiten in of nabij waterkeringen.

De Keur kent daarmee een gelaagde opbouw. Bij de vraag of een activiteit in het watersysteem verboden is dient allereerst de Keur AGV 2017 te worden geraadpleegd. Wanneer de Keur de activiteit verbiedt kan in het Keurbesluit Vrijstellingen en nadere regels worden bezien of de vergunningplicht voor de activiteit is opgeheven en, zo ja, welke regels in dat geval gelden. Vaak zal een meldplicht van toepassing zijn, waarin is aangegeven welke gegevens de initiatiefnemer aan het bestuur moet verstrekken en binnen welke termijn na de melding de activiteit mag worden uitgevoerd. Als de vergunningplicht niet is opgeheven, kan een aanvraag voor een watervergunning worden ingediend. De aanvraag wordt beoordeeld aan de hand van het vergunningenbeleid. Let wel, op een activiteit kunnen verschillende verboden van toepassing zijn. Het kan dus voorkomen dat een verbod voor een bepaald aspect van de activiteit is opgeheven in het Keurbesluit Vrijstellingen en nadere regels, terwijl een ander aspect toch nog vergunningplichtig is.

Specifieke zorgplicht waterkeringen

In de herziene Keur (1e tranche) is in artikel 4.3 een specifieke zorgplicht voor waterkeringen opgenomen, alsmede de opdracht aan het dagelijks bestuur om de zorgplicht bij nadere regeling uit te werken met inachtneming van de oogmerken van waterkeringzorg in artikel 4.2 van de Keur. Artikel 83, lid 3 van de Waterschapswet bepaalt dat het algemeen bestuur de bevoegdheid tot het maken van keuren slechts aan het dagelijks bestuur kan overdragen voor zover het betreft de vaststelling van nadere regels met betrekking tot bepaalde door het algemeen bestuur in zijn verordeningen aangewezen onderwerpen. Die uitwerking heeft plaatsgevonden in een nieuw Hoofdstuk 3 van het Keurbesluit Vrijstellingen en nadere regels.

Passende maatregelen

Ingevolge artikel 4.3 van de Keur bevatten de door het dagelijks bestuur te stellen nadere regels in ieder geval passende maatregelen voor de daarbij aangewezen activiteiten, ter voorkoming of beperking van eventuele nadelige gevolgen van die activiteiten voor de waterkering. Als gevolg van de introductie van de specifieke zorgplicht is een aantal activiteiten dat voorheen in de Keur verboden werd, komen te vervallen. Bij de keuze van die activiteiten is als uitgangspunt genomen dat activiteiten die permanent en constructief ingrijpen in de waterkering via een verbod in de Keur (watervergunning of vrijstelling) worden gereguleerd en dat overige activiteiten via de specifieke zorgplicht kunnen worden gereguleerd. In alle gevallen van regulering van een activiteit – via een vergunning, vrijstelling, passende maatregel of maatwerkvoorschrift - zijn de oogmerken van waterkeringzorg in artikel 4.2 van de Keur leidend:

(1) het waarborgen van de goede staat en werking van de waterkering;

(2) het waarborgen van de mogelijkheid van doelmatige inspectie van de staat en werking van de waterkering;

(3) het in stand houden van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen maatschappelijk aanvaardbare lasten.

Aan een activiteit waarop de specifieke zorgplicht van toepassing is kan door het dagelijks bestuur een meldplicht worden verbonden.

Gelijkwaardige maatregel en maatwerkvoorschriften

Een initiatiefnemer die een maatregel wil treffen, die niet voldoet aan een door het dagelijks bestuur opgestelde passende maatregel, maar die wel een daaraan gelijkwaardig beschermingsniveau biedt, kan op verzoek van de initiatiefnemer en bij beschikking aan hem worden toegestaan.

Tot slot kent artikel 4.3 van de Keur het dagelijks bestuur de bevoegdheid toe om maatwerkvoorschriften te stellen in aanvulling op of afwijking van de nadere regels.

Geen vergunningplicht voor beheerhandelingen

Geen vergunning is vereist voor handelingen die het waterschap verricht of doet verrichten in de uitoefening van zijn beheer. Daarbij moet gedacht worden aan herstel of (buitengewoon) onderhoud aan waterstaatswerken. Ook voor de aanleg of wijziging van waterstaatswerken door het waterschap is geen vergunning vereist. In die gevallen is het bestuur verplicht een projectplan op te stellen als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet. Bij de totstandkoming van het projectplan kunnen ingezetenen en belanghebbenden hun zienswijze op het projectplan naar voren brengen, en tegen de vaststelling van het projectplan staat rechtsbescherming open.

Vaarwegen

Het waterschap is belast met het vaarwegbeheer van een aantal door de provincies als zodanig aangewezen scheepvaartwegen. De vaarwegbeheerder dient de vaarweg in stand te houden (het "bakbeheer") met het oog op een veilig en onbelemmerd scheepvaartverkeer. Het beheer betreft in hoofdzaak de inrichting en het onderhoud van de vaarweg en is gericht op het op diepte houden van de vaarstroken en het vrijhouden van de vaarweg van obstakels die de doorvaart of het vrije zicht over de vaarweg kunnen belemmeren. De Keur voorziet in deze aspecten voor de vaarwegen in beheer bij het waterschap.

Het waterschap is door de provincie aangewezen als bevoegd gezag voor de toepassing van de Scheepvaartverkeerswet voor een deel van de wateren in zijn beheergebied. Op grond van de Scheepvaartverkeerswet kan het waterschap regels stellen met betrekking tot het gebruik van wateren door het scheepvaartverkeer (het "nautisch beheer"). Die regels zijn vastgelegd in het Verkeersbesluit Vaarwegen AGV 1 en Verkeersbesluit Vaarwegen AGV 2.

Ecologische waterkwaliteit

In het afwegingskader voor vergunningverlening wordt rekening gehouden met de effecten van de handeling op de ecologische kwaliteit van het watersysteem. De bescherming van groene oeverzones neemt daarbij een belangrijke plaats in.

Dit alles betekent ook dat onderhoudsplichtigen van wateren, oevers en waterkeringen niet alleen moeten letten op de werking van het aan- en afvoersysteem en de bescherming tegen wateroverlast en overstromingen. De wijze van onderhoud moet ook gericht zijn op de bescherming van de ecologische toestand inclusief de waterkwaliteit en daarmee ook op zogenaamde 'natte' natuurwaarden.

De bescherming van de (natte) flora en fauna zelf is geregeld in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet.

Als zodanig ingerichte natuurvriendelijke oevers worden in de Keur beschermd tegen handelingen die de (ontwikkeling van de) ecologische toestand of de natuurwaarden kunnen verstoren.

Keur en legger

De verboden en geboden van de Keur AGV 2017 met betrekking tot waterstaatwerken strekken zich uit over de waterstaatswerken en de aan het waterstaatswerk grenzende beschermingszones. De op de legger vastgelegde begrenzingen van waterstaatswerken en hun beschermingszones zijn bepalend voor de fysieke werkingssfeer van de gebods- en verbodsbepalingen in de Keur. In zoverre maakt de legger onderdeel uit van de Keur. Voor zover de begrenzingen van de waterstaatswerken en hun beschermingszones niet in een legger zijn vastgelegd, gelden de in artikel 1.2, lid 2 en 3 (oppervlaktewaterlichamen), en de in artikel 4.5, lid 3 tot en met 6 (waterkeringen en beschermende gronden) van de Keur AGV 2017 genoemde begrenzingen. Op deze wijze is de toepasselijkheid van de Keur met betrekking tot waterstaatswerken altijd gewaarborgd.

In de legger kunnen ook de onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen worden aangewezen. Ook hier geldt dat de legger voor de Keur gaat, in die zin dat de aanwijzing van onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen in de Keur alleen van toepassing zijn als de legger daarover niets bepaalt.

Keurkaarten

Bij de Keur behoren ook Keurkaarten. De Keurkaarten zijn in gedrukte vorm of digitaal beschikbaar per rayon: rayon Noord, rayon West en rayon Oost. Samen vormen zij de Keurkaart voor het gehele beheergebied van AGV.

Op de Keurkaarten zijn onder meer de locaties van waterkeringen, primaire wateren, boezemwateren, groene oeverzones en onbebouwd (overstroombaar) boezemland aangegeven. Ook is de begrenzing van het beheergebied en de voor de Keur relevante begrenzingen van natuur, stedelijk en glastuinbouwgebied aangegeven.

De ligging van wateren en waterkeringen op de Keurkaart is indicatief. Op leggerkaarten is de exacte ligging van primaire wateren en primaire en secundaire waterkeringen aangegeven. De exacte ligging van de overige wateren en waterkeringen zullen in de toekomst in de legger worden opgenomen en is vooralsnog aangegeven in leggers van de rechtsvoorgangers van het waterschap.

Zorgplichten

De Keur bevat naast de specifieke zorgplicht voor waterkeringen in artikel 4.2 nog twee zorgplichten.

De algemene zorgplicht in artikel 1.5 drukt de zorg uit die een ieder heeft ten aanzien van het behoud van de kwaliteit en het functioneren van het watersysteem. Degene die grondwater onttrekt of water in het grondwater infiltreert moet daarbij ook rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van derden, aldus artikel 4.18.

De zorgplichten zijn open normen en hebben als doel het watersysteem te beschermen, maar ook het waterschap een juridisch vangnet te bieden in die gevallen waarin niet uitdrukkelijk is voorzien.

Toelichting op hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Algemeen

Hoofdstuk 1 bevat bepalingen die de omvang van de werking van de Keur aangeven en begrenzen. Daarnaast komt in artikel 1.5 de verplichting tot uitdrukking die een ieder heeft met betrekking tot de zorg voor het watersysteem. Water is een collectief goed, in die zin is het nastreven van de doelstellingen van waterbeheer een verantwoordelijkheid van iedereen. Het artikel is een vangnetbepaling voor handelingen of nalaten daarvan die schadelijk zijn voor het watersysteem en die niet of onvoldoende worden afgedekt door naleving van bij of krachtens de Keur gestelde regels. Voor waterkeringen is bij deze herziening van de Keur een specifieke zorgplicht vastgesteld die door het dagelijks bestuur verder is uitgewerkt in een nadere regeling in Hoofdstuk 3 van het Keurbesluit Vrijstellingen en nadere regels. Algemeen verbindende voorschriften in krachtens artikelen 3.10 en 4.22 van de Keur genomen besluiten, gelden formeel als Keurregels.

Hieronder wordt ingegaan op de verschillende te onderscheiden waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen.

Waterkeringen

Vormen van waterkeringen

Het beschermingsregime voor waterkeringen is verbonden aan de verschijningsvorm van de waterkering en niet aan de classificatie van de waterkering als primair, secundair of tertiair. Waterkeringen bestaan er in velerlei vormen. Wat alle waterkeringen gemeen hebben is dat ze achtergelegen land beschermen tegen overstroming door water van buiten.

De bekendste vormen zijn waterkerende dijklichamen in de vorm van dijken of kades. Waterkeringen kunnen ook geheel of gedeeltelijk niet zichtbaar, ofwel ‘verholen' zijn, omdat ze onderdeel zijn van een groter grondlichaam of van hoger gelegen gronden. Daarnaast kunnen ook damwanden, sluizen, stuwen en andere "werken" de functie van waterkering hebben.

Voor waterkerende dijklichamen geldt een uitgebreid verbodsregime, dat te vinden is in artikel 4.6. Half-verholen en verholen waterkeringen hebben een beperkter verbodsregime. De verboden handelingen zijn geregeld in artikelen 4.7 en 4.8.

Daarnaast onderscheidt de Keur nog beschermende gronden waarop de verboden van artikel 4.9 van toepassing zijn. Beschermende gronden zijn oeverzones die een functie hebben bij de bescherming van het achterland tegen wateroverlast.

Waterkerende dijklichamen worden weer onderscheiden in primaire, secundaire en tertiaire waterkeringen. Bij de secundaire keringen is ook een onderscheid gemaakt in directe en indirecte keringen.

Globaal gezegd beschermen primaire waterkeringen het beheergebied tegen overstroming door water uit het IJ, het Noordzee- en Amsterdam-Rijnkanaal, en door water uit het IJmeer en Gooimeer, beide integraal deel van het Markermeer. De primaire waterkeringen zijn bij wet aangewezen door het Rijk.

Secundaire waterkeringen beschermen achtergelegen land direct of indirect tegen overstroming vanuit hoger gelegen boezem- of tussenboezemwateren. Een indirecte kering vervult deze functie pas nadat een daarvoor of daarachter gelegen directe kering is bezweken.

Bijna alle secundaire keringen zijn door de provincies in de Waterverordening Waterschap Amstel, Gooi en Vecht aangewezen als regionale keringen.

Binnen bepaalde polders liggen zogenaamde polderkaden, de tertiaire keringen. Dit zijn waterkerende dijklichamen die deels ook kunnen functioneren als compartimenteringkering bij het bezwijken van achter- of voorliggende boezemwaterkeringen. Zij kunnen het overstroomde gebied beperken of verdere overstroming vertragen en daarmee de economische schade beperken. Peilscheidingen, keerschotten en stuwen houden een peilverschil in stand en worden niet gerekend tot de waterkeringen. Peilscheidingen zijn gronden die de scheiding vormen tussen gebieden met een verschillend oppervlaktewaterpeil. Deze zijn beschermd doordat het verboden is om wateren met elkaar in verbinding te brengen.

In Amsterdam is een compartimentering van het boezemwater mogelijk om de stadsboezem af te kunnen sluiten van de omliggende boezems van het Noordzee- en Amsterdam-Rijnkanaal en van de boezem van Amstelland. De hiertoe noodzakelijke kerende werken in het water zijn sluizen en afsluitbare keerschotten of -deuren. Binnen de (brede) hoger gelegen gronden tussen deze keringwerken in het water is de Compartimentering boezemwater Amsterdam (direct langs de kade) gedefinieerd. De compartimentering boezemwater Amsterdam is aangegeven op de Keurkaart van Amsterdam.

Beschermende gronden beschermen achterliggende gebieden tegen afkalving door golfslag of het indringen van boezemwater. Beschermende gronden die achterliggend land beschermen tegen afkalving door golfslag komen voor langs de Vinkeveense Plassen. Deze gronden mogen niet worden afgegraven en de beschoeiing ervan dient afdoende te zijn om afkalving van de gronden zelf, of uitspoeling van het land daarachter, te voorkomen. Ze zijn aangegeven op de Keurkaart van regio Amstel. Ook andere beschermende gronden die lager gelegen gedeelten van achterliggende gronden beschermen tegen het indringen van boezemwater zijn indicatief aangegeven op de Keurkaart.

Begrenzing van waterkeringen

Bij waterkeringen is aan het grondoppervlak een onderscheid gemaakt in de kernzone en daaraan grenzende beschermings- en buitenbeschermingszones (zie figuur 2 en 3, bij de toelichting op artikel 4.5). Binnen de kern- en (buiten)beschermingszones gelden de verboden van paragraaf 4.2.

Oppervlaktewaterlichamen

De Keurartikelen voor oppervlaktewaterlichamen gelden alleen voor niet-geïsoleerde wateren die een functie hebben in de aan- en afvoer van water of waterberging vanuit en voor de wijdere omgeving. In de Keur worden oppervlaktewaterlichamen ook wel wateren genoemd.

De Keur maakt onderscheid tussen primaire en secundaire wateren.

Primaire wateren zijn wateren waaraan het waterschap een belangrijke functie toekent in de aan- en afvoer water van en naar afwaterings- en bemalingsgebieden. Het gaat om boezemwateren en om hoofdwater(gang)en in polders en droogmakerijen. Boezemwateren hebben een hoger peil dan in polders en droogmakerijen gelegen polderwateren. Ze zijn van polders gescheiden door boezemwaterkeringen. Wateren die niet tot de boezem behoren maar wel een belangrijke functie hebben in de aan- en afvoer van water worden vaak hoofdwater(gang)en genoemd. In stedelijk gebied is het begrip primaire wateren ruimer omdat het waterschap hier meer wateren onderhoudt vanwege de vele omwonenden die afhankelijk zijn van een goede afwatering, en het feit dat de oevers vaak onderdeel zijn van de openbare ruimte.

Secundaire wateren hebben een functie in de aan- en afvoer van water en/of waterberging van percelen. Om die reden is het belangrijk dat ze hun functie in de aan- en afvoer van water en/of waterberging goed blijven vervullen omdat dit anders tot schade kan leiden voor anderen dan de onderhoudsplichtigen.

De ligging van primaire wateren is aangegeven op de Keurkaart. De exacte ligging, afbakening en profielen van wateren worden - voor zover gewenst of noodzakelijk - in de legger, in vergunningen, ontheffingen of bij overeenkomst bepaald. Voor wateren die (nog) niet in de legger zijn opgenomen gelden de afmetingen zoals die zijn vastgelegd in artikel 3.5, lid 1, onder b.

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Alle begrippen, waarvoor een definiëring noodzakelijk is om misverstanden of interpretatieverschillen te voorkomen, zijn alfabetisch opgenomen in dit artikel.

Voor begrippen die niet in artikel 1.1 zijn opgenomen wordt verwezen naar de begripsomschrijving in wetgeving en provinciale verordeningen waarvan de Keurbepalingen een nadere uitwerking zijn. Een nadere toelichting van enkele begrippen is gegeven in de navolgende toelichting per artikel en in de algemene toelichting over waterkeringen en wateren.

Boezemland

Boezemland is land gelegen tussen boezemwater en boezemwaterkeringen. Boezemwateren hebben een hoger waterpeil dan in de omliggende polders en droogmakerijen en worden daarvan gescheiden door boezemwaterkeringen, dat wil zeggen dijken. Boezemland behoort tot het watersysteem en heeft een functie bij de berging van water in geval van een groot wateraanbod.

Oevers

Oppervlaktewaterlichamen omvatten mede de aan weerszijde gelegen oevers. De oevers maken dus deel uit van het oppervlaktewaterlichaam als waterstaatswerk. De oever loopt in de definitie van de Keur door vanaf het water tot aan de insteek. Dit betekent dat een oppervlaktewaterlichaam als waterstaatswerk zich uitstrekt van insteek tot insteek.

De beschermingszone langs oppervlaktewaterlichamen wordt in principe gerekend vanuit de insteek. Bij flauwe oevers wordt de beschermingszone gerekend vanuit de waterlijn.

Ondersteunend kunstwerk

Een kunstwerk is ondersteunend als het dienstbaar is aan de functie van het waterstaatswerk. Bergingsvoorzieningen voor regenwater die zijn voorgeschreven in een watervergunning als compensatie voor de aanleg van verhard oppervlak zijn aan te merken als ondersteunende kunstwerken omdat zij dienstbaar zijn aan het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer. Hetzelfde geldt voor bergingsvoorzieningen voor regenwater die zijn aangelegd op grond van een overeenkomst met het waterschap.

Artikel 1.2 Reikwijdte Keur

Lid 1: De geboden en verboden in deze Keur zijn van toepassing op waterstaatswerken, dat wil zeggen oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken, en op de aan de het waterstaatswerk grenzende beschermingszones. De beschermings- en buitenbeschermingszones van waterkerende dijklichamen lopen met de voor de dijklichamen vermelde breedte door langs de waterkerende constructies die delen van het dijklichaam met elkaar verbinden. De waterstaatswerken en de daaraan grenzende (buiten)beschermingszones worden tezamen – vooruitlopende op de terminologie van de in voorbereiding zijnde Omgevingswet - beperkingengebieden genoemd, omdat binnen die gebieden beperkingen (verboden en geboden) gelden met het oog een adequate waterstaatszorg.

Geïsoleerde wateren vallen niet onder de werking van de Keur. Wateren zijn geïsoleerd als zij niet direct of indirect met elkaar in verbinding staan of kunnen staan met primaire of secundaire wateren en daarom geen samenhangend geheel vormen met het vrij aan het aardoppervlak voorkomend water. Het gaat onder meer om tuinvijvers van bewoners, geïsoleerde (stads)vijvers in parken, plantsoenen en natuurgebieden, geïsoleerde opvangvijvers en bakken voor regenwater bij kassencomplexen en geïsoleerde water bevattende greppels in landbouwgebied, voor zover dit water niet vanzelf over kan lopen naar secundaire of primaire wateren.

Voor het lozen van (overtollig) water uit geïsoleerde wateren op primaire of secundaire wateren kan overigens wél een vergunning op grond van § 4.4 uit de Keur noodzakelijk zijn.

In artikel 1.2 zijn "standaardbreedtes" vastgelegd voor de beschermingszones ter weerszijden van wateren. Deze breedtes zijn bepalend voor de reikwijdte van de verboden en geboden van de Keur, tenzij in de legger afwijkende breedtes zijn vastgelegd.

Figuur 1 Profielen van wateren

afbeelding binnen de regeling

Lid 2 en 3: Aan weerszijden van oppervlaktewaterlichamen zijn beschermingszones onderscheiden. Deze zones zijn bedoeld om onderhoudswerkzaamheden in het water en langs de oevers uit te kunnen voeren en de stabiliteit van de oeverzone te beschermen. Bovendien heeft de oeverzone een sterke invloed op de ecologische waterkwaliteit. De breedte van de beschermingszone is gerelateerd aan de helling van het oevertalud. De grens tussen flauw en steil ligt bij een taludhelling van 1:4.

Bij primaire wateren wordt een breedte van de beschermingszone van 5 meter aangehouden. De beschermingszone wordt landinwaarts gerekend vanuit de insteek, dan wel vanuit de waterlijn wanneer de helling van het droge oevertalud flauw is. De breedte van de beschermingszone van de overige wateren bedraagt 0,4 meter landinwaarts gerekend vanuit de insteek dan wel 1 meter landinwaarts gerekend vanuit de waterlijn wanneer de helling van het droge oevertalud flauw is. Bij een waterkerend dijklichaam met een steil oevertalud is de insteek ook de buitenkruinlijn. De genoemde breedtes gelden tenzij in de legger om redenen van onderhoud een grotere breedte is vastgelegd.

Langs primaire wateren wordt een beschermingszone van 5 meter aangehouden omdat de meeste primaire wateren vanaf beide kanten bereikbaar moeten (kunnen) zijn met onderhoudsmaterieel met name ook bij calamiteiten.

Enkele hiervoor genoemde begrippen zijn aangegeven in figuur 1. Daar waar dicht langs het water een waterkering gelegen is kan de beschermingszone van het water samenvallen met de kern- of beschermingszone van een waterkering. In dat geval zijn ook de verboden voor waterkeringen van kracht.

Artikel 1.3 Beheerhandelingen

De in de Keur vermelde verboden zijn niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen die het waterschap als beheerder verricht in het kader van herstel van of gewoon dan wel buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken, daaronder begrepen de aanleg of wijziging van het waterstaatswerk door of vanwege de beheerder. In deze gevallen behoeft het waterschap zichzelf geen vergunning van de Keur te verlenen. Als het waterschap als beheerder nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, moet het bestuur een projectplan vaststellen als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet. Een dergelijk projectplan doorloopt één van de totstandkomingprocedures uit de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd. Op genoemde besluiten is bovendien ingevolge artikel 79 Waterschapwet de Inspraakverordening van het waterschap van toepassing.

Onderhoud is iets anders dan wijzigingen. Bij wijzigingen moet dus óf een vergunning worden aangevraagd, óf een projectplan worden vastgesteld. Hierdoor is de rechtsbescherming van derden bij wijzigingen altijd gewaarborgd.

Dit alles laat onverlet dat de gebodsbepalingen voor de wijze waarop het onderhoud dient te worden uitgevoerd ook van toepassing zijn op werkzaamheden door of in opdracht van AGV.

Artikel 1.4 Verplichtingen

Gerechtigden zijn mede gehouden tot naleving van de verplichtingen die op grond van de Keur op de eigenaar van de grond rusten. De gerechtigde kan de eigenaar zijn maar ook de huurder, pachter of gebruiker. Vaak is immers niet de eigenaar maar de feitelijke gebruiker van de grond bij machte om aan de verplichtingen te voldoen of gebaat bij de voldoening van die plichten.

Artikel 1.5 Algemene zorgplicht

De algemene zorgplicht in artikel 1.5 drukt ieders verantwoordelijkheid uit voor het behoud van de kwaliteit en functioneren van het watersysteem als collectief goed. Artikel 1.5 bevat een open norm voor die gevallen waarin niet is voorzien bij of krachtens de Keur. De algemene zorgplicht is voor waterkeringen uitgewerkt in een specifieke zorgplicht in artikel 4.3.

Toelichting op hoofdstuk 2: (gereserveerd)

Hoofdstuk 2 is gereserveerd voor regulering van lozingen. De Omgevingswet, die thans in voorbereiding is, voorziet in een decentralisering van de regelgevende bevoegdheid met betrekking tot lozingen op het oppervlaktewateren aan de waterschappen.

Toelichting op hoofdstuk 3 Onderhoud waterstaatswerken

Afdeling 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1 Legger en Keur

In principe wordt in de legger vastgelegd wie de onderhoudsplichtigen zijn. De artikelen 3.2, 3.3, 3.4, 3.7, en 3.9 zijn van toepassing wanneer de onderhoudsplicht niet in de legger of op andere wijze is vastgelegd. Specifieke onderhoudsverplichtingen zijn of kunnen (ook) worden vastgelegd in een watervergunning, of in een beheerovereenkomst met het waterschap. Afwijkende onderhoudsverplichtingen komen met name voor bij vaarwegen, in stedelijk gebied en bij spoor- en bermsloten.

Lid 3: In beginsel zijn ‘afwijkende' onderhoudsplichten aangegeven in onderhouds- of beheercontracten of in de legger. Zo zijn provincies en gemeenten verantwoordelijk voor het onderhoud van bepaalde (delen van) waterkeringen, onder andere langs de Vecht en de Amstel. Een en ander is vastgelegd in nog geldende artikelen van oude Keuren en Verordeningen van rechtsvoorgangers van het waterschap. Zolang de onderhoudsplicht niet officieel is overgedragen aan het waterschap of dit niet is vastgelegd in de legger blijft deze situatie van kracht.

Een deel van de wateren is nog niet opgenomen in de legger. Hiervoor gelden de maten op grond van de Keuren van de rechtsvoorgangers van AGV en de Waterstaatsverordeningen van Amsterdam. De maten zijn opgenomen in daarbij horende artikelen, bijlagen en kaarten. Deze artikelen, bijlagen en kaarten blijven van kracht totdat de ligging en profielen van de betreffende waterstaatswerken zijn opgenomen in de legger.

Daarnaast is er de beleidsnota Richtlijnen Natuurvriendelijk onderhoud. Deze nota bevat geen beleidsregels maar richtlijnen voor de wijze waarop het onderhoud van wateren, oevers en waterkeringen bij voorkeur dient te worden uitgevoerd.

Afdeling 3.1.2 Waterkerende dijklichamen en beschermende gronden

Artikel 3.2 Onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen

Deze bepalingen zijn in eerste instantie bedoeld om kleine schades aan de waterkeringen te voorkomen. Daartoe is de gerechtigden opgedragen onderhoud te plegen, met uitzondering van de bestrijding van muskusratten en het herstel van de schade die deze dieren veroorzaken. De bestrijding van muskusratten is vanaf 2011 een taak van de waterschappen. De onderhoudsplichtigen moeten wel schade en aanwezigheid van muskusratten melden.

Bij het herstellen van schade aan de oever of dijkbekleding of bij het aanbrengen van nieuwe oeverbescherming moet worden voldaan aan technisch-constructieve eisen. Daarnaast dienen ook de voorschriften uit het Besluit Bodemkwaliteit en de voorschriften bij of krachtens Hoofdstuk 6, paragraaf 1 van de Waterwet te worden nageleefd. Dat wil zeggen dat geen gebruik mag worden van bepaalde materialen die verontreiniging van het water of de (water)bodem kunnen veroorzaken.

Lid 2: Het vervangen van beschoeiing is geen buitengewoon onderhoud, maar gewoon onderhoud.

Lid 3 e: Het minimaal twee keer per jaar maaien van waterkeringen in het groeiseizoen en het verwijderen van het maaisel, behoort tot de normale onderhoudswerkzaamheden en is tevens gewenst voor het in standhouden van de waterkeringen. Uit onderzoek is gebleken dat de meest soortenrijke en erosiebestendige grasmat wordt verkregen door enkele malen per jaar te hooien en beperkt (periodiek) te beweiden met uitsluitend schapen. Het is belangrijk om het maaisel binnen 8 dagen af te voeren. Wanneer het maaisel niet tijdig wordt afgevoerd sterft de grasbegroeiing door verstikking.

Artikel 3.3 Ondersteunende kunstwerken, andere werken en beplanting

Lid 2: Om gewoon of buitengewoon onderhoud te kunnen uitvoeren is het noodzakelijk dat waterkeringen vrij worden gemaakt van werken en beplanting die de uitvoering van het onderhoud belemmeren. De gerechtigde van het perceel dient eventuele werken of beplanting op eigen kosten te verplaatsen of te verwijderen uit de kern- of beschermingszone van de waterkering.

Afdeling 3.1.2 Oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.4 Onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen

Dit artikel wijst de onderhoudsplichtigen aan en benoemt hun onderhoudsverplichtingen en begrenst de fysieke omvang van de onderhoudsverplichtingen.

Lid 1: Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 5:59 van het Burgerlijk Wetboek dat gerechtigden van oevers van niet-bevaarbare wateren verplicht zijn de wateren te onderhouden. Met dien verstande dat de bepalingen uit de Keur ook van toepassing zijn op vaarwater.

Voor door de provincie aangewezen vaarwegen geldt in principe dat de eigenaar van de vaarweg, die doorgaans tevens vaarwegbeheerder is, verantwoordelijk is voor het onderhoud van de vaarweg.

Het onderhoud van kademuren en andere oeverbescherming en van het deel van de oevers dat gelegen is boven de waterlijn berust bij de gerechtigde van het langs het water gelegen perceel. In de openbare ruimte in stedelijk gebied is dit doorgaans de gemeente of het stadsdeel.

Loopt de (kadastrale) grens van twee erven in de lengterichting onder een watergang, dan is iedere eigenaar verplicht het op zijn erf gelegen deel van de watergang te onderhouden. Daarom is de zinsnede ‘voor zover ieders recht strekt' opgenomen.

Lid 2: Ook in plassen en meren bestaat een onderhoudsplicht in het kader van de Keur. Deze onderhoudsplicht is eveneens beperkt tot de (kadastrale) grens van het perceel van de gerechtigde.

Lid 3: De onderhoudsverplichtingen van de gerechtigden van werken laten onverlet dat het water en de waterbodem onder werken toegankelijk dienen te zijn voor onderhoudswerkzaamheden zoals baggeren en maaien. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor het onderhoud onder steigers.

Lid 4: Het waterschap is in principe verantwoordelijk voor het op diepte houden (baggeren) en het vrijhouden van plantengroei (maaien) van het stromingsprofiel van primaire wateren. In de praktijk onderhoudt het waterschap vaak het gehele 'natte' profiel, voor zover gelegen beneden het hoogste streefpeil, inclusief het natte deel van natuurvriendelijke oevers. Maar niet onder woonschepen en steigers en dergelijke en ook niet in bredere en grotere wateren zoals havenbassins, plassen en vijvers. (Afwijkende) afspraken over het onderhoud van wateren binnen stedelijk gebied tussen gemeente en waterschap worden doorgaans vastgelegd in een beheerovereenkomst en kunnen uiteindelijk worden vastgelegd in de legger. Binnen stedelijk gebied zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het schoon houden van de openbare ruimte. Daar hoort ook het water bij. Daarom is het verwijderen van vuil uit de primaire (niet particuliere) wateren in stedelijk gebied een taak van de gemeente. Dit geldt ook wanneer met een gemeente is afgesproken dat AGV het "schouwonderhoud" overneemt. Het schouwonderhoud betreft immers geen dagelijks onderhoud, waaronder het verwijderen van vuil wél valt.

Lid 6: Het onderhoud van het water onder woonschepen en steigers, is een verantwoordelijkheid van de gerechtigde van de ligplaats. Uit de bepaling blijkt dat de verplichting van de gerechtigde prioriteit heeft boven de verplichting van het waterschap op grond van lid 4: dus bijzonder vóór algemeen. De reden hiervoor is dat de ligplaats in gebruik is bij de gerechtigde daarvan.

Artikel 3.5 Onderhoudsverplichtingen oppervlaktewaterlichamen

In dit artikel is een overzicht opgenomen van de verschillende onderhoudsverplichtingen voor oppervlaktewaterlichamen. Deze verplichtingen gelden voor de gerechtigden die zijn omschreven in artikel 3.5. Dit artikel bevat een algemene regeling die voor het gehele beheergebied van het waterschap geldt.

De plicht tot het vrijhouden van wateren van overmatige plantengroei en van ongeremd groeiende planten is bedoeld om te zorgen dat de functie van het betreffende water voor doorstroom en berging gewaarborgd is. Het onderhoud moet ook zodanig worden uitgevoerd dat de ecologische toestand van het water en de oevers zo min mogelijk wordt geschaad. Het vrijhouden van overmatige plantengroei betekent dan ook zeker niet dat de oevers moeten worden ontdaan van alle planten: een vrije strook in het midden van het water volstaat.

Ook het seizoen waarin onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd is van belang voor de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam: het baggeren en schonen kan daarvoor het best in het najaar plaatsvinden.

Artikel 3.6 Onderhoudsverplichtingen voor ligplaatsen van woonschepen en drijvende inrichtingen

Voor gerechtigden van ligplaatsen van woonschepen en drijvende inrichtingen gelden specifieke onderhoudsverplichtingen voor de ligplaats, waaronder uitdrukkelijk ook het water tussen wal en schip moet worden verstaan. Ook dit artikel bevat een algemene regeling die voor het gehele beheergebied van het waterschap geldt.

Artikel 3.7 Overige geboden

Lid 1: Als het nodig is voor de taakuitoefening van het waterschap dat een werk, een schip, woonschip of een drijvende inrichting of voorwerp wordt verplaatst kan het bestuur daartoe opdracht geven. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan baggeronderhoud of aan kade herstelwerkzaamheden.

Lid 4, 5 en 6: Waterstaatswerken kunnen oppervlaktewaterlichamen zijn, waterkeringen maar ook waterbergingsgebieden en ondersteunende kunstwerken. Dit staat ook in de definitie in artikel 1.1.

De bepalingen in lid 4, 5 en 6 zijn bedoeld om schade aan de grasmat door vertrapping door vee of andere dieren te voorkomen. Door het plaatsen van een afrastering wordt bijvoorbeeld voorkomen dat deze dieren de waterkering kunnen betreden.

Ook op percelen langs wateren kunnen dieren (vee als paarden, koeien, schapen en varkens) schade toebrengen aan de oevers en de stabiliteit daarvan. Dit kan leiden tot het verminderen van de doorstroming en de waterbeheersing en ook tot schade aan de ecologische toestand van water en oevers. Daarom kan het waterschap, wanneer dit nodig is, gerechtigden verplichten een afrastering aan te brengen.

Het is niet altijd nodig om de aanwezigheid van vee bij waterkeringen volledig te verbieden, maar soms is een beperking in aantallen of soort wél nodig om de constructie en de grasmat van de kering voldoende te beschermen. Daarom kan het bestuur hier nadere regels voor opstellen.

Artikel 3.8 Baggerspecie- en maaiselberging

Volgens artikel 5.23 lid 2 van de Waterwet zijn de gerechtigden van de oevers van oppervlaktewaterlichamen verplicht om het bij onderhoud door of namens de waterbeheerder vrijkomende materiaal te ontvangen. Bagger die op basis van het Besluit bodemkwaliteit te vervuild is om te mogen worden verspreid valt buiten de ontvangstplicht en zal door of namens de waterbeheerder moeten worden afgevoerd.

Artikel 3.8 bepaalt dat ook de onderhoudsplichtigen het materiaal dat bij door hen zelf uitgevoerd onderhoud vrijkomt op de insteek moeten afzetten, en zo snel mogelijk moeten afvoeren of verspreiden. Bij zachte oevertaluds bestaat het risico dat het maaisel kan terugglijden in het water, hetgeen ongunstig is voor de (ecologische) waterkwaliteit. Maaisel op het oevertalud verstikt de vegetatie en maakt de oever minder stabiel en "ruig" (arm aan plantensoorten) doordat dit de bodem verrijkt met voedingsstoffen. De afzet van maaisel op het (schuine) oevertalud belemmert ook de groei en leef- en trekmogelijkheden van planten en dieren op en langs de oevers en brengt dus schade toe aan de ecologische toestand van zowel de oever zelf als van het water.

Afdeling 3.1.4 Kunstwerken, bergingsgebieden, bergingsvoorzieningen en boezemland

Artikel 3.9 Onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen

De termen voorzieningen met de functie waterberging of regenwaterberging zijn in verband met de introductie van het begrip bergingsgebied in de Waterwet, en de introductie van de hemelwaterzorgplicht van de gemeente in de Waterwet, gewijzigd in "bergingsgebied" en "bergingsvoorziening".

Bergingsvoorzieningen worden in het kader van vergunningverlening vereist als alternatieve vorm van compensatie bij de aanleg van verhard oppervlak in situaties waar compensatie met nieuw open water niet of slechts gedeeltelijk mogelijk is. Bergingsvoorzieningen zijn bedoeld om overbelasting van het oppervlaktewatersysteem te voorkomen en hebben geen functie bij de inzameling, transport en zonodig zuivering van afvloeiend hemelwater, waarop de hemelwaterzorgplicht van de gemeente ziet. Bij bergingsvoorzieningen kan gedacht worden aan wadi's, daktuinen, vegetatiedaken etc.

Wanneer de voorzieningen zijn aangelegd en goedgekeurd als compensatie voor de aanleg van verhard oppervlak kent het waterschap formeel de functie bergingsvoorziening aan de voorziening toe en zijn daarop de desbetreffende verbods- en gebodsregels uit de Keur van toepassing. Vastlegging van de functie kan plaats vinden middels de legger, een vergunning of een overeenkomst met het waterschap.

Bij bergingsgebieden kan het gaan om laag gelegen delen van oevers, of gebieden die tijdelijk onder water kunnen lopen of worden gezet voor berging van water uit de omgeving bij dreigende calamiteiten of hoge waterstanden elders. Bergingsgebieden moeten als zodanig zijn bestemd in een bestemmingsplan en opgenomen op de legger van het waterschap.

§ 3.2 Overige bepalingen

Artikel 3.10 Nadere regels

Dit artikel biedt een aantal instrumenten waarmee het dagelijks bestuur het onderhoud kan afstemmen op gebiedskenmerken en specifieke doelstellingen. Het eerste lid bepaalt dat het dagelijks bestuur regels kan stellen die afwijken van de algemene regeling in dit hoofdstuk. De werking van de afwijkende regels kan ook worden beperkt tot bepaalde, op een kaart aan te wijzen, gebieden.

Artikel 3.11 Ontheffing

Er zijn situaties denkbaar waarin het onverkort handhaven van de onderhoudsverplichtingen die in dit hoofdstuk zijn genoemd niet wenselijk is. Voor die gevallen kan de gerechtigde dan ontheven worden van (een deel van) de onderhoudsverplichtingen. Ook dit wordt een watervergunning genoemd.

Toelichting op hoofdstuk 4: Activiteiten in het watersysteem

§ 4.1 Algemeen

Artikel 4.1 Gevaarlijke handelingen

Dit artikel voorziet in de verplichting van degene die een activiteit verricht waardoor de waterkering in gevaar komt, om op eerste aanwijzing van het bestuur de maatregelen te treffen die het bestuur noodzakelijk oordeelt om het gevaar af te wenden, dan wel om de nadelige gevolgen te beperken of ongedaan te maken. Er moet sprake zijn van (dreiging van) een onmiddellijk en ernstig in ongerede raken van de goede staat van het waterstaatswerk. Maatregelen kunnen worden opgelegd indien en voor zover het onmiddellijk en ernstig in ongerede raken van het waterstaatswerk kan worden toegerekend aan de activiteit. Indien het in ongerede raken van het waterstaatswerk mede kan worden toegerekend aan de staat van waterstaatswerk, kunnen voor dat deel geen maatregelen worden opgelegd aan degene die de activiteit verricht(te).

Artikel 4.2 Oogmerken

Artikel 4.2 bevat de oogmerken van regulering voor het medegebruik van waterkeringen, dat wil zeggen gebruik door derden anders dan in overeenstemming met de functie van waterkering. Het dagelijks bestuur is bij de uitoefening van zijn bevoegdheden krachtens de Keur gebonden aan de oogmerken van waterkeringzorg zoals opgenomen in artikel 4.2.

De bevoegdheden van het dagelijks bestuur zijn:

a. vergunningverlening en het opstellen van beleidsregels voor vergunningverlening;

b. verlenen van vrijstellingen en verlenen van maatwerkvoorschriften in aanvulling of afwijking van de vrijstellingen;

c. opstellen van passende maatregelen onder de specifieke zorgplicht voor waterkeringen, verlenen van maatwerkvoorschriften in aanvulling of afwijking van de specifieke zorgplicht.

De oogmerken van waterkeringzorg bevorderen dat de regulering van medegebruik zich beperkt tot alleen die activiteiten die uit oogpunt van waterkeringbeheer ook daadwerkelijk regulering behoeven.

Artikel 4.3 Specifieke zorgplicht

Lid 1 bevat de verplichting van een ieder die een activiteit verricht op of nabij een waterkering om de nadelige gevolgen daarvan te voorkomen of te beperken, dan wel, als voorkomen of beperken van de nadelige gevolgen niet mogelijk is, de activiteit achterwege te laten.

Van nadelige gevolgen voor de waterkering is sprake als de activiteit in strijd komt met de oogmerken van waterkeringzorg in artikel 4.2.

Lid 2 bevat de verplichting van degene die de activiteit verricht om alle passende maatregelen te nemen om de eventuele nadelige gevolgen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. De onderdelen a tot en met g beschrijven meer concreet welke soorten van nadelige gevolgen onderscheiden kunnen worden: aantasting van de dijkbekleding, erosie, aantasting van de standvastheid van de waterkering, belemmering van de inspecteerbaarheid, beperken van maatschappelijke lasten van (buitengewoon) onderhoud.

Voor een toelichting op de leden 3, 4 en 5 wordt verwezen naar het algemene deel van de toelichting.

Artikel 4.4 Vormen van waterkeringen

Zoals aangegeven in de algemene toelichting is het verbodsregime voor waterkeringen gerelateerd aan de verschijningsvorm van de waterkering:

a. waterkerende dijklichamen, kort gezegd, als zodanig in het landschap herkenbare dijken;

b. verholen waterkeringen, zijn niet in het landschap te herkennen omdat het door gronden ingesloten grondlichamen zijn met een waterkerende functie;

c. half-verholen waterkeringen zijn aan slechts een zijde ingesloten door grond.

d. waterkering vervangende werken zijn werken die alle functies (zoals hoogte en stabiliteit) van de waterkering overnemen. Dit zijn waterkeringen op zichzelf.

Elke verschijningsvorm heeft zijn eigen verbodsregime. In verband met de uitvoerbaarheid van de verbodsregimes en de specifieke zorgplicht voor verholen waterkeringen en half-verholen waterkeringen is het noodzakelijk dat deze waterkeringen als zodanig worden aangewezen op kaart.

Artikel 4.5 Beperkingengebieden

Het onderscheid tussen kernzone en beschermingszones is gemaakt om de verbodsbepalingen op maat te kunnen maken. Voor de kernzone gelden de strengste regels. De regels in de beschermingszones zijn op hun beurt weer uitgebreider en strenger dan in de daarbuiten gelegen buitenbeschermingszones. Als alleen de beschermingszone wordt genoemd, wordt daarmee niet de buitenbeschermingszone bedoeld.

Lid 3, 4 en 5: De kernzone van een waterkerend dijklichaam wordt gerekend van binnen- tot buitenteen (zie figuur 2) tenzij in de legger een andere breedte is vastgelegd. Bij verholen waterkeringen is geen sprake van een binnen- of buitenteen. Daarom zijn voor de breedte van de kernzone in het zesde lid specifieke breedtes gedefinieerd.

Figuur 2 Schematische weergave zones bij een waterkerend dijklichaam

afbeelding binnen de regeling

Beschermende gronden worden landinwaarts gerekend vanuit de waterlijn. In de praktijk betekent dat meestal vanuit de beschoeiing omdat beschermende gronden veelal beschoeid zijn.

Figuur 3 Kerende hoogte

afbeelding binnen de regeling

De instandhouding van de oeverbeschoeiing is een belangrijke voorwaarde voor de bescherming van het achterland tegen wateroverlast.

In de tabel van het zesde lid zijn "standaardbreedtes" voor de (buiten)beschermingszones van de verschillende typen waterkeringen vastgelegd. De wijze waarop de kerende hoogte (H) wordt bepaald is toegelicht middels figuur 3. Langs verholen waterkeringen zijn geen buitenbeschermingszones gedefinieerd.

Om zeker te zijn dat de kademuren die onderdeel zijn van de Compartimentering boezemwater in Amsterdam voldoende stabiel blijven is een zone van 3 meter landinwaarts vanuit de kademuur beschermd als kernzone. Door aan beide zijden een zone van 6 meter als beschermingszone aan te wijzen is deze "beperkt beschermd".

De artikelen 4.6 tot en met 4.9 bevatten de activiteiten, per type waterkering en beperkingengebied, die vergunningplichtig zijn of waarvoor het bestuur algemene regels kan stellen in een vrijstelling. Het betreffen activiteiten die het waterschap wil kunnen reguleren in het belang van de instandhouding van het waterkerend vermogen van de waterkering tegen maatschappelijk aanvaardbare lasten, nu en in de toekomst. Activiteiten die niet expliciet zijn verboden in de keur kunnen echter nog steeds onder een specifieke zorgplicht voor waterkeringen vallen. Een initiatiefnemer kan, door zijn activiteit te toetsen aan de specifieke zorgplichten, bezien of zijn activiteit schadelijk is voor het waterkerend vermogen van de waterkering of een onbelemmerd beheer en onderhoud van de waterkering. Voor eenvoudige activiteiten die vaak voorkomen op en nabij waterkeringen kan het bestuur passende maatregelen benoemen als uitwerking van de specifieke zorgplichten. Als de initiatiefnemer zich aan de passende maatregel houdt, weet hij zeker dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Bij veel voorkomende, eenvoudige activiteiten kan gedacht worden aan activiteiten die niet onomkeerbaar en constructief ingrijpen in de waterkering, zoals agrarische activiteiten: het rijden met trekkers op onverharde delen van de waterkering; het regelmatig aanvullen van grond bij toegangshekken tot het land.

§ 4.3 Oppervlakte wateren

Artikel 4.10 Verboden handelingen in en nabij oppervlaktewaterlichamen

Lid 2-h: De opsomming voorwerpen, materialen, afval, vuil of stoffen is niet limitatief bedoeld.

Lid 2-i: Redenen voor dit verbod zijn het zo min mogelijk beperken van de doorstroming; en daarnaast water en oevers, en de ruimte onder en achter de steiger, zoveel mogelijk toegankelijk houden voor onderhoud en voor de bestrijding van calamiteiten, ook met behulp van vaartuigen. Daarnaast speelt ook de ecologische toestand van water en oever een belangrijke rol.

Onderhoud van de steiger wordt niet gezien als een wijziging. Het vervangen van de hele steiger, of een gedeelte dat zich in het water bevindt, zoals een of meerdere palen van de steiger, wordt beschouwd als wijziging. Een uitbreiding van de steiger is altijd een wijziging.

Lid 2-j: Dit artikellid is vooral bedoeld om verkeerd materiaalgebruik, demping en schade aan oevervegetatie te voorkomen.

Lid 2-k: Voor werken in wateren geldt: de doorstroming, de waterbeheersing of het onderhoud mag niet gehinderd of geblokkeerd raken door werken in het water. Dit verbod richt zich op het toegankelijk houden van het water voor onderhoud en daarnaast op het zoveel mogelijk beperken van schade aan de ecologische toestand, vooral ook in ecologische verbindingszones, door bijvoorbeeld verbreding of aanleg van infrastructuur en bebouwing over wateren en oevers.

Lid 2-l: Aan oevers kan opgaande houtbeplanting schade veroorzaken door bijvoorbeeld ontworteling bij omwaaien.

Lid 2-m: De doorstroming, de waterbeheersing of het onderhoud van het water mag ook niet gehinderd of geblokkeerd raken door het nemen van ligplaats.

Artikel 4.11 Verboden handelingen in en nabij oppervlaktewaterlichamen

Lid 2-a: De doorstroming, de waterbeheersing of het onderhoud mag niet gehinderd of geblokkeerd raken door drijvende en (half) gezonken voorwerpen of schepen en dergelijke in het water. Ook de ecologische toestand ofwel de leefruimte voor planten en dieren van het water zal in veel van deze gevallen worden aangetast.

Lid 2-c: Dit artikel heeft tot doel te kunnen voorkomen dat exotische planten of dieren, die kunnen gaan woekeren of andere dieren verdrijven en daarmee een negatief effect hebben op de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater, in het water geïntroduceerd worden.

Lid 4-a: Graven kan een negatief effect hebben op de ecologische toestand van water of oevers, op groene oevers, of op de stabiliteit van waterbodem of oevers.

Artikel 4.12 Verboden handelingen in en nabij kunstwerken

Met het verbod om binnen 200 meter van een windbemalingsinstallatie gebouwen, voorwerpen of beplanting aan te brengen die hoger is of kan worden dan 4 meter is beoogd om de functie die de installatie heeft in de bemaling van het gebied te beschermen. Als die functie er niet is, is er ook geen grond (vanuit het oogpunt van waterbeheersing) voor dit verbod.

Artikel 4.13 Verboden handelingen in bergingsgebieden, bergingsvoorzieningen en boezemland

Lid 1: Boezemland is het langs boezemwater tussen (boezem)waterkeringen gelegen land. Onbebouwd boezemland draagt, als het lager gelegen is dan het zogenaamde 'maatgevende' (hoogst mogelijke) boezempeil, in tijden van hoog water bij aan de berging en doorstroming van water. Als deze delen van het boezemland worden afgescheiden van het boezemwater door omkading of bedijking, het maaiveld ervan wordt verhoogd, of wanneer ze worden bebouwd, betekent dat een effectieve vermindering van het waterbergend vermogen van de boezem. Het onbebouwde boezemland, voor zover lager gelegen dan 0,2 meter NAP, is aangegeven op de bij de Keur behorende Keurkaarten.

§ 4.4 Waterkwantiteit oppervlakte- en grondwater

Artikel 4.14 Verboden handelingen

Op grond van dit artikel is het verboden om water te lozen op (aan te voeren naar) of te onttrekken aan (af te voeren uit) het oppervlaktewater. Dit verbod beoogt met name te voorkomen dat de werking van het aan- en afvoersysteem wordt ondermijnd.

Met aanvoeren naar wordt aanvoeren van water naar het betreffende water vanuit andere wateren bedoeld (vergelijkbaar met lozen). Hier staat het ontvangende water centraal.

Met afvoeren uit wordt afvoeren uit het betreffende water naar andere wateren bedoeld (vergelijkbaar met onttrekken). Hier staat het "gevende" water centraal.

Figuur 4

afbeelding binnen de regeling

Bij lozen is het geloosde water niet afkomstig uit andere wateren en bij onttrekken wordt het onttrokken water voor andere doeleinden gebruikt dan voor aanvoer naar andere wateren. Ook een onderbemaling kan een vorm van onttrekken van oppervlaktewater zijn.

Algemeen

Paragraaf 4.4 regelt in hoofdzaak twee onderwerpen: de vergunningplicht voor grondwateronttrekkingen en infiltraties van water en de bevoegdheden van het bestuur om afwijkende besluiten te nemen en maatwerkvoorschriften op te stellen in gevallen van calamiteit of dreigende nadelige gevolgen van eerder toegestane handelingen in het grondwater.

Artikel 4.15 Verboden handelingen

Lid 1: Het onttrekken van grondwater aan een grondwaterlichaam of het infiltreren van water in een grondwaterlichaam zonder vergunning van het bestuur is verboden. Van onttrekken is sprake als gebruik wordt gemaakt van een inrichting of werk, bestemd voor het onttrekken van grondwater. Dit betekent dat bemalen drainage onder de werking van dit artikel valt, maar ook het "bouwen volgens polderprincipe". Onderbemalingen kunnen ook het onttrekken van grondwater tot gevolg hebben.

Lid 2: Grondwateronttrekkingen ten behoeve van het drooghouden van in 2009 al bestaande kelders en andere ondergrondse ruimten zijn echter uitgezonderd van de vergunningplicht. Met name in Amsterdam komt het veel voor dat de kelders in bestaande bebouwing drooggehouden moeten worden met behulp van een pomp. Een vergunningplicht voor deze onttrekkingen zou gelet op de geringe omvang daarvan tot een onevenredig zware administratieve belasting van zowel het waterschap als de betrokken burger leiden. Let wel: als grondwater geloosd wordt op het oppervlaktewater zijn ook de artikelen uit paragraaf 3.2 van toepassing. Afhankelijk van de omvang van de lozing kan in dat geval wél een vergunningplicht gelden.

Lid 3: Grondwateronttrekkingen door middel van constructies volgens polderprincipe blijven uitdrukkelijk vergunningplichtig, zie het derde lid van dit artikel. Bij bouwen volgens polderprincipe is de ondergrondse bouwlaag waterdoorlatend ontworpen en is ervoor gekozen het opkomend grondwater met een pomp weg te malen. Veelal wordt voortdurend bemalen en zijn de hoeveelheden weggemalen grondwater in de tijd aanzienlijk. Dergelijke constructies zijn niet duurzaam. Zij kunnen de grondwaterstand in de omgeving verlagen waardoor houten paalfunderingen boven het grondwater kunnen komen te liggen - met name in Amsterdam -, met een grote kans dat deze door houtrot worden aangetast. Ook vanuit milieuoogpunt (lozing op oppervlaktewater, dan wel riolering) zijn er bezwaren.

Artikel 4.16 Calamiteiten

In dit artikel is bepaald dat het bestuur het onttrekken van grondwater, en het aanvoeren, lozen, afvoeren en onttrekken van oppervlaktewater, waarvoor vergunning is verleend of waarvoor geen vergunning vereist is, kan verbieden in geval van waterschaarste of overvloed voor de duur dat het tekort of de overvloed voortduurt. Deze bepaling is mede opgenomen om adequaat uitvoering te kunnen geven aan de landelijke verdringingsreeks in het Waterbesluit en de regionale verdringingsreeks in de Waterverordening Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. De verdringingsreeks regelt de volgorde van verdeling van het beschikbare water over de diverse functies tijdens een periode van watertekort.

Artikel 4.17 Melden en meten van onttrekkingen en infiltraties

Artikel 6.11, vijfde lid, van het Waterbesluit geeft het waterschap de mogelijkheid om bij verordening te bepalen dat de verplichtingen in artikel 6.11 van het Waterbesluit (meldplicht, meetplicht en de plicht tot opgave van de meetgegevens) voor bepaalde gevallen niet gelden. In dit artikel is deze (regelgevende) bevoegdheid van het algemeen bestuur gedelegeerd aan het bestuur omdat het de detailuitwerking van de hoofdregeling in artikel 6.11 van het Waterbesluit betreft.

Artikel 4.18 Zorgplicht en maatwerkvoorschriften

Degene die grondwater onttrekt of infiltreert dient de nadelige gevolgen daarvan voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen- waaronder die van derden - zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dat wordt de zorgplicht genoemd. Het tweede lid van dit artikel bevat een niet limitatieve opsomming van bij het grondwaterbeheer betrokken belangen. Ingevolge het derde lid kan het bestuur ter voorkoming of beperking van eventuele nadelige gevolgen voor de bij grondwaterbeheer betrokken belangen maatwerkvoorschriften stellen. Het vierde lid geeft aan wat deze maatwerkvoorschriften kunnen inhouden.

Artikel 4.19 Procedurebepaling

Gelet op de vele bij het grondwaterbeheer betrokken belangen worden aanvragen om een watervergunning voor grondwateronttrekkingen en infiltraties volgens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure behandeld, zodat alle belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld om op een ontwerpbesluit te reageren.

§ 4.5 Aanleg verhard oppervlak

Artikel 4.20 Verboden handelingen

De aanleg van verhard oppervlak leidt in beginsel tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of het rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie in de bodem. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, de verdichting van bestaand stedelijk gebied, de aanleg van kassen of de aanleg van wegen is sprake van het verharden van gebieden waar voor die tijd water in de bodem kon worden geborgen. Daarom is het in de Keur verboden om (zonder vergunning) meer dan 5000 m2 verhard oppervlak aan te leggen buiten stedelijk gebied, of meer dan 1000 m2 verhard oppervlak aan te leggen in bestaand of nieuw in te richten stedelijk of glastuinbouwgebied. De begrenzing van stedelijk en glastuinbouwgebied is aangegeven op de Keurkaart.

Daar waar een initiatiefnemer meer dan de genoemde oppervlakte verhard oppervlak wil aanleggen dient deze vergunning aan te vragen bij het waterschap.

§ 4.6 Bestuursbevoegdheden

Artikel 4.21 Watervergunning

Een watervergunning krachtens de Keur AGV 2011 wordt in beginsel voorbereid met toepassing van afdeling 4.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat is de gewone, eenvoudige voorbereidingsprocedure. Dat geldt niet voor watervergunningen voor grondwateronttrekkingen of -infiltraties. Bovendien kan het bestuur in individuele gevallen met een apart besluit de afdeling 3.4 Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van toepassing verklaren. Dit is met name aan de orde als de handeling waarvoor vergunning wordt gevraagd de belangen van een brede(re) kring van belanghebbenden raakt. Dat kan bijvoorbeeld bij watervergunningen voor een peilafwijking het geval zijn. Per aanvraag zal dit moeten worden beoordeeld.

Artikel 4.22 Vrijstellingen

Met artikel 4.22 is een bepaling opgenomen waarmee het dagelijks bestuur van AGV de mogelijkheid krijgt om bepaalde activiteiten vrij te stellen van de vergunningplicht, en daarvoor voorwaarden en voorschriften vast te stellen. Daarnaast is met dit artikel de bevoegdheid aan het dagelijks bestuur verleend om ook voor activiteiten die op zichzelf onder een vrijstelling van de vergunningplicht vallen maatwerkvoorschriften op te stellen, als er bijvoorbeeld omstandigheden zijn waarbij het zonder meer uitvoeren van de activiteit schade kan toebrengen aan het watersysteem of aan derden. In het vrijstellingenbesluit moet zijn opgenomen waar de maatwerkvoorschriften betrekking op hebben.

Toelichting op hoofdstuk 5 (gereserveerd)

Hoofdstuk 5 is gereserveerd voor procedurele bepalingen voor de aanleg en wijziging van waterstaatswerken door het waterschap, in verband met het vervallen in de Omgevingswet, die thans in voorbereiding is, van de projectplanprocedure in de Waterwet voor ‘eigen’ werken van de waterbeheerder.

Toelichting op hoofdstuk 6: Schadevergoeding

Algemene toelichting

Artikel 7.14 Waterwet bevat een algemene grondslag voor vergoeding van schade die het gevolg is van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer. Aan degene die schade lijdt of zal lijden, wordt op zijn verzoek door het betrokken bestuursorgaan een vergoeding toegekend, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel voor zijn rekening dient te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

Artikel 7.15 Waterwet bepaalt dat voor de toepassing van artikel 7.14 Waterwet onder schade mede wordt verstaan schade in verband met wateroverlast of overstromingen, voor zover deze het gevolg zijn van de verlegging van een waterkering of van andere maatregelen, gericht op het vergroten van de afvoer- of bergingscapaciteit van watersystemen.

Artikel 7.14 Waterwet biedt alleen een basis voor vergoeding van onevenredige schade. Slechts schade die uitkomt boven de financiële nadelen die behoren tot het normaal maatschappelijk risico dat elke burger zelf behoort te dragen, komt voor vergoeding in aanmerking. Aan deze beperking tot onevenredige schade ligt onder meer ten grondslag dat tot op zekere hoogte voorzienbaar is dat de uitoefening van taken en bevoegdheden in het kader van het waterbeheer nadelige gevolgen met zich mee brengt.

In de Memorie van Toelichting bij de Waterwet wordt uitgebreid ingegaan op de achtergronden van artikel 7.14 Waterwet en op de diverse factoren die bij het vaststellen van een recht op schadevergoeding een rol spelen. De Memorie van Toelichting kan worden ingezien via de website www.overheid.nl (TK 2006-2007, 30818, nr. 3).

Artikel 7.14 Waterwet ziet zowel op schade als gevolg van besluiten als op schade als gevolg van feitelijk handelen. Het kan bijvoorbeeld gaan om de vaststelling van peilbesluiten, besluiten ter zake van watervergunningen, gedoogbeschikkingen, maar ook om feitelijke beheerhandelingen door het waterschap.

De reikwijdte van artikel 7.14 Waterwet is uitdrukkelijk beperkt tot rechtmatig overheidsoptreden. Het artikel biedt geen basis voor schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad. Daarvoor is een actie op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek de aangewezen weg. Daarnaast kan geen beroep worden gedaan op artikel 7.14 Waterwet indien een andere grondslag voor schadevergoeding van toepassing is, zoals de Onteigeningswet.

Dit hoofdstuk heeft een procedureel karakter en bevat regels omtrent de inrichting, indiening en motivering van verzoeken tot schadevergoeding. Daarnaast zijn in dit hoofdstuk regels opgenomen omtrent de behandeling en de wijze van beoordeling van verzoeken tot schadevergoeding. Een belangrijk onderdeel hiervan is de advisering over de door het bestuur te nemen beslissing op een verzoek tot schadevergoeding door een terzake kundige persoon of commissie. Hiermee is een zorgvuldige en eenduidige behandeling van verzoeken tot schadevergoeding gewaarborgd. De bevoegdheid om dergelijke procedureregels te stellen is opgenomen in artikel 7.14 lid 2 en lid 3 Waterwet.

Een verzoek tot schadevergoeding is een aanvraag in de zin van artikel 1:3 lid 3 Awb. De beslissing op een verzoek tot schadevergoeding is een besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb. Dit brengt met zich mee dat op de behandeling van een verzoek tot schadevergoeding verschillende bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zijn.

De Algemene wet bestuursrecht kan worden ingezien via de website www.overheid.nl.

Hoofdstuk 3 Awb bevat algemene bepalingen over besluiten. Het gaat hierbij onder meer om bepalingen met betrekking tot een zorgvuldige voorbereiding en belangenafweging (Afdeling 3.2 Awb). In gevallen dat een adviseur wordt gevraagd te adviseren over de door het bestuur te nemen beslissing op een verzoek tot schadevergoeding, zijn de bepalingen over advisering van toepassing (Afdeling 3.3 Awb). Verder zijn de bepalingen over de bekendmaking van besluiten (Afdeling 3.6 Awb) en de motivering van besluiten (Afdeling 3.7 Awb) relevant.

In Hoofdstuk 4 Awb zijn bijzondere bepalingen over besluiten opgenomen. Hier van belang zijn in het bijzonder de bepalingen over de voorbereiding van beschikkingen (Titel 4.1) en de bepalingen over bestuursrechtelijke geldschulden (Titel 4.4).

De bepalingen over de voorbereiding van beschikkingen hebben betrekking op:

de vereisten van een aanvraag en het verstrekken van gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn (artikelen 4:2 en 4:3 Awb);

de bevoegdheid een formulier vast te stellen voor het indienen van een aanvraag (artikel 4:4 Awb);

de bevoegdheid te besluiten een aanvraag niet te behandelen, bijvoorbeeld in de situatie dat de aanvraag niet voldoet aan de wettelijke vereisten (artikel 4:5 Awb);

regels voor het horen van de aanvrager en eventuele derden-belanghebbenden, bijvoorbeeld voorafgaand aan een afwijzende beschikking (artikelen 4:7 tot en met 4:12 Awb);

de beslistermijn en aanvullende regels daaromtrent (artikel 4:13 tot en met 4:20f Awb).

De bepalingen over bestuursrechtelijke geldschulden voorzien onder meer in regels voor de betalingstermijn bij toekenning van schadevergoeding. De hoofdregel is dat de schadevergoeding binnen zes weken na de toezending van de beslissing aan de verzoeker wordt voldaan (artikel 4:87 Awb). Daarnaast is voorzien in de bevoegdheid om, vooruitlopend op de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding, een voorschot te verlenen (artikel 4:95 Awb).

Tegen de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding kan bezwaar worden gemaakt, gevolgd door het instellen van beroep en hoger beroep. In de Algemene wet bestuursrecht zijn algemene bepalingen (Hoofdstuk 6) en bijzondere bepalingen (Hoofdstukken 7 en 8) over bezwaar en beroep opgenomen.

Artikelsgewijs

Artikel 6.1 Begripsbepalingen

In deze bepaling worden enkele begrippen omschreven.

Wat betreft het begrip schadevergoeding wordt aangesloten bij de artikelen 7.14 en 7.15 van de Waterwet. Voor de reikwijdte van deze artikelen wordt verwezen naar de algemene toelichting.

Artikel 6.2 Het verzoek tot schadevergoeding

Lid 1 bepaalt dat het verzoek tot schadevergoeding moet worden ingediend bij het dagelijks bestuur, dat bevoegd is op het verzoek te beslissen.

Lid 2 van deze bepaling bevat vereisten waaraan het verzoek tot schadevergoeding tenminste dient te voldoen. Het bestuur kan verzoeken om nadere gegevens en bescheiden die voor de beslissing op het verzoek nodig zijn en waarover de verzoeker redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2 Awb).

Artikel 6.3 Aanhouding behandeling van het verzoek

Indien het verzoek tot schadevergoeding betrekking heeft op een besluit waartegen bezwaar of (hoger) beroep aanhangig is, kan het bestuur de behandeling van het verzoek aanhouden totdat het besluit onherroepelijk is. Zoals hiervoor is vermeld, is de reikwijdte van artikel 7.14 Waterwet begrensd tot rechtmatig handelen. Dit betekent dat een definitief besluit over schadevergoeding pas kan worden genomen nadat het schadeveroorzakende besluit onherroepelijk is geworden. Daarnaast kan de aanhangige procedure leiden tot wijziging van het besluit en daarmee samenhangend, de eventuele schade als gevolg daarvan.

Indien de verzoeker voornemens is tegen het besluit bezwaar te maken of beroep in te stellen, dient de verzoeker dit op grond van artikel 2 lid 3 van de verordening in het verzoek te vermelden. Tot aanhouding van de behandeling van het verzoek kan ook worden besloten indien niet de verzoeker maar een derde tegen het besluit bezwaar maakt of beroep instelt.

Artikel 6.4 Beslissing op het verzoek met advies van de adviseur

Buiten de gevallen die worden genoemd in artikel 5 lid 1 stelt het bestuur het verzoek tot schadevergoeding binnen vier weken in handen van een adviseur, met mededeling aan de verzoeker (lid 1).

Lid 2 heeft betrekking op de situatie dat het verzoek nog niet voldoet aan de wettelijke vereisten daarvoor (zie artikel 2) of dat door het bestuur om nadere gegevens en bescheiden is gevraagd. Indien de verzoeker is uitgenodigd het verzoek aan te vullen, wordt de hiervoor genoemde termijn van vier weken opgeschort totdat het verzoek is aangevuld of de termijn daarvoor is verstreken. Op deze wijze wordt voorkomen dat het verzoek in handen dient te worden gesteld van de adviseur terwijl nog niet aan de wettelijke vereisten is voldaan of het bestuur nog in afwachting is van gevraagde nadere gegevens en bescheiden.

De verschillende termijnen die in de verordening zijn opgenomen, hebben tot gevolg dat in gevallen dat advies van de adviseur wordt ingewonnen het bestuur normaal gesproken binnen vier en twintig weken na ontvangst op het verzoek tot schadevergoeding beslist: in handen stellen van het verzoek aan de adviseur (artikel 4 lid 1) vier weken uitbrengen conceptadvies door de adviseur (artikel 9 lid 1) acht weken schriftelijke bedenkingen op het conceptadvies (artikel 9 lid 1) vier weken uitbrengen definitieve advies door de adviseur (artikel 9 lid 2) vier weken beslissing op het verzoek door het bestuur (artikel 10 lid 1) vier weken.

Om deze reden is in lid 3 bepaald, dat het bestuur in gevallen dat advies van de adviseur wordt ingewonnen binnen vier en twintig weken na ontvangst op het verzoek beslist. Deze termijn kan door het bestuur voor ten hoogste 12 weken worden verdaagd.

Artikel 6.5 Beslissing op het verzoek zonder advies van de adviseur

Deze bepaling bevat de gevallen waarin op het verzoek tot schadevergoeding wordt beslist zonder advies van de adviseur in te winnen.

Dit betreft de situaties waarin aanstonds duidelijk is dat het verzoek voor toewijzing in aanmerking komt dan wel dient te worden afgewezen (lid 1 sub a), de vermoedelijk toe te kennen schadevergoeding minder dan €5.000,00 bedraagt (lid 1 sub b) of een beleidsregel over de vergoeding van de schade is vastgesteld (lid 1 sub c).

Het in deze gevallen achterwege laten van advisering is een bevoegdheid maar geen verplichting van het bestuur. Het bestuur kan aanleiding zien toch advies van de adviseur in te winnen. Een voorbeeld hiervan is de situatie dat de vermoedelijk toe te kennen schadevergoeding weliswaar minder dan €5.000,00 bedraagt, maar het verzoek complex van aard is.

Indien geen advies van de adviseur wordt ingewonnen, beslist het bestuur binnen acht weken na ontvangst op het verzoek. Deze termijn kan door het bestuur voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.

Artikel 6.6 De adviseur

Wanneer het verzoek tot schadevergoeding niet complex van aard is, zal het bestuur één terzake deskundige persoon vragen te adviseren over de door het bestuur te nemen beslissing op het verzoek. Is het verzoek tot schadevergoeding wel complex van aard, dan stelt het bestuur een commissie samen van drie terzake deskundige personen. In de commissie zijn tenminste twee vakdisciplines vertegenwoordigd, te weten juridische deskundigheid op het gebied van het schadevergoedingsrecht en deskundigheid op het gebied van schadetaxatie.

De adviseur dient onafhankelijk en onpartijdig te zijn. Om deze reden kan de adviseur geen deel uitmaken of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van één van de bestuursorganen van het waterschap of de Stichting Waternet.

Lid 3 en lid 4 bevatten een voorziening voor het geval dat de verzoeker van mening is dat sprake is van feiten of omstandigheden die de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de adviseur in gevaar brengen. In dat geval kan de verzoeker, zodra die feiten en omstandigheden bekend zijn geworden, het bestuur verzoeken de adviseur te wraken. Op het verzoek tot wraking wordt door het bestuur binnen vier weken beslist. Voorafgaand aan de beslissing worden de verzoeker en de adviseur door het bestuur gehoord.

Artikel 6.7 Taken van de adviseur

Deze bepaling bevat een omschrijving van de taken van de adviseur.

Artikel 6.8 Werkwijze van de adviseur

Deze bepaling heeft betrekking op de werkwijze van de adviseur.

Indien de adviseur dit nodig acht, stelt hij een onderzoek ter plaatse in (lid 1). De adviseur stelt de verzoeker en het bestuur in de gelegenheid hun standpunt tijdens een hoorzitting mondeling toe te lichten (lid 2). De hoorzitting kan worden gecombineerd met het onderzoek ter plaatse.

De uitnodiging voor de hoorzitting wordt tenminste drie weken voor de hoorzitting verzonden. Tot tien dagen voor de hoorzitting kunnen de verzoeker en het bestuur nadere stukken indienen.

Artikel 6.9 Het advies

De adviseur brengt binnen drie maanden een conceptadvies uit. De verzoeker en het bestuur hebben vervolgens gedurende zes weken gelegenheid schriftelijk bedenkingen tegen het conceptadvies in te brengen. Daarna brengt de adviseur binnen zes weken zijn definitieve advies uit. De adviseur gaat hierbij in op door partijen ingebrachte bedenkingen.

Artikel 6.10 Beslissing op het verzoek tot vergoeding van schade

Na ontvangst van het advies van de adviseur beslist het bestuur binnen zes weken op het verzoek tot schadevergoeding. Bij de beslissing wordt een afschrift van het advies van de adviseur gevoegd.

Artikel 6.11 Intrekking en wijziging

Op grond van deze bepaling kan het bestuur in drie specifieke gevallen het verzoek intrekken of ten nadele van de verzoeker wijzigen omdat het toekennen van schadevergoeding achteraf bezien (geheel of gedeeltelijk) onjuist was.

Toelichting Hoofdstuk 7: Toezicht en Handhaving

Artikel 7.1 Schouw

Dit artikel dient als basis voor het bestuur om data vast te leggen en aan te kondigen waarop bepaalde onderhoudsverplichtingen moeten zijn uitgevoerd en voor de daaropvolgende schouw om te controleren of aan deze verplichtingen is voldaan. Bij de schouw op wateren moeten de onderhoudsplichtigen het onderhoud hebben uitgevoerd op de voorgeschreven wijze. In beleidsnota's over onderhoud van water en keringen worden richtlijnen gegeven volgens welke het onderhoud bij voorkeur dient te worden uitgevoerd.

Artikel 7.3 Strafbepaling

Het overtreden van bepalingen van, of op grond van de Keur is strafbaar op basis van dit artikel. Het waterschap heeft de mogelijkheid om op grond van artikel 85 van de Waterschapswet een schikking voor te stellen.

Toelichting op hoofdstuk 8: Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8.1 Overgangsbepalingen

Lid 1: Uiteraard hoeven personen aan wie op grond van de vorige versies van de Keur van AGV of zijn rechtsvoorgangers een ontheffing of vergunning is verleend, niet bij inwerkingtreding van deze Keur opnieuw een vergunning aan te vragen.

Lid 2 en 3: Een vergunning die is verleend voor een activiteit die ingevolge de Keur AGV 2017 onder de werking valt van een vrijstelling of een passende maatregel – en derhalve niet meer vergunningplichtig is -, geldt de ‘oude’ vergunning als melding. Voorschriften in de vergunning die afwijken van de voorschriften in de vrijstelling of passende maatregel, gelden als maatwerkvoorschriften.

Lid 6: Voor werken in, boven of onder wateren of binnen de vrijwaringszones daarvan die aantoonbaar zijn aangebracht vóór 1 januari 2002 wordt geacht vergunning te zijn verleend. Voor werken die na 1 januari 2002 zijn aangebracht dient alsnog vergunning te worden aangevraagd. Indien blijkt dat op grond van de huidige regelgeving en beleid geen vergunning kan worden verleend is sprake van een illegaal werk. Het waterschap is gerechtigd illegale werken die haar taakuitvoering belemmeren of die tot gevaarlijke situaties kunnen leiden te laten verwijderen. Als de werken naar het oordeel van het waterschap tot een te grote belemmering leiden voor de aan- en afvoer van water, het onderhoud of de scheepvaart, dan dienen deze na schriftelijke aanzegging door het waterschap te worden verwijderd.

Het overgangsrecht is op hoofdlijnen samengevat in het onderstaande overzicht

afbeelding binnen de regeling

Artikel 8.2 Grondwater

Voor onder de Grondwaterwet verleende vergunningen waarvoor het waterschap onder de Waterwet bevoegd is geworden bevat artikel 2.22, tweede lid, van de Invoeringswet waterwet overgangsrecht. Een vergunning voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water die voor het inwerkingtreden van de Waterwet van kracht is overeenkomstig artikel 14 van de Grondwaterwet, wordt gelijkgesteld met een door het bestuur van het waterschap verleende watervergunning, voor zover de Keur een vergunning eist.

Het verbod op de toepassing van constructies volgens polderprincipe is van toepassing op nieuwe situaties. Reeds gerealiseerde constructies en constructies waarvoor reeds een bouwvergunning is verleend vallen buiten het verbod. Ook constructies waarvoor reeds ten tijde van het inwerkingtreden van de Keur 2009 een aanvraag was ingediend kunnen buiten het verbod vallen, mits de bouwvergunning uiteindelijk is verleend.