Regeling vervallen per 30-06-2013

Sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen waterschapspersoneel (SAW) 2013 - Deel 1

Geldend van 01-01-2013 t/m 29-06-2013

Intitulé

Sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen waterschapspersoneel (SAW) 2013 - Deel 1

Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel (SAW) 2013

Deel 1: bindende regelingen

1 Werking en begripsbepaling

1.1 Werking

Artikel 1.1.1 SAW

  • 1. De SAW bestaat uit twee delen, te weten deel 1 en deel 2.

  • 2. Deel 1 betreft de regelingen die voor de waterschappen bindend zijn. Dit houdt in dat deze regelingen bij alle waterschappen onverkort van kracht zijn. Waterschappen kunnen geen betere of slechtere regelingen vaststellen.

  • 3. Deel 2 betreft de basisregelingen. De basisregelingen gelden als een waterschap geen vergelijkbare regeling of geen regeling van vergelijkbare strekking kent. Lokaal kan met overeenstemming van het GO of instemming (artikel 27 WOR) van de OR een vergelijk-bare regeling of regeling van vergelijkbare strekking gehandhaafd of overeengekomen worden.

  • 4. Het dagelijks bestuur van het waterschap stelt de SAW vast.

  • 5. Personele c.q. rechtspositionele verordeningen worden door het dagelijks bestuur vastgesteld, nadat overleg heeft plaatsgevonden met vakorganisaties conform de overlegre-geling of de Ondernemingsraad conform de Wet op de Ondernemingsraden.

Artikel 1.1.2 Toepassing

  • 1. De bepalingen van deel 1 SAW kunnen tevens van toepassing zijn op ambtenaren van wie de rechtstoestand dwingendrechtelijk bij of op grond van de wet is geregeld. In dat geval gelden de bepalingen van deel 1 SAW slechts aanvullend, te weten voor zover die rechtstoestand niet bij of op grond van de wet dwingendrechtelijk geregeld is.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan, om bijzondere redenen, na overleg met de medezeggenschap, besluiten dat de bepalingen of sommige daarvan, van de SAW deel 1 niet van toepassing zijn op ambtenaren of groepen van ambtenaren.

Artikel 1.1.3 Voorschriften en instructies

Met inachtneming van het bepaalde in de SAW deel 1 kan het dagelijks bestuur, indien dit naar zijn oordeel nodig of wenselijk is:

  • a.

    bijzondere voorschriften vaststellen ter uitvoering van de bepalingen dezer regeling, alsmede ten behoeve van het functioneren van de dienst;

  • b.

    instructies vaststellen ten aanzien van functies en bij de vervulling daarvan te volgen werkwijzen.

Artikel 1.1.4 Organisatiewijziging

  • 1. Indien door het dagelijks bestuur wordt voorgesteld verandering te brengen in de inrich-ting van enig dienstonderdeel, vallend onder het adviesrecht van artikel 25 WOR, dan stelt het dagelijks bestuur de commissie voor georganiseerd overleg als bedoeld in artikel 12.1 hiervan op de hoogte.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt in geval van een ingrijpende verandering in de inrichting van enig dienstonderdeel regels vast betreffende:

    • a.

      de fase waarin ter zake van die verandering het overleg wordt gevoerd met de commissie als bedoeld in artikel 12.1;

    • b.

      de wijze waarop en de fase waarin de bij die verandering betrokken ambtenaren worden gehoord;

    • c.

      de personele gevolgen van die verandering.

  • 3. Over het voornemen al dan niet regels als bedoeld in het vorige lid vast te stellen wordt overleg gevoerd met de commissie als bedoeld in artikel 12.1.

Artikel 1.1.5 Beschikbaar zijn rechtspositieregelingen

  • 1. De SAW en alle wijzigingen in de SAW en de door het bestuur vastgestelde regelingen worden de ambtenaar bekend gemaakt.

  • 2. Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van alle voor hem geldende regelingen.

  • 3. Wanneer de ambtenaar vastgestelde regelen als bedoeld in lid 2 heeft na te leven, die niet schriftelijk zijn vastgesteld, worden deze behoorlijk te zijner kennis gebracht.

  • 4. Op verzoek ontvangen eveneens kosteloos een exemplaar van de in het eerste lid bedoelde stukken:

    • a.

      de centrales van overheidspersoneel die deelnemen aan het arbeidsvoorwaardenoverleg in het Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschapsambtenaren;

    • b.

      de organisaties die blijkens hun statuten de belangen van waterschapsambtenaren behartigen en aangesloten zijn bij de onder a aangeduide centrales;

    • c.

      ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het dagelijks bestuur in aanmerking komt.

Artikel 1.1.6 Belangenbehartiging

De ambtenaar heeft het recht zijn belangen rechtstreeks bij de (algemeen) directeur en bij het dagelijks bestuur voor te dragen.

Artikel 1.1.7 Vaststelling SAW deel 1

  • 1. De SAW deel 1 is, als onderdeel van het akkoord over de arbeidsvoorwaarden van de waterschapsambtenaren, vastgesteld tijdens de vergadering van het LAWA op 13 december 2012.

  • 2. De SAW deel 1 is het laatst gewijzigd per 1 januari 2013.

Artikel 1.1.8 Vaststelling SAW deel 2

  • 1. De SAW deel 2 is, als onderdeel van het akkoord over de arbeidsvoorwaarden van de waterschapsambtenaren, vastgesteld tijdens de vergadering van het LAWA op 13 december 2012.

  • 2. De SAW deel 2 is het laatst gewijzigd per 1 januari 2013.

1.2 Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 1.2.1 Begripsbepalingen en –omschrijvingen

  • 1. Voor de toepassing van deze regeling en de bijlagen wordt verstaan onder:

    • a.

      aangeklaagde: de ambtenaar van het Waterschap

    • b.

      ABP: Stichting Pensioenfonds ABP;

    • c.

      ambtenaar: hij die door of vanwege het waterschap is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn;

    • d.

      arbeidscontractant: hij met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten, hij wordt niet beschouwd als ambtenaar voor de toepassing van deze regeling;

    • e.

      arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid van de aks bedoeld in hoofdstuk 1 van de WIA;

    • f.

      beoordelingsbevoegde: degene die gemandateerd is tot het formeel vaststellen en wijzigen van de beoordeling;

    • g.

      bezoldiging: het salaris vermeerderd met de vaste toelagen, indien en voor zover deze toelagen niet het karakter hebben van een onkostenvergoeding en uitgezonderd het IKB-collectief.

    • h.

      bovenwettelijke uitkering: de aanspraken die de ambtenaar kan ontlenen aan hoofdstuk 9.2, te weten de aanvullende uitkering als omschreven in artikel 9.2.1 t/m artikel 9.2.12 van deze paragraaf en de aansluitende uitkering als omschreven in artikel 9.2.13 t/m artikel 9.2.26 van deze paragraaf, met uitzondering van de waterschapswerkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 9.2.8, lid 3;

    • i.

      competenties: de competenties waarover concrete afspraken zijn gemaakt als bedoeld in artikel 3.1.7 lid 2 SAW;

    • j.

      conversie: de vertaling van de functierangorde naar functieschalen;

    • k.

      dagloon: het dagloon in de zin van de Werkloosheidswet zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 17 eerste lid van de Wet financiering sociale verzekeringen, met uitzondering van het gestelde in artikel 9.2.11 lid 3;

    • l.

      dagvenster: de periode waarop de ambtenaar werkt zonder toeslagen, maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag van 07.00 uur tot 19.00 uur.

    • m.

      deeltijdwerk: een aanstelling of contract waarbij de gemiddelde arbeidsduur over een jaar minder is dan bij een volledige aanstelling of contract;

    • n.

      dienstwoning: de door het dagelijks bestuur aan de belanghebbende in verband met de uitoefening van zijn functie aangewezen woning;

    • o.

      doel: de arbeidsvoorwaardelijke bestemmingsmogelijkheden in het Individueel Keuzebudget waaruit de ambtenaar kan kiezen;

    • p.

      feestdagen: nieuwjaarsdag, tweede paasdag, Hemelvaartsdag, tweede pinksterdag, de beide kerstdagen en de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd;

    • q.

      FPU: de regeling Flexibel Pensioen en Uittreden bedoeld in artikel 2 van de Centrale VUT–overeenkomst overheid- en onderwijspersoneel en artikel 1.1 van het pensioenreglement;

    • r.

      functie: het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar dient te worden uitgevoerd in opdracht van het bevoegd gezag;

    • s.

      functiewaardering: het door het dagelijks bestuur op methodische wijze naar zwaarte rang ordenen van functies volgens het daarvoor vastgestelde reglement functiewaardering;

    • t.

      garantiesalaris: het gegarandeerde salaris bij plaatsing in een lagere functieschaal. Naast salaris krijgt de ambtenaar een toelage onder benamingen als: fusietoelage, herplaatsingstoelage, garantietoelage, functiewaarderingstoelage;

    • u.

      geregistreerd partnerschap: waar staat echtgeno(o)t(e) of huwelijk moet tevens partner of geregistreerd partnerschap als bedoeld in boek 1 titel 5a, art. 80a t/m 809 van het BW;

    • v.

      gezinsleden: de echtgenoot of levenspartner van de belanghebbende en de kinderen, stief– en pleegkinderen van hemzelf en/of van zijn echtgenoot of levenspartner, voor zover zij met hem samenwonen;

    • w.

      graden van bloed- aanverwantschap: zie onderstaand schema;

      afbeelding binnen de regeling

    • x.

      IKB-collectief: een collectieve aanspraak in geld opgebouwd volgens artikel 3.2.3 en artikel 3.2.4;

    • y.

      IVA: Regeling inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten;

    • z.

      klacht: een klacht over ongewenst gedrag binnen of in samenhang met de werksituatie, tot uiting komend in verbaal, fysiek en/of ander non–verbaal gedrag;

    • aa.

      klager: de natuurlijke persoon die een klacht heeft ingediend;

    • bb.

      LAWA: Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen;

    • cc.

      leidinggevende: degene die voor de toepassing van de gespreksregeling als direct (hiërarchisch) leidinggevende is aangewezen;

    • dd.

      levenspartner: de persoon met wie de niet-gehuwde ambtenaar duurzaam samenwoont en een gemeenschappelijk huishouden voert, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring, ingericht volgens door het dagelijks bestuur nader te stellen regels;

    • ee.

      maximum salaris: het hoogste bedrag in een salarisschaal;

    • ff.

      Meldpunt Klokkenluider: een onafhankelijke commissie of persoon die als zodanig door het algemeen bestuur is aangewezen;

    • gg.

      Misstand, vermoeden van: een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden met betrekking tot de waterschapsdienst betreffende:

      • -

        een strafbaar feit;

      • -

        een schending van regelgeving of beleidsregels;

      • -

        het misleiden van justitie;

      • -

        een gevaar voor de volksgezondheid, de veiligheid of het milieu, of

      • -

        het bewust achterhouden van informatie over deze feiten.

    • hh.

      Osv 1997: Organisatiewet Sociale Verzekeringen 1997;

    • ii.

      pensioen: een pensioen in de zin van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

    • jj.

      pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

    • kk.

      pensioenwet: de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die gold tot en met 31 december 1995;

    • ll.

      resultaten: de resultaten waarover concrete afspraken zijn gemaakt als bedoeld in artikel 3.1.7 lid 2 SAW;

    • mm.

      salaris: het bruto bedrag per maand dat aan de ambtenaar is toegekend volgens een salarisschaal of, indien voor de functie een vast bedrag geldt, dit bedrag. Het bruto maandsalaris wordt tevens gebaseerd op het aantal arbeidsuren in de aanstelling. Ook andere afspraken kunnen de hoogte van het maandsalaris beïnvloeden;

    • nn.

      salaris per uur: 1/156ste van het salaris per maand volgens een salarisschaal;

    • oo.

      salarisschaal: een bandbreedte waarbinnen het salaris wordt vastgesteld. Het minimumbedrag en het maximum bedrag bij een gemiddelde arbeidsduur van 36 uur zijn opgenomen in de Salarisschalen Waterschapspersoneel, behorende bij deze regeling;

    • pp.

      SAW: de Sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen waterschapspersoneel;

    • qq.

      sector waterschappen: organisaties die de SAW toepassen;

    • rr.

      standplaats: het waterschap of het met name genoemde gedeelte van het waterschap waar of van waaruit de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht; dan wel, indien de uitoefening van het ambt zich uitstrekt over een ambtsgebied, de door het dagelijks bestuur aangewezen plaats;

    • ss.

      SUWI: de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;

    • tt.

      uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 39, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

    • uu.

      UWV: het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet SUWI;

    • vv.

      verplaatsen en verplaatsing: veranderen onderscheidenlijk verandering van het woongebied van de belanghebbende in opdracht van het dagelijks bestuur in het belang van de dienst;

    • ww.

      volledige aanstelling of contract: een aanstelling of contract waarvan de arbeidsduur gemiddeld over een jaar berekend 36 uur per week bedraagt;

    • xx.

      xx. Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidvoorziening jonggehandicapten;

    • yy.

      WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

    • zz.

      WAZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

    • aaa.

      werkloosheid: werkloosheid in de zin van artikel 16 van de Werkloosheidswet;

    • bbb.

      WGA: Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten;

    • ccc.

      WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

    • ddd.

      woongebied: het gebied waarin de ambtenaar ingevolge artikel 6.2.17 verplicht is te wonen;

    • eee.

      woonplaats: de gemeente of het bij name genoemde deel daarvan, waar de belanghebbende woonachtig is;

    • fff.

      WOR-bestuurder: hij die alleen dan wel tezamen met anderen in een onderneming rechtstreeks de hoogste zeggenschap uitoefent bij de leiding van de arbeid;

    • ggg.

      ZW: de Ziektewet;

    • hhh.

      ZW–uitkering: ziekengeld of uitkering krachtens de ZW.

  • 2. Voor de toepassing van de in deze regeling aangehaalde artikelen van het Burgerlijk Wetboek wordt onder ‘werkgever’ verstaan: het dagelijks bestuur en onder ‘werknemer’ de ambtenaar of arbeidscontractant.

  • 3. Tot de openbare dienst van het waterschap behoren alle diensten en bedrijven door het waterschap beheerd.

2 Dienstverband en werkgelegenheid

2.1 Aanstellingen

Artikel 2.1.1 Bevoegdheid

De aanstelling geschiedt door het dagelijks bestuur, tenzij bij of krachtens wet of besluit van het algemeen bestuur anders is bepaald.

Artikel 2.1.2 Aanstelling

  • 1. Voor aanstelling kan slechts in aanmerking komen hij van wie – na een daartoe door of vanwege het tot aanstelling bevoegde bestuursorgaan gehouden onderzoek – kan worden aangenomen dat hij in voldoende mate beschikt over de hoedanigheden tot het verrichten van de hem op te dragen werkzaamheden.

  • 2. Voor aanstelling kan als vereiste worden gesteld dat betrokkene in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

  • 3. De vreemdeling zoals omschreven in de Vreemdelingenwet 2000 kan slechts voor een aanstelling of een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in aanmerking komen indien hij beschikt over een tewerkstellingsvergunning tenzij hij van deze verplichting is uitgesloten krachtens artikel 3 van de Wet arbeid vreemdelingen (WAV).

  • 4. Het dagelijks bestuur treft maatregelen, waardoor de vertrouwelijkheid van de gegevens, ontvangen op grond van het in lid 1 bedoelde onderzoek, te allen tijde wordt gegarandeerd.

Artikel 2.1.3 Geneeskundig onderzoek bij aanstelling

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt, met inachtneming van het bepaalde in de Wet op de medische keuringen, vast voor welke functies op grond van functie–eisen een geneeskundig onderzoek als bedoeld in het tweede lid noodzakelijk is.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.1.2 is aanstelling alleen mogelijk na een geneeskundig onderzoek, gericht op de te vervullen functie, waaruit blijkt dat tegen het vervullen van de functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan. Het geneeskundig onderzoek wordt ingesteld door de geneeskundige(n), daartoe aangewezen door het dagelijks bestuur.

  • 3. De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van het waterschap.

  • 4. De uitslag van het in lid 2 bedoelde geneeskundig onderzoek wordt uiterlijk binnen veertien dagen ter kennis gebracht van belanghebbende. Indien gebleken is dat tegen het vervullen van de in lid 2 bedoelde functie uit medisch oogpunt bezwaren bestaan, kan belanghebbende binnen veertien dagen na ontvangst van deze kennisneming een verzoek om herkeuring indienen bij het dagelijks bestuur. De herkeuring vindt zo spoedig mogelijk plaats en geschiedt door een commissie van drie geneeskundigen bestaande uit:

    • a.

      een geneeskundige die niet aan het in lid 2 bedoelde onderzoek heeft deelgenomen, aan te wijzen door het dagelijks bestuur;

    • b.

      een geneeskundige door de belanghebbende aan te wijzen;

    • c.

      een door de onder a en b bedoelde geneeskundigen in onderling overleg of, indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, door het dagelijks bestuur aan te wijzen derde geneeskundige die eveneens niet aan het in lid 2 bedoelde onderzoek heeft deelgenomen.

  • 5. Over de uitslag van de herkeuring wordt de belanghebbende schriftelijk geïnformeerd. De kosten verbonden aan de herkeuring komen ten laste van het waterschap. Indien echter de commissie of de meerderheid van de in deze commissie zitting hebbende geneeskundigen de medische bezwaren tegen belanghebbende voor het vervullen van de in lid 2 bedoelde functie gegrond acht, blijven de kosten van de geneeskundige bedoeld onder b ten laste van belanghebbende.

Artikel 2.1.4 Vast of tijdelijk aanstellen

  • 1. Aanstelling geschiedt vast of tijdelijk.

  • 2.

    • a.

      Vanaf de dag dat het bestuursorgaan aan dezelfde ambtenaar:

      • 1.

        tijdelijke aanstellingen heeft gegeven die elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste aanstelling als een vaste aanstelling;

      • 2.

        meer dan 3 tijdelijke aanstellingen heeft gegeven en die elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden, geldt de laatste aanstelling als een vaste aanstelling.

    • b.

      Sub a is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten/aanstellingen gegeven aan een ambtenaar door verschillende werkgevers/bestuursorganen, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaar opvolger te zijn.

    • c.

      Sub a, onderdeel 1 en laatste zinsnede, is niet van toepassing op een aanstelling gegeven voor niet meer dan 3 maanden die onmiddellijk volgt op een door het bestuursorgaan aan dezelfde ambtenaar gegeven aanstelling voor 36 maanden of langer.

  • 3. Bij een tijdelijke aanstelling die is aangegaan voor vervulling van de functie bij wijze van proef geldt een termijn van ten hoogste 12 maanden, deze termijn kan bij uitzondering met ten hoogste 12 maanden worden verlengd.

Artikel 2.1.5 Volledige aanstelling

Een volledige aanstelling is een aanstelling waarvan de arbeidsduur gemiddeld over een jaar

berekend 36 uur per week bedraagt.

Artikel 2.1.6 Structureel aanpassen gemiddelde arbeidsduur van de aanstelling

Het dagelijks bestuur zal een verzoek van de ambtenaar om zijn gemiddelde arbeidsduur structureel te veranderen in beginsel honoreren, tenzij zwaarwegende bedrijf- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

Artikel 2.1.7 Tijdelijke aanstelling in algemene dienst

  • 1. De ambtenaar die in dienst treedt als trainee, wordt door het dagelijks bestuur aangesteld in algemene dienst voor bepaalde tijd.

  • 2. Voor de duur van de tijdelijke aanstelling wordt een ontwikkelingsplan opgesteld.

  • 3. Gedurende de tijdelijke aanstelling voert de ambtenaar taken uit die passen in dit ontwikkelingsplan. In het aanstellingsbesluit wordt geen functie vermeld.

  • 4. De salarisschaal wordt vastgesteld op het niveau van de toegewezen taken.

  • 5. Alle overige arbeidsvoorwaarden zijn gelijk aan een tijdelijke aanstelling in functie.

Artikel 2.1.8 Aanstelling in algemene dienst

  • 1. De ambtenaar die in tijdelijke dan wel vaste dienst treedt kan, in het kader van loopbaanontwikkeling volgens SAW hoofdstuk 11.3, door het dagelijks bestuur in algemene dienst worden aangesteld.

  • 2. De ambtenaar in vaste dienst kan verzoeken om met het oog op loopbaanontwikkeling volgens SAW hoofdstuk 11.3, door het dagelijks bestuur in algemene dienst te worden aangesteld.

  • 3. De ambtenaar, als bedoeld in lid 1 of 2, wordt iedere keer voor een periode van tenminste drie jaar en maximaal vijf jaar in een functie geplaatst, tenzij in overleg anders is bepaald.

  • 4. In het schriftelijk bericht van aanstelling of plaatsing in algemene dienst wordt de periode van plaatsing in de functie (zie art. 2.1.11, lid 1, letter d) uitdrukkelijk vermeld.

  • 5. De salarisschaal wordt vastgesteld op het niveau van de functie waarop de ambtenaar geplaatst wordt en dit is tenminste het niveau van de huidige salarisschaal.

  • 6. Met de ambtenaar in algemene dienst wordt jaarlijks een loopbaangesprek gehouden met toepassing van het gestelde in SAW hoofdstuk 11.3. Dit loopbaangesprek richt zich op het in overleg komen tot een vervolgfunctie na afloop van de periode van plaatsing als bedoeld in lid 3.

  • 7. Zolang er na afloop van de periode als bedoeld in lid 3 geen andere functie beschikbaar is blijft hij zijn functie voorlopig vervullen.

  • 8. De ambtenaar kan na afloop van de periode als bedoeld in lid 3 ook opnieuw in dezelfde functie worden geplaatst.

  • 9. De ambtenaar kan op eigen verzoek in een andere functie worden geplaatst dan wel tijdelijk met ander werk worden belast als hij voldoet aan de daaraan gesteld eisen van bekwaamheid en geschiktheid.

  • 10. De ambtenaar kan worden verplicht na afloop van de periode van plaatsing in een functie als bedoeld in lid 3, een hem aangeboden andere functie te aanvaarden. Bij het aanbieden van een andere functie wordt door het dagelijks bestuur een opzegtermijn van tenminste twee maanden in acht genomen.

Artikel 2.1.9 Aanstellen voor 40 uur per week gemiddeld over een jaar.

  • 1. Het dagelijks bestuur kan voor een moeilijk vervulbare functie de ambtenaar aanstellen voor 40 uur per week gemiddeld over een jaar.

  • 2. Voorafgaand aan de externe werving voor een moeilijk vervulbare functie is voor deze aanstellingsduur overleg met de ondernemingsraad noodzakelijk.

  • 3. Het bestuur besluit in principe voor een termijn van vijf jaar de vacature in te vullen voor 40 uur.

  • 4. Bij verandering van functie wordt de aanstelling van de ambtenaar aangepast naar 36 uur.

Artikel 2.1.10 Arbeidsvoorwaarden bij aanstellen voor 40 uur.

  • 1. Het salaris kan bij een aanstelling voor 40 uur vastgesteld worden op of doorgroeien naar 40/36ste van het maximum van de salarisschaal.

  • 2. De ambtenaar die wordt aangesteld voor 40 uur is uitgesloten van het minderwerk uit artikel 4.1.3.

  • 3. De ambtenaar die is aangesteld voor 40 uur, kan het dagelijks bestuur verzoeken de aanstelling te wijzigen naar een volledige aanstelling conform artikel 2.1.5.

Artikel 2.1.11 Bericht van aanstelling

  • 1. De ambtenaar ontvangt voor zijn indiensttreding kosteloos een schriftelijk bericht van aanstelling. Dit bericht vermeldt:

    • a.

      de naam van het waterschap en de plaats van vestiging;

    • b.

      de naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum van de ambtenaar;

    • c.

      de plaats of de plaatsen waar het werk wordt verricht;

    • d.

      de functie van de ambtenaar;

    • e.

      de dag met ingang waarvan de ambtenaar is aangesteld;

    • f.

      de bezoldiging die de ambtenaar wordt toegekend en de termijn van uitbetaling van de bezoldiging;

    • g.

      de aanspraak op verlof;

    • h.

      de gemiddelde arbeidsduur per week;

    • i.

      of de ambtenaar vast of tijdelijk wordt aangesteld;

    • j.

      indien de aanstelling tijdelijk is wat de reden van de tijdelijkheid is en de duur van de aanstelling;

    • k.

      dat de SAW van toepassing is.

  • 2. Indien er wijzigingen in de aanstelling optreden betreffende de punten a tot en met j vermeld in het eerste lid, worden deze de werknemer kosteloos schriftelijk meegedeeld.

2.2 Arbeidsovereenkomst

Artikel 2.2.1 Voorwaarden en duur

Indienstneming op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht kan plaatsvinden:

  • a.

    voor tijdelijke aanpassing van het personeelsbestand aan een wisselende behoefte, met een maximale duur van zes maanden;

  • b.

    voor personen, die blijkens de bewoordingen van de arbeidsovereenkomst in dienst zijn genomen hoofdzakelijk ten behoeve van een reguliere opleiding of vorming, met een maximale duur van twee jaar;

  • c.

    voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling voor gesubsidieerde arbeid, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen, voor ten hoogste de termijn gedurende welke de regeling op de werknemer van toepassing is;

  • d.

    voor het verrichten van werkzaamheden die naar hun aard slechts beschikbaar zijn gedurende één of meer jaarlijks terugkerende perioden, voor een seizoen of een deel van een seizoen;

Artikel 2.2.2 Arbeidsovereenkomst

  • 1. De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan, in tweevoud opgemaakt en door beide partijen ondertekend.

  • 2. De arbeidscontractant ontvangt voor zijn indiensttreding kosteloos een schriftelijk bericht betreffende de arbeidsovereenkomst. Dit bericht vermeldt:

    • a.

      de naam van het waterschap en de plaats van vestiging;

    • b.

      de naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum van de arbeidscontractant;

    • c.

      de plaats of de plaatsen waar het werk wordt verricht;

    • d.

      de functie van de arbeidscontractant;

    • e.

      de datum van indiensttreding;

    • f.

      het salaris en de eventuele toelagen en de termijn van uitbetaling van het salaris;

    • g.

      de aanspraak op verlof;

    • h.

      de gemiddelde arbeidsduur per week;

    • i.

      de duur van de arbeidsovereenkomst;

    • j.

      welke van de in artikel 2.2.1 genoemde gevallen aanwezig is;

    • k.

      de van toepassing zijnde rechtspositieregeling.

  • 3. Indien er wijzigingen in de arbeidsovereenkomst optreden betreffende de punten a tot en met j vermeld in het tweede lid, worden deze de arbeidscontractant kosteloos schriftelijk meegedeeld.

Artikel 2.2.3 Aanvullende voorwaarden

  • 1. De bepalingen van Boek 7 titel 10, van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing op de arbeidsovereenkomst, met inachtneming van het gestelde in het tweede lid.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid geldt dat ter zake van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan voor onbepaalde tijd, door werkgever dan wel door werknemer de volgende opzegtermijn in acht wordt genomen. De werkgever neemt een opzegtermijn in acht van tenminste twee maanden, indien de werknemer tenminste gedurende twee jaar onafgebroken werkzaam is geweest in de functie die eindigt. In alle andere gevallen neemt de werkgever een opzegtermijn van een maand in acht bij het beëindigen van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan voor onbepaalde tijd. De opzegtermijn die de werknemer in acht dient te nemen, bedraagt de helft van de periode die door de werkgever als opzegtermijn gehanteerd dient te worden, met een minimum van één maand.

  • 3. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid zijn de volgende bepalingen zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op de arbeidsovereenkomst die is aangegaan op grond van het bepaalde in artikel 2.2.1, onderdeel a:

    • a.

      artikel 1.6 Belangenbehartiging;

    • b.

      artikel 3.1.1 Uitgangspunten

    • c.

      artikel 3.1.11 Prestatietoeslag

    • d.

      artikel 3.1.13 Arbeidsmarkttoelage

    • e.

      artikel 3.1.15 Overwerk

    • f.

      artikel 3.1.20 Ambtsjubilea

    • g.

      artikel 3.1.21 Uitkering na overlijden

    • h.

      artikel 3.2 Individueel KeuzeBudget

    • i.

      hoofdstuk 4 Werktijd en verlof

    • j.

      hoofdstuk 5 Ziekte en arbeidsongeschiktheid,

    • k.

      hoofdstuk 6 Rechten en verplichtingen

    • l.

      hoofdstuk 7 Disciplinaire maatregelen

    • m.

      artikel 8.1.5 Ontslag bij arbeidsongeschiktheid

    • n.

      hoofdstuk 10 Verplaatsingskosten

    • o.

      hoofdstuk 11 Opleiding en ontwikkeling

Artikel 2.2.4 Bijzondere opzegging

De arbeidsovereenkomst kan te allen tijde zonder opzeggingstermijn worden beëindigd, indien de werknemer niet langer voldoet aan het gestelde in artikel 2.1.2, lid 3,

Artikel 2.2.5 Beëindiging

  • 1. Voor de arbeidscontractant waarmee een arbeidsovereenkomst is aangegaan op grond van artikel 2.2.1 onderdeel a, is in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst anders dan op grond van een dringende reden in de zin van artikel 678 Boek 7 titel 10, van het Burgerlijk Wetboek, paragraaf 9.2 (bovenwettelijke werkloosheidsregeling) bij overeenkomstige toepassing.

  • 2. Ten aanzien van de werknemer, bedoeld in artikel 2.2.1, onderdeel a is tevens in geval van ziekte het gestelde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.2.6 Voortzetting

Indien de werknemer, bedoeld in artikel 2.2.1 onder a, gedurende een aaneengesloten periode van zes maanden in dezelfde functie op arbeidsovereenkomst werkzaam is geweest, kan deze dienstbetrekking slechts worden voortgezet door een tijdelijke of vaste aanstelling.

2.3 Werkgelegenheid

Artikel 2.3.1 Employability

  • 1. Het dagelijks bestuur en de ambtenaar zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor een blijvende employability van de ambtenaar.

  • 2. Onder employability wordt verstaan, de optimale inzetbaarheid van de ambtenaar waardoor hij in staat is werk te behouden en te krijgen.

  • 3. De WOR-bestuurder stelt in overleg met de ondernemingsraad een employabilityplan op om de employability van de in de organisatie werkzame personen te verbeteren.

  • 4. De ambtenaar heeft recht op een individuele employabilityscan, conform de bepalingen in artikel 11.2.2 van de SAW.

Artikel 2.3.2 Re-integratiemaatregelen bij reorganisaties

  • 1. Een organisatiewijziging als bedoeld in artikel 1.4 geschiedt, behoudens in individuele gevallen, naar een bepaald vooraf vastgesteld plan. Over dit plan wordt overleg gepleegd met de Commissie voor georganiseerd overleg als bedoeld in artikel 12.1. Indien deze commissie niet aanwezig is worden de organisaties van overheidspersoneel genodigd om over dit plan te overleggen.

  • 2. Op basis van het in het vorige lid bedoelde plan kan een sociaal plan worden overeengekomen. In het sociaal plan worden afspraken gemaakt over de plaatsingsvolgorde en de toelagen en vergoedingen gedurende de in lid 3 genoemde herplaatsingtermijn. Daarnaast kunnen afspraken worden gemaakt over werkgelegenheid, werkzekerheid en uitbreiding van het in artikel 2.3.5 genoemde re-integratie-instrumentarium.

  • 3. De ambtenaar die op basis van een in het vorige lid bedoelde sociaal plan boventallig is verklaard heeft, met inachtneming van het bepaalde onder lid 8 sub a, recht op een herplaatsingtermijn van 1,5 jaar.

  • 4. Binnen twee maanden na het vaststellen van boventalligheid stelt het dagelijks bestuur in overleg met de boventallig verklaarde ambtenaar een actieplan ‘van werk naar werk’ vast. Het dagelijks bestuur en de ambtenaar komen daarbij een wederzijdse inspanningsverplichting overeen om het maximale te doen om betrokkene naar ander werk te begeleiden. In dit actieplan wordt vastgelegd welke re-integratie-instrumenten gedurende de herplaatsingtermijn zullen worden ingezet.

  • 5. Indien na afloop van de herplaatsingtermijn het actieplan voor de boventallige verklaarde ambtenaar niet heeft geleid tot het vinden van werk, komen partijen een vervolgplan overeen. In dit vervolgplan wordt vastgelegd of een wijziging van strategie nodig is, en welke instrumenten gedurende de WW- en bovenwettelijke WW-fase moeten worden ingezet om de re-integratie alsnog succesvol te laten verlopen.

  • 6. Het dagelijks bestuur betaalt, binnen redelijke grenzen, de kosten van het re-integratie-instrumentarium uit het actieplan en vervolgplan.

  • 7. Bij gelijke geschiktheid, of te maken geschiktheid, heeft de boventallige of de reeds ontslagen ambtenaar bij vacatures die na de reorganisatie binnen het waterschap ontstaan de voorkeur boven andere interne of externe kandidaten. Als er meerdere boventallige ambtenaren op de vacature solliciteren, heeft diegene die het langst boventallig is en een uitkering geniet, de voorkeur.

  • 8. Het dagelijks bestuur kan, op basis van het in artikel 2.3.7, bedoelde advies van de Toetsingscommissie, besluiten:

    • a.

      de in lid 3 bedoelde herplaatsingtermijn te verlengen met de door de Toetsingscommissie aangegeven termijn;

    • b.

      het op basis van het in lid 4 bedoelde actieplan ‘van werk naar werk’ overeengekomen re-integratie-instrumentarium, uit te breiden;

    • c.

      dat de boventallige of reeds ontslagen ambtenaar met een bovenwettelijke uitkering, geschikt, of geschikt te maken is voor de betreffende functie.

Artikel 2.3.3 Re-integratiemaatregelen bij ontslag minder dan 35% arbeidsongeschikt

  • 1. De ambtenaar die op grond van artikel 8.1.5 lid 3 en 4 SAW (minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en zwaarwegend dienstbelang) wordt ontslagen heeft gedurende de WW- en bovenwettelijke WW-fase recht op het re-integratie-instrumentarium zoals beschreven in artikel 2.3.5 SAW.

  • 2. Het dagelijks bestuur en de ambtenaar leggen vast welke instrumenten worden ingezet.

Artikel 2.3.4 Re-integratiemaatregelen bij ontslag wegens onverenigbaarheid karakters

In geval van ontslag op grond van artikel 8.1.8 SAW (onverenigbaarheid van karakters) kunnen het dagelijks bestuur en de betrokken ambtenaar maatwerkafspraken maken over de inzet van het re-integratie-instrumentarium uit artikel 2.3.5.

Artikel 2.3.5 Re-integratie-instrumentarium

Op grond van artikelen 2.3.2, 2.3.3 en 2.3.4 kunnen afspraken worden gemaakt over het gebruik van re-integratie-instrumenten. In ieder geval zijn de volgende re-integratie-instrumenten beschikbaar:

  • a.

    in kaart brengen van kennis, vaardigheden, belangstelling en mogelijkheden op de arbeidsmarkt, in de vorm van een loopbaanscan, competentietoets, assessment en het certificeren van in de praktijk opgedane kennis en vaardigheden (EVC);

  • b.

    om- her- en bijscholing;

  • c.

    detachering, of indiensttreding bij een outplacementbureau of re-integratiebedrijf;

  • d.

    begeleiding bij het opzetten van een eigen bedrijf.

Artikel 2.3.6 Sancties bij onvoldoende inspanning

  • 1. Indien de boventallige of ontslagen ambtenaar als bedoeld in artikelen 2.3.2, 2.3.3 of 2.3.4 zich onvoldoende inspant kan het dagelijks bestuur aan hem de volgende sancties opleggen:

    • a.

      een vermindering van het salaris zoals bedoeld in artikel 7.1.2 lid 1 sub e;

    • b.

      geheel of gedeeltelijk terugbetalen van gemaakte kosten bij de toepassing van artikel 2.3.5;

    • c.

      geheel of gedeeltelijk verlies van rechten als bedoeld in hoofdstuk 9.

  • 2. Indien het dagelijks bestuur zich onvoldoende inspant op grond van de artikelen 2.3.2, 2.3.3 of 2.3.4, kan de ambtenaar dit voorleggen aan de commissie als bedoeld in artikel 2.3.7, met het verzoek om de ontslagtermijn te verschuiven of de uitkeringsduur te verlengen.

  • 3. Het sanctieregime van de WW is van overeenkomstige toepassing op de bovenwettelijke WW-regeling uit hoofdstuk 9.

Artikel 2.3.7 Paritaire Toetsingscommissie

  • 1. Voor de toepassing van deze regeling wordt er een ParitaireToetsingscommissie ingesteld door de Commissie voor georganiseerd overleg als bedoel in artikel 12.1, dan wel bij afwezigheid hiervan, door het dagelijks bestuur in overleg met de organisaties van overheidspersoneel.

  • 2. De Toetsingscommissie legt haar werkwijze vast in een reglement.

  • 3. De Toetsingscommissie geeft op verzoek van de ambtenaar als bedoeld in de artikelen 2.3.2, 2.3.3 of 2.3.4 advies aan het dagelijks bestuur over de volgende onderwerpen:

    • a.

      of het dagelijks bestuur zich voldoende heeft ingespannen om de ambtenaar naar ander werk te begeleiden;

    • b.

      of de wensen van de ambtenaar over het geboden re-integratie–instrumentarium uit artikel 2.3.5 binnen de grenzen van het redelijke en billijke vallen;

    • c.

      of, in geval van een vacature, de ambtenaar of de reeds ontslagen ambtenaar uit artikel 2.3.2 geschikt is of geschikt te maken is voor de functie;

    • d.

      in geval van een uitzonderlijke, schrijnende situatie over de verlenging van de herplaatsingtermijn.

3 Beloning

3.1 Bezoldiging/salariëring

Artikel 3.1.1 Uitgangspunten

  • 1. Het uitgangspunt voor de bezoldiging is de functiewaardering. De wijze waarop de ambtenaar functioneert, bepaalt mee de bezoldiging (zie artikel 3.1.8). Ook kunnen in aanmerking worden genomen leeftijd en dienstjaren van de ambtenaar en andere omstandigheden, voor zover deze naar het oordeel van het dagelijks bestuur, gelet op het dienstbelang en gelet op verhoudingen binnen de dienst, van betekenis zijn.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt nadere regels vast over het in lid 1 bepaalde.

  • 3. De bezoldiging wordt in beginsel per kalendermaand uitbetaald. Over de wijze waarop, kan het bestuur nadere regels vaststellen.

  • 4. Over de tijd die de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn functie te vervullen, wordt hem zijn bezoldiging niet uitgekeerd.

Artikel 3.1.2 Recht op bezoldiging

  • 1. Het recht op bezoldiging begint op de dag van aanstelling. Indien in het aanstellingsbesluit geen datum van ingang is vermeld, begint het recht op bezoldiging met de dag waarop de ambtenaar feitelijk in dienst is getreden.

  • 2. Het recht op bezoldiging eindigt met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat of met ingang van de dag na het overlijden van de ambtenaar.

  • 3. Als het salaris, IKB-collectief of een toelage moeten worden berekend over een gedeelte van een maand, wordt het bedrag per dag vastgesteld door het maandbedrag te delen door dertig.

Artikel 3.1.3 Deeltijd werk

Het salaris van de ambtenaar die in deeltijd werkt wordt vastgesteld naar evenredigheid.

Artikel 3.1.4 FuWater

  • 1. FuWater is het systeem dat wordt gebruikt voor het beschrijven en waarderen van functies. De door het LAWA vastgestelde referentiefuncties maken onderdeel uit van FuWater.

  • 2. De procedure FuWater is opgenomen in bijlage IV van de SAW. In deze procedure wordt behalve de beschrijving en waardering van functies de te volgen bezwarenprocedure geregeld en de instelling van een paritaire regionale bezwarencommissies vastgelegd.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt met behulp van de conversietabel uit bijlage V van de SAW de voor de functie geldende salarisschaal vast. Voor de ambtenaar die als gevolg van functiewaardering met FuWater uitkomt op een lagere inschaling, zal geen lager maximumsalaris dan dat van de reeds voor hem vastgelegde salarisschaal gelden.

  • 4. Totdat alle waterschappen FuWater hebben ingevoerd blijft het SAW–artikel 4.1.5 dat op 1 januari 2004 gold, van kracht.

Artikel 3.1.5 Inrichting salarisgebouw

  • 1. Het salarisgebouw maakt onderdeel uit van de SAW en is vastgelegd in bijlage I.

  • 2. Het salarisgebouw bestaat uit 18 salarisschalen

  • 3. Per salarisschaal is het minimumsalaris en het maximumsalaris bepaald.

Artikel 3.1.6 Vaststelling salarisniveau

  • 1. Bij aanstelling wordt aan de ambtenaar het salaris toegekend op het minimum van de voor hem geldende salarisschaal.

  • 2. Van het voorgaande lid kan positief worden afgeweken ingeval daarvoor naar het oordeel van het dagelijks bestuur aanleiding bestaat.

  • 3. Wanneer voor de ambtenaar een salarisschaal gaat gelden met een hoger maximumsalaris, wordt het salaris in de voor hem geldende nieuwe salarisschaal opnieuw bepaald. Het salaris is hoger dan het salaris waarop de ambtenaar in de oude salarisschaal aanspraak zou hebben gehad.

  • 4. Bij een disciplinaire maatregel op grond van de SAW, of bij het wijzigen van de aanstelling in verband met plaatsing in een passende functie in geval van arbeidsongeschiktheid, kan zonder voorafgaand ontslag voor een ambtenaar een salarisschaal gelden met een lager maximumsalaris.

Artikel 3.1.7 Gesprekscyclus

  • 1. De gesprekscyclus om te komen tot een eindoordeel over het presteren van de ambtenaar bestaat in beginsel uit drie gesprekken per jaar tussen de leidinggevende en de ambtenaar. In deze gesprekken komen planning, voortgang en beoordeling aan de orde. Het moment van beoordeling kan, indien gewenst, samenvallen met het moment waarop planningsafspraken worden gemaakt.

  • 2. Uiterlijk 31 maart van elk jaar worden er tussen leidinggevende en ambtenaar concrete planningsafspraken gemaakt over de te behalen resultaten en competentieontwikkeling in dat jaar. Afspraken over competenties zijn gebaseerd op een competentiewoorden-boek/systeem. Tevens komen de wensen, ambities en ontwikkelmogelijkheden (Persoonlijk Ontwikkelingsperspectief als bedoeld in artikel 11.2.1 SAW) van de ambtenaar aan de orde en hierover worden concrete afspraken gemaakt. De gemaakte afspraken worden schriftelijk vastgelegd.

  • 3. Halverwege het jaar wordt de voortgang van de gemaakte planningsafspraken tussen leidinggevende en ambtenaar besproken en zo nodig bijgesteld. Hierbij kan onder meer aandacht worden besteed aan de wijze waarop de werkzaamheden worden verricht, de randvoorwaarden om de resultaten te bereiken, de arbeidsomstandigheden en de wijze van leidinggeven. Afspraken over nadere invulling, aanvulling of bijstelling worden schriftelijk vastgelegd.

  • 4. In het beoordelingsgesprek tussen leidinggevende en ambtenaar wordt de realisatie van de gemaakte planningsafspraken door de leidinggevende beoordeeld. Dit gesprek leidt tot het eindoordeel A, B, C, D of E zoals beschreven in artikel 3.1.8 en vindt plaats vóór 1 december van elk jaar.

  • 5. Een beslissing tot toekenning van een eindoordeel wordt de ambtenaar uiterlijk voor 31 december, schriftelijk meegedeeld.

  • 6. De regeling gesprekscyclus als opgenomen in bijlage VII van de SAW stelt nadere regels over de te volgen gesprekscyclus.

Artikel 3.1.8 Verhoging van het salaris

  • 1.

    Het salaris kan op basis van een beoordeling jaarlijks op 1 januari worden verhoogd.

  • 2.

    De structurele salarisverhoging binnen de voor de ambtenaar geldende salarisschaal wordt gebaseerd op het eindoordeel dat gevormd wordt op basis van de gesprekscyclus uit artikel 3.1.7

  • 3.

    Het eindoordeel kan zijn:

A

Uitstekend: De ambtenaar voldoet beduidend beter dan de norm (C=Goed). De ambtenaar realiseert veel meer dan in de functie en/of op basis van resultaat-afspraken en/of competenties verwacht mag worden. Realiseert dit op een beduidend hoger niveau dan het normniveau.

B

Zeer goed: De ambtenaar voldoet beter dan de norm (C=Goed). De ambtenaar realiseert meer dan in de functie en/of op basis van de resultaatafspraken en/of competenties verwacht mag worden. Realiseert dit op een hoger niveau dan het normniveau.

C

Goed: De ambtenaar voldoet aan de norm. De ambtenaar realiseert wat in de functie en/of resultaatafspraken en/of competenties verwacht mag worden op het gewenste niveau.

D

Nog te ontwikkelen ten opzichte van score C (Goed): De ambtenaar voldoet op een aantal punten (nog) niet aan de norm (C = Goed). Er is ruimte voor ontwikkeling in de realisatie van datgene wat in de functie en of op basis van de resultaatafspraken en/of competenties verwacht mag worden.

E

Onvoldoende: Het functioneren op basis van de (functie)eisen en/of resultaatafspraken en/of competenties dient op een groot aantal punten een drastische verbetering. De ambtenaar voldoet niet aan de norm en kan niet realiseren wat in de functie en/of op basis van de resultaatafspraken verwacht mag worden op het gewenste niveau.

4.De jaarlijkse eindoordeelscore van de ambtenaar bepaalt het percentage waarmee het salaris van de ambtenaar die het maximumsalaris van de voor hem geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt wordt verhoogd:

Eindoordeel

Verhoging

A

5% van het maximum van de voor de ambtenaar geldende salarisschaal

B

3,5% van het maximum van de voor de ambtenaar geldende salarisschaal

C

2,5% van het maximum van de voor de ambtenaar geldende salarisschaal

D

1,5% van het maximum van de voor de ambtenaar geldende salarisschaal

E

0%

5.De salarisverhoging kan slechts worden toegekend tot het maximum van de salarisschaal.

Artikel 3.1.9 Geen salarisverhoging

  • 1. Indien aan de ambtenaar een eindoordeelscore van D of E wordt toegekend maken ambtenaar en leidinggevende afspraken die moeten leiden tot verbetering van het functioneren van de ambtenaar.

  • 2. De ambtenaar die gedurende twee achtereenvolgende jaren een eindoordeelscore D of E krijgt, ontvangt de eerste twee jaren de salarisverhoging behorend bij score D. Pas indien het derde jaar een eindoordeelscore E wordt toegekend aan het functioneren van de ambtenaar vindt geen verhoging plaats.

Artikel 3.1.10 Niet te beoordelen

  • 1. Het tijdvak waarover beoordeeld wordt beslaat minimaal zes maanden. Indien dit tijdvak korter is kan de ambtenaar niet beoordeeld worden en komt de ambtenaar voor dat jaar niet in aanmerking voor een salarisverhoging.

  • 2. Met de ambtenaar die nieuw in dienst treedt na 1 juni van enig jaar en die vanwege het bepaalde in lid 1 in dat jaar niet in aanmerking komt voor een salarisverhoging, kunnen in het arbeidsvoorwaardengesprek maatwerkafspraken worden gemaakt.

  • 3. Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor de ambtenaar die wegens ziekte of zwangerschap- en/of bevallingsverlof niet beoordeeld kan worden over een tijdvak van meer dan 6 maanden. In deze situaties krijgt de ambtenaar in beginsel een bij beoordeling C behorende salarisverhoging. In uitzonderlijke gevallen kan hiervan worden afgeweken.

  • 4. Indien de beoordeling niet door de eigen leidinggevende kan worden opgemaakt dient deze tijdig opgemaakt te worden door de plaatsvervangend leidinggevende.

  • 5. Indien buiten schuld of toedoen van de ambtenaar en met inachtneming van het bepaalde in het vierde lid, in enig jaar de beoordeling niet (tijdig) wordt opgemaakt, zal aan de ambtenaar in beginsel een beoordeling C met de daarbij behorende salarisverhoging worden toegekend.

  • 6. Indien het niet (tijdig) opmaken van de beoordeling te wijten is aan grove nalatigheid van de leidinggevende/ de organisatie wordt in beginsel aan de ambtenaar een salarisverhoging toegekend die hoger ligt dan het bepaalde in het vijfde lid.

Artikel 3.1.11 Individuele prestatietoeslag

  • 1. Aan de ambtenaar die het maximum van de voor zijn functie geldende salarisschaal heeft bereikt, zal door het dagelijks bestuur, wanneer daartoe naar zijn oordeel op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver aanleiding bestaat, een prestatietoeslag worden toegekend.

  • 2. De beoordeling van de bekwaamheid, geschiktheid en ijver wordt vastgesteld op basis van de in artikel 3.1.7 vastgelegde gesprekscyclus en resulteert in een volgens artikel 3.1.8 lid 3 vastgelegd eindoordeel.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde prestatietoeslag is 5% bij een A beoordeling en 3,5% bij een B beoordeling.

  • 4. De toeslag wordt jaarlijks toegekend. De toeslag is gebaseerd op twaalf keer het uitbetaalde maandsalaris in het beoordelingsjaar en wordt in februari van het opvolgende jaar in zijn geheel uitbetaald.

  • 5. Indien het niet (tijdig) opmaken van de beoordeling te wijten is aan grove nalatigheid van de leidinggevende/de organisatie wordt in beginsel aan de ambtenaar een prestatietoeslag volgens lid 1 toegekend.

Artikel 3.1.12 Overgangsbepalingen individuele prestatietoeslag

  • 1. De ambtenaar die op basis van een regeling persoonlijke toelage op 1 januari 2011 een toelage gebaseerd op goed functioneren boven het maximum van de voor hem geldende salarisschaal ontvangt, kan eenmalig kiezen voor behoud van de regeling van het waterschap, c.q. deze persoonlijke toelage of de individuele prestatietoeslag. Kiest hij voor het gegarandeerd krijgen van de waterschapsregeling dan is hij daarmee uitgesloten van de prestatietoeslag als bedoeld in artikel 3.1.11.

  • 2. De ambtenaar die anders dan in lid 1 een gegarandeerd salaris(perspectief) boven het maximum van de voor hem geldende salarisschaal heeft, waarbij een goed functioneren criterium ten grondslag heeft gelegen aan de nu gegarandeerde toeslag, kan eenmalig kiezen voor behoud van de garantie of de individuele prestatietoeslag. Kiest hij voor behoud van de garantie dan is hij daarmee uitgesloten van de prestatietoeslag als bedoeld in artikel 3.1.11.

Artikel 3.1.13 Arbeidsmarkttoelage

  • 1. Aan de ambtenaar kan door het dagelijks bestuur voor werving of behoud een toelage worden toegekend van maximaal 10% van zijn salaris.

  • 2. De toepassing van dit artikel zal jaarlijks met de Ondernemingsraad worden besproken.

Artikel 3.1.14 Waarneming andere functie

  • 1. De ambtenaar die in opdracht van of namens het dagelijks bestuur volledig een andere functie waarneemt, ontvangt, indien voor die functie een hogere schaal geldt dan voor zijn functie, over de tijd van deze waarneming een vergoeding.

  • 2. De vergoeding in lid 1 bedraagt 8% van het eigen salaris per uur van de ambtenaar. De vergoeding wordt alleen toegekend bij een hele werkdag waarneming.

  • 3. Voor de ambtenaar van wie het salaris hoger is dan het maximum van schaal 9, bestaat pas aanspraak op deze vergoeding, indien de waarneming in een aaneengesloten tijdvak van zes weken tenminste twintig hele werkdagen heeft geduurd, in welk geval hem de vergoeding over de dagen waarop hij reeds waargenomen heeft alsnog wordt uitbetaald.

  • 4. De ambtenaar die in opdracht van of namens het dagelijks bestuur een andere functie waarneemt, waarvoor andere werktijden zijn vastgesteld dan voor zijn functie gelden, ontvangt – zulks onverminderd het bepaalde in lid 1 – in zoverre op de waar te nemen functie het bepaalde in artikel 3.1.16 van toepassing is een vergoeding overeenkomstig de in dat artikel bedoelde regelen. Op de eerste twee dagen en op de eerste zaterdag en zondag van de waarneming ontvangt hij evenwel voor de uren die liggen buiten de voor zijn functie geldende werktijd, tenminste een bedrag gelijk aan de vergoeding als bedoeld in artikel 3.1.15 overwerk. Wordt achtereenvolgens en zonder onderbreking meer dan één functie als hier bedoeld waargenomen, dan geldt dit als één geval van waarneming.

  • 5. Geen vergoeding ingevolge de leden 1 en 3 wordt genoten door de ambtenaar voor wie krachtens zijn aanstelling een bijzondere regeling geldt.

  • 6. Het dagelijks bestuur is bevoegd om in andere gevallen van waarneming een naar zijn oordeel billijke vergoeding toe te kennen, gelet op de aard en de omvang van de ingevolge de waarneming verrichte werkzaamheden, alsmede op de duur en de wijze van de waarneming.

Artikel 3.1.15 Overwerk

  • 1. De ambtenaar verricht overwerk als in opdracht van of namens het dagelijks bestuur werkzaamheden worden verricht gedurende meer dan een half uur vóór het begin of onmiddellijk na het einde van het voor de ambtenaar vastgestelde rooster. Indien de opgedragen werkzaamheden een regelmatig karakter hebben is er ook sprake van overwerk als er gedurende minder dan een half uur voor het begin of onmiddellijk na het einde van het voor de ambtenaar vastgestelde rooster wordt overgewerkt.

  • 2. Het dagelijks bestuur bepaalt welke ambtenaren gelet op de aard en het niveau van hun functie aanspraak hebben op vergoeding voor overwerk. Het dagelijks bestuur is bevoegd aan de ambtenaar die op grond van het bovenstaande geen aanspraak heeft op vergoeding voor overwerk in bijzondere gevallen een door het dagelijks bestuur te bepalen vergoeding toe te kennen, indien en naarmate dit naar zijn oordeel, gelet op de aard of omvang van het overwerk en de onvermijdelijkheid daarvan, redelijk is te achten.

  • 3. De ambtenaar, die overwerk verricht, ontvangt daarvoor een vergoeding ter hoogte van het salaris per uur.

  • 4. Voor overwerk, op andere tijden dan op het dagvenster, wordt naast de in lid 3 genoemde vergoeding een geldelijke toeslag toegekend. De geldelijke toeslag is een percentage van het voor de ambtenaar geldende salaris per uur en wel:

    • a.
      • -

        100% op een zondag tussen 0.00 en 24.00 uur;

      • -

        75% op een zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur;

      • -

        75% op een maandag tussen 0.00 en 7.00 uur;

      • -

        50% op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 0.00 en 7.00 uur;

      • -

        50% op een maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 19.00 en 24.00 uur.

    • b.

      Voor overwerk op een feestdag, als bedoeld in artikel 1.2.1, en op de dag volgende op die feestdag tussen 0.00 en 7.00 uur, geldt het percentage respectievelijk voor een zondag en voor een maandag tussen 0.00 en 7.00 uur.

    • c.

      Is voor de ambtenaar volgens rooster (artikel 3.1.16) in plaats van een zondag, een feestdag, als bedoeld in artikel 1.2.1 of een zaterdag, een andere dag als vrije dag aangewezen dan wordt overwerk op die dag beschouwd als overwerk op een zondag.

  • 5. Indien het uitbetalen van overwerkuren volgens lid 1 er toe leidt dat de ambtenaar de rusttijden uit de Arbeidstijdenwet binnen een bepaalde termijn niet kan naleven, dan worden de gewerkte uren binnen deze termijn zodanig als vrij ingeroosterd dat de ambtenaar voldoet aan de wettelijke eisen van de Arbeidstijdenwet. Voor die ingeroosterde uren vervalt betaling volgens lid 3, een eventuele toeslag volgens lid 4 wordt uitbetaald.

  • 6. Het dagelijks bestuur is bevoegd om voor werkzaamheden die door ambtenaren met een verschillende bezoldiging en eventueel een verschillende functie samen en gelijktijdig als overwerk moeten worden verricht, een naar zijn oordeel voor deze ambtenaren billijke gelijke vergoeding vast te stellen.

  • 7. Dit artikel is niet van toepassing op overwerk dat voortvloeit uit een van de in artikel 6.2.9 (oorlog en andere buitengewone omstandigheden) bedoelde verplichtingen. Het dagelijks bestuur regelt afzonderlijk de vergoeding voor zodanig overwerk.

  • 8. De ambtenaar van 58 jaar of ouder, is niet verplicht tot het verrichten van overwerk, tenzij hij overwerk verricht in het kader van de wachtdienstregeling als bedoeld in paragraaf 3.3.

Artikel 3.1.16 Onregelmatige dienst

De ambtenaar voor wiens functie als gevolg van toepassing van artikel 4.1.1 werktijden zijn vastgesteld of bij rooster wisselende werktijden zijn vastgesteld anders dan tussen 7.00 en 19.00 uur op maandag tot en met vrijdag, ontvangt daarvoor een vergoeding, conform artikel 3.1.17, tenzij uitdrukkelijk is bepaald dat bij de vaststelling van de bezoldiging daarmee rekening is gehouden.

Artikel 3.1.17 Toelage onregelmatige dienst

  • 1. Aan de ambtenaar voor wie een salaris geldt lager dan het maximum van schaal 11 en die, anders dan bij wijze van overwerk, regelmatig arbeid verricht op andere tijden dan op het dagvenster: de dagen maandag tot en met vrijdag tussen 7.00 en 19.00 uur, wordt een toelage toegekend.

  • 2. De toelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het voor de ambtenaar geldende salaris per uur, waarbij de percentages ten hoogste worden berekend over het salaris per uur, dat is afgeleid van het maximum van salarisschaal 7 van de salarisschalen Waterschapspersoneel:

    • a.

      25% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 19.00 en 22.00 uur;

    • b.

      40% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 en 07.00 uur en tussen 22.00 en 24.00 uur;

    • c.

      voor de uren op zaterdag:

      • -

        45% voor de uren tussen 00.00 en 08.00 uur;

      • -

        25% voor de uren tussen 08.00 en 18.00 uur;

      • -

        70% voor de uren tussen 18.00 en 24.00 uur;

    • d.

      70% voor de uren op zondag;

    • e.

      100% voor feestdagen als bedoeld in artikel 1.2.1, inclusief eerste paasdag en eerste pinksterdag.

  • 3. In bijzondere gevallen kan het dagelijks bestuur een regeling treffen, die het bepaalde in dit artikel aanvult of daarvan afwijkt.

Artikel 3.1.18 Vrijwillig stoppen met nachtarbeid

  • 1. De ambtenaar, van 58 jaar of ouder, zoals bedoeld in artikel 3.1.16, is niet verplicht tot het verrichten van diensten, tussen 22.00 en 07.00 uur.

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing als de ambtenaar door het vervallen van de verplichting tot het verrichten van nachtdiensten onmogelijk zijn functie kan uitoefenen.

  • 3. De ambtenaar die gebruik maakt van het recht omschreven in het eerste lid van dit artikel en die tenminste tien jaar direct voorafgaande aan het moment van beëindiging van nachtdiensten zonder wezenlijke onderbreking een toelage voor het verrichten van diensten gelegen tussen 22.00 en 07.00 uur heeft ontvangen, wordt een blijvende toelage toegekend. Het dagelijks bestuur stelt voor de uitvoering van dit lid nadere regels vast.

Artikel 3.1.19 Overgangstoelage onregelmatige dienst

  • 1. Aan de ambtenaar van wie de bezoldiging, als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van een toelage als bedoeld in artikel 3.1.17, een blijvende verlaging ondergaat, die minstens 3% van de som van het salaris en de maandelijkse toelage bedraagt, wordt door het dagelijks bestuur een in drie jaar aflopende toelage toegekend van respectievelijk 75%, 50% en 25% van de oorspronkelijke toelage onregelmatige dienst, mits de toelage onregelmatige dienst, direct voorafgaande aan het tijdstip van vorenbedoelde beëindiging of vermindering, gedurende tenminste twee jaar zonder wezenlijke onderbreking voor hem van toepassing is geweest.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel stelt het dagelijks bestuur voor de ambtenaar een leeftijdsgrens vast.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt door het dagelijks bestuur aan de ambtenaar die de leeftijdsgrens als bedoeld in lid 2 heeft bereikt en wiens bezoldiging als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van een toelage als bedoeld in artikel 3.1.17 een blijvende verlaging ondergaat, een blijvende toelage toegekend, mits de toelage onregelmatige dienst, direct voorafgaande aan het tijdstip van vorenbedoelde beëindiging of vermindering ervan, gedurende tenminste tien jaren zonder wezenlijke onderbreking voor hem van toepassing is geweest

  • 4. De in het eerste lid bedoelde aflopende toelage gaat over in een blijvende toelage als bedoeld in het vorige lid, wanneer de ambtenaar de leeftijd als bedoeld in lid 2 heeft bereikt en, onmiddellijk vóór de aanvang van die toelage, gedurende tenminste tien jaar zonder wezenlijke onderbreking een toelage als bedoeld in artikel 3.1.17 voor hem van toepassing is geweest.

  • 5. Voor de toepassing van de voorgaande leden wordt onder wezenlijke onderbreking verstaan een onderbreking van langer dan twee maanden.

  • 6. Het dagelijks bestuur stelt voor de uitvoering van dit artikel nadere regels vast.

Artikel 3.1.20 Ambtsjubilea

  • 1. In de maand waarin de ambtenaar gedurende 25, 40 respectievelijk 50 jaar een functie bij de overheid heeft vervuld, ontvangt hij een gratificatie gelijk aan een bedrag, overeenkomende met de gehele bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief waarop hij in de maand van deze jubilea aanspraak heeft. De op grond van het vorenstaande berekende bedragen worden naar boven afgerond tot een volle euro.

  • 2. De ambtenaar die volledig uittreedt om gebruik te maken van de regeling FPU, dan wel keuzepensioen ontvangt een ambtsjubileumgratificatie bedoeld in het eerste lid. Voorwaarde is dat hij, ware hij in dienst gebleven tot het bereiken van de volgens artikel 7.3 eerste lid van het pensioenreglement ABP voor het recht op ouderdomspensioenvereiste leeftijd hiervoor in aanmerking zou zijn gekomen.

  • 3. De in het vorige lid bedoelde gratificatie bedraagt een deelbedrag van de gratificatie, zoals omschreven in lid 1, berekend naar het werkelijk aantal dienstjaren gedeeld door 25, 40 of 50, al naar gelang welke gratificatie aan de orde is.

  • 4. De gratificatie bij een diensttijd van 50 jaar bij de overheid wordt als een netto–bedrag aan de ambtenaar uitbetaald.

Artikel 3.1.21 Uitkering na overlijden ambtenaar

  • 1. De bezoldiging van de ambtenaar wordt niet langer uitbetaald dan tot op de dag van het overlijden.

  • 2. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ambtenaar wordt aan de erfgenamen een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak van drie maanden vermeerderd met het IKB-collectief. Uitgegaan wordt van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging per maand op de dag van overlijden.

Artikel 3.1.22 Uitkering na overlijden gewezen ambtenaar

  • 1. Zo spoedig mogelijk na overlijden van de gewezen ambtenaar bedoeld in artikel 4.4.3 wordt een overlijdensuitkering toegekend. De uitkering bedraagt 100% van het voor betrokkene geldende dagloon zoals gedefinieerd in artikel 9.2.2, berekend over een periode van 13 weken.

  • 2. Zo spoedig mogelijk na overlijden van de gewezen ambtenaar bedoeld in artikel 5.2.7 of 5.2.8 wordt in aanvulling op artikel 35 Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen samen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon zoals gedefinieerd in artikel 9.2.2, berekend over een periode van 13 weken.

  • 3. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de gewezen ambtenaar wordt in aanvulling op artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen samen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.

  • 4. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de gewezen ambtenaar die een aansluitende uitkering geniet, wordt in overeenkomstige toepassing van artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen samen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.

  • 5. Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nabestaanden van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een rechtspositieregeling van de waterschappen, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

Artikel 3.1.23 Non–activiteit

  • 1. Bij non–activiteit zoals bedoeld in artikel 125c, eerste lid Ambtenarenwet bestaat geen recht op doorbetaling van de bezoldiging.

  • 2. Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing, als bedoeld in artikel 125c, tweede lid Ambtenarenwet, aanspraak heeft op een vaste vergoeding – niet zijnde een onkostenvergoeding – wordt op zijn bezoldiging over de tijd dat hij het op grond van artikel 125c, eerste lid Ambtenarenwet verleende verlof geniet, een inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als vergoeding voor de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan voor de uitvoering van de vorige leden nadere regels vaststellen.

Artikel 3.1.24 Overige bepaling

Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, treft het dagelijks bestuur een bijzondere regeling.

3.2 Individueel KeuzeBudget

Artikel 3.2.1 Algemeen

  • 1. Voor de ambtenaar is er een IKB, dat door het bevoegd gezag wordt beheerd.

  • 2. Het IKB wordt voorzien van in geldwaarde uitgedrukte aanspraken. Deze aanspraken kan de ambtenaar aanwenden voor een door hem te kiezen bestemming, een en ander op een wijze en onder de voorwaarden als in deze paragraaf is bepaald.

Artikel 3.2.2 Opbouw budget

Het IKB bestaat uit twee onderdelen:

  • a.

    een collectieve aanspraak opgebouwd volgens artikel 3.2.3, 3.2.4 en 3.2.5: het IKB-collectief;

  • b.

    een individuele aanspraak opgebouwd volgens artikel 3.2.6: het individuele IKB.

Artikel 3.2.3 Opbouw van het collectief pensioengevend deel van het IKB

Het collectief pensioengevend IKB wordt per kalendermaand als volgt opgebouwd:

  • 1.

    Met 8% van de voor de ambtenaar in die maand geldende bezoldiging, met dien verstande dat dit bedrag niet lager kan zijn dan de voor waterschapspersoneel vastgestelde minimum vakantietoelage. Het minimum bedrag is opgenomen in de salaristabel en wordt bij deeltijd naar evenredigheid berekend.

  • 2.

    Met het percentage volgens onderstaande tabel van het voor de ambtenaar in die maand geldende salaris:

Berekeningsgrondslag

Ambtenaar geboren voor 1-1-1950

Ambtenaar geboren na 31-12-1949 en voor 1-1-1955

Ambtenaar geboren na 31-12-1954 en voor 1-1-1960

Ambtenaar geboren na 31-12-1959

% van het maandsalaris

8,69%

8,91%

9,27%

9,97%

Voor de ambtenaar:

    • a.

      die is geboren voor 1-1-1955 en die niet deelneemt aan de op 30 september 2009 beëindigde seniorenregeling wordt het percentage uit de tabel in dit lid verhoogd met 0,36 procentpunt.

    • b.

      die is geboren voor 1-1-1950, en op 1 april 1997 geen deelnemer was bij het ABP wordt het percentage uit de tabel in dit lid verhoogd met 0,22 procentpunt.

    • c.

      die is geboren op of voor 31-12-1959 en in dienst is getreden op of na 1 januari 2009 wordt het percentage uit de tabel in dit lid verhoogd met 0,7 procentpunt.

  • 3.

    Met het percentage volgens onderstaande tabel van het maximum salaris van de in die maand voor de ambtenaar geldende functieschaal. Het bedrag wordt naar evenredigheid van de in de aanstelling vastgelegde arbeidsduur berekend.

Salarisschaal

1

2

3

4

5

6

7

8

9

% IKB van het maximum salaris van de functieschaal

5,66%

5,15%

4,63%

4,15%

3,76%

3,3%

2,12%

1,47%

1,3%

Salarisschaal

10

11

12

13

14

15

16

17

18

% IKB van het maximum salaris van de functieschaal

1,14%

1,01%

0,89%

0,78%

0,71%

0,65%

0,59%

0,53%

0,49%

Artikel 3.2.4 Opbouw van het collectief niet pensioengevende deel van het IKB

Het collectief niet pensioengevend IKB wordt per kalendermaand als volgt opgebouwd:

1.Met het percentage volgens onderstaande tabel van het voor de ambtenaar in die maand geldende salaris:

Berekeningsgrondslag

Ambtenaar geboren voor 1-1-1950

Ambtenaar geboren na 31-12-49 en voor 1-1-55

Ambtenaar geboren na 31-12-54 en voor 1-1-60

Ambtenaar geboren na 31-12-1959

% van het maandsalaris

1,33%

2,2%

2,2%

2,2%

  • 2.

    Voor de ambtenaar:

    • a.

      die geboren is voor 1950, en op 1 april 1997 geen deelnemer was bij het ABP wordt het percentage uit de tabel in dit artikel verhoogd met 0,87 procentpunt.

    • b.

      die voor 1 januari 2009 een aanstelling of arbeidsovereenkomst in de sector waterschappen heeft die sedert dat moment nog ononderbroken voortduurt en die geboren is tussen 31-12-1954 en 01-01-1960 wordt het percentage uit de tabel in dit artikel verhoogd met 1,53 procentpunt.

    • c.

      die voor 1 januari 2009 een aanstelling of arbeidsovereenkomst in de sector waterschappen heeft die sedert dat moment nog ononderbroken voortduurt en die geboren is voor 01-01-1955 wordt het percentage uit de tabel in dit artikel verhoogd met 1,92 procentpunt.

  • 3.

    Voor de ambtenaar:

    • a.

      die op basis van artikel 3.1.16 (onregelmatige dienst) verricht wordt het percentage uit de tabel in dit artikel verhoogd met 0,77 procentpunt.

    • b.

      die op basis van artikel 3.3.1 is aangewezen voor wachtdienst wordt het percentage uit de tabel in dit artikel verhoogd met 0,77 procentpunt.

  • 4.

    Voor de ambtenaar die op basis van 3.1.16 onregelmatige diensten verricht, waarin ook de zaterdagen en zondagen als dagen waarop arbeid wordt verricht zijn opgenomen, wordt het percentage uit de tabel in dit artikel verhoogd met 2,69 procentpunt.

Artikel 3.2.5 Collectief niet pensioengevende netto betaling

Maandelijks wordt als tegemoetkoming arbeidsongeschiktheidsverzekering 0,2 procent van het voor de ambtenaar in die maand geldende salaris als eindheffingsloon (netto) uitbetaald.

Artikel 3.2.6 Individueel IKB

De navolgende verkregen aanspraken van de ambtenaar worden voldaan door middel van opneming van het geldbedrag of de geldelijke waarde van die aanspraken respectievelijk het recht op uitbetaling daarvan in het IKB:

  • 1.

    de toegekende individuele prestatietoeslag op grond van artikel 3.1.11

  • 2.

    de vergoeding voor overwerk op grond van artikel 3.1.15 lid 3 en lid 4

  • 3.

    het extra verlof en de beloningen op grond van artikel 6.1.8

Artikel 3.2.7 Doelen

De ambtenaar kan zijn aanspraken uit het IKB inzetten voor de volgende doelen:

  • 1.

    Levensloopverlof. De ambtenaar kan jaarlijks binnen de in paragraaf 4.5 gestelde grenzen budget inzetten voor het sparen voor levensloopverlof.

  • 2.

    Vakbondscontributie. De ambtenaar kan budget inzetten voor de betaling van zijn vakbondslidmaatschap, indien en voor zover de geldende fiscale bepalingen deze bestemming belastingvrij mogelijk maken.

  • 3.

    Opleidingskosten. De ambtenaar kan budget inzetten voor betaling en/of vergoeding van de kosten van een studie of opleiding, indien en voor zover:

    • a.

      die niet door het waterschap worden vergoed

    • b.

      de geldende fiscale bepalingen deze bestemming belastingvrij mogelijk maken.

  • 4.

    ABP ExtraPensioen. De ambtenaar kan het budget inzetten ten behoeve van een verbetering van zijn pensioen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.4 van het pensioenreglement (zie site ABP).

  • 5.

    Uitbetalen. De ambtenaar kan het budget inzetten voor inkomen in de maand zelf.

  • 6.

    Verlof. De ambtenaar kan met het budget verlof kopen. In het IKB mag verlof gekocht worden, waarbij het verlofsaldo van de medewerker niet hoger mag worden dan 26 keer de arbeidsduur die in de aanstelling is vastgelegd. Met IKB gekocht verlof kent geen vervaltermijn. Eventuele aanpassingen van het salaris met terugwerkende kracht, leiden niet tot een herberekening van een eerder gekocht verlofuur. Op de verlofuren die de ambtenaar uit het budget koopt zijn de artikelen 4.2.2, 4.2.3 lid 5 en 4.2.10 SAW van toepassing.

  • 7.

    Reserveren van budget voor doelen (uitbetalen) in een volgende maand. De ambtenaar kan het budget reserveren en in de loop van het kalenderjaar inzetten voor doelen, waaronder extra inkomen.

Artikel 3.2.8 Keuzemoment

  • 1. De ambtenaar kan tot de maandelijkse sluitingsdatum van de salarisverwerking keuzen maken.

  • 2. De ambtenaar kan het budget voor meerdere doelen in één kalendermaand aanwenden, echter alleen voor zover het budget toereikend is.

  • 3. Maakt de ambtenaar geen keuze dan wordt het niet aangewende deel van het budget automatisch gereserveerd.

  • 4. De keuze van de ambtenaar heeft uitsluitend betrekking op het kalenderjaar. De ambtenaar kan dus uitsluitend budget reserveren voor keuzes in hetzelfde kalenderjaar.

  • 5. Budget waarvoor de ambtenaar in de maand december geen keuzes heeft gemaakt wordt automatisch uitbetaald.

Artikel 3.2.9 Garantiesalaris

Bij de ambtenaar met een gegarandeerd salaris wordt in deze paragraaf

  • a.

    met salaris het garantiesalaris bedoeld en

  • b.

    in artikel 3.2.3 lid 3 met functieschaal de functieschaal die hoort bij het garantiesalaris

Artikel 3.2.10 Financiële gevolgen

Bij de keuzen kunnen fiscale gevolgen, gevolgen in de zin van sociale verzekeringen en andere gevolgen, bijvoorbeeld voor de pensioenopbouw een rol spelen. De werkgever informeert de ambtenaar over mogelijke consequenties. De gevolgen van het maken van keuzen in het kader van het bepaalde in deze paragraaf zijn voor rekening van de ambtenaar. Indien achteraf blijkt dat door onjuiste informatie van de kant van de ambtenaar een vergoeding ten onrechte belastingvrij is aangewend, worden de loonheffing die hierover verschuldigd is, alsmede de eventuele boetes, alsnog op de ambtenaar of in voorkomend geval, op de gewezen ambtenaar verhaald.

Artikel 3.2.11 Hardheidsclausule en bijzondere gevallen

In geval van bijzondere omstandigheden dan wel in geval een strikte toepassing van deze regeling naar het oordeel van het dagelijks bestuur in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid, kan door het dagelijks bestuur van deze regeling worden afgeweken. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 3.2.12 Fiscale regelgeving

Indien wijziging van fiscale wet- en regelgeving van invloed is op de inhoud of de werking van deze regeling, zullen vervallen netto–voordelen voor ambtenaren door de werkgever niet worden gecompenseerd.

3.3 Wachtdienstregeling

Artikel 3.3.1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze regeling wordt onder wachtdienst verstaan: het buiten de voor de ambtenaar geldende werktijden in opdracht van de werkgever verplicht bereikbaar en beschikbaar zijn om zo nodig arbeid te verrichten. Voor het gedurende onbepaalde tijd periodiek verrichten van deze beschikbaarheiddiensten wordt de ambtenaar schriftelijk aangewezen. Indien deze diensten tenminste op gemiddeld zestig kalenderdagen in een periode van twaalf maanden zullen moeten worden verricht, moet dit uit een schriftelijke aanwijzing blijken.

Artikel 3.3.2 Toelage

De toelage wachtdienst per uur bedraagt:

  • -

    op maandag t/m vrijdag 7,5%;

  • -

    op zaterdag, zondag en feestdagen 15%;

van het maximum salaris per uur van salarisschaal 6.

Artikel 3.3.3 Arbeid tijdens wachtdienst

Indien een ambtenaar tijdens de wachtdienst en op grond daarvan werk verricht, wordt hem een vergoeding toegekend overeenkomstig artikel 3.1.15 SAW.

Artikel 3.3.4 Geneeskundig onderzoek

  • 1. De ambtenaar die is aangewezen voor het verrichten van wachtdiensten ondergaat, vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar, periodiek een geneeskundig onderzoek zoals bedoeld in artikel 5.1.5 om te beoordelen of hij medisch gezien nog in staat is om wachtdienst te verrichten.

  • 2. Dit onderzoek vindt elke twee jaar plaats of vaker indien daartoe aanleiding bestaat.

  • 3. Indien de ambtenaar de leeftijd van 50 jaar nog niet heeft bereikt vindt een geneeskundig onderzoek plaats op zijn verzoek.

Artikel 3.3.5 Afbouwregeling

  • 1. Indien naar aanleiding van het geneeskundig onderzoek de ambtenaar geen wachtdienst meer verricht of als buiten zijn eigen schuld of toedoen de wachtdienst, die een regelmatig karakter draagt en tenminste 24 maanden heeft geduurd, wordt beëindigd of blijvend sterk verminderd, is een afbouwregeling van kracht.

  • 2. Het dagelijks bestuur bepaalt wat er in het kader van deze paragraaf wordt gezien als een blijvende sterke vermindering van de wachtdienst, echter een blijvende vermindering van 50% of meer wordt in ieder geval gezien als een sterke vermindering.

  • 3. De grondslag voor berekening van deze toelage, de afbouwtoelage is de gemiddelde maandelijkse toelage over de laatste 24 maanden waarop de ambtenaar recht had voor de blijvende sterke vermindering, verminderd met de toelage wachtdienst die de ambtenaar behoudt na de blijvende sterke vermindering.

  • 4. Voor elk jaar dat de ambtenaar wachtdienst heeft verricht wordt gedurende 2 maanden een afbouw toegekend. De toelage wordt in drie even lange termijnen afgebouwd. De eerste termijn bedraagt de afbouwtoelage 75%, volgende termijn 50% en de laatste termijn 25% van de in lid drie aangegeven grondslag.

Artikel 3.3.6 Geen recht op afbouw van de toelage

De ambtenaar heeft geen recht op een afbouw van de toelage indien uitdrukkelijk is bepaald dat bij de vaststelling van zijn bezoldiging met de verplichting tot het verrichten van wachtdiensten rekening is gehouden.

Artikel 3.3.7 Overige bepaling

In bijzondere gevallen kan door het dagelijks bestuur een regeling worden getroffen die deze paragraaf aanvult of daarvan afwijkt.

Artikel 3.3.8 Overgangsbepaling voor personeel in dienst van het waterschap op 31 december 2007

  • 1. De ambtenaar die op 31 december 2007 in dienst is bij het waterschap en is aangewezen voor het verrichten van wachtdiensten heeft vóór 31 december 2007 een eenmalige keuze gemaakt.

  • 2. De ambtenaar heeft gekozen voor de regeling van wachtdienst zoals deze luidt vanaf 1 januari 2008 of voor de wachtdienstregeling van de artikelen 3.3.1, 3.3.2, 3.3.5 en 3.3.6 SAW zoals deze luidden tot 31 december 2007, waarbij in artikel 3.3.6 lid 2 de verwijzing naar artikel 3.3.4 (afbouwperiode) gelezen dient te worden als een verwijzing naar de af-bouwperiode in het artikel 3.3.5 zoals deze luidt vanaf januari 2008.

  • 3. Indien geen keuze is gemaakt geldt de regeling zoals deze luidt vanaf 1 januari 2008.

4 Werktijd en verlof

4.1 Arbeidsduur en werktijden

Artikel 4.1.1 Arbeidsduur

In de aanstelling wordt de gemiddelde arbeidsduur over een jaar vastgelegd, waarbij een volledige aanstelling, een aanstelling is waarvan de arbeidsduur gemiddeld over een jaar berekend 36 uur per week bedraagt.

Artikel 4.1.2 Jaarlijkse keuze meerwerk

  • 1. De ambtenaar met een voltijd aanstelling kan, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel, kiezen voor maximaal 288 uur meerwerk per jaar.

  • 2. Voor de ambtenaar met een deeltijd aanstelling geldt het bepaalde in lid 1 naar evenredigheid van de arbeidsduur volgens de aanstelling.

  • 3. De ambtenaar met een aanstelling voor 40 uur ( artikel 2.1.10 SAW) kan, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel, kiezen voor maximaal 96 uur meerwerk per jaar.

  • 4. De keuze voor meerwerk wordt voor één kalenderjaar gemaakt.

  • 5. De ambtenaar ontvangt maandelijks een vergoeding ter grootte van het salaris per uur over de in het rooster opgenomen aantal uren meerwerk van de betreffende maand.

  • 6. De tijdelijk verlengde arbeidsduur werkt door in de pensioenopbouw. Hiertoe wordt de deeltijdfactor verhoogd die aan het ABP wordt doorgegeven. De verhoogde deeltijdfactor wordt vastgesteld als het product van de deeltijdfactor en een verhogingsfactor. Deze verhogingsfactor is het quotiënt van het pensioengevend inkomen bij verlengde arbeidsduur zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel gedeeld door het pensioengevend inkomen zonder de verlenging van de arbeidsduur zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.

  • 7. De tijdelijke verlenging van de arbeidsduur heeft geen consequenties voor de aanspraken op grond van andere arbeidsvoorwaarden.

  • 8. Indien de ambtenaar een kalendermaand aaneengesloten verhinderd is zijn functie te vervullen eindigt de maandelijkse vergoeding voor het geroosterde meerwerk met ingang van de eerste van de opvolgende kalendermaand. De vergoeding van het geroosterde meerwerk herleeft binnen het kalenderjaar op de eerste van de kalendermaand na volledige hervatting van de functie.

  • 9. De ambtenaar die wenst te kiezen voor een langere arbeidsduur als bedoeld in dit artikel, dient hiertoe voor 1 november een schriftelijk verzoek in bij het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur kan het verzoek op organisatorische gronden, budget, formatie, begroting en/of het niet voorhanden zijn van voldoende werk en/of geld afwijzen. Een afwijzing van het verzoek gebeurt schriftelijk en gemotiveerd.

  • 10. Op de ambtenaar die bij aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft gebruik maakt van een regeling voor langdurig verlof of een aanvraag heeft ingediend om in dat kalenderjaar daarvan gebruik te maken, is dit artikel niet van toepassing. Ook voor de ambtenaar aan wie gedeeltelijk FPU–ontslag is verleend staat de keuze voor meerwerk in het kader van dit artikel niet open.

  • 11. Ambtenaren die op 1 januari van het kalenderjaar een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de WAO of WIA ontvangen zijn uitgesloten van de toepassing van dit artikel.

  • 12. Het is niet mogelijk om binnen hetzelfde kalenderjaar gelijktijdig de keuzemogelijkheid meerwerk te combineren met de keuzemogelijkheid minderwerk (artikel 4.1.3).

Artikel 4.1.3 Jaarlijkse keuze minderwerk

  • 1. De ambtenaar met een voltijd aanstelling kan, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel, kiezen voor maximaal 288 uur minderwerk per jaar.

  • 2. Voor de ambtenaar met een deeltijd aanstelling geldt het bepaalde in lid 1 naar evenredigheid van de arbeidsduur volgens de aanstelling.

  • 3. De keuze voor minderwerk wordt voor één kalenderjaar gemaakt.

  • 4. Bij de ambtenaar wordt maandelijks op het salaris ingehouden het uurloon van de in het rooster opgenomen aantal uren minderwerk van de betreffende maand.

  • 5. De keuze voor minderwerk heeft tot 10% vermindering van de arbeidsduur in het kalenderjaar geen gevolgen voor de hoogte van de berekeningsgrondslag voor het pensioen.

  • 6. De tijdelijke vermindering van de arbeidsduur heeft met uitzondering van het bepaalde in lid 5 gevolgen voor de aanspraken op grond van andere arbeidsvoorwaarden.

  • 7. Indien de ambtenaar een kalendermaand aaneengesloten verhinderd is zijn functie te vervullen eindigt de maandelijkse vermindering van het salaris voor het geroosterde minderwerk met ingang van de eerste van de opvolgende kalendermaand. De vermindering voor het geroosterde minderwerk herleeft binnen het kalenderjaar op de eerst van de kalendermaand na volledige hervatting van de functie.

  • 8. De ambtenaar die wenst te kiezen voor een kortere arbeidsduur dan zijn aanstellingsduur, dient hiertoe voor 1 november een schriftelijk verzoek in bij het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur kan het verzoek op grond van organisatorische gronden of formatie afwijzen. Een afwijzing van het verzoek gebeurt schriftelijk en gemotiveerd.

  • 9. Het is niet mogelijk om binnen hetzelfde kalenderjaar de keuzemogelijkheid voor minderwerk te combineren met de keuzemogelijkheid voor meerwerk (artikel 4.1.2).

Artikel 4.1.4 Werktijden

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidstijdenwet, worden de werktijden bij besluit van het dagelijks bestuur vastgesteld.

  • 2. Bij de regeling van de werktijd wordt in acht genomen dat:

    • a.

      de arbeid zodanig georganiseerd wordt dat de ambtenaar ten hoogste 12 uur per dag, 60 uur per week, in elke periode van 4 achtereenvolgende weken maximaal gemiddeld 55 uur per week en in elke periode van 16 achtereenvolgende weken maximaal gemiddeld 48 uren per week arbeid verricht;

    • b.

      geen arbeid wordt verricht op zaterdagen en zondagen, tenzij afwijking van deze regel in het belang van de dienst noodzakelijk is;

    • c.

      de werktijd behoorlijk door rusttijd wordt onderbroken.

  • 3. Bij de regeling van de werktijd en haar toepassing wordt voorts zoveel mogelijk gezorgd dat de ambtenaar op zondag en de voor hem geldende religieuze feestdagen kan vieren en dat hij in zijn zondagsrust zo weinig mogelijk wordt beperkt.

  • 4. Afwijking als bedoeld in lid 2, onder c, is wat betreft de zondag slechts mogelijk indien tenminste 13 vrije zondagen per jaar overblijven.

  • 5. Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van arbeid op feestdagen als bedoeld in artikel 1.2.1.

  • 6. Het bepaalde in dit artikel vindt voor de ambtenaar die tot een kerkgenootschap behoort, dat de wekelijkse rustdag op de sabbat of de zevende dag viert overeenkomstige toepassing, indien hij een daartoe strekkend verzoek tot de (algemeen) directeur heeft gericht.

  • 7. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder ‘werkdag’ de krachtens dit artikel voor de functie van de ambtenaar per dag vastgestelde – al dan niet gelijke – arbeidsperiode.

  • 8. Onder roostervrije tijd wordt verstaan de in het kader van de regeling van de werktijd door het dagelijks bestuur aangewezen uren waarop door de ambtenaar, in beginsel, geen arbeid behoeft te worden verricht.

4.2 Verlof

Artikel 4.2.1 Recht op verlof

  • 1. Ieder kalenderjaar heeft de ambtenaar recht op basisverlof met behoud van bezoldiging en IKB-collectief.

  • 2. Het basisverlof bedraagt vier keer de in de aanstelling vastgelegde gemiddelde arbeidsduur per week.

  • 3. De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of wordt ontslagen, heeft recht op een evenredig deel van het basisverlof dat voor een geheel kalenderjaar voor hem zou gelden.

Artikel 4.2.2 Aanvragen verlof

  • 1. De ambtenaar dient een verzoek in om verlof op te nemen. Door of namens het dagelijks bestuur wordt beslist over de duur van het verlof en op welke tijdstippen het verlof wordt verleend.

  • 2. De ambtenaar dient een verzoek om langdurig verlof voor meer dan één maand en minder dan drie maanden tenminste drie maanden voor het beoogde tijdstip van ingang schriftelijk bij het dagelijks bestuur in. Bij een langdurig verlof van drie maanden of langer moet de aanvraag tenminste zes maanden voor het beoogde tijdstip van ingang schriftelijk bij het dagelijks bestuur worden ingediend.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan het bevoegd gezag in daartoe aanleiding gevende gevallen toestaan dat een kortere aanvraagtermijn in acht wordt genomen.

  • 4. De aanvraag om toekenning van langdurig verlof bevat de volgende gegevens:

    • a.

      de gewenste datum van ingang van de verlofperiode;

    • b.

      het aantal uren verlof dat wordt opgenomen;

    • c.

      de verdeling van de uren verlof over de weken;

  • 5. Bij de beslissing over een verlofverzoek wordt, voor zover de belangen van de dienst en die van de andere ambtenaren dit toelaten, zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar.

  • 6. Ingeval door of namens het dagelijks bestuur niet wordt ingestemd met de verlofaanvraag, dan wordt dat schriftelijk en gemotiveerd binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van het verzoek meegedeeld.

Artikel 4.2.3 Verlenen verlof

  • 1. In het kader van een goede zorg voor gezondheid en vitaliteit dient het basisverlof in beginsel in het jaar van toekenning te worden opgenomen en verleend.

  • 2. Het basisverlof kan worden gesplitst, maar wordt in beginsel voor tenminste eenmalig tien werkdagen aaneensluitend verleend.

  • 3. Het basisverlof wordt desgevraagd zoveel mogelijk, in het bijzonder wat betreft de aaneengesloten periode als bedoeld in het vorige lid, verleend in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober.

  • 4. Het basisverlof wordt verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten. Is aan de ambtenaar om redenen van dienstbelang in enig kalenderjaar het basis-verlof niet of niet geheel verleend, dan wordt hem het nog niet genoten basisverlof zoveel mogelijk in het eerstvolgende, doch uiterlijk voor 1 juli van het volgende kalenderjaar verleend.

  • 5. Indien de ambtenaar tijdens verlof wegens ziekte verhinderd is zijn arbeid of re-integratie activiteiten te verrichten, worden die uren als niet opgenomen verlof aangemerkt. De ambtenaar dient hierbij aan de volgende voorwaarden te voldoen:

    • a.

      ziekmelden

    • b.

      bij verblijf in het buitenland dient achteraf het ziek zijn aangetoond te worden

    • c.

      bij verblijf in het buitenland moeten geadviseerde vaccinaties voor de bestemming geldig zijn.

Artikel 4.2.4 Recht op opnemen verlof op religieuze dagen

  • 1. De ambtenaar heeft het recht op het opnemen van verlof uit zijn verloftegoed op de voor hem geldende religieuze dagen.

  • 2. Dit recht kan niet worden ontzegd op grond van zwaarwegend dienstbelang.

Artikel 4.2.5 Compensatie bij niet verlenen basisverlof wegens dienstbelang

  • 1. Indien het belang van de dienst het onvermijdelijk maakt, dat het basisverlof of het aaneengesloten gedeelte daarvan wordt genoten buiten het in artikel 4.2.3, lid 3 SAW, genoemde tijdvak, kan door het dagelijks bestuur de duur van het basisverlof of het aaneengesloten deel daarvan met 1/3 worden verlengd. Dit verlof kent dezelfde vervaltermijn als het oorspronkelijke basisverlof.

  • 2. Aan de ambtenaar die tijdens zijn basisverlof bepaalde voordelen die verbonden zijn aan zijn functie misloopt, kan deswege een vergoeding worden toegekend.

Artikel 4.2.6 Intrekking verlof wegens dienstbelang

  • 1. Verleend verlof kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen van dienstbelang dat noodzakelijk maken. Dit met uitzondering van de redenen genoemd in artikel 4.2.4 SAW. Indien ten gevolge van dit intrekken van verlof de ambtenaar op een bepaalde dag slechts gedeeltelijk verlof geniet, worden de uren van deze dag niet in aanmerking genomen bij de berekening van het aantal genoten verlofuren.

  • 2. Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van het verlof geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.

Artikel 4.2.7 Vervaltermijn

  • 1. Indien in enig kalenderjaar het basisverlof geheel of gedeeltelijk niet is verleend, wordt: het niet genoten verlof in de eerste helft van het volgend kalenderjaar verleend, tenzij het belang van de dienst of de belangen van de andere ambtenaren zich daartegen verzetten.

  • 2. Het bepaalde in het voorafgaande lid geldt met dien verstande, dat de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer meer basisverlofuren kan opnemen dan twee maal het hem bij of krachtens artikel 4.2.1 SAW toekomende aantal uren, tenzij op een desbetreffend verzoek van de ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist.

  • 3. Het basisverlof van een kalenderjaar vervalt 6 maanden na de laatste dag van het kalenderjaar waarin het recht is ontstaan, tenzij de ambtenaar niet in staat is geweest om dit verlof op te nemen.

  • 4. Het basisverlof dat niet als gevolg van het derde lid vervalt, vervalt na verloop van twee kalenderjaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin het recht is ontstaan.

  • 5. In gevallen waarin dit artikel niet voorziet stelt het dagelijks bestuur bijzondere regelen vast.

Artikel 4.2.8 Verlofrecht bij bijzondere omstandigheden

  • 1. Voor de ambtenaar die wegens oorzaken anders dan die bedoeld in artikel 4.2.1 SAW niet gedurende het volle kalenderjaar, dan wel niet volledig, arbeid verricht, wordt het recht op het basisverlof van het lopende kalenderjaar, naar evenredigheid verminderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien geheel of gedeeltelijk geen arbeid wordt verricht wegens:

    • a.

      ziekte;

    • b.

      zwangerschaps- en bevallingsverlof van de vrouwelijke ambtenaar; c. re-integratieactiviteiten als bedoeld in artikel 5.2.1 SAW.

  • 3. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid en in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, heeft de ambtenaar geen recht op verlof:

    • a.

      voor de tijd die hij geheel of gedeeltelijk ziek is en deze ziekte door zijn opzet is ontstaan;

    • b.

      voor de tijd die hij geheel of gedeeltelijk ziek is tengevolge van een gebrek waarover hij in het kader van de medische keuring bij aanstelling opzettelijk valse inlichtingen heeft gegeven;

    • c.

      voor de tijd die hij door zijn toedoen genezing belemmert of vertraagt;

    • d.

      voor de tijd die hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid niet verricht;

    • e.

      voor de tijd die hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door het dagelijks bestuur of door een door hen aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en getroffen maatregelen die er op gericht zijn hem in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid te verrichten.

Artikel 4.2.9 Verlof en ziekte

  • 1. De ambtenaar kan tijdens ziekte verlof opnemen.

  • 2. Bij de ambtenaar die wegens ziekte gedeeltelijk arbeid verricht, worden bij het opnemen van het verlof de uren voor de gehele geroosterde arbeidsduur in mindering gebracht op het basisverlof.

Artikel 4.2.10 Ontslag en verlof

Voor verlofuren waarop de ambtenaar recht heeft, maar die met ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend, wordt een vergoeding gegeven. Deze vergoeding bedraagt 1/156ste van het salaris per maand op ontslagdatum van de ambtenaar voor elk niet verleend verlofuur.

Artikel 4.2.11 Overgangsbepaling

  • 1.

    De vervaltermijn uit artikel 4.2.7 SAW geldt niet voor verlof ontstaan voor 1 januari 2012.

  • 2.

    Het basisverlof van het kalenderjaar 2012 vervalt 8 maanden na 31 december 2012, te weten op 1 september 2013, tenzij de ambtenaar niet in staat is geweest om dit verlof op te nemen. Het basisverlof van het kalenderjaar 2012 waarbij de ambtenaar niet in staat was het op te nemen, vervalt na verloop van 2 kalenderjaren na 31 december 2012.

4.3 Buitengewoon verlof

Artikel 4.3.1 Verlof op feestdagen

Voor zover het dienstbelang niet anders vereist, wordt aan de ambtenaar op feestdagen conform artikel 1.2.1 verlof met behoud van bezoldiging verleend. De openbare dienst van het waterschap is deze dagen gesloten.

Artikel 4.3.2 Bijzonder verlof

Het dagelijks bestuur kan, indien daartoe naar zijn oordeel termen bestaan, aan een ambtenaar na diens aanvraag, al dan niet met behoud van het genot van gehele of gedeeltelijke bezoldiging en al dan niet onder bepaalde nadere voorwaarden, verlof verlenen om andere redenen dan die zijn genoemd in artikel 4.3.2. Verloven van langer dan een jaar worden in elk geval buiten genot van bezoldiging verleend, tenzij het verlof in het openbaar belang gegeven wordt.

Artikel 4.3.3 Verlof voor vakbondsactiviteiten

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Centrales van overheidspersoneel

      • -

        de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP);

      • -

        de Christelijke Centrale van Overheids– en Onderwijzend Personeel (CCOOP);

      • -

        de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF).

    • b.

      Verenigingen van ambtenaren

    de verenigingen van ambtenaren die zijn aangesloten bij de onder a genoemde centrales van overheidspersoneel.

  • 2. Aan de ambtenaar, benoemd tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren, kan het dagelijks bestuur na diens aanvraag verlof buiten genot van bezoldiging verlenen voor de duur van de vervulling van deze functie, evenwel slechts voor ten hoogste twee jaar.

  • 3. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door het dagelijks bestuur buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend aan de ambtenaar:

    • a.

      voor het bijwonen van algemene vergaderingen van verenigingen van ambtenaren of, voor zover het algemene verenigingen betreft die ook andere groepen van ambtenaren dan waterschapspersoneel organiseren, voor het bijwonen van algemene vergaderingen van een landelijke groep van waterschapspersoneel, indien de ambtenaar lid van het hoofdbestuur, bestuurslid van een landelijke groep of afgevaardigde van een afdeling is, met dien verstande dat van elke afdeling voor iedere vijftig leden of gedeelte daarvan aan ten hoogste twee afgevaardigden tot een maximum van tien afgevaardigden, verlof wordt verleend;

    • b.

      voor het bijwonen van hoofdbestuursvergaderingen indien hij lid is van het hoofdbestuur van bondsraad– of bestuursvergaderingen indien hij lid is van de bonds– of bestuursraad en van groepsraadsvergaderingen indien hij lid is van een landelijke groepsraad;

    • c.

      voor het bijwonen van één algemene vergadering van de centrale organisatie waarbij de vereniging van de ambtenaar is aangesloten, indien hij als vertegenwoordiger van zijn vereniging aan die vergadering deelneemt.

  • 4. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door het dagelijks bestuur aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:

    • a.

      om, indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen, bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het waterschapsapparaat, die ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, alles samen voor ten hoogste 187,2 uren per kalenderjaar;

    • b.

      voor het – op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren – als cursist deelnemen aan een cursus die door of ten behoeve van de leden van die vereniging van ambtenaren wordt gegeven, alles samen voor ten hoogste 43,2 uren per twee kalenderjaren.

  • 5. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten en indien de vereniging van ambtenaren als bedoeld in lid 1 onder b bij het betreffende waterschap een verzoek heeft ingediend om een ambtenaar aan te wijzen als vakbondsconsulent, wordt door het dagelijks bestuur buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:

    • a.

      bij een waterschap tot 400 fte aan een of meerdere ambtenaren voor het verrichten van werkzaamheden als vakbondsconsulent voor samen ten hoogste 100 uur per kalenderjaar;

    • b.

      bij een waterschap vanaf 400 fte aan een of meerdere ambtenaren voor het verrichten van werkzaamheden als vakbondsconsulent voor samen ten hoogste 200 uur per kalenderjaar.

    Elke vereniging van ambtenaren als bedoeld in lid 1 onder b kan in het waterschap één ambtenaar als vakbondsconsulent aanwijzen.

  • 6. Het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging van een ambtenaar met een onvolledige werktijd kan ten hoogste een naar evenredigheid van het in lid 4 onder a en b genoemde aantal uren bedragen.

  • 7. Het verlof als bedoeld in de leden 3, 4 en 5 samen kan voor de individuele ambtenaar niet meer bedragen dan ten hoogste 216 uren per kalenderjaar, echter met dien verstande dat ten hoogste 288 uren verlof kan worden verleend aan de ambtenaar die:

    • a.

      lid is van het hoofdbestuur van een centrale van overheidspersoneel, genoemd in het eerste lid onder a, nr. 1 of 2 en/of van een vereniging van ambtenaren die rechtstreeks bij die centrale is aangesloten;

    • b.

      lid is van het centrale bestuur van de centrale genoemd in het eerste lid onder a, nr. 3 en/of bestuurslid is van een sector of sectie van de centrale.

    Voor de ambtenaar met een onvolledige werktijd kan het verlof bedoeld in de leden 3 en 4 samen ten hoogste een naar evenredigheid van de in dit lid genoemde aantallen uren bedragen.

  • 8. Verlof als bedoeld in de vorige leden kan slechts worden verleend aan de ambtenaar die lid is van een vereniging van ambtenaren als bedoeld in lid 1 onder b.

  • 9. Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als lid van de commissie als bedoeld in artikel 12.1, lid 1, buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend voor het bijwonen van de vergadering van die commissie, alsmede voor één voorvergadering per uitgeschreven commissievergadering. Hetgeen ten aanzien van de voorvergadering is bepaald, geldt eveneens voor de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als plaatsvervangend lid van de commissie bedoeld in artikel 12.1, lid 1.

  • 10. Het dagelijks bestuur kan omtrent het bepaalde in dit artikel nadere regelen stellen, waarbij het te verlenen verlof als bedoeld in de leden 3, 4 en 6 op een lager aantal werkdagen kan worden gesteld.

4.4 Verlof in verband met Arbeid en Zorg

Artikel 4.4.1 Wet arbeid en zorg

Tenzij anders is bepaald in betreffende wet of Sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen waterschapspersoneel, is de Wet arbeid en zorg, Stb. 2001, 567, van toepassing.

Artikel 4.4.2 Zwangerschap– en bevallingsverlof

  • 1. De vrouwelijke ambtenaar heeft in verband met haar zwangerschap en bevalling recht op zwangerschap– en bevallingsverlof gedurende tenminste zestien weken.

  • 2. Gedurende de periode als bedoeld in lid 1, heeft de vrouwelijke ambtenaar recht op doorbetaling van haar volledige bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief.

  • 3. Indien de vrouwelijke ambtenaar krachtens de Wet arbeid en zorg recht heeft op een

  • 4. financiële tegemoetkoming, wordt deze tegemoetkoming in mindering gebracht op het

  • 5. bedrag waarop de ambtenaar conform lid 2 recht heeft.

  • 6. Indien de vrouwelijke ambtenaar geen tegemoetkoming krachtens de Wet arbeid en

  • 7. zorg ontvangt of de tegemoetkoming wordt verminderd of geheel of gedeeltelijk geweigerd en dit aan haar schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de periode dat zij de

  • 8. tegemoetkoming niet ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden

  • 9. met het bedrag waarop zij recht zou hebben gehad bij het wel voldoen aan alle voorwaarden.

  • 10. De ambtenaar verleent op verzoek van de werkgever alle medewerking aan het via de

  • 11. werkgever tot uitbetaling laten komen van de tegemoetkoming op grond van de Wet

  • 12. arbeid en zorg.

  • 13. Naar keuze van de belanghebbenden kunnen de zestien weken, als bedoeld in lid 1,

  • 14. worden opgenomen in een periode gelegen vanaf zes weken voor de datum waarop

  • 15. blijkens een verklaring van een geneeskundige of verloskundige de bevalling zal plaat-

  • 16. vinden tot maximaal twaalf weken na de datum waarop de bevalling heeft plaatsgevonden.

  • 17. Het zwangerschapsverlof begint in ieder geval vier weken voor de vermoedelijke datum

  • 18. van de bevalling. De duur van het zwangerschapsverlof wordt zoveel als mogelijk tevoren vastgesteld.

  • 19. Het bevallingsverlof begint op de werkelijke datum van de bevalling. Indien de bevalling

  • 20. later dan de vermoedelijke datum van bevalling plaatsvindt, is dit niet van invloed op de

  • 21. vooraf gekozen duur van het bevallingsverlof. Indien de bevalling eerder dan de vermoedelijke datum van bevalling plaatsvindt, wordt het resterende zwangerschapsverlof

  • 22. toegevoegd aan het bevallingsverlof.

  • 23. De duur van de verhindering om de functie te vervullen wegens zwangerschap, gelegen

  • 24. buiten het op grond van lid 6 gekozen tijdvak, doch binnen zes weken voor de vermoedelijke datum van de bevalling, wordt op dat tijdvak in mindering gebracht.

Artikel 4.4.3 Uitkering bij zwangerschap en bevalling na ontslag

  • 1. De gewezen vrouwelijke ambtenaar:

  • - die geen aanspraak kan ontlenen aan paragraaf 9.2 van de SAW; en

  • - wier bevalling waarschijnlijk is, onderscheidenlijk wier bevalling plaatsvindt vanaf elf weken tot en met zestien weken na het einde van haar verplichte verzekering op basis van de ziektewet;

  • ontvangt een zwangerschap– en bevallingsuitkering van het waterschap. Deze uitkering zal niet minder mogen bedragen dan die zij krachtens artikel 9.2.12 zou hebben genoten indien dit op haar van toepassing zou zijn geweest.

  • 2. Indien de vrouwelijke ambtenaar krachtens de Wet arbeid en zorg recht heeft op een financiële tegemoetkoming, wordt deze tegemoetkoming in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar conform lid 1 recht heeft.

  • 3. Indien de vrouwelijke ambtenaar geen tegemoetkoming krachtens de Wet arbeid en zorg ontvangt of de tegemoetkoming wordt verminderd of geheel of gedeeltelijk geweigerd en dit aan haar schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de periode dat zij de tegemoetkoming niet ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met het bedrag waarop zij recht zou hebben gehad bij het wel voldoen aan alle voorwaarden.

  • 4. Het verplichtingen– en sanctieregime van de Wet arbeid en zorg is van toepassing op de uitkering bedoeld in het lid 1.

Artikel 4.4.4 Adoptie en pleegzorg

  • 1. De artikelen over adoptie en pleegzorg uit de Wet arbeid en zorg zijn van toepassing.

  • 2. In uitzondering op lid 1 van dit artikel heeft de ambtenaar in verband met de adoptie van een kind of het opnemen van een pleegkind recht op verlof en recht op doorbetaling van de volledige bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief.

  • 3. De ambtenaar heeft het recht op het opnemen van verlof uit zijn verloftegoed om de mogelijkheid te hebben om aanvullend op de aanspraak uit de Wet arbeid en zorg betreffende adoptie en pleegzorg 1 week verlof op te nemen. Dit recht kan niet worden ontzegd op grond van zwaarwegend dienstbelang.

  • 4. De tegemoetkoming op grond van de Wet arbeid en zorg waar de ambtenaar recht op heeft, wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar conform lid 2 recht heeft.

  • 5. Indien de ambtenaar geen tegemoetkoming krachtens de Wet arbeid en zorg ontvangt of de tegemoetkoming wordt verminderd of geheel of gedeeltelijk geweigerd en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de periode dat hij de tegemoetkoming niet ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met het bedrag waarop hij recht zou hebben gehad bij het wel voldoen aan alle voorwaarden.

  • 6. De ambtenaar verleent op verzoek van de werkgever alle medewerking aan het via de werkgever tot uitbetaling laten komen van de tegemoetkoming op grond van de Wet arbeid en zorg.

Artikel 4.4.5 Calamiteiten– en kortdurend verlof

De ambtenaar heeft conform de Wet arbeid en zorg recht op verlof met behoud van zijn bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief ongeacht de omvang van zijn functie, wanneer hij zijn arbeid niet kan verrichten wegens:

  • a.

    uitoefening van het kiesrecht, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden of verzetting van de dienst niet mogelijk is;

  • b.

    het voldoen aan een wettelijke verplichting, tenzij deze is ontstaan door schuld of nalatigheid van de ambtenaar en voor zoveel zulks niet in vrije tijd kan geschieden of verzetting van dienst niet mogelijk is;

  • c.

    het overlijden van echtgeno(o)t(e), ouders, pleegouders, stiefouders, schoonouders, kinderen, pleegkinderen, stief– en aangehuwde kinderen: 4 werkdagen; het overlijden van bloed– en aanverwanten in de tweede graad: 2 werkdagen, tenzij de ambtenaar is belast met de regeling der begrafenis of (en) nalatenschap, in welk geval verlof voor ten hoogste 4 werkdagen wordt verleend; het overlijden van overige bloed– en aanverwanten tot en met de derde graad voor ten hoogste 1 werkdag, tenzij de ambtenaar is belast met de regeling van de begrafenis of (en) nalatenschap, in welk geval verlof voor ten hoogste 4 werkdagen wordt verleend;

  • d.

    zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden

Artikel 4.4.6 Kraamverlof

De ambtenaar heeft conform de Wet arbeid en zorg in een tijdvak van vier weken na de bevalling van de echtgenote, de geregistreerde partner, de persoon met wie hij ongehuwd samenwoont of degene van wie hij het kind erkent, recht op verlof met behoud van zijn bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief gedurende twee dagen waarop hij arbeid pleegt te verrichten. Het recht bestaat vanaf de eerste dag dat het kind feitelijk op hetzelfde adres als de moeder woont, ongeacht de omvang van zijn functie.

Artikel 4.4.7 Kortdurend zorgverlof

  • 1. De artikelen 5:3, 5:4, 5:5, 5:7, 5:8 van de Wet arbeid en zorg is van toepassing.

  • 2. Aan de ambtenaar kan bij ziekte van echtgeno(o)t(e), ouders, pleegouders, stiefouders, schoonouders, kinderen, pleegkinderen en stief– en aangehuwde kinderen kortdurend zorgverlof worden verleend ten behoeve van het verzorgen en verplegen van het familielid.

  • 3. Het verlof bedraagt in elke periode van 12 achtereenvolgende maanden ten hoogste tweemaal de voor de ambtenaar geldende arbeidsduur per week.

  • 4. Gedurende het verlof heeft de ambtenaar recht op 75% doorbetaling van zijn bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief over de arbeidsduur waarvoor het zorgverlof geldt.

Artikel 4.4.8 Langdurig onbetaald zorgverlof

  • 1. De artikelen 5:9 t/m 5:16 van de Wet arbeid en zorg blijven van toepassing.

  • 2. De ambtenaar heeft recht op langdurig onbetaald zorgverlof voor de verzorging van een persoon die ernstig ziek is, indien het betreft:

    • a.

      de echtgenoot, de geregistreerde partner of de persoon met wie de ambtenaar ongehuwd samenwoont;

    • b.

      een kind tot wie de ambtenaar of de persoon, bedoeld in onderdeel a, als ouder in een familierechtelijke betrekking staat, dan wel een pleegkind van de ambtenaar als bedoeld in artikel 5:1, eerste lid, onderdeel d Wet Arbeid en Zorg;

    • c.

      een bloedverwant in de eerste graad van de ambtenaar.

  • 3. Het verlof bedraagt in elke periode van twaalf achtereenvolgende maanden ten hoogste zesmaal de arbeidsduur per week. De periode van twaalf maanden gaat in op de eerste dag waarop het verlof wordt genoten.

  • 4. Het verlof wordt per week opgenomen gedurende een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf weken.

  • 5. Het aantal uren verlof per week bedraagt ten hoogste de helft van de arbeidsduur per week.

  • 6. In afwijking van het vierde en vijfde lid kan de ambtenaar verzoeken om het langdurig onbetaald zorgverlof op een andere wijze op te nemen.

  • 7. Als onbetaald zorgverlof wordt opgenomen, komt het werkgeversdeel van de pensioenpremie van het onbetaald verlof voor rekening van de ambtenaar.

Artikel 4.4.9 Mantelzorg

  • 1. Als een ambtenaar mantelzorg gaat verlenen worden in overleg met de leidinggevende afspraken gemaakt om de mantelzorg te kunnen verlenen, het aantal uren onbetaald verlof en de indeling van de werktijden.

  • 2. Bij mantelzorg kan de ambtenaar gebruik maken van de wettelijke mogelijkheden van kortdurend zorgverlof en/of langdurig onbetaald zorgverlof, voor zover de ambtenaar voldoet aan de wettelijke eisen voor het recht op deze verlofvormen. Voor het langdurig onbetaald zorgverlof kan de ambtenaar het gespaarde levenslooptegoed inzetten.

Artikel 4.4.10 Ouderschapsverlof

De werkgever betaald het werkgeversdeel van de pensioenpremie over het verlofdeel van wettelijk onbetaald ouderschapsverlof ten behoeve van het personeelslid dat gebruik maakt van hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg

4.5 Levensloopregeling waterschapspersoneel

Artikel 4.5.1 Begripsbepalingen en –omschrijvingen

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    levensloopverlof: verlof zonder behoud van bezoldiging waarvoor een uitkering uit het levenslooptegoed wordt toegekend;

  • b.

    spaarperiode: de periode die de ambtenaar een geldelijke voorziening spaart ten behoeve van het opnemen van een periode van levensloopverlof;

  • c.

    levenslooptegoed: de bij een levensloopinstelling opgebouwde voorziening in geld, vermeerderd met de met de daarop gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen, die wordt aangewend voor een financiële vergoeding gedurende de levensloopverlofperiode;

  • d.

    levenslooploon: het loon afkomstig uit het levenslooptegoed dat via de werkgever aan de ambtenaar op diens verzoek tijdens onbetaald verlof wordt uitgekeerd;

  • e.

    levensloopinstelling: een door de ambtenaar gekozen instelling die voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 19g, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964;

  • f.

    levenslooprekening: een geblokkeerde rekening op naam van de ambtenaar bij een levensloopinstelling;

  • g.

    levensloopverzekering: een verzekering op naam van de ambtenaar bij een levens-loopinstelling;

  • h.

    levensloopverlofperiode: de periode waarin onbetaald verlof wordt genoten en levenslooploon wordt verkregen.

Artikel 4.5.2 Werkingsfeer

  • 1. De Levensloopregeling waterschapspersoneel heeft ten doel het treffen van een geldelijke voorziening uitsluitend ter financiering van een periode van onbetaald verlof.

  • 2. Het bepaalde in deze regeling is van toepassing voor zover niet anders is bepaald in de Wet arbeid en zorg.

Artikel 4.5.3 Aanvraag

  • 1. De ambtenaar kan een aanvraag indienen om een voorziening in geld te sparen voor een levensloopverlofperiode. De aanvraag dient de volgende gegevens te bevatten:

    • a.

      het nummer van de levenslooprekening of het (polis)nummer van de levensloopverzekering;

    • b.

      het te sparen bedrag;

    • c.

      de geldelijke voorziening voor levensloopverlof wordt door de medewerker ingehouden op het Individuele KeuzeBudget;

    • d.

      een verklaring van de ambtenaar waaruit blijkt:

      • -

        dat hij bekend is met de inhoud van de Levensloopregeling waterschapspersoneel;

      • -

        of hij in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen buiten het waterschap levenslooptegoed heeft opgebouwd en wat de omvang daarvan op 1 januari van het kalenderjaar van de ondertekening van de verklaring is;

      • -

        dat hij ermee instemt dat diens gehele of gedeeltelijke levenslooptegoed aan het bevoegd gezag wordt uitgekeerd in de situaties als bedoeld in artikel 4.5.8;

      • -

        dat hij er zorg voor draagt dat per 1 januari van elk jaar een overzicht wordt versterkt van het levenslooptegoed

  • 2. Indien het een eerste aanvraag bij het waterschap betreft dient de ambtenaar een verklaring van de levensloopinstelling te overleggen waaruit blijkt dat deze instelling:

    • a.

      ten aanzien van de levenslooprekening of de levensloopverzekering conform het gestelde in deze regeling en de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 zal handelen;

    • b.

      de werkgever aan het begin van elk kalenderjaar een opgave zal verstrekken van het levenslooptegoed op 1 januari van dat jaar.

  • 3. Indien in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen een levenslooptegoed is opgebouwd dient de ambtenaar een verklaring te overleggen van de levensloopinstelling waar dat tegoed is opgebouwd waarin wordt aangegeven hoeveel kalenderjaren de ambtenaar heeft gespaard, en tot welke bedragen in die jaren een voorziening in geld ten behoeve van levensloopverlof is uitgekeerd en wat de omvang van het levenslooptegoed op 1 januari van het lopende kalenderjaar is.

  • 4. De ambtenaar dient de aanvraag minimaal twee maanden voor de gewenste ingangsdatum van de spaarperiode in. Het dagelijks bestuur kan de ambtenaar toestaan de aanvraag na genoemde datum in te dienen.

Artikel 4.5.4 Inleg

  • 1. De per kalenderjaar te sparen geldelijke voorziening voor levensloopverlof bedraagt ten hoogste 12 procent van het brutoloon in dat jaar.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde maximumpercentage is niet van toepassing op de ambtenaar die op 31 december 2005 de leeftijd van 51 maar niet de leeftijd van 56 jaar heeft bereikt.

Artikel 4.5.5 Procedures inleg

  • 1. Het dagelijks bestuur kent binnen 30 kalenderdagen na datum van indiening de in artikel 4.5.3 bedoelde aanvraag toe, tenzij het levenslooptegoed, vermeerderd met:

    • a.

      het levenslooptegoed uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen;

    • b.

      het saldo van de fiscaal verlofspaarregeling waterschapspersoneel,

    op 1 januari gelijk is aan of meer bedraagt dan 2,1 maal het brutoloon op jaarbasis over het voorafgaande kalenderjaar.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid mag een salarisvermindering buiten beschouwing blijven, voor zover deze het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of een lager gekwalificeerde functie in de periode die aanvangt tien jaar direct voorafgaand aan de pensioendatum mits de omvang van het dienstverband in geval van het aanvaarden van een deeltijdfunctie niet met meer dan 50% vermindert.

  • 3. De inleg als bedoeld in artikel 4.5.4 wordt gestort op de levenslooprekening dan wel overgemaakt als premie voor de levensloopverzekering in de maand waarin dit door de werknemer aangewezen wordt in het IKB.

  • 4. Het is de ambtenaar niet toegestaan gelden rechtstreeks op zijn levenslooprekening of levensloopverzekering te storten of te doen storten.

  • 5. Indien in een kalenderjaar het geld dat gedurende dat kalenderjaar is ingelegd meer bedraagt dan 12 procent van het bruto jaarsalaris, wordt het bovenmatige gedeelte door de levensloopinstelling aan de werkgever uitgekeerd en vervolgens als salaris aan de ambtenaar uitgekeerd.

Artikel 4.5.6 Einde spaarperiode

De ambtenaar kan in het IKB de spaarperiode beëindigen uiterlijk met ingang van de dag van de eerst volgende salarisverwerking.

Artikel 4.5.7 Het levenslooptegoed

  • 1. Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt:

    • a.

      ten behoeve van de uitbetaling van levenslooploon,

    • b.

      ten behoeve van het levenslooptegoed in een aanspraak als bedoeld in artikel 17.10.3 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, mits na de omzetting de aanspraak nog blijft binnen de in of krachtens hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde grenzen.

  • 2. Het levenslooptegoed wordt op geen enkele wijze afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid anders dan ten behoeve van de in artikel 61k van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding aangeboden.

Artikel 4.5.8 Overboeken

Een verzoek van de ambtenaar aan de werkgever om het levenslooptegoed dat is opgebouwd in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen buiten het waterschap geheel of gedeeltelijk over te boeken naar een op grond van deze regeling geopende levens-looprekening of afgesloten levensloopverzekering wordt gehonoreerd.

Artikel 4.5.9 Verlofaanvraag

  • 1. De ambtenaar dient een verzoek om verlof voor minder dan drie maanden tenminste drie maanden voor het beoogde tijdstip van ingang schriftelijk bij de werkgever in. Bij een verlof van drie maanden of langer moet de aanvraag tenminste zes maanden voor het beoogde tijdstip van ingang schriftelijk bij de werkgever worden ingediend.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag in daartoe aanleiding gevende gevallen toestaan dat een kortere aanvraagtermijn in acht wordt genomen.

  • 3. De aanvraag om toekenning van levensloopverlof bevat de volgende gegevens:

    • a.

      de gewenste datum van ingang van de levensloopverlofperiode;

    • b.

      het aantal uren levensloopverlof dat wordt opgenomen;

    • c.

      de verdeling van de uren levensloopverlof over de weken;

    • d.

      het percentage van het maandinkomen dat als uitkering moet worden betaald;

    • e.

      een machtiging van de ambtenaar om een eenmalige of maandelijkse uitkering ter grootte van het in de aanvraag aangegeven bedrag ten laste van zijn levenslooptegoed aan de werkgever te verstrekken.

  • 4. De werkgever stemt in met de aanvraag als bedoeld in het eerste lid van dit artikel tenzij de belangen van de dienst zich verzetten tegen toekenning op het voorgestelde tijdstip en/of de vorm van het verlof.

  • 5. Ingeval de werkgever niet instemt met de verlofaanvraag, deelt de werkgever dat schriftelijk en gemotiveerd binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van het verzoek mee.

Artikel 4.5.10 Uitkeringen tijdens het levensloopverlof

  • 1. Gedurende het levensloopverlof ontvangt de ambtenaar een maandelijkse uitkering als bedoeld in artikel 4.5.9, derde lid sub d. De uitkering is ten hoogste gelijk aan het maandinkomen dat de ambtenaar direct voorafgaand aan de verlofperiode ontving.

  • 2. Indien het levensloopverlof voor een deel van de voor de ambtenaar geldende arbeidsduur wordt toegekend bedraagt de uitkering samen met salaris en andere toegekende beloningen niet meer dan het maandinkomen dat de ambtenaar direct voorafgaand aan de verlofperiode ontving.

Artikel 4.5.11 Gevolgen voor arbeidsvoorwaarden

  • 1. Over de opgenomen uren levensloopverlof vindt geen opbouw van verlof en het IKB-collectief plaats.

  • 2. Tijdens de opgenomen uren levensloopverlof bestaat geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging, toeslagen, toelagen, tegemoetkomingen, uitkeringen en vergoedingen.

Artikel 4.5.12 Ziekte tijdens de verlofperiode

  • 1. De ambtenaar heeft in geval sprake er is van langdurige ziekte het recht om de opname van het levenslooploon stop te zetten. Dit kan niet wanneer er sprake is van verlof voorafgaand aan pensionering.

  • 2. Dit recht ontstaat vanaf het moment waarop de ambtenaar, na melding van de ziekte bij de werkgever, tenminste vier weken aaneengesloten ziek is geweest en de ziekte naar verwachting van de bedrijfsarts van langdurige aard zal zijn.

  • 3. Na herstel van de ambtenaar bepalen ambtenaar en werkgever in onderling overleg of, en zo ja op welke wijze, het resterende deel van het levensloopverlof wordt opgenomen.

Artikel 4.5.13 Zwangerschap- en bevallingsverlof

Voor de duur van het zwangerschap- en bevallingsverlof wordt het levensloopverlof opgeschort.

Artikel 4.5.14 Overgangsbepaling

Voortzetting aan de levensloopregeling waterschapspersoneel is vanaf 1 januari 2012 mogelijk voor de ambtenaar die op 31 december 2011 deelnemer aan de levensloopregeling is en een positief saldo van € 3.000,00 op de levenslooprekening en of polis heeft staan.

5 Ziekte en Arbeidsongeschiktheid

5.1 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en re-integratie

Artikel 5.1.1 Deskundige bijstand

  • 1. Het waterschap laat zich met betrekking tot arbeidsgezondheidskundige begeleiding en verzuimbegeleiding bijstaan door deskundige begeleiding als bedoeld in de artikelen 13, 14 en 14a van de Arbeidsomstandighedenwet.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt nadere regels vast ten aanzien van de organisatie van de deskundige bijstand als bedoeld in het vorige lid.

Artikel 5.1.2 Recht op bedrijfsgeneeskundige begeleiding

  • 1. Onverminderd hetgeen ter zake is bepaald in of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet, heeft de ambtenaar recht op bedrijfsgeneeskundige begeleiding overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk.

  • 2. De bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de ambtenaar geschiedt door de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1 overeenkomstig door het dagelijks bestuur te stellen regels.

Artikel 5.1.3 Consultatie geneeskundige

De ambtenaar heeft het recht om een deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1 rechtstreeks te consulteren ter zake van gezondheidsproblemen, die naar zijn mening met zijn arbeidssituatie kunnen samenhangen.

Artikel 5.1.4 Periodiek geneeskundig onderzoek

De ambtenaar die in verband met de uitoefening van zijn werkzaamheden aan bijzonder gevaar voor zijn gezondheid blootstaat dan wel voor een goede vervulling van zijn functie aan bijzondere gezondheidseisen moet voldoen, is verplicht zich aan een periodiek geneeskundig onderzoek te onderwerpen, indien zulks naar het oordeel van het dagelijks bestuur, na overleg met de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1, noodzakelijk is.

Artikel 5.1.5 Geneeskundig onderzoek

  • 1. Het dagelijks bestuur is bevoegd de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1 lid 1 opdracht te geven de ambtenaar aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen:

    • a.

      indien naar het oordeel van het dagelijks bestuur redelijkerwijs aanleiding bestaat tot twijfel aan een goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;

    • b.

      indien de ambtenaar niet of niet langer volledig geschikt is gebleken voor het naar behoren vervullen van zijn functie, zulks ten einde na te gaan of hiervoor medische oorzaken zijn aan te wijzen;

    • c.

      in gevallen als bedoeld in artikel 3.3.4.

  • 2. De ambtenaar is verplicht zich aan een onderzoek, als bedoeld in het vorige lid, te onderwerpen.

Artikel 5.1.6 Buitendienststelling

  • 1. Indien bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 5.1.4 of artikel 5.1.5, blijkt van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar, dat naar het oordeel van de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1 de belangen van de ambtenaar, die van de dienst of die van bij de dienstuitoefening betrokken derden zich tegen voortzetting van zijn functie verzetten, dan wordt de ambtenaar door het dagelijks bestuur buiten dienst gesteld.

  • 2. Een buitendienststelling, als bedoeld in het vorige lid, vindt niet plaats indien, naar het oordeel van de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1, lid 1, de lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar het wenselijk maakt dat hij tijdelijk met andere werkzaamheden wordt belast, indien en voor zover deze voorhanden zijn. In dat geval is artikel 5.2.3 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Een buitendienststelling, als bedoeld in lid 1, wordt voor de toepassing van de overige artikelen van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een verhindering wegens ziekte.

Artikel 5.1.7 Verplicht geneeskundig onderzoek

  • 1. De ambtenaar is verplicht zich te onderwerpen aan een door of vanwege de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1 in te stellen geneeskundig onderzoek ter beantwoording van de vragen:

    • a.

      of er sprake is van verhindering tot het vervullen van zijn functie wegens ziekte;

    • b.

      in welke mate er sprake is van verhindering als bedoeld onder a;

    • c.

      of de ambtenaar de verhindering tot het vervullen van zijn functie opzettelijk heeft veroorzaakt;

    • d.

      of de ambtenaar ten onrechte nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat te dezen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard zijn uitgezonderd;

    • e.

      of de ambtenaar zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;

    • f.

      of verdere maatregelen of voorzieningen nodig zijn in het belang van het herstel van zijn gezondheid dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid;

    • g.

      wanneer en in welke mate de vervulling van de functie kan worden hervat.

  • 2. De geneeskundige die het onderzoek, als bedoeld in het vorige lid, heeft verricht, deelt na het afsluiten van het onderzoek de uitkomst daarvan terstond schriftelijk mede aan de ambtenaar en zendt het dagelijks bestuur zo spoedig mogelijk een afschrift van die mededeling.

Artikel 5.1.8 Maatregelen en voorziening

Indien daartoe naar het oordeel van de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1, lid 1 aanleiding bestaat, verzoekt het dagelijks bestuur het UWV de ambtenaar in aanmerking te brengen voor maatregelen of voorzieningen in het belang van het herstel van zijn gezondheid dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid. Van dit verzoek wordt de ambtenaar schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 5.1.9 re-integratie–inspanning en passende arbeid

  • 1.

    De werkgever zal zich, binnen de grenzen van redelijkheid en billijkheid, maximaal inspannen om de ambtenaar, die wegens ziekte verhinderd is zijn functie te vervullen, passende arbeid aan te bieden.

  • 2.

    De werkgever zal daarbij trachten:

    • a.

      de arbeidsplek en het werk zodanig aan te passen dat de ambtenaar zijn functie naar behoren kan blijven vervullen; en

    • b.

      indien dit niet mogelijk is, passend werk in een andere functie aan te bieden, door wijziging van de aanstelling.

  • 3.

    In geval voor de ambtenaar uit het eerste lid, door het UWV een mate van arbeidsongeschiktheid van tussen de 35% en 80% wordt vastgesteld, zullen de inspanningen van de werkgever uit het tweede lid, er op gericht zijn om passende arbeid aan te bieden waardoor de ambtenaar minimaal 50% van zijn restverdiencapaciteit benut.

  • 4.

    Indien de ambtenaar als bedoeld in het eerste en derde lid, in staat is passende arbeid te verrichten en hij door zijn werkgever of een andere werkgever daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, is hij verplicht die arbeid te verrichten.

  • 5.

    Onder de in dit artikel bedoelde passende arbeid wordt verstaan passende arbeid als bedoeld in artikel 658a van boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek.

  • 6.

    Indien de ambtenaar als bedoeld in het eerste lid, zonder deugdelijke grond weigert de in het vorige lid bedoelde arbeid te verrichten, worden de inkomsten die hij uit deze arbeid zou hebben ontvangen indien hij deze arbeid wel zou hebben verricht, geheel in mindering gebracht op zijn bezoldiging, als bedoeld in artikel 5.2.1, eerste en tweede lid, respectievelijk artikel 5.2.1a.

5.2 Aanspraken bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

Artikel 5.2.1 Bezoldiging bij ziekte

  • 1.

    • a.

      De ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn functie te vervullen, geniet vanaf de eerste dag van die verhindering gedurende twaalf maanden de volle bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief.

    • b.

      De ambtenaar geniet na afloop van de in sub a genoemde periode tot het einde van zijn dienstverband:

      • -

        70% van de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief, indien en voor zolang hij geen werkzaamheden noch re-integratieactiviteiten verricht.

      • -

        80% van de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief, indien en voor zolang hij 1 tot en met 12 uur per week werkzaamheden en/of re-integratieactiviteiten verricht.

      • -

        90% van de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief, indien en voor zolang hij meer dan 12 maar minder dan 26 uur per week werkzaamheden en/of re-integratieactiviteiten verricht.

      • -

        100% van de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief, indien en voor zolang hij 26 of meer uur per week werkzaamheden en/of re-integratieactiviteiten verricht.

    • c.

      De in sub b genoemde uren gelden voor deeltijders naar evenredigheid van het dienstverband.

    • d.

      De periode van zwangerschap– en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 4.4.2, schort de periode uit sub a en b op.

    • e.

      De periode waarover de ambtenaar voorafgaand aan de periode uit sub d, ziek is als gevolg van zwangerschap, schort de periode uit sub a en b op.

  • 2. De ambtenaar geniet ook na afloop van de in het eerste lid, sub a genoemde periode van twaalf maanden tot aan het einde van zijn dienstverband de volle bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief indien de ziekte, uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de hem opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld indien zij:

    • a.

      elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken volledige werkhervatting opvolgen of;

    • b.

      direct voorafgaan en aansluiten op een periode van zwangerschap– en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 4.4.2, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

  • 4. Ten aanzien van de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn functie te vervullen, kan worden bepaald dat hij zijn functie slechts weer zal mogen vervullen indien het dagelijks bestuur, gelet op het advies van de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1 of van het UWV, daarvoor toestemming heeft verleend, onder bepaling van de mate waarin de hervatting kan geschieden. Deze toestemming is in ieder geval vereist indien de ambtenaar gedurende meer dan een jaar volledig verhinderd is geweest zijn functie te vervullen.

  • 5. De in het eerste en tweede lid bedoelde doorbetaling van bezoldiging eindigt indien de ambtenaar wordt herplaatst in een andere functie, maar niet eerder dan 24 maanden na de eerste dag van verhindering wegens ziekte.

Artikel 5.2.1a Aanvulling op de bezoldiging bij minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

  • 1. De ambtenaar die minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt verklaard, en die wordt herplaatst tegen een lagere bezoldiging dan de bezoldiging voor de eerste ziektedag, heeft recht op een aanvulling op de bezoldiging.

  • 2. De ambtenaar heeft recht op de aanvulling vanaf het moment van herplaatsing en duurt tot het einde van zijn dienstverband.

  • 3. De hoogte van de aanvulling bedraagt 80% van het verschil tussen de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief voor de eerste ziektedag, en de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief zoals die geldt op het moment van herplaatsing.

Artikel 5.2.2 Samenloop met andere inkomsten

  • 1. Indien de ambtenaar gedurende de periode uit artikel 5.2.1, eerste of tweede lid, recht heeft op een ZW, WAO, IVA-, WGA–, WW–uitkering, of bovenwettelijke aanvulling op grond van het ABP pensioenreglement, wordt het bedrag van de uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij ingevolge de in artikel 5.2.1, eerste en tweede lid bedoelde bezoldiging recht heeft.

  • 2. Indien de ambtenaar gedurende de periode uit artikel 5.2.1a, tweede lid, recht heeft op verhoging van het inkomen en/of een werkloosheidsuitkering, wordt het bedrag van de verhoging en/of werkloosheidsuitkering, met uitzondering van periodieke verhogingen van het salaris en collectieve loonstijgingen, op de aanvulling uit artikel 5.2.1a, eerste lid, in mindering gebracht.

  • 3. Indien de ambtenaar uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen recht heeft op een in het eerste of tweede lid genoemde uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van het eerste respectievelijk tweede lid, toegerekend aan de dienstbetrekkingen ter zake waarvan zijn bezoldiging wordt doorbetaald, naar evenredigheid van de bezoldigingen uit de desbetreffende dienstbetrekkingen.

  • 4. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de ambtenaar de in het eerste of tweede lid genoemde uitkering een vermindering ondergaat, dan wel de aanspraak daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt deze uitkering voor het vaststellen van de vermindering, bedoeld in het eerste lid, steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

  • 5. Voor toepassing van het vierde lid wordt, in geval van ziekte of arbeidsongeschiktheid, uitgegaan van de uitkering waarop de ambtenaar recht zou hebben gehad in geval van volledige ziekte of arbeidsongeschiktheid.

  • 6. Op verzoek van de werkgever verleent de ambtenaar alle medewerking aan het via de werkgever tot uitbetaling laten komen van de uitkering.

  • 7. Op verzoek van de werkgever verstrekt de ambtenaar alle informatie die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit artikel.

Artikel 5.2.3 Korting bezoldiging bij re-integratie

Indien de ambtenaar tijdens de verhindering tot het vervullen van zijn functie, op grond van een aan het dagelijks bestuur door de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1 of door het UWV uitgebracht advies, in het belang van zijn genezing of zijn re-integratie dan wel in het kader van herplaatsing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, worden de inkomsten in mindering gebracht op de bezoldiging, voor zover de inkomsten plus bezoldiging het niveau van de bezoldiging uit artikel 5.2.1, eerste en tweede lid, respectievelijk artikel 5.2.1a overstijgen.

Artikel 5.2.4 Beperking aanspraak bezoldiging

  • 1. Geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging bestaat:

    • a

      indien blijkens het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 5.1.7, eerste lid, er sprake is van een in dat lid, sub c, bedoelde omstandigheid, tenzij de ambtenaar daarvan op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt;

    • b

      indien de verhindering wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na de in artikel 2.1.3, tweede lid, bedoelde geneeskundige keuring en als dan blijkt dat de ambtenaar hierbij onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring dat tegen de vervulling van zijn functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan, ten onrechte is afgegeven, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.

  • 2. De doorbetaling van bezoldiging wordt gestaakt, indien en voor zolang:

    • a

      blijkens het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 5.1.7, eerste lid, zich een van de omstandigheden, bedoeld in dat lid, onder d of e, voordoet;

    • b

      de ambtenaar weigert de in de artikelen 5.1.5, tweede lid, en 5.1.7, eerste lid, neergelegde verplichting tot het verlenen van medewerking aan een door of vanwege de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1 in te stellen medisch onderzoek na te komen;

    • c

      de ambtenaar tijdens de verhindering om zijn functie te vervullen voor zichzelf of voor derden arbeid verricht, tenzij dit door de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1 in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht en het dagelijks bestuur daartoe toestemming heeft verleend;

    • d

      de ambtenaar in gebreke blijft op het door de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1 bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate zijn functie weer te vervullen, tenzij hij daarvoor een inmiddels opgekomen – door deze geneeskundige dienst erkende – reden heeft opgegeven;

    • e

      de ambtenaar door zijn toedoen er de oorzaak van is dat controle bij ziekte niet kan plaats hebben;

    • f

      de ambtenaar weigert om – op verzoek van de werkgever – de noodzakelijke informatie te verstrekken, bedoeld in artikel 5.2.2, zevende lid.

  • 3. Ten aanzien van het in het vorige lid onder a en b bepaalde vindt doorbetaling van bezoldiging wel plaats indien een ambtenaar van het zich niet houden aan de voorschriften op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt.

Artikel 5.2.5 Bijzondere omstandigheden bij ziekte

  • 1. Het dagelijks bestuur kan indien daarvoor naar zijn oordeel bijzondere omstandigheden aanleiding geven, bepalen dat de op grond van artikel 5.2.4 niet uitbetaalde bezoldiging geheel of ten dele aan anderen dan de ambtenaar zal worden uitbetaald.

  • 2. Voor zover het dagelijks bestuur van zijn in het eerste lid bedoelde bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de ingevolge artikel 5.2.4 niet uitbetaalde bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald wanneer de ambtenaar op grond van de second opinion die hij conform artikel 32, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (wet SUWI), heeft aangevraagd inzake het oordeel over de ongeschiktheid tot werken in het gelijk gesteld wordt.

Artikel 5.2.6 Bezoldiging bij ziekte ontstaan voor ontslag

  • 1. De gewezen ambtenaar die:

    • -

      geen aanspraak kan ontlenen aan paragraaf 9.2 van de SAW; en

    • -

      wegens ziekte, ontstaan voor de datum van ingang van zijn ontslag, nadien nog ongeschikt is een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen en dientengevolge een uitkering krachtens de Ziektewet (ziekengeld) ontvangt;

    heeft recht op een aanvullende uitkering tot uiterlijk 52 weken na de aanvang van zijn ongeschiktheid. Deze aanvullende uitkering is gelijk aan het bedrag van de uitkering die de ambtenaar krachtens artikel 9.2.12 zou hebben genoten indien dit op hem van toepassing zou zijn geweest.

  • 2. Het verplichtingen– en sanctieregime van de Ziektewet is van toepassing op de aanvulling op het ziekengeld.

  • 3. Dit artikel vindt geen toepassing op degene die op of na het tijdstip van zijn ontslag in verband met de aanvaarding van een functie van tenminste een gelijke omvang als die waaruit hij is ontslagen, aanspraak kan maken op loon of bezoldiging dan wel op een uitkering krachtens de Ziektewet of een daarmee gelijk te stellen wettelijke regeling.

Artikel 5.2.7 Uitkering bij ziekte ontstaan na ontslag

  • 1. De gewezen ambtenaar die:

    • -

      geen aanspraak kan ontlenen aan paragraaf 9.2 van de SAW; en

    • -

      tenminste twee maanden zijn functie heeft vervuld, en die binnen een maand na de datum van zijn ontslag wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen en dientengevolge een uitkering krachtens de Ziektewet (ziekengeld) ontvangt;

    • -

      heeft recht op een aanvullende uitkering tot uiterlijk 52 weken na de aanvang van zijn ongeschiktheid. Deze aanvullende uitkering zal niet minder mogen bedragen dan die hij krachtens artikel 9.2.12 zou hebben genoten indien dit op hem van toepassing zou zijn geweest.

  • 2. Het verplichtingen– en sanctieregime van de Ziektewet is van toepassing op de aanvulling op het ziekengeld

  • 3. Dit artikel vindt geen toepassing in de gevallen genoemd in artikel 5.2.7, derde lid.

Artikel 5.2.8 Uitkering wegens ongeschiktheid door dienst

  • 1.

    Aan de gewezen ambtenaar die recht heeft op een WAO–uitkering wordt – indien de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan hem opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten – een aanvullende uitkering verleend.

  • 2.

    De aanvullende uitkering genoemd in het eerste lid is gelijk aan het bedrag dat nodig is om de aan de ambtenaar toegekende WAO–uitkering vermeerderd met een hem toegekend invaliditeitspensioen ingevolge het pensioenreglement aan te vullen tot een bepaald percentage van de bezoldiging die de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

80% of meer

90,02%

65 tot 80%

65,27%

55 tot 65%

54,01%

45 tot 55%

45,01%

35 tot 45%

36,01%

25 tot 35%

27,00%

15 tot 25%

18,01%

  • 3.

    Aan de gewezen ambtenaar die recht heeft op een WGA– of IVA–uitkering wordt – indien de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan hem opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten – een aanvullende uitkering verleend.

  • 4.

    Indien de ambtenaar uit het eerste lid recht heeft op een IVA–uitkering, vult de aanvullende uitkering de IVA–uitkering plus bovenwettelijke aanvulling op grond van het ABP pensioenreglement aan tot 90% van de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief, waarop de ambtenaar recht had op de dag voor de periode zoals aangegeven in artikel 5.2.1.

  • 5.

    Indien de ambtenaar uit het eerste lid recht heeft op een WGA–uitkering, vult de aanvullende uitkering de WGA–uitkering plus bovenwettelijke aanvulling op grond van het ABP pensioenreglement aan:

    • -

      Gedurende de loongerelateerde WGA–uitkering, in geval de restverdiencapaciteit volledig wordt benut, tot 90% van het verschil tussen de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief op de dag voor de periode zoals aangegeven in artikel 5.2.1 en de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief tijdens de loongerelateerde WGA–uitkering.

    • -

      Gedurende de loongerelateerde WGA–uitkering, in geval de restverdiencapaciteit niet volledig wordt benut, tot 80% van het verschil tussen de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief op de dag voor de periode zoals aangegeven in artikel 5.2.1 en de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief tijdens de loongerelateerde WGA–uitkering.

    • -

      Gedurende de WGA Loonaanvulling, tot 90% van het verschil tussen de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief op de dag voor de periode zoals aangegeven in artikel 5.2.1 en de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief die de ambtenaar zou kunnen verdienen tijdens de WGA Loonaanvulling, indien hij zijn restverdiencapaciteit volledig zou benutten.

    • -

      Gedurende de WGA vervolguitkering, maar maximaal 10 jaar, tot 75% van de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief maal het arbeidsongeschiktheidspercentage.

  • 6.

    De aanvullende uitkering eindigt op het moment dat de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste of derde lid genoemde voorwaarden en in ieder geval met ingang van de eerste van de maand, volgend op die waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.

  • 7.

    Indien de betrokkene op het moment van overlijden recht heeft op een uitkering als bedoeld in het eerste of derde lid en zijn overlijden het rechtstreeks gevolg is van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in het eerste of derde lid, wordt aan degenen die in verband met dit overlijden uit hoofde van dit dienstverband een nabestaandenpensioen genieten, een uitkering verleend ten bedrage van 18% van dit pensioen, zonder dat daarop de bepalingen inzake inbouw van AOW/AWW respectievelijk bepalingen inzake vermindering met de franchise zijn toegepast. De uitkering eindigt op de eerste dag van de maand, volgende op die waarin de overledene de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt dan wel – indien de weduwe of de weduwnaar aan wie een pensioen werd toegekend hertrouwt– met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die van het hertrouwen.

  • 8.

    De gewezen ambtenaar aan wie een uitkering als bedoeld in het eerste of het derde lid is toegekend, is verplicht gedurende de termijn van de uitkering het dagelijks bestuur op de hoogte te stellen van wijzigingen in zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering, of zijn bovenwettelijke aanvulling op grond van het ABP pensioenreglement.

Artikel 5.2.9 Vergoeding bij ziekte in en door de dienst

  • 1. In geval van ziekte die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten, worden hem vergoed de te zijnen laste blijvende, naar het oordeel van het dagelijks bestuur noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan omtrent het bepaalde in lid 1 nadere voorschriften geven.

Artikel 5.2.10 Berekeningsbasis bij bijzondere beloning

Voor de toepassing van het bepaalde in de voorgaande artikelen van dit hoofdstuk worden de vergoeding, bedoeld in artikel 3.1.19 de overgangstoelage onregelmatige dienst, alsmede de prestatiebeloning slechts geacht te behoren tot de bezoldiging tot een bedrag dat overeenkomt met hetgeen in de drie kalendermaanden of in de dertien kalenderweken, voorafgaande aan de datum waarop de verhindering tot het vervullen van de functie is ontstaan, gemiddeld per maand of per week is toegekend aan die vergoeding of die beloning, al naar gelang de bezoldiging van de ambtenaar per maand of per week wordt uitbetaald. Voor zover de ambtenaar op even bedoelde datum minder dan drie kalendermaanden of dertien kalenderweken zijn functie heeft vervuld, wordt gerekend met het bedrag dat hem gemiddeld per maand of per week is toegekend over het tijdvak waarin hij vóór het ontstaan van de verhindering in dienst is geweest.

6 Rechten, verplichtingen en gedragscodes

6.1 Rechten

Artikel 6.1.1 Personeelsbeoordeling

Vanaf 2009 maken ambtenaar en leidinggevende jaarlijks concrete afspraken over de te behalen resultaten en de (te ontwikkelen) competenties. Hiertoe vindt er elk jaar minimaal een planningsgesprek, voortgangsgesprek en beoordelingsgesprek plaats tussen ambtenaar en leidinggevende. Alle gesprekken hebben een tweezijdig karakter; ambtenaar en leidinggevende leveren samen de input voor de te maken afspraken, de voortgang en de beoordeling. In beginsel zal gestreefd worden naar overeenstemming. Het planningsgesprek is de basis voor het beoordelingsgesprek. Bij de beoordeling wordt gekeken naar de in het planningsgesprek overeengekomen resultaten en competenties. In 2011 beschikt ieder waterschap over een met de ondernemingsraad overeengekomen competentiewoordenboek

Artikel 6.1.2 POP–gesprek

De ambtenaar heeft ieder jaar recht op een gesprek met zijn leidinggevende over opleiding, ontwikkeling, carrière en mobiliteit zoals bedoeld in artikel 11.2.1.

Artikel 6.1.3 Schadevergoeding

  • 1. Aan de ambtenaar wordt de schade aan hem toebehorende kleding en uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijnde, vergoed, die hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn functie, voor zover die schade niet bestaat uit normale slijtage van de goederen.

  • 2. Aan de ambtenaar wordt schade vergoed aan een aan hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen die hij lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn functie, tenzij:

    • a.

      die schade bestaat uit de normale slijtage of

    • b.

      er sprake is van aan opzet of bewuste roekeloosheid grenzende verwijtbaarheid of

    • c.

      de ambtenaar in de regel 10.000 of meer kilometers per jaar rijdt ten behoeve van de dienst.

  • 3. Het dagelijks bestuur beslist op verzoeken om vergoeding van schade aan motorrijtuigen in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.

Artikel 6.1.4 Toestemming gebruik eigen motorrijtuig

Het is de ambtenaar slechts toegestaan een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen bij de vervulling van zijn functie te gebruiken, indien en voor zover hem daartoe door of namens het dagelijks bestuur toestemming is verleend. Aan deze toestemming kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.

Artikel 6.1.5 Schadevergoeding bijzondere omstandigheden

Het dagelijks bestuur kan bepalen in welke niet elders voorziene gevallen schadeloosstelling en vergoeding van kosten zullen worden verleend.

Artikel 6.1.6 Extra verlof en beloning

Wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke vervulling van de functie kan aan de ambtenaar extra verlof of een bijzondere beloning worden toegekend.

Artikel 6.1.7 Niet–naleving van bepalingen

Ter zake van niet–naleving van bepalingen die redelijkerwijs niet kunnen worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordelen onthouden of nadelen toegebracht.

Artikel 6.1.8 Borstvoeding

Aan de vrouwelijke ambtenaar wordt gedurende ten hoogste een jaar na de geboorte van haar kind de gelegenheid gegeven borstvoeding te geven dan wel te kolven.

Artikel 6.1.9 Alternatieve samenlevingsvormen

  • 1. De in de leden 2 tot en met 4 opgenomen bepalingen, die gelden voor de gehuwde ambtenaar, zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op de ambtenaar met een levenspartner. Waar staat ‘echtgeno(o)t(e)’ moet tevens worden gelezen ‘levenspartner’.

  • 2. De bepalingen van de SAW en de ter uitvoering daarvan vastgestelde regelingen met betrekking tot:

    • a

      het verlof met behoud van bezoldiging en IKB collectief wegens persoonlijke of familieomstandigheden

    • b

      de uitkering bij overlijden van de ambtenaar.

    • c

      Voor de toepassing van artikel 6.2.14 wordt de levenspartner als gezinslid aangemerkt.

  • 3. De bepalingen van artikel 3.1.21 uitkering na overlijden ambtenaar.

  • 4. De bepalingen van paragraaf 10.3 Verplaatsingskosten met betrekking tot de verhuiskosten–, de reiskosten– en de pensionkostenvergoeding.

6.2 Verplichtingen

Artikel 6.2.1 Ambtelijke ethiek

  • 1. De ambtenaar is gehouden zijn functie nauwgezet en ijverig te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.

  • 2. De ambtenaar is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet, bij instructie of bij besluit van het dagelijks bestuur is voorgeschreven.

  • 3. De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde die ten aanzien van het verblijf in de kantoren, werkplaatsen of op andere arbeidsterreinen zijn vastgesteld.

Artikel 6.2.2 Persoonlijk gebruik van goederen en diensten

Het is de ambtenaar verboden, behoudens toestemming verleend door of namens het dagelijks bestuur in bijzondere gevallen, ten eigen bate:

  • a.

    diensten te laten verrichten door personen in waterschapsdienst;

  • b.

    aan het waterschap toebehorende eigendommen te gebruiken;

  • c.

    gebruik te maken van hetgeen hem in of in verband met zijn functie ter kennis is gekomen.

Artikel 6.2.3 Aannemen van geschenken en gelden

Het is de ambtenaar verboden:

  • a.

    in verband met zijn functie vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen, anders dan met toestemming van het dagelijks bestuur;

  • b.

    steekpenningen aan te nemen.

Artikel 6.2.4 Verhindering

Indien de ambtenaar verhinderd is zijn functie te vervullen, is hij verplicht dit zo spoedig mogelijk met opgave van redenen mede te delen of te doen mededelen.

Artikel 6.2.5 Nevenwerkzaamheden

  • 1. De ambtenaar is verplicht aan het dagelijks bestuur op een door dit orgaan te bepalen wijze opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken.

  • 2. Er wordt een registratie gevoerd op basis van de ingevolge het eerste lid gedane opgave.

  • 3. Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten, waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.

  • 4. Het dagelijks bestuur regelt de openbaarmaking van de in het eerste lid bedoelde nevenwerkzaamheden van de secretaris-directeur en overige directeuren, alsmede van andere ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van de nevenwerkzaamheden noodzakelijk is.

Artikel 6.2.6 Melding financiële belangen

Voor ambtenaren aangesteld in een functie waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is, worden door het dagelijks bestuur voorschriften vastgesteld betreffende de melding van financiële belangen respectievelijk van het bezit van en transacties in effecten, die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken.

Artikel 6.2.7 Aannemingen van werken, leveringen en diensten

  • 1. Het is de ambtenaar verboden middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aannemingen van werken, leveringen en diensten ten behoeve van de openbare dienst.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan regelen stellen betreffende het deelnemen van de ambtenaar, middellijk of onmiddellijk, aan aannemingen en leveringen ten behoeve van anderen.

Artikel 6.2.8 Plicht aanvaarden of verrichten (andere) werkzaamheden

  • 1. De ambtenaar is verplicht een andere functie te aanvaarden voor de vervulling waarvan hij in het – nadat hij is gehoord – belang van de dienst is aangewezen, indien deze functie hem redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.

  • 2. Indien het dagelijks bestuur of de (algemeen) directeur dit in het dienstbelang nodig acht, is de ambtenaar verplicht om:

    • a

      tijdelijk niet tot zijn functie behorende werkzaamheden te verrichten dan wel tijdelijk een andere functie waar te nemen;

    • b

      tijdelijke werkzaamheden te verrichten buiten de voor hem vastgestelde werktijden;

    • c

      zich buiten de voor zijn functie vastgestelde werktijden ter beschikking te houden voor wachtdienst.

  • 3. Wanneer de ambtenaar meent dat in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden de in lid 2 bedoelde werkzaamheden redelijkerwijs niet van hem kunnen worden gevergd, geeft hij – onverminderd zijn verplichting om die werkzaamheden terstond aan te vangen – daarvan door tussenkomst van de (algemeen) directeur terstond kennis aan het dagelijks bestuur, dat zo spoedig mogelijk een beslissing ter zake neemt.

  • 4. De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig particulier werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats heeft, ter vervanging van stakers of uitgestotenen werkzaamheden te verrichten of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden behulpzaam te zijn, tenzij naar het oordeel van het dagelijks bestuur zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst van het waterschap noodzakelijk is.

  • 5. Ter zake van de toepassing van het bepaalde in lid 4 wordt zo spoedig mogelijk overleg gepleegd in de commissie, bedoeld in artikel 12.1, lid 1.

Artikel 6.2.9 Oorlog en andere buitengewone omstandigheden

  • 1. De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door of namens het dagelijks bestuur wordt aangewezen, in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan die hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die het waterschap in die tijden heeft of zal krijgen dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.

  • 2. De ambtenaar, op grond van lid 1 aangewezen, is te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen aan oefeningen die verband houden met zijn in dat lid aangeduide taak.

  • 3. De aanwijzing als bedoeld in lid 1 geschiedt slechts, indien de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar zulks redelijkerwijs toelaten.

Artikel 6.2.10 Plicht tot schadevergoeding

  • 1. De ambtenaar kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van door het waterschap geleden schade, voor zover deze aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten.

  • 2. Het bedrag van de schadevergoeding en de wijze van inhouding daarvan op zijn bezoldiging worden niet vastgesteld dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden en ter zake van de wijze van inhouding zijn wensen kenbaar te maken.

Artikel 6.2.11 Aanzuiveringsplicht rekenplichtige ambtenaar

  • 1. De rekenplichtige ambtenaar wordt van de verplichting tot aanzuivering van een tekort geheel of gedeeltelijk ontheven naarmate hij het beheer nauwgezet heeft gevoerd en de nodige voorzorgen heeft genomen voor de bewaring van gelden en geldswaardige papieren.

  • 2. Vloeit de verplichting tot aanzuivering van een tekort voort uit aansprakelijkheid voor ondergeschikt personeel dan wordt bovendien in aanmerking genomen in hoeverre hij op de handelingen van dat personeel deugdelijk toezicht heeft gehouden.

  • 3. De rekenplichtige ambtenaar is van zijn verantwoordelijkheid ontheven gedurende de tijd dat hij door ziekte of wettige afwezigheid zijn beheer niet persoonlijk heeft gevoerd, indien gedurende die tijd zijn functie wordt waargenomen krachtens aanwijzing door of namens het dagelijks bestuur.

Artikel 6.2.12 Kleding en onderscheidingstekenen

  • 1. De ambtenaar is verplicht tijdens de vervulling van zijn functie de door het dagelijks bestuur voor die functie of voor bepaalde werkzaamheden voorgeschreven kleding of uniform en onderscheidingstekenen te dragen.

  • 2. Het deelnemen aan betogingen en optochten in het voorgeschreven uniform is de ambtenaar slechts toegestaan, indien daarvoor door of namens het dagelijks bestuur toestemming is gegeven.

  • 3. Het is de ambtenaar verboden om bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekens of in dienst uniformkledingstukken te dragen, een en ander voor zover die niet van waterschapswege zijn verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen waarvan niet door het dagelijks bestuur vergunning is verleend. Dit verbod is niet van toepassing ten aanzien van ordetekenen tot het aannemen of dragen waarvan door het hoger bestuursorgaan verlof is verleend.

  • 4. Bij afzonderlijke regeling kunnen regels worden gesteld betreffende de verstrekking, reiniging en herstelling van de in lid 1 bedoelde kleding.

Artikel 6.2.13 Dienstwoning

  • 1. De ambtenaar is verplicht, indien hem door het dagelijks bestuur een dienstwoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de bewoning en het gebruik te gedragen naar de voorschriften die daaromtrent zijn gesteld.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt nadere regels inzake het gebruik van de woning en de daaraan voor de ambtenaar verbonden kosten.

Artikel 6.2.14 Dienstwoning bij overlijden

  • 1. Gedurende de maand waarin het overlijden van de ambtenaar plaatsvond en de daarop volgende drie maanden behouden de achterblijvende gezinsleden het gebruik der dienstwoning waarin zij met de ambtenaar woonden. Daarvan kan echter worden afgeweken als het dagelijks bestuur dat in het belang van de dienst noodzakelijk acht.

  • 2. Indien door de ambtenaar voor het gebruik der dienstwoning een vergoeding verschuldigd was, voldoen de achtergebleven gezinsleden deze over de tijd gedurende welke zij het gebruik van deze woning behouden.

Artikel 6.2.15 Ontzegging toegang

Aan de ambtenaar kan door of namens het dagelijks bestuur de toegang tot de kantoren, werkplaatsen of andere arbeidsterreinen dan wel het verblijf aldaar worden ontzegd.

Artikel 6.2.16 Besmettelijke ziekte

  • 1. De ambtenaar, die in contact staat of kort geleden gestaan heeft met een persoon die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekte–oorzaken bepaalde een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn functie niet vervullen en heeft geen toegang tot de dienstgebouwen, –lokalen en –terreinen voor zolang de hoofdinspecteur of de inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid niet heeft verklaard dat hij het gevaar voor overbrenging van een infectieziekte, of het gevaar dat hij verdacht moet worden te lijden aan zodanige ziekte, geweken acht.

  • 2. De ambtenaar, die verkeert in de in het vorige lid omschreven situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan het dagelijks bestuur. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door of vanwege het dagelijks bestuur gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek.

  • 3. De ambtenaar geniet over de tijd gedurende die het hem overeenkomstig het bepaalde in dit artikel verboden is zijn functie te vervullen, zijn volledige bezoldiging.

Artikel 6.2.17 Woongebied

  • 1. De ambtenaar kan worden verplicht te gaan wonen of te blijven wonen binnen een bepaald gebied, indien dit naar het oordeel van het dagelijks bestuur noodzakelijk is in verband met de goede vervulling van zijn functie of als de reisafstand te groot wordt geacht of de reistijd te lang.

  • 2. De ambtenaar aan wie de verplichting is opgelegd om in het door het dagelijks bestuur aangewezen gebied te gaan wonen, is gehouden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twee jaar nadat die verplichting is opgelegd, daaraan gevolg te geven.

6.3 Gedrag

Artikel 6.3.1 Arbowetgeving

  • 1. De werkgever is verantwoordelijk voor het naleven van de Arbowet en voert daartoe een Beleid om de arbeidsomstandigheden zo goed mogelijk in te richten.

  • 2. De werkgever zet hier de volgende drie instrumenten voor in:

    • a.

      De risico inventarisatie en evaluatie (RIE)

    • b.

      Een plan van aanpak

    • c.

      Preventiemedewerker

Artikel 6.3.2 Vertrouwenspersoon

  • 1. Ambtenaren kunnen op het werk geconfronteerd worden met vormen van ongewenst gedrag, zoals pesten, seksuele intimidatie, discriminatie en agressie. De werkgever stelt een vertrouwenspersoon aan bij de organisatie waar de ambtenaar terecht kan met meldingen of klachten over ongewenst gedrag.

  • 2. De werkgever benoemt een vertrouwenspersoon.

  • 3. De vertrouwenspersoon is voor de uitvoering van de taken uitsluitend verantwoording schuldig aan de werkgever.

  • 4. De vertrouwenspersoon brengt jaarlijks schriftelijk verslag uit aan de werkgever over de betreffende werkzaamheden.

  • 5. Een door het dagelijks bestuur aangewezen interne vertrouwenspersoon wordt op geen enkele wijze benadeeld als gevolg van het uitoefenen van zijn taken als vertrouwenspersoon.

Artikel 6.3.3 Het indienen van een klacht

  • 1. Een klacht wordt in eerste instantie ingediend bij de door de werkgever benoemde vertrouwenspersoon.

  • 2. Het indienen van een klacht kan zowel mondeling als schriftelijk gebeuren. Van de schriftelijk ingediende klacht krijgt de klager binnen een week een bericht van ontvangst. Van de mondeling ingediende klacht wordt direct proces–verbaal opgemaakt. De klager en de vertrouwenspersoon ondertekenen het proces–verbaal. De klager krijgt binnen een week nadat het proces–verbaal is opgemaakt een afschrift daarvan toegezonden.

  • 3. Anonieme klachten worden niet in behandeling genomen.

Artikel 6.3.4 Klachtenprocedure bij de vertrouwenspersoon

  • 1. De vertrouwenspersoon stelt de klager en de aangeklaagde in de gelegenheid te worden gehoord. Het horen wordt geacht plaats te vinden binnen twee weken nadat de klacht bij de vertrouwenspersoon is ingediend.

  • 2. De klager en aangeklaagde kunnen zich ieder laten bijstaan door een derde.

  • 3. Van het horen bedoeld in lid 1 stelt de vertrouwenspersoon een verslag op dat door klager, aangeklaagde en vertrouwenspersoon voor gezien wordt ondertekend. Weigert een gehoorde ondertekening, dan wordt daarvan, onder vermelding van redenen, door de vertrouwenspersoon op het verslag melding gemaakt. Klager en aangeklaagde ontvangen binnen een week na het horen een afschrift van het verslag van de vertrouwenspersoon.

  • 4. Indien de klacht door de vertrouwenspersoon, na het horen van tenminste de klager en de aangeklaagde, niet kan worden afgehandeld, verwijst hij de klager naar de klachtencommissie. In dat geval worden de benodigde stukken door de vertrouwenspersoon direct naar de klachtencommissie verzonden.

  • 5. Indien klager zich niet kan verenigen met de afhandeling door de vertrouwenspersoon, kan de klager zich – onder gelijktijdige kennisgeving aan de vertrouwenspersoon – rechtstreeks wenden tot de klachtencommissie.

Artikel 6.3.5 Klachtencommissie

  • 1. Er is een klachtencommissie.

  • 2. Deze commissie bestaat uit drie leden, waarvan er bij voorkeur één een vrouw is, te weten:

    • -

      één lid aan te wijzen door de leden van de Medezeggenschapscommissie, of bij het ontbreken daarvan, namens het personeel;

    • -

      één lid aan te wijzen door het dagelijks bestuur;

    • -

      en één lid aan te wijzen door de Medezeggenschapscommissie of het personeel en het dagelijks bestuur.

  • 3. De leden van de klachtencommissie hebben zitting voor een periode van vier jaar. Zij treden na hun zittingsperiode af en zijn herbenoembaar.

  • 4. De commissie beraadslaagt in voltalligheid en in beslotenheid. Over haar bevindingen verstrekt de commissie noch haar leden, anders dan als bedoeld in artikel 7, lid 2, geen informatie.

Artikel 6.3.6 Informatieverzameling en –bewaring

  • 1. De vertrouwenspersoon respectievelijk de commissie is bevoegd informatie in te winnen bij de klager en de aangeklaagde, evenals bij getuigen en anderen, voor zover de uitvoering van zijn taken daartoe noodzaakt.

  • 2. Hij neemt daarbij de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht ter bescherming van de privacy van de direct–betrokkenen.

  • 3. De vertrouwenspersoon respectievelijk de commissie houdt van de door haar behandelde klachten een archief bij.

  • 4. Ten aanzien van gegevensverzameling en privacy–bescherming worden de bepalingen van de Wet persoonsregistratie in acht genomen.

Artikel 6.3.7 Klachtenprocedure bij de commissie

  • 1. De commissie stelt de klager, de aangeklaagde, de vertrouwenspersoon en eventuele getuigen in de gelegenheid te worden gehoord. Het horen gebeurt binnen uiterlijk twee weken nadat de klacht bij de commissie is ingediend.

  • 2. Van haar bevindingen brengt de commissie schriftelijk rapport uit aan het dagelijks bestuur, aan de klager en aan de aangeklaagde, uiterlijk drie weken nadat het horen van klager, aangeklaagde en eventueel getuigen is afgesloten.

  • 3. De klachtencommissie geeft in het rapport een gemotiveerd oordeel over de klacht.

  • 4. De commissie brengt in haar rapport tevens advies uit betreffende de zo nodig te treffen maatregelen.

Artikel 6.3.8 Besluitvorming door werkgever

Binnen drie weken na ontvangst van het rapport van de klachtencommissie neemt het dagelijks bestuur een gemotiveerd besluit ter zake.

Artikel 6.3.9 Rehabilitatie

Indien een klacht ten onrechte bij de commissie blijkt te zijn gedeponeerd, voorziet het dagelijks bestuur op verzoek van en in overleg met de aangeklaagde in een deze passende rehabilitatie.

6.4 Klokkenluidersregeling

Artikel 6.4.1 Klokkenluider

De ambtenaar die te goeder trouw de bij hem levende vermoedens van misstanden uit volgens de procedure, bedoeld in deze paragraaf zal als gevolg van het uiten van die vermoedens geen nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie ondervinden tijdens en na het volgen van de procedure.

Interne procedure

Artikel 6.4.2 Interne melding

  • 1. De ambtenaar die een vermoeden van een misstand wil melden, doet dit bij zijn direct leidinggevende of, indien hij melding aan zijn direct leidinggevende niet wenselijk acht, bij diens leidinggevende of bij de door het algemeen bestuur aangewezen vertrouwenspersoon.

  • 2. De leidinggevende of de vertrouwenspersoon draagt er zorg voor dat het dagelijks bestuur direct op de hoogte wordt gesteld van een gemeld vermoeden van een misstand en van de datum waarop de melding ontvangen is. Indien de ambtenaar het vermoeden bij de vertrouwenspersoon heeft gemeld, brengt de vertrouwenspersoon tevens de leidinggevende van betrokkene op de hoogte. De ambtenaar kan de vertrouwenspersoon verzoeken zijn identiteit bij het dagelijks bestuur of de leidinggevende niet bekend te maken. De ambtenaar kan dit verzoek te allen tijde herroepen.

  • 3. Naar aanleiding van de melding van een vermoeden van een misstand stelt het dagelijks bestuur direct een onderzoek in.

  • 4. Het dagelijks bestuur zendt aan de ambtenaar die een vermoeden van een misstand heeft gemeld, een ontvangstbevestiging. De ontvangstbevestiging bevat het gemelde vermoeden van een misstand en het moment waarop de ambtenaar het vermoeden aan de leidinggevende of de vertrouwenspersoon heeft gemeld. Indien de ambtenaar verzocht heeft zijn identiteit niet bekend te maken aan het dagelijks bestuur, zendt het dagelijks bestuur een ontvangstbevestiging aan de vertrouwenspersoon.

Artikel 6.4.3 Standpunt

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt de ambtenaar dan wel, indien de ambtenaar heeft verzocht zijn identiteit niet bekend te maken aan het dagelijks bestuur, de vertrouwenspersoon binnen zes weken schriftelijk op de hoogte van zijn standpunt betreffende het gemelde vermoeden van een misstand.

  • 2.

    Indien het standpunt niet binnen zes weken kan worden gegeven, kan het dagelijks bestuur de afhandeling voor ten hoogste vier weken verdagen. Het dagelijks bestuur stelt de ambtenaar dan wel de vertrouwenspersoon hiervan schriftelijk in kennis.

Externe procedure

Artikel 6.4.4 Het Meldpunt

  • 1. Het algemeen bestuur wijst een of meer personen aan die het Meldpunt vormt of vormen. Zij worden benoemd voor de werkingsduur van de regeling.

  • 2. Het Meldpunt heeft tot taak een door de ambtenaar gemeld vermoeden van een misstand te onderzoeken en het dagelijks bestuur wat dat betreft te adviseren.

  • 3. Indien het Meldpunt uit meerdere personen bestaat, is dit altijd een oneven aantal, inclusief de voorzitter. Tevens kunnen in dat geval een secretaris, een plaatsvervangend voorzitter en andere plaatsvervangende leden worden benoemd. Zij beslissen bij gewone meerderheid van stemmen.

Artikel 6.4.5 Melding bij het Meldpunt

  • 1. De ambtenaar kan het vermoeden van een misstand binnen een redelijke termijn melden bij het Meldpunt, indien:

    • a.

      hij het niet eens is met het standpunt bedoeld in artikel 3;

    • b.

      hij geen standpunt ontvangen heeft binnen de termijnen bedoeld in artikel 3.

  • 2. De ambtenaar kan het Meldpunt verzoeken zijn identiteit niet bekend te maken. Hij kan dit verzoek te allen tijde herroepen.

Artikel 6.4.6 Rechtstreekse melding bij het Meldpunt

In het geval zwaarwegende belangen de toepassing van de interne procedure in de weg staan, kan de ambtenaar in afwijking van de artikelen 2, 3 en 5, eerste lid, het vermoeden van een misstand rechtstreeks melden bij het Meldpunt.

Artikel 6.4.7 Ontvangstbevestiging en onderzoek

  • 1. Het Meldpunt bevestigt de ontvangst van een melding van een vermoeden van een misstand aan de ambtenaar die het vermoeden heeft gemeld.

  • 2. Indien het Meldpunt dit voor de uitoefening van zijn taak noodzakelijk acht, stelt het een onderzoek in.

  • 3. Ten behoeve van het onderzoek betreffende een melding van een vermoeden van een misstand is het Meldpunt bevoegd bij het dagelijks bestuur alle inlichtingen in te winnen die het voor de vorming van zijn advies nodig acht. Het dagelijks bestuur verschaft het Meldpunt de gevraagde inlichtingen.

  • 4. Indien het Meldpunt uit meerdere personen bestaat kan het onderzoek of gedeelten daarvan door het Meldpunt worden opdragen aan één van de leden of een deskundige.

  • 5. Wanneer de inhoud van bepaalde door het dagelijks bestuur verstrekte informatie vanwege het vertrouwelijke karakter uitsluitend ter kennisneming van het Meldpunt dient te blijven, wordt dit aan het Meldpunt meegedeeld. Het Meldpunt beveiligt informatie met een vertrouwelijk karakter tegen kennisneming door onbevoegden.

Artikel 6.4.8 Niet ontvankelijkheid

Het Meldpunt adviseert het dagelijks bestuur gemotiveerd de melding niet ontvankelijk te verklaren indien:

  • a.

    de misstand niet van voldoende gewicht is;

  • b.

    de ambtenaar de procedure bedoeld in artikel 2 niet heeft gevolgd en artikel 5a niet van toepassing is; of

  • c.

    de ambtenaar de procedure bedoeld in artikel 2 wel heeft gevolgd, maar de termijnen bedoeld in artikel 3 nog niet zijn verstreken.

  • d.

    de melding niet binnen een redelijke termijn is geschied.

Artikel 6.4.9 Inhoudelijk advies van het Meldpunt

  • 1. Indien het gemelde vermoeden van een misstand ontvankelijk is, legt het Meldpunt binnen zes weken zijn bevindingen betreffende de melding van een vermoeden van een misstand neer in een advies aan het dagelijks bestuur. Het Meldpunt zendt een afschrift van het advies aan de ambtenaar met inachtneming van het eventueel vertrouwelijke karakter van de aan het meldpunt verstrekte informatie.

  • 2. Indien het advies niet binnen zes weken kan worden gegeven, wordt dit door het Meldpunt aan het dagelijks bestuur meegedeeld, en kan deze termijn met ten hoogste vier weken worden verlengd. Het Meldpunt stelt het dagelijks bestuur evenals de ambtenaar hiervan schriftelijk in kennis.

  • 3. Het advies wordt in geanonimiseerde vorm en met inachtneming van het eventueel vertrouwelijke karakter van aan het Meldpunt verstrekte informatie en de ter zake geldende wettelijke bepalingen openbaar gemaakt op een wijze die het Meldpunt geëigend acht, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. Kosten van de openbaarmaking komen ten laste van het waterschap. Het advies wordt niet eerder openbaar gemaakt dan nadat het dagelijks bestuur zijn nadere standpunt aan de ambtenaar die het vermoeden van een misstand heeft gemeld, heeft meegedeeld.

Artikel 6.4.10 Nader standpunt

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt binnen twee weken na ontvangst van het advies bedoeld in artikel 8 de ambtenaar evenals het Meldpunt, schriftelijk op de hoogte van zijn nader standpunt.

  • 2. Aan de ambtenaar die het Meldpunt heeft verzocht zijn identiteit niet bekend te maken geschiedt de berichtgeving van het nader standpunt via het Meldpunt.

Artikel 6.4.11 Jaarverslag

  • 1. Jaarlijks wordt door het Meldpunt een verslag opgemaakt.

  • 2. In dat verslag wordt in geanonimiseerde zin en met inachtneming van de ter zake geldende wettelijke bepalingen gemeld:

    • a.

      het aantal en de aard van de meldingen van een vermoeden van een misstand;

    • b.

      het aantal meldingen dat niet tot een onderzoek heeft geleid;

    • c.

      het aantal onderzoeken dat het Meldpunt heeft verricht; en

    • d.

      het aantal adviezen en de aard van de adviezen die het Meldpunt heeft uitgebracht.

  • 3. Dit jaarverslag wordt aan de het algemeen bestuur en de Ondernemingsraad gestuurd en openbaar gemaakt.

7 Disciplinaire maatregelen

Artikel 7.1.1 Plichtsverzuim

  • 1. De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel der Ambtenarenwet, kan deswege disciplinair worden gestraft.

  • 2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Artikel 7.1.2 Disciplinaire straffen

  • 1. De disciplinaire straffen die door het dagelijks bestuur kunnen worden toegepast zijn:

    • a.

      schriftelijke berisping;

    • b.

      arbeid buiten de voor de functie van de ambtenaar vastgestelde werktijden zonder vergoeding of tegen een lagere dan de normale vergoeding voor ten hoogste zes uur met een maximum van drie uur per dag en met dien verstande dat deze arbeid niet kan worden opgelegd op zondag en op de voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen;

    • c.

      vermindering van vakantie met ten hoogste 1/3 van het aantal uren waarop de ambtenaar voor het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft;

    • d.

      geldboete tot ten hoogste 1% van het bedrag van het salaris per jaar;

    • e.

      niet–betaling van het salaris, doch ten hoogste tot een bedrag overeenkomende met het salaris over een halve maand;

    • f.

      stilstand van verhoging van salaris, met uitzondering van verhoging als gevolg van algemene loonmaatregelen, een herwaardering van de functie daaronder begrepen, voor ten hoogste vier jaar;

    • g.

      vermindering van salaris met ten hoogste het bedrag van de laatste twee verhogingen, of, indien aan de door de ambtenaar beklede functie geen schaal is verbonden, vermindering van het salaris met ten hoogste 5%, een en ander voor de tijd van niet langer dan twee jaar;

    • h.

      plaatsing in een andere functie, al of niet in een ander onderdeel van de dienst, voor bepaalde of onbepaalde tijd en met of zonder vermindering van bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief;

    • i.

      schorsing voor een bepaalde tijd zonder of met gedeeltelijk genot van bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief;

    • j.

      ongevraagd ontslag.

  • 2. Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd indien de betrokken ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.

Artikel 7.1.3 Verantwoording

  • 1. De straf wordt niet eerder opgelegd dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich mondeling of schriftelijk te verantwoorden ten overstaan van het gezag dat bevoegd is tot oplegging van de straf of ten overstaan van een door dat bevoegd gezag aangewezen vertegenwoordiger. De verantwoording door de ambtenaar geschiedt, indien deze niet schriftelijk plaatsvindt, ten overstaan van het dagelijks bestuur of ten overstaan van een door het dagelijks bestuur aangewezen vertegenwoordiger. De verantwoording vindt niet eerder dan zes maal 24 uur en niet later dan twaalf maal 24 uur plaats nadat aan de ambtenaar is kennisgegeven van het voornemen de straf op te leggen. Op verzoek van de ambtenaar kan van deze termijn worden afgeweken.

  • 2. Geschiedt de verantwoording mondeling, dan wordt daarvan binnen 36 uur proces–verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door hem te wiens overstaan de verantwoording plaats heeft en door de ambtenaar. Weigert de ambtenaar de ondertekening, dan wordt daarvan in het proces–verbaal, zo mogelijk met vermelding der redenen, melding gemaakt. Een afschrift van het proces–verbaal wordt de ambtenaar uitgereikt. Indien de ambtenaar zulks verlangt, worden hij en zijn raadsman in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de ambtelijke rapporten of andere bescheiden die op de hem ten laste gelegde feiten betrekking hebben.

Artikel 7.1.4 Strafuitvoering

De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd, zolang de ambtenaar zich niet heeft kunnen verantwoorden zoals bedoeld in artikel 7.1.3, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.

8 Ontslag en schorsing

8.1 Ontslag

Artikel 8.1.1 Bevoegdheid en ingangsdatum

  • 1. Ontslag wordt verleend door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de functie, laatstelijk door de ambtenaar vervuld.

  • 2. In het besluit tot het verlenen van ontslag wordt de datum van ingang van het ontslag vermeld dan wel een omschrijving of aanduiding van die datum.

Artikel 8.1.2 Eigen verzoek

  • 1. Indien de ambtenaar ontslag verzoekt, wordt hem dit eervol verleend.

  • 2. Dit ontslag wordt niet verleend met ingang van een datum gelegen binnen een maand dan wel later dan drie maanden na de datum waarop het verzoek om ontslag is ingekomen.

  • 3. Indien de ambtenaar dit verzoekt, kan van het bepaalde in lid 2 worden afgeweken.

  • 4. Indien een strafrechtelijke vervolging tegen de ambtenaar aanhangig is of indien overwogen wordt hem in aanmerking te brengen voor disciplinaire straf, kan het nemen van een beslissing op een verzoek om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf onherroepelijk is geworden.

Artikel 8.1.3 Ouderdomsontslag

  • 1. Aan de ambtenaar wordt eervol ontslag verleend, met ingang van de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

  • 2. Van het bepaalde in lid 1 kan in bijzondere gevallen worden afgeweken. Dit ter beoordeling van het bestuursorgaan dat bevoegd is het ontslag te verlenen. De ambtenaar moet hiermee instemmen. In deze gevallen wordt het dienstverband beëindigd door het verlenen van eervol ontslag met inachtneming van een opzeggingstermijn van één maand.

  • 3. Op verzoek van de ambtenaar wordt het ouderdomsontslag vanaf de in artikel 7.4 van het pensioenreglement ABP genoemde leeftijd geheel of voor een gedeelte van de voor hem geldende werktijd verleend. De omvang van de overblijvende functie, c.q. werktijd bedraagt tenminste 10% van de oorspronkelijke aanstellingsduur.

Artikel 8.1.4 Ontslag bij reorganisatie

  • 1. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend wegens opheffing van zijn functie of wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere dienstonderdelen dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.

  • 2. Ontslag op één van de in het vorige lid genoemde gronden kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 4, slechts plaatsvinden na afloop van de in artikel 2.3.2, lid 3 SAW benoemde herplaatsingtermijn.

  • 3. Indien het dagelijks bestuur, op basis van artikel 2.3.2, lid 8 besluit dat de herplaatsing-termijn wordt verlengd, kan het ontslag met inachtneming van het bepaalde in lid 4, op grond van één van de in het eerste lid genoemde gronden slechts plaatsvinden na afloop van de verlengde herplaatsingtermijn.

  • 4. Indien aan een ambtenaar op grond van dit artikel ontslag wordt verleend, wordt een opzegtermijn van drie maanden in acht genomen.

  • 5. De ambtenaar aan wie ontslag is verleend op grond van dit artikel, verkrijgt met ingang van de datum van ontslag aanspraak op een uitkering krachtens paragraaf 9.2.

Artikel 8.1.5 Ontslag bij arbeidsongeschiktheid

  • 1. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van arbeidsongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte. Het ontslag wordt verleend door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de functie.

  • 2. Een ontslag als bedoeld in lid 1 mag slechts plaatsvinden indien:

    • a

      er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte gedurende een periode van 24 maanden;

    • b

      herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde periode van 24 maanden is te verwachten;

    • c

      het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de ambtenaar binnen de openbare dienst van het waterschap andere arbeid op te dragen dan wel indien de ambtenaar zodanige werkzaamheden weigert te aanvaarden.

  • 3. Geen ontslag vindt plaats, indien de ambtenaar door het UWV, in het kader van de uitvoering van de WIA, minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard, tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang.

  • 4. Van een zwaarwegend dienstbelang is in ieder geval sprake indien:

    • a

      de huidige arbeidsplek en het werk, in alle redelijkheid en billijkheid, niet zodanig kan worden aangepast dat de arbeidsongeschikte zijn functie naar behoren kan blijven uitoefenen; én

    • b

      er geen andere passende arbeid bij het waterschap aanwezig is.

  • 5. Voor het bepalen van het tijdvak van 24 maanden als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt niet in aanmerking genomen afwezigheid van een vrouwelijke ambtenaar wegens door de zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof.

  • 6. Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte van de ambtenaar samen geteld:

    • a.

      indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen;

    • b.

      indien zij worden onderbroken door afwezigheid wegens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van de zwangerschap;

    • c.

      indien een onder b bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een periode van arbeidsgeschiktheid, die in totaal minder dan vier weken bedraagt.

  • 7. Het bestuursorgaan betrekt bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid, sub a, b en c het resultaat van de claimbeoordeling op grond van de WIA en een door het bestuursorgaan of de ambtenaar aangevraagd deskundigenoordeel van het UWV.

  • 8. Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de WIA–beschikking zijn genomen.

  • 9. De kosten van het door het bestuursorgaan of de ambtenaar bij het UWV aangevraagde deskundigenoordeel, komen ten laste van het waterschap.

  • 10. Indien de ambtenaar een WAO uitkering ontvangt, is dit artikel op gelijke wijze van toepassing.

Artikel 8.1.6 Ontslag bij onbekwaamheid en ongeschiktheid

  • 1. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.

  • 2. In geval van ontslag op grond van dit artikel heeft betrokkene, indien er recht bestaat op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, aanspraak op een aanvullende uitkering als bedoeld in paragraaf 9.2. In uitzonderlijke gevallen, gelegen binnen de werksfeer, kan besloten worden tot het verlenen van een aansluitende uitkering als bedoeld in paragraaf 9.2.

Artikel 8.1.7 Overige ontslaggronden

  • 1. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van:

    • a

      verlies van een vereiste bij de aanstelling door het bestuursorgaan gesteld, tenzij het vereiste alleen bij aanvaarding van de functie geldt;

    • b

      aangaan van een graad van zwagerschap die de aanstelling in de functie zou uitsluiten;

    • c

      staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

    • d

      toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

    • e

      onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;

    • f

      het verstrekken van onjuiste gegevens in verband met indiensttreding, tenzij hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

  • 2. Behalve in het geval als bedoeld in lid 1, onder e, wordt een ontslag op grond van dit artikel eervol verleend. Het ontslag kan niet eerder ingaan dan op de dag volgende op die waarop de reden voor het ontslag voor het eerst aanwezig was.

Artikel 8.1.8 Onverenigbaarheid van karakters

  • 1. Op voordracht van het dagelijks bestuur kan het algemeen bestuur bepalen dat een ambtenaar die vast is aangesteld eervol kan worden ontslagen op een bij zijn besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van deze paragraaf genoemd.

  • 2. In geval van ontslag op grond van dit artikel treft het algemeen bestuur, op voordracht van het dagelijks bestuur, een regeling waarbij de gewezen ambtenaar een uitkering wordt verzekerd welke naar het oordeel van het algemeen bestuur, met het oog op de omstandigheden, redelijk is te achten. Deze uitkering zal niet minder mogen bedragen dan die welke hij krachtens paragraaf 9.2 zou hebben genoten indien dit op hem van toepassing zou zijn geweest. Indien geen recht bestaat op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet is artikel 9.2.8, lid 3 van overeenkomstige toepassing. Indien een uitkering krachtens de werkloosheidswet gedeeltelijk wordt geweigerd is artikel 9.2.8, lid 2 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De grond waarop het ontslag berust, wordt slechts op verzoek van de ambtenaar in het ontslagbesluit vermeld.

Artikel 8.1.9 Ontslag na functie in publiekrechtelijk college

Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechtelijk college, waarin hij was benoemd of verkozen, tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt, indien hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.

Artikel 8.1.10 Ontslag bij FPU

  • 1. Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van FPU wordt ontslag verleend, indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na dat te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op evengenoemde uitkering ontstaat.

  • 2. Op verzoek van de ambtenaar wordt het in het eerste lid genoemde ontslag ook voor een gedeelte van de voor hem geldende werktijd verleend, tenzij de omvang van de overblijvende functie zodanig beperkt is dat de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten. De overblijvende werktijd bedraagt tenminste 10% van de omvang van de dienstverhouding. Ontslag voor een gedeelte uit een dienstverhouding waaruit reeds eerder gedeeltelijk ontslag met het oog op de in het eerste lid bedoelde uitkering heeft plaatsgevonden bedraagt tenminste 10% van de oorspronkelijke functieomvang.

  • 3. Het bepaalde in artikel 8.1.2 tweede tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.1.11 Einde van rechtswege van de aanstelling

  • 1. De aanstelling voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege op de datum waarop die tijd verstrijkt.

  • 2. Ingeval aan een ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor het verstrijken van de termijn ontslag wordt verleend, wordt de grond waarop het ontslag berust slechts op verzoek van de ambtenaar vermeld.

  • 3. Indien na het einde van rechtswege het dienstverband feitelijk wordt gehandhaafd, zonder dat opnieuw een aanstelling is verleend, wordt de tijdelijke aanstelling geacht nogmaals voor dezelfde periode en dezelfde omvang te zijn aangegaan.

  • 4. De aanstelling van de ambtenaar eindigt van rechtswege op de dag van overlijden.

Artikel 8.1.12 Opzegtermijn bij tijdelijke aanstelling

  • 1. Indien aan de ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd ontslag wordt verleend, omdat de omstandigheid die tot die aanstelling leidde is vervallen, wordt een opzegtermijn in acht genomen:

    • a.

      van drie maanden, indien de betrokkene bij het begin van de opzegtermijn laatstelijk twaalf maanden onafgebroken in dienst was;

    • b.

      van twee maanden, indien de betrokkene bij het begin van de opzegtermijn laatstelijk zes maanden of langer, doch korter dan twaalf maanden onafgebroken in dienst was;

    • c.

      van één maand, indien de betrokkene bij het begin van de opzegtermijn laatstelijk korter dan zes maanden onafgebroken in dienst was.

  • 2. Over de tijd die aan de in lid 1 bedoelde opzegtermijn mocht ontbreken, heeft de betrokkene recht op doorbetaling der bezoldiging.

Artikel 8.1.13 Ontslagbescherming

  • 1. Opzegging of ontslag als bedoeld in dit hoofdstuk kan niet geschieden wegens het feit dat de ambtenaar geplaatst is op de kandidatenlijst van de Ondernemingsraad, lid is van de Ondernemingsraad of van een commissie van de Ondernemingsraad of korter dan twee jaar geleden lid is geweest van de Ondernemingsraad of van een commissie van de Ondernemingsraad.

  • 2. Opzegging of ontslag als bedoeld in dit hoofdstuk kan niet plaatsvinden wegens het feit dat de ambtenaar door een centrale als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Overleg-regeling of door een daarbij aangesloten vereniging, is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten vereniging, dan wel binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten verenigingen te ondersteunen.

  • 3. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt tevens voor de plaatsvervangers van de genoemde personen.

8.2 Schorsing

Artikel 8.2.1 Schorsingsgronden en –besluit

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 7.1.2 kan de ambtenaar door het dagelijks bestuur worden geschorst:

    • a.

      wanneer hem het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven of hem van de oplegging van deze straf mededeling is gedaan;

    • b.

      wanneer tegen hem volgens de ter zake geldende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis ten uitvoer wordt gelegd;

    • c.

      wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf wordt ingesteld;

    • d.

      in andere gevallen waarin schorsing wordt gevorderd door het belang van de dienst.

  • 2. Het schorsingsbesluit bevat in ieder geval:

    • a.

      een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat;

    • b.

      een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur der schorsing.

Artikel 8.2.2 Schorsing en bezoldiging

  • 1. Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8.2.1, lid 1 onder b of c, kan de bezoldiging voor een derde gedeelte worden ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere vermindering van het uit te keren bedrag, ook tot het volle bedrag van de bezoldiging, plaatsvinden, behoudens het bepaalde in lid 3.

  • 2. Tijdens de schorsing ingevolge 8.2.1, lid 1 onder a, kan tot de in de strafaanzegging of –oplegging genoemde datum van ingang van het ontslag de bezoldiging geheel of gedeeltelijk worden ingehouden, behoudens het bepaalde in lid 3. Met ingang van de datum van het ontslag wordt de uitkering van de bezoldiging geheel gestaakt.

  • 3. Het betaalbare gedeelte van de bezoldiging kan aan anderen dan de ambtenaar worden uitgekeerd. Gedurende de schorsingsperiode blijft de ambtenaar in ieder geval in het genot van een bedrag, gelijk aan het op hem verhaalbare gedeelte van de premie voor pensioen.

  • 4. De ingevolge lid 1 niet uitgekeerde bezoldiging wordt alsnog uitbetaald, indien de schorsing niet door een door de strafrechter opgelegde straf wordt gevolgd of ook indien en in zoverre op andere gronden alsnog tot uitbetaling wordt besloten.

  • 5. De ingevolge lid 2 niet uitgekeerde bezoldiging wordt alsnog uitbetaald, indien op de schorsing bestraffing van de ambtenaar met onvoorwaardelijk ontslag niet volgt.

9 Aanspraken tijdens herplaatsingtermijn en werkloosheid

9.1 Aanspraken tijdens herplaatsingtermijn

Artikel 9.1.1 Inkomen tijdens herplaatsingtermijn

Gedurende de herplaatsingtermijn, zoals vastgelegd in artikel 2.3.2, lid 3 en lid 8 heeft de boventallig verklaarde ambtenaar recht op zijn salaris en het IKB-collectief.

Artikel 9.1.2 Toelagen en vergoedingen tijdens herplaatsingtermijn

Het dagelijks bestuur en de organisaties van overheidspersoneel maken in een sociaal plan, zoals bedoeld in artikel 2.3.2, afspraken over toelagen en vergoedingen van de boventallig verklaarde ambtenaar gedurende de herplaatsingtermijn. Dit voor zover de SAW niet voorziet in een afbouw.

Artikel 9.1.3 Afkoop rechten

  • 1. De boventallig verklaarde ambtenaar kan binnen een maand na aanvang van de herplaatsingtermijn ervoor kiezen om zijn rechten op basis van de SAW af te kopen tegen de helft van het aantal maandsalarissen van de herplaatsingtermijn.

  • 2. Hiertoe dient de boventallig verklaarde ambtenaar te verzoeken om zijn ontslag op grond van artikel 8.1.2. Het tweede lid van artikel 8.1.2 blijft voor deze gevallen buiten toepassing.

  • 3. De boventallig verklaarde ambtenaar verliest indien hij gebruik maakt van de afkoop de rechten zoals neergelegd in paragrafen 2.3, 9.1 en 9.2.

Artikel 9.1.4 Re-integratiepremie herplaatsingtermijn

De boventallig verklaarde ambtenaar die gedurende de herplaatsingtermijn een functie vindt, ontvangt een re-integratiepremie van één maandsalaris.

Artikel 9.1.5 Salarisgarantie en perspectief

  • 1. Bij aanvaarding van een passende lagere functie, binnen de eigen organisatie of binnen de sector waterschappen, wordt het salaris aangevuld tot het niveau van het oude salaris op het moment van boventalligheid. Indien de boventallig verklaarde ambtenaar nog niet ingeschaald was op het maximum van de betreffende schaal, behoudt hij het recht op doorgroei op basis van de regeling gesprekscyclus (bijlage VII).

  • 2. Bij aanvaarding van een functie tegen een lager salaris buiten de sector waterschappen, wordt het salaris aangevuld tot het niveau van het oude salaris op het moment van boventalligheid, gedurende de uitkeringsduur waarop de boventallig verklaarde ambtenaar recht zou hebben gehad indien hij geen andere functie had gevonden.

9.2 Bovenwettelijke regeling bij werkloosheid

Artikel 9.2.1 Voorwaarden voor recht op aanvullende uitkering

Recht op een aanvullende uitkering heeft de gewezen ambtenaar die recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet en is ontslagen op grond van:

  • a.

    artikel 8.1.4 SAW;

  • b.

    artikel 8.1.5 lid 3 SAW;

  • c.

    artikel 8.1.6 SAW;

  • d.

    artikel 8.1.7 lid 1 sub a of c;

  • e.

    artikel 8.1.8 SAW.

Artikel 9.2.2 Hoogte van de aanvullende uitkering: berekeningsgrondslag

De berekeningsgrondslag voor de aanvullende uitkering is het dagloon op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de gewezen ambtenaar recht op aanvullende uitkering wordt toegekend, voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit de functie waaraan het recht op aanvullende uitkering wordt ontleend.

Artikel 9.2.3 Hoogte van de aanvullende uitkering: indexering

De berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wordt telkens aangepast aan de indexering van de WW.

Artikel 9.2.4 Hoogte van de aanvullende uitkering: bedrag

  • 1. De uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering bedragen samen een percentage van de berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering.

  • 2. Het in lid 1 genoemde percentage bedraagt:

    • a.

      gedurende de eerste 6 maanden 90%;

    • b.

      gedurende de daarop volgende 6 maanden 80%;

    • c.

      daarna tot het einde van de WW-uitkering 70%.

Artikel 9.2.5 Beëindiging van het recht op uitkering

De bepalingen betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op uitkering vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 9.2.6 Herleving van het recht op uitkering

De bepalingen betreffende de herleving van het recht op uitkering vastgelegd in de Werkloosheidswet zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 9.2.7 Verlenging van het recht op uitkering

De bepalingen betreffende de verlenging van het recht op uitkering vastgelegd in de Werk-loosheidwet zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 9.2.8 Verplichtingen en sancties

  • 1. Het verplichtingen– en sanctieregime van de Werkloosheidwet is van overeenkomstige toepassing op de aanvullende uitkering, met inachtneming van het in lid 2 gestelde.

  • 2. Indien een gewezen ambtenaar ontslagen wordt op grond van artikel 8.1.4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet als sanctie gedeeltelijk weigert, kent het dagelijks bestuur een aanvulling op de aanvullende uitkering toe zodanig dat de uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering samen een bedrag vormen dat overeenkomt met het bedrag waarop de gewezen ambtenaar recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen.

  • 3. Indien een gewezen ambtenaar ontslagen wordt op grond van artikel 8.1.4, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet geheel weigert, kent het dagelijks bestuur een waterschapswerkloosheidsuitkering toe, waarvan de hoogte en de duur overeenkomen met de uitkering krachtens de Werkloosheidswet waarop de gewezen ambtenaar recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen. Deze waterschapswerkloosheidsuitkering wordt, indien aan de voorwaarden van artikel 9.2.1 wordt voldaan, aangevuld met een aanvullende uitkering. Op deze waterschapswerkloosheidsuitkering zijn de bepalingen van de Werkloosheidswet van toepassing. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt de waterschapswerkloosheidsuitkering gelijkgesteld aan een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.

Artikel 9.2.9 Anticumulatie

Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 9.2.10 Scholing

De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten zoals beschreven in artikel 75 tot en met 78 van de Werkloosheidswet zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 9.2.11 Aanvulling op ziekengeld

  • 1. De gewezen ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is om arbeid te verrichten en dientengevolge een uitkering krachtens de Ziektewet ontvangt (ziekengeld), heeft, indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 9.2.1 van deze paragraaf als hij niet ziek was geweest, recht op aanvulling van dat ziekengeld.

  • 2. Het ziekengeld en de in het eerste lid genoemde aanvulling bedragen samen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat de betrokkene op grond van artikel 9.2.4 zou ontvangen wanneer hij niet wegens ziekte ongeschikt zou zijn om arbeid te verrichten.

  • 3. Het verplichtingen– en sanctieregime van de Ziektewet is van toepassing op de aanvulling op het ziekengeld.

Artikel 9.2.12 Aanvulling op uitkering Arbeid en zorg

  • 1. De gewezen ambtenaar die:

    • a.

      conform deze paragraaf een aanvulling op de werkloosheidsuitkering zou ontvangen als zij niet wegens zwangerschap– en bevallingsuitkering verhinderd zou zijn om arbeid te verrichten, en

    • b.

      daarom een uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg ontvangt heeft recht op een aanvulling van de Arbeid en zorg–uitkering als deze uitkering minder bedraagt dan de uitkering die zij op grond van artikel 9.2.4 zou hebben ontvangen.

  • 2. De aanvulling bedraagt het verschil tussen de uitkering op grond van artikel 9.2.4 en het bedrag van de Arbeid en zorg–uitkering.

  • 3. Het verplichtingen– en sanctieregime van de Wet arbeid en zorg is van toepassing op deze aanvulling.

Artikel 9.2.13 Aansluitende uitkering: diensttijd

  • 1. Voor de aansluitende uitkering wordt verstaan onder diensttijd: de aan het ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de Wet privatisering ABP is verbonden, alsmede de tijd die door inkoop voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

  • 2. Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de functie waaruit ontslag is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van even genoemde regeling niet is verbonden.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijven buiten beschouwing:

    • a.

      diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een jaar;

    • b.

      diensttijd die in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld, een daarmee gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid of een bovenwettelijke uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid;

    • c.

      diensttijd die in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8.1.14 of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

    • d.

      tijd bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;

    • e.

      tijd in een aangehouden functie, dan wel in een functie welke de betrokkene had kunnen aanhouden, maar uit die hij vrijwillig ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop de uitkering krachtens de Werkloosheidswet ingaat.

Artikel 9.2.14 Voorwaarden voor recht op aansluitende uitkering

  • 1. Recht op een aansluitende uitkering heeft de gewezen ambtenaar die recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet en ontslagen is op grond van:

    • a

      artikel 8.1.4 (reorganisatie);

    • b

      artikel 8.1.5 lid 3 (ontslag wegens een zwaarwegend dienstbelang bij arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%;

    • c

      artikel 8.1.8 (onverenigbaarheid karakters).

  • 2. Eveneens recht op een aansluitende uitkering heeft de gewezen ambtenaar die door het dagelijks bestuur op basis van artikel 9.2.8 derde lid een waterschapswerkeloosheidsuitkering is toegekend.

  • 3. Het recht op een aansluitende uitkering ontstaat op de eerste dag van de werkloosheid waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de uitkering krachtens de Werkloosheidwet en de aanvullende uitkering zijn geëindigd op grond van artikel 20, lid 1 onderdeel e van de Werkloosheidswet.

Artikel 9.2.15 Duur van de aansluitende uitkering

  • 1. De duur van de aansluitende uitkering is een aantal hele maanden. Dit aantal wordt berekend door het aantal dienstjaren te vermenigvuldigen met de correctiefactor.

  • 2. De correctiefactor bedraagt:

    • a

      1,4 voor dienstjaren die voor de leeftijd van 40 jaar van betrokkene hebben plaatsgevonden;

    • b

      2 voor dienstjaren die vanaf de leeftijd van 40 jaar tot de leeftijd van 50 jaar van de gewezen ambtenaar hebben plaatsgevonden;

    • c

      3 voor dienstjaren die vanaf de leeftijd van 50 jaar van de gewezen ambtenaar hebben plaatsgevonden.

Artikel 9.2.16 Hoogte van de aansluitende uitkering: berekeningsgrondslag

Artikel 9.2.2 is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 9.2.17 Hoogte van de aansluitende uitkering: indexering

Artikel 9.2.3 is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 9.2.18 Hoogte van de uitkering: bedrag

De aansluitende uitkering bedraagt 70% van de berekeningsgrondslag.

Artikel 9.2.19 Beëindiging van het recht op aansluitende uitkering

  • 1. De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op WW zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

  • 2. In afwijking van het gestelde in lid 1 eindigt het recht op aansluitende uitkering niet in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en er geen aanspraak bestaat op een uitkering krachtens de Ziektewet.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde geldt niet in geval het recht op uitkering krachtens artikel 20, lid 1 onderdeel e van de Werkloosheidswet zou worden beëindigd wegens het verstrijken van de uitkeringsduur. In dat geval eindigt het recht op uitkering na het verstrijken van de uitkeringsduur van de aansluitende uitkering berekend overeenkomstig artikel 9.2.16.

  • 4. De aansluitende uitkering eindigt uiterlijk met ingang van de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

Artikel 9.2.20 Nawerking Ziektewet

Indien op grond van artikel 46 van de Ziektewet na aanvang van de aansluitende uitkering recht ontstaat op een uitkering krachtens de Ziektewet, wordt deze uitkering krachtens de Ziektewet in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

Artikel 9.2.21 Herleving van het recht op uitkering

  • 1. De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de herleving van het recht op uitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

  • 2. De artikelen 43 en 50 van de Werkloosheidswet met betrekking tot verlenging van het recht op uitkering krachtens de Werkloosheidswet zijn niet van toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 9.2.22 Pensioenpremie bij reorganisatieontslag

De gewezen ambtenaar die op grond van artikel 8.1.4 SAW (reorganisatie) is ontslagen, heeft recht op vergoeding van het werkgeversdeel van de pensioenpremie op basis van de doorsneepremie, voor de pensioenopbouw van 50% tot 100% bij het ABP, gedurende de WW-fase en aansluitende uitkering.

Artikel 9.2.23 Verplichtingen en sancties

  • 1. Het verplichtingen– en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

  • 2. Tijdens ziekte is het verplichtingen– en sanctieregime van de Ziektewet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 9.2.24 Anticumulatie

Artikel 20 en 35 van de Werkloosheidswet zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 9.2.25 Scholing

De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 9.2.26 Re-integratiepremie

De gewezen ambtenaar die tijdens de WW-fase of aansluitende uitkering een baan vindt ontvangt een re-integratiepremie van één maand uitkering.

Artikel 9.2.27 Grensarbeiders

De bovenwettelijke regeling als bedoeld in deze paragraaf wordt ook toegepast op de gewezen ambtenaar die in het buitenland woont en werkte in de sector waterschappen in Nederland. Hij heeft recht op een aanvullende uitkering, die de buitenlandse wettelijke werkloosheidsuitkering aanvult tot de in de SAW genoemde niveaus, en op een aansluitende uitkering na afloop van deze buitenlandse werkloosheidsuitkering.

Artikel 9.2.28 Overgangsregeling duur aansluitende uitkering

  • 1. In afwijking van artikel 9.2.16 wordt de duur van de aansluitende uitkering, voor de ambtenaar die op 1 januari 2008 een aanstelling heeft bij een organisatie in de sector waterschappen, en op die datum 20 of meer dienstjaren heeft, op de ontslagdatum als volgt vastgesteld:

    • a

      19,5% van de diensttijd plus vervolgens 1,5% van de diensttijd per leeftijdsjaar dat de ambtenaar ouder is dan 21 jaar, met in totaal een bovengrens van 78% van de diensttijd;

    • b

      verminderd met 1 jaar en 9 maanden en;

    • c

      verminderd met de duur van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet, zoals deze is vastgesteld op de dag van werkloosheid en;

    • d

      verminderd met het verschil tussen de duur van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet zoals deze van kracht was op 31 september 2006 en de duur van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet zoals deze van kracht was op 1 oktober 2006, zoals weergegeven in bijlage VI.

  • 2. De gewezen ambtenaar die op het tijdstip van ontslag de leeftijd van 58,5 jaar of ouder heeft bereikt en een aaneengesloten diensttijd van tenminste twintig jaren heeft, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.

  • 3. Een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet wordt in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

Artikel 9.2.29 Slotbepaling

Indien wettelijke wijzigingen leiden tot een neerwaartse wijziging in de hoogte en de duur van de uitkering zal in het LAWA worden overlegd over de wijze waarop deze wijziging invloed heeft op de bovenwettelijke aanspraken. Indien dit overleg zes maanden na publicatie in het Staatsblad van de wetswijziging niet tot overeenstemming heeft geleid zullen de wettelijke wijzigingen integraal gelden voor het wettelijke en bovenwettelijke deel van de uitkering.

10 Verplaatsingskosten

10.1 Vergoeding reiskosten woon/werkverkeer

Artikel 10.1.1 Recht vergoeding woon–werkverkeer

  • 1. De ambtenaar die geen opdracht heeft om te verhuizen (voorstel vervallen tekst), heeft recht op een vergoeding in verband met kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en de standplaats.

  • 2. Indien de ambtenaar een volledige kalendermaand, anders dan in verband met vakantie, niet reist tussen woning en standplaats worden er geen reiskosten vergoed.

Artikel 10.1.2 Vergoeding eigen vervoer

  • 1. De vergoeding voor eigen vervoer is € 0,19 per kilometer.

  • 2. De afstand tussen de woning en de standplaats wordt bepaald met de ’ANWB routeplanner’ waarbij het gebruikelijke vervoermiddel en de gebruikelijke route worden gekozen.

  • 3. De vergoeding wordt toegekend over de hele kilometers van de woning naar de standplaats en van de standplaats naar de woning, met een maximum van in totaal 60 kilometer per reisdag.

  • 4. De ambtenaar die in de regel vijf dagen per week de in artikel 10.1.1, lid 1 SAW bedoelde afstand reist, ontvangt een vergoeding, over het aantal, in de praktische regeling van belastingdienst vastgestelde, reisdagen per jaar.

  • 5. De ambtenaar die met enige regelmaat minder dan vijf dagen per week de in artikel 10.1.1, lid 1 SAW bedoelde afstand reist, ontvangt een vergoeding naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij naar het werk reist.

Artikel 10.1.3 Vergoeding openbaar vervoer

  • 1. De ambtenaar die in de regel vijf dagen per week de in artikel 10.1.1, lid 1 SAW benoemde afstand per openbaarvervoer reist, ontvangt een vergoeding van de kosten van het openbaarvervoer tegen het laagste tarief op jaarbasis. Deze vergoeding geldt ongeacht het aantal kilometers.

  • 2. De ambtenaar ontvangt een vergoeding eigen vervoer conform artikel 10.1.2 SAW voor de kilometers naar het opstappunt openbaar vervoer en voor de kilometers van het uitstappunt openbaar vervoer tot de standplaats.

  • 3. De ambtenaar kan voor zowel het opstappunt als het uitstappunt kiezen voor de optimale reisroute.

  • 4. De ambtenaar die met enige regelmaat minder dan vijf dagen per week de in artikel 10.1.1, lid 1 SAW benoemde afstand reist, ontvangt een vergoeding naar rato van het aantal dagen dat hij naar het werk reist.

Artikel 10.1.4 Overige bepalingen

Het dagelijks bestuur kan, bij organisatiewijzigingen volgens artikel 25 Wet op de Ondernemingsraden, een bijzondere regeling vergoeding woon-werkverkeer treffen.

10.2 Vergoeding reis- en verblijfskosten dienstreizen

Artikel 10.2.1 Vergoeding reis– en verblijfskosten dienstreizen

  • 1.Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      dienstreis: een in opdracht van de dienst door de ambtenaar te maken reis buiten de standplaats.

    • b.

      motorvoertuig: auto of motorfiets

  • 2. De ambtenaar heeft recht op een vergoeding in verband met reis– en verblijfkosten van dienstreizen.

  • 3. Dienstreizen worden in beginsel gemaakt per openbaar vervoer, zulks ter beoordeling door of namens het dagelijks bestuur.

  • 4. De kosten van dienstreizen per openbaar vervoer worden volledig vergoed.

  • 5. De ambtenaar kan, indien hiervoor de in artikel 6.1.4 SAW bedoelde toestemming is verkregen, zijn eigen motorvoertuig gebruiken voor dienstreizen. Indien de ambtenaar geen eigen motorvoertuig in kan– of wenst te zetten, zorgt het waterschap voor vervoer vanwege de dienst.

  • 6. De vergoeding voor kosten van dienstreizen per eigen motorvoertuig bedraagt € 0,33 per kilometer.

  • 7. De vergoeding voor overige reis– en verblijfkosten voor dienstreizen wordt vastgesteld en uitgekeerd overeenkomstig de door het rijk vastgestelde regels (de reisregeling binnenland van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijk relaties).

Artikel 10.2.2 Samenloop dienst– en woon–werkkilometers

  • 1. Uitgangspunt voor dit artikel is een vaste maandelijkse vergoeding volgens paragraaf 10.1.1 SAW.

  • 2. Indien de ambtenaar door het maken van een dienstreis, minder kilometers van de woning naar de standplaats, en/of van de standplaats naar de woning reist, worden de minder gereden kilometers waarvoor hij een vergoeding ontvangt, in mindering gebracht op de te vergoeden dienstreiskilometers.

  • 3. Lid 2 is niet van toepassing voor zover de ambtenaar voor de kilometers woon/werkverkeer gebruik maakt van een abonnement openbaar vervoer of voor de dienstreis het openbaar vervoer gebruikt en hiervoor een vervoersbewijs aanschaft.

10.3 Vergoeding verhuiskosten

Artikel 10.3.1 Recht op tegemoetkoming in verhuiskosten

Aan de ambtenaar of de gewezen ambtenaar wordt een tegemoetkoming verleend ter zake van uitgaven, gedaan in verband met een verhuizing zoals bedoeld in artikel 6.2.17 of ter zake van terugkeer naar de oude woonomgeving.

Artikel 10.3.2 Aanspraken op tegemoetkoming in verhuiskosten

  • 1. De ambtenaar, die in verband met een verplaatsing of indiensttreding in opdracht van het dagelijks bestuur is verhuisd en een woning in het woongebied heeft betrokken, wordt een tegemoetkoming in de verhuiskosten verleend.

  • 2. De ambtenaar, die in verband met een verplaatsing of indiensttreding in opdracht van het dagelijks bestuur is verhuisd en een woning buiten het woongebied heeft betrokken, wordt een tegemoetkoming in de verhuiskosten verleend, indien het dagelijks bestuur vooraf heeft vastgesteld dat met de verhuizing aan de opdracht om naar de nabijheid van het woongebied te verhuizen wordt voldaan.

  • 3. De ambtenaar, die in verband met een indiensttreding is verhuisd en aan wie binnen twee jaar na de verhuizing ontslag op verzoek wordt verleend of die ten gevolge van aan hem te wijten feiten of omstandigheden binnen twee jaren na de verhuizing wordt ontslagen, dient de aan hem toegekende tegemoetkoming in verhuiskosten terug te betalen.

  • 4. De tegemoetkoming in verhuiskosten wordt aan de ambtenaar, die in verband met een indiensttreding dient te verhuizen, slechts verleend, indien hij schriftelijk heeft verklaard dat een verplichting tot terugbetalen als bedoeld in het vorige lid hem bekend is.

  • 5. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 10.3.3 Verhuizing dienstwoning

  • 1. De ambtenaar of de gewezen ambtenaar, die in opdracht van het dagelijks bestuur anders dan in verband met een verplaatsing of indiensttreding, een dienstwoning betrekt of verlaat, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend.

  • 2. Indien het verlaten van een dienstwoning samenhangt met een ontslag op verzoek anders dan een ontslag op verzoek met recht op gebruikmaking van de regeling FPU, of met een ontslag als gevolg van aan de ambtenaar of de gewezen ambtenaar te wijten feiten of omstandigheden en het ontslag niet ingaat binnen twee jaar nadat de dienstwoning is betrokken, kan een gedeeltelijke tegemoetkoming in verhuiskosten worden verleend.

  • 3. Indien het verlaten van een dienstwoning verband houdt met het overlijden van de ambtenaar of de gewezen ambtenaar, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend aan de nagelaten gezinsleden.

Artikel 10.3.4 Overige voorwaarden voor toekenning

  • 1. Een tegemoetkoming in verhuiskosten kan slechts worden verleend bij een vrijwillige verandering van de woonplaats binnen Nederland, verband houdende met:

    • a.

      een ontslag, ter zake waarvan de ambtenaar of de gewezen ambtenaar recht heeft op dadelijk ingaand pensioen dan wel op een pensioen in het kader van de regeling FPU;

    • b.

      een ontslag dat de ambtenaar of de gewezen ambtenaar anders dan op eigen verzoek is verleend en niet het gevolg is van aan hem te wijten feiten of omstandigheden;

    • c.

      het overlijden van de ambtenaar of de gewezen ambtenaar.

  • 2. Een tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend, indien de ambtenaar of de gewezen ambtenaar in een periode van minder dan tien jaar voorafgaande aan het beëindigen van het dienstverband is verhuisd ten gevolge van een verplaatsing en het dagelijks bestuur een verhuizing van het gezin naar de oude woonomgeving noodzakelijk acht. Het dagelijks bestuur wint daarbij een bedrijfsmaatschappelijk advies in.

Artikel 10.3.5 Geen tegemoetkoming

Geen tegemoetkoming in verhuiskosten ingevolge de artikelen 10.3.2 en 10.3.4 wordt verleend, indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaar nadat de verplichting tot verhuizen is opgelegd dan wel na de datum van het ontslag, het overlijden of de verplaatsing.

Artikel 10.3.6 De hoogte van de tegemoetkoming in verhuiskosten

  • 1. De tegemoetkoming in verhuiskosten kan slechts bestaan uit:

    • a.

      een bedrag voor de kosten van transport van de bagage en van de inboedel van de ambtenaar of de gewezen ambtenaar en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in– en uitpakken van breekbare zaken;

    • b.

      een bedrag voor dubbele woonkosten;

    • c.

      een bedrag voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten.

  • 2. Het in lid 1, onder b, bedoelde bedrag is gelijk aan de noodzakelijk te maken kosten, met dien verstande, dat het bedrag maximaal € 275,- per maand bedraagt en over een termijn van maximaal vier maanden wordt verleend.

  • 3. Het in lid 1, onder c, bedoelde bedrag is in geval van verplaatsing of indiensttreding gelijk aan 12 procent van de jaarbezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief van de ambtenaar of de gewezen ambtenaar op de dag waarop de nieuwe woning kan worden betrokken, met dien verstande, dat het bedrag niet meer bedraagt dan het in artikel 8 van de Verplaatsingskostenregeling 1989 door de Minister van Binnenlandse Zaken vastgestelde maximum.

  • 4. Indien het betreft een verhuizing van een gezin, waarin de echtgenoten of levenspartners beiden de ambtenaar of de gewezen ambtenaar zijn in de zin van deze regeling en afzonderlijk de opdracht hebben om te verhuizen of zijn verplaatst, wordt de tegemoetkoming berekend over de gezamenlijke jaarbezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief.

  • 5. Voor de ambtenaar of de gewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 10.3.2, die geen eigen huishouding voert, bedraagt de tegemoetkoming als bedoeld in lid 1, sub c, de helft van de tegemoetkoming die op grond van dit artikel zou zijn toegekend. Onder eigen huishouding voeren wordt verstaan het zelfstandig bewonen van een woonruimte, voorzien van eigen meubilair en stoffering.

Artikel 10.3.7 De tegemoetkoming in reis– en pensionkosten

  • 1. De ambtenaar of de gewezen ambtenaar die opdracht van het dagelijks bestuur heeft gekregen naar het woongebied te verhuizen en daarin, ondanks alle pogingen daartoe niet slaagt, heeft aanspraak op een vergoeding in verband met de kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en de standplaats, zolang hij bij de verhuizing in aanmerking zou kunnen komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten, en de te reizen afstand in de door het dagelijks bestuur, op basis van paragraaf 10.1 vastgestelde regeling woon-werkverkeer, een aanspraak geeft op een vergoeding.

  • 2. Een ambtenaar of en gewezen ambtenaar als bedoeld in het eerste lid, die naar het oordeel van het dagelijks bestuur, niet dagelijks heen en weer kan reizen, heeft, tenzij van waterschapswege al dan niet tegen betaling in huisvesting wordt voorzien, aanspraak op een tegemoetkoming in de pensionkosten voor verblijf in een pension in het woongebied. Daarnaast heeft de ambtenaar of de gewezen ambtenaar aanspraak op een tegemoetkoming voor ten hoogste eenmaal per week in de reiskosten voor gezinsbezoek dan wel voor reiskosten naar de plaats waar hij nog woonachtig is. Indien de ambtenaar of de gewezen ambtenaar er niet in slaagt om een pension in het woongebied te betrekken en hij zich naar het oordeel van het dagelijks bestuur daartoe voldoende inspanningen heeft getroost, heeft hij tevens aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten voor het dagelijks reizen tussen het pension nabij het woongebied en de standplaats.

  • 3. Indien de ambtenaar of de gewezen ambtenaar als bedoeld in het eerste en tweede lid naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet alles wat redelijkerwijs van hem mag worden verwacht, heeft gedaan om zo spoedig mogelijk te verhuizen, komt hij niet langer in aanmerking voor de tegemoetkoming als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. De ambtenaar of de gewezen ambtenaar die een functie voor betrekkelijk korte duur bekleedt of voor betrekkelijk korte duur elders is geplaatst en als gevolg daarvan niet behoeft te verhuizen, kan in afwijking van paragraaf 10.1 een tegemoetkoming in de reiskosten als bedoeld in het eerste lid worden verleend dan wel een tegemoetkoming overeenkomstig het tweede lid, indien de belanghebbende naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet dagelijks heen en weer kan reizen.

  • 5. De ambtenaar of de gewezen ambtenaar die, in verband met een verplaatsing, opdracht van het dagelijks bestuur heeft gekregen om naar het toekomstige woongebied te verhuizen en die voor de datum van verplaatsing verhuist, heeft tot een maximumtermijn van drie maanden aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten voor het reizen tussen de nieuwe woning en de standplaats als bedoeld in het eerste lid dan wel op de tegemoetkoming als bedoeld in het tweede lid.

  • 6. De tegemoetkomingen, bedoeld in dit artikel, worden vastgesteld volgens nader door het dagelijks bestuur te stellen regelen.

Artikel 10.3.8 Voorschottoekenning

Het dagelijks bestuur kan ter zake van de in of krachtens deze regeling bedoelde tegemoetkomingen een voorschot verlenen.

Artikel 10.3.9 Bijzondere verplaatsingskostenvergoeding

Het dagelijks bestuur kan voor zover nodig in afwijking van de bij of krachtens deze regeling gestelde regelen beslissen in individuele gevallen, waarin deze regelen naar zijn oordeel niet of niet in redelijkheid voorzien.

11 Opleiding en ontwikkeling

11.1 Opleidingsplan en opleidingsbudget

Artikel 11.1 Opleidingsplan en opleidingsbudget

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt een opleidingsplan en een opleidingsbudget vast van een bedrag dat minimaal gelijk is aan 2,5% van de loonsom.

  • 2. Het opleidingsplan wordt met de OR besproken.

11.2 Studiefaciliteitenregeling

Artikel 11.2.1 Persoonlijk OntwikkelingsPerspectief

  • 1. De ambtenaar heeft ieder jaar, in aanvulling op de ontwikkelingsafspraken uit de reguliere gesprekscyclus, recht op een gesprek met de leidinggevende over opleiding, ontwikkeling, carrière en mobiliteit. Het gesprek en de afspraken, het Persoonlijk OntwikkelingsPerspectief (POP) worden vastgelegd in het personeelsdossier. Met het oog op de toekomstige ontwikkeling van de ambtenaar kan indien gewenst een loopbaan- of employabilityscan zoals bedoeld in artikel 11.2.2 deel uit maken van het POP.

  • 2. In het POP worden in ieder geval afspraken gemaakt over:

    • -

      de ontwikkelingsdoelstellingen van de ambtenaar en hoe die passen binnen de doelstellingen van het waterschapsorganisatie;

    • -

      de te volgen opleiding(en);

    • -

      de duur van de te volgen opleiding(en);

    • -

      wie welk deel van de studiekosten voor zijn rekening neemt;

    • -

      een eventuele terugbetalingsregeling;

    • -

      hoe om te gaan met de tijd die gemoeid is met de te volgen opleiding(en);

    • -

      de te verwachten voortgang en resultaten;

    • -

      de wijze waarop het waterschap medewerking verleent om de afspraken na te kunnen komen;

    • -

      de consequenties bij onderbreking of afbreking van de opleiding;

    • -

      de omstandigheden waaronder een te volgen studie kan worden onderbroken of gestopt.

Artikel 11.2.2 Individuele employabilityscan

  • 1. Een individuele employabilityscan vindt plaats:

    • a.

      op verzoek van de ambtenaar;

    • b.

      op basis van een employabilityplan als bedoeld in artikel 2.3.1, lid 4 SAW.

  • 2. De individuele employabilityscan kan leiden tot maatregelen om de employability van de ambtenaar te verbeteren.

  • 3. De afspraken over in het vorige lid bedoelde maatregelen worden opgenomen in het POP, waarbij de direct leidinggevende en de ambtenaar wederzijds zijn verplicht om zich maximaal in te spannen om uitvoering te geven aan het POP.

  • 4. Indien nodig wordt een coach of mentor voor de ambtenaar aangewezen.

Artikel 11.2.3 ‘Tweede loopbaan’

  • 1. De ambtenaar kan voor de zogenoemde tweede loopbaan, eenmalig aanspraak maken op de faciliteiten van het loopbaanbudget van maximaal € 2.500,-. Het loopbaanbudget kan in gezet worden om eenmalig de loopbaan een nieuwe wending te geven.

  • 2. Inzet van het loopbaanbudget kan uitsluitend nadat in overleg met de leidinggevende een POP is opgesteld. In dit POP dienen in ieder geval de volgende zaken vastgelegd te worden:

    • -

      de ontwikkelingsdoelstellingen van de ambtenaar;

    • -

      de te volgen opleiding(en), dan wel te gebruiken loopbaanfaciliteiten;

    • -

      de duur van de te volgen opleiding(en)/loopbaanfaciliteiten;

    • -

      hoe om te gaan met de tijd die gemoeid is met de te volgen opleiding(en)/loopbaanfaciliteiten;

    • -

      de te verwachten voortgang en resultaten;

    • -

      de wijze waarop het waterschap medewerking verleent om de afspraken na te kunnen komen;

    • -

      de consequenties voor de betrokkene bij onderbreking of afbreking van de opleiding;

    • -

      de omstandigheden waaronder een te volgen studie kan worden onderbroken of gestopt.

Artikel 11.2.4 Vergoeding en verlof bij verplichte opleiding

  • 1. Indien uit de gesprekken van de gesprekscyclus of het POP-gesprek volgt dat de ambtenaar verplicht is een opleiding te volgen, waarmee direct of indirect het belang van een goede uitoefening van de huidige of toekomstige functie wordt gediend, worden de opleiding en de daaraan verbonden kosten volledig door het waterschap vergoed.

  • 2. Onder opleiding wordt ook verstaan het doorlopen van een procedure bij een erkende EVC-aanbieder om te meten in welke mate getoonde competenties, respectievelijk bewijzen daarvan, voldoen aan de (opleidings)standaarden.

  • 3. Voor opleidingen als bedoeld in lid 1 van dit artikel geldt dat:

    • a.

      Betaald verlof wordt toegekend voor het bijwonen van lessen of het afleggen van examens tijdens diensttijd;

    • b.

      Extra verlof wordt toegekend voor het bijwonen van de lessen of het afleggen van examens buiten diensttijd.

Artikel 11.2.5 Overige bepaling

Het dagelijks bestuur is bevoegd te beslissen in gevallen waarin deze regeling naar zijn oordeel niet of niet in redelijkheid voorziet. Dat geldt tevens voor niet voorziene gevolgen voor de ambtenaar.

Artikel 11.2.6 Studiefaciliteiten voor 1 januari 2008

Bovenstaande regeling geldt, voor nieuwe studieafspraken, vanaf 1 januari 2008. Voor afspraken over opleiding die zijn gemaakt vóór deze datum blijft de regeling zoals deze gold op 31 december 2007 van toepassing.

11.3 Loopbaanfaciliteitenregeling

Artikel 11.3.1 Doelgroep

  • 1. De ambtenaar als bedoeld in art. 2.1.8 komt in aanmerking voor de loopbaanfaciliteiten-regeling.

  • 2. Met de ambtenaar als bedoeld in lid 1 wordt een loopbaangesprek gevoerd en de ambtenaar krijgt een individueel loopbaanbudget toegewezen.

Artikel 11.3.2 Het loopbaangesprek

  • 1. Met de ambtenaar als bedoel in art. 2.1.8 wordt jaarlijks een loopbaangesprek gehouden.

  • 2. In het loopbaangesprek worden naast de ontwikkeling van de ambtenaar tevens de mogelijkheden (functies), inspanningen (functioneren, inzet loopbaanfaciliteiten) en condities (van de aanstelling/benoeming) besproken in relatie tot:

    • -

      de ambities van de ambtenaar;

    • -

      de behoefte van de organisatie.

  • 3. Het loopbaangesprek heeft tot doel de competenties van de ambtenaar verder te ontwikkelen en in te zetten waar dat in verband met de bedrijfsvoering en de loopbaanontwikkeling van de ambtenaar belangrijk is. Het loopbaangesprek is gericht op het bevorderen van de mobiliteit van de ambtenaar. Daarnaast is het loopbaangesprek bedoeld om meer beweeglijkheid in organisatie te krijgen waardoor de flexibiliteit wordt vergroot.

Artikel 11.3.3 Loopbaanbudget en loopbaanfaciliteiten

  • 1. Het loopbaanbudget bedraagt € 2.500,-. Het budget kan in de plaatsingsperiode zoals bedoeld in artikel 2.1.8 lid 3 één keer in gezet worden voor loopbaanfaciliteiten om zicht te krijgen op de kwaliteiten, ontwikkeling, ambities, mogelijkheden etc. en vorm en sturing te geven aan de eigen loopbaan.

  • 2. Onder loopbaanfaciliteiten wordt o.a. verstaan:

    • -

      loopbaanadvies;

    • -

      assessment;

    • -

      coaching;

    • -

      opleidingen;

    • -

      EVC meting bij een erkende EVC aanbieder;

    • -

      cursussen en trainingen.

  • 3. Over de in te zetten loopbaanfaciliteiten worden tussen de ambtenaar en zijn leidinggevende afspraken gemaakt in het loopbaangesprek.

  • 4. De faciliteit loopbaanbudget is gekoppeld aan de plaatsingsduur in één functie. Er is opnieuw recht op het loopbaanbudget bij een volgende plaatsing in een andere functie op basis van artikel 2.1.8 lid 3.

12 Overleg en A&O Fonds

12.1 Overleg

Artikel 12.1 Commissie voor georganiseerd overleg

  • 1. Het algemeen bestuur kan een commissie voor georganiseerd overleg instellen.

  • 2. Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, kunnen in de commissie voor georganiseerd overleg afspraken worden gemaakt, voor zover daarin niet is voorzien door het LAWA.

  • 3. De samenstelling, bevoegdheid en werkwijze van de commissie, bedoeld in het eerste lid, worden bij afzonderlijke regeling geregeld.

  • 4. Als er geen commissie als bedoeld in het eerste lid is ingesteld, moeten de vakorganisaties worden gehoord conform bijlage II.

12.2 A&O-fonds

Artikel 12.2 A&O-fonds Waterschappen

  • 1. Per 1 januari 2008 is de Stichting Arbeidsmarkt- en Ontwikkelingsfonds Waterschappen (afgekort A&O-fonds Waterschappen) opgericht.

  • 2. De stichting heeft ten doel het initiëren, stimuleren en bevorderen van (vernieuwende) activiteiten in de sector Waterschappen op het gebied van arbeidsmarkt en HRM-beleid en het uitvoeren van andere activiteiten op verzoek van het LAWA die rechtstreeks verband houden met de SAW, de werkgelegenheid en van een adequate scholing en opleiding voor de sector waterschappen.

  • 3. Het A&O-fonds Waterschappen wordt gefinancierd door middel van een bijdrage van 0,12% van de loonsom per jaar van de waterschappen en van de aan de waterschappen gelieerde organisaties die de SAW volgen. Onder loonsom wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan: Loon voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen (kolom 14 van de modelloonstaat van de Belastingdienst).

  • 4. Jaarlijks doet de in lid drie bedoelde organisatie aan het A&O-fonds Waterschappen opgaaf van de loonsom per 1 januari van het betreffende jaar. Een kopie van de loonstaat waaruit dit bedrag kan worden afgeleid dient te worden bijgevoegd.

Bijlage I Salaristabel

afbeelding binnen de regeling

Bijlage II Vervangend artikel 12.1

(voor waterschappen zonder GO.)

  • 1.

    Met de organisaties, waarbij de ambtenaren zijn aangesloten, vindt overleg plaats over de aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, voor zover daarin niet wordt voorzien door het centraal arbeidsvoorwaardenoverleg in het Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen.

  • 2.

    Als organisaties bedoeld in het vorige lid worden aangemerkt de landelijke verenigingen van overheidspersoneel aangesloten bij de centrales van overheidspersoneel, toegelaten tot het centraal arbeidsvoorwaardenoverleg in het vorige lid bedoeld.

  • 3.

    Het overleg wordt gevoerd door aan een organisatie een ontwerp van het voorgenomen besluit met toelichting toe te zenden, met het verzoek binnen een daarbij te stellen termijn, die niet korter dan veertien dagen zal zijn, het dagelijks bestuur schriftelijk haar gevoelen kenbaar te maken. Indien de organisatie dit verlangt, wordt zij tot mondelinge toelichting toegelaten.

  • 4.

    Mocht een der deelnemers aan dit overleg tot het oordeel komen dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben, dan kan een beroep worden gedaan op de Advies– en Arbitragecommissie voor de lagere overheden. De voorzitter van de Advies– en Arbitragecommissie bepaalt als dan de procedure.

  • 5.

    Aan de bepaling van lid 1 wordt geacht te zijn voldaan, indien de organisatie in gebreke is gebleven binnen de in het vorige lid bedoelde termijn van haar gevoelen te doen blijken.

  • 6.

    Behoort het nemen van het in lid 3 bedoelde besluit tot de bevoegdheid van het algemeen bestuur, dan vermeldt het dagelijks bestuur bij het ontwerp van het besluit tevens het gevoelen van de organisaties ter zake.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur zendt een afschrift van zijn besluiten en van de besluiten van het algemeen bestuur, binnen veertien dagen nadat deze zijn genomen, aan de organisaties.

N.B.

Indien deze hoorbepaling wordt opgenomen, zullen nog de volgende wijzigingen in de SAW als volgt moeten worden gelezen:

in artikel 6.2.8, lid 5 en artikel 2.3.2 lid 1 van de SAW zullen de woorden ‘in de commissie volgens 12.1’ moeten worden gelezen als ‘met de organisaties’.

Bijlage III Transponeringstabel SAW

Transponeringstabel SAW (oud) naar SAW (nieuw)

SAW 2012

SAW 1 januari 2013

1.1

1.2.1

1.2

1.1.2

1.3

1.1.3

1.4

1.1.4

1.5

1.1.5

1.6

1.1.6

3.2.5

3.2.6

3.2.6

3.2.7

3.2.7

3.2.8

3.2.8

3.2.9

3.2.9

3.2.10

3.2.10

3.2.11

3.2.11

3.2.12

6.1.11

6.1.9

13

1.1.7

1.1.8

Deel 2 bijlage 7

6.3

Deel 2 bijlage 8

6.4

Bijlage IV Procedure FuWater

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    ambtenaar: degene zoals bedoeld in artikel 1.2.1, van de Sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen waterschapspersoneel (SAW);

  • b.

    bezwarencommissie: de commissie bedoeld in artikel 7 van deze regeling;

  • c.

    conversietabel: de tabel in bijlage V die de resultaten van het waarderingsproces vertaald naar functieschalen;

  • d.

    functiebeschrijving: een generieke of specifieke taakomschrijving van een organieke functie;

  • e.

    functieboek: een weergave van alle functies binnen (een samenhangend deel van) de organisatie;

  • f.

    functiefamilie: dit is een verzameling van functies die een grote verwantschap met elkaar hebben en vergelijkbare eisen stellen aan de competenties van de functiehouders;

  • g.

    functiewaardering: het proces van het waarderen van functies volgens de in artikel 3.1.4 SAW genoemde methodiek FuWater;

  • h.

    functiewaarderingsdeskundige: een FuWater gecertificeerde adviseur;

  • i.

    FuWater: het functiewaarderingssysteem zoals bedoeld in artikel 3.1.4 van de SAW;

  • j.

    generieke functiebeschrijving: een beschrijving van taken die een weergave is van aard, karakter, niveau en complexiteit: logisch voortvloeiend uit de organisatiestructuur en verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen het waterschap;

  • k.

    management: de ambtena(a)r(en) die verantwoordelijk is/zijn voor het organisatie- en personeelsbeleid van het waterschap;

  • l.

    organieke functie: een taak of groep van taken, logisch voortvloeiend uit de organisatiestructuur en verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen het waterschap, die door of namens het dagelijks bestuur is vastgesteld om door een ambtenaar te worden vervuld;

  • m.

    plaatsingsbesluit: het besluit waarin vastgelegd wordt welke functiebeschrijving voor de ambtenaar geldt;

  • n.

    specifieke functiebeschrijving: een expliciete beschrijving van taken die de organisatie van een bepaalde medewerker verwacht.

Artikel 1.2 Het opmaken van nieuwe functiebeschrijvingen

  • 1.

    Functiebeschrijvingen worden opgemaakt:

    • a

      voor alle organieke functies: die bij de invoering van FuWater bij het waterschap bestaan;

    • b

      bij het ontstaan van nieuwe functies;

    • c

      bij een niveaubepalende wijziging van de taakinhoud van één of meer functies.

  • 2.

    Het management is verantwoordelijk voor de actualiteit van de functiebeschrijvingen.

  • 3.

    De procedure functiebeschrijving is opgenomen in de artikelen 2.1 en 3.1.

Artikel 1.3 Waarderen en conversie

  • 1.

    Onder de verantwoordelijkheid van het management wordt de beschreven functie met behulp van FuWater, door de functiewaarderingsdeskundige gewaardeerd en wordt, aan de hand van de door het LAWA vastgestelde conversietabel de daarbij behorende functieschaal toegekend.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur stelt de waardering en de functieschaal op basis van het bepaalde in het vorige lid vast.

Artikel 1.4 Schriftelijke mededeling

Het dagelijks bestuur deelt tegelijkertijd schriftelijk aan de ambtenaar het volgende mede:

  • a.

    de functiebeschrijving;

  • b.

    de waardering van de functie en de bijbehorende functieschaal;

  • c.

    de ingangsdatum van de functiebeschrijving en de waardering.

Paragraaf 2 Specifieke functiebeschrijvingen

Artikel 2.1 Procedure specifiek functiebeschrijven

  • 1.

    Van iedere specifieke functie wordt door een functiewaarderingsdeskundige, onder verantwoordelijkheid van het management, een functiebeschrijving opgesteld op basis van FuWater.

  • 2.

    De functiebeschrijving wordt ter beschikking gesteld aan de ambtenaar die de betreffende functie vervult. De ambtenaar kan zijn opmerkingen over de functiebeschrijving schriftelijk, of indien hij dit wenst mondeling, kenbaar maken. De opmerkingen worden schriftelijk vastgelegd. De ambtenaar ontvangt hiervan een kopie. De opmerkingen van de ambtenaar maken onderdeel uit van het dossier.

  • 3.

    Het management beoordeelt of de gemaakte opmerkingen al dan niet worden verwerkt in de functiebeschrijving.

  • 4.

    De ambtenaar tekent de functiebeschrijving daarna voor gezien.

  • 5.

    De functiebeschrijvingen worden door het dagelijks bestuur vastgesteld.

  • 6.

    De functie van de secretaris–directeur wordt beschreven onder de verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur.

Artikel 2.2 Bezwaar

  • 1.

    De ambtenaar kan gemotiveerd bezwaar aantekenen tegen de functiebeschrijving en/of waardering.

  • 2.

    De procedures en termijnen inzake bezwarenprocedures zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing.

  • 3.

    Binnen zes weken na de schriftelijke mededeling, als bedoeld in artikel 1.4, kan de ambtenaar een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het dagelijks bestuur.

  • 4.

    De ambtenaar heeft bij het indienen van het bezwaarschrift recht op inzage in de onderliggende stukken die hebben geleid tot de beslissing.

  • 5.

    Indien de ambtenaar conform het bepaalde in het tweede lid bezwaar heeft gemaakt bij het dagelijks bestuur vraagt het dagelijks bestuur onverwijld na ontvangst van het bezwaar daaromtrent advies aan de in artikel 4.1 bedoelde commissie.

Paragraaf 3 Generieke functiebeschrijvingen

Artikel 3.1 Procedure generiek functie beschrijven

  • 1.

    Van iedere generieke functie wordt door een functiewaarderingsdeskundige, onder verantwoordelijkheid van de secretaris directeur van het waterschap een generieke functiebeschrijving opgesteld. De secretaris directeur stelt deze beschrijving voorlopig vast.

  • 2.

    De voorlopig vastgestelde generieke functiebeschrijving wordt als voorgenomen besluit ter advisering (artikel 25 Wet op de Ondernemingsraden) aan de OR voorgelegd.

  • 3.

    Nadat de OR heeft geadviseerd stelt het dagelijks bestuur de generieke functiebeschrijving vast.

  • 4.

    De functie van de secretaris–directeur wordt beschreven onder de verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur.

  • 5.

    Het functieboek wordt gewijzigd voor nieuwe functiefamilies en/of bandbreedtes bij wijziging of aanpassing van de organisatiestructuur, taken of doelstellingen van de organisatie die duurzaam moeten worden vervuld en die niet op basis van het vigerende functieboek kunnen worden vervuld.

  • 6.

    Onder verantwoordelijkheid van de directie zal door het managementoverleg jaarlijks worden bezien in hoeverre de noodzaak tot herbeschrijven aanwezig is.

  • 7.

    Een verzoek tot herbeschrijven kan ook worden ingediend door de Ondernemingsraad. Het verzoek wordt tenminste eenmaal besproken in een overlegvergadering. De WOR bestuurder beslist binnen acht weken na ontvangst van een verzoek tot herbeschrijven.

  • 8.

    Een ambtenaar geplaatst op een generieke functie kan verzoeken tot herziening van het eigen plaatsingsbesluit.

Artikel 3.2 Bezwaar

  • 1.

    De ambtenaar kan gemotiveerd bezwaar aantekenen tegen de functiebeschrijving en/of waardering.

  • 2.

    De procedures en termijnen inzake bezwarenprocedures zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing.

  • 3.

    Binnen zes weken na de schriftelijke mededeling, als bedoeld in artikel 1.4, kan de ambtenaar een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het dagelijks bestuur.

  • 4.

    De ambtenaar heeft bij het indienen van het bezwaarschrift recht op inzage in de onderliggende stukken die hebben geleid tot de beslissing.

  • 5.

    Indien de ambtenaar conform het bepaalde in het tweede lid bezwaar heeft gemaakt bij het dagelijks bestuur vraagt het dagelijks bestuur onverwijld na ontvangst van het bezwaar daaromtrent advies aan de in artikel 4.1 bedoelde commissie.

  • 6.

    Bij een generieke functiebeschrijving kan de ambtenaar gemotiveerd bezwaar aantekenen tegen het plaatsingsbesluit. Met dit bezwaar dient de ambtenaar zich te richten tot de eigen personele bezwarencommissie van het Waterschap.

Paragraaf 4 Bezwaarprocedure

Artikel 4.1 Bezwarencommissie

  • 1.

    Er is een door het LAWA ingestelde landelijke bezwarencommissies gebaseerd op artikel 7.13 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    De bezwarencommissie uit lid 1 brengt aan het dagelijks bestuur van het waterschap dat het bezwaar bij de commissie heeft aangebracht advies uit over de haar voorgelegde bezwaren van een ambtenaar tegen de functiebeschrijving en/of –waardering.

  • 3.

    De taak van de bezwarencommissie met betrekking tot functiewaardering bestaat uit:

    • a.

      vaststellen van de ontvankelijkheid van het bezwaar;

    • b.

      toetsen of de functiebeschrijving en –waardering op een correcte wijze tot stand zijn gekomen conform de procedure functiebeschrijving en –waardering;

    • c.

      toetsen van de vastgestelde functiebeschrijving en –waardering.

    • d.

      het dagelijks bestuur adviseren met betrekking tot de punten a t/m c van dit lid.

  • 4.

    De commissie zal de functie in de volle omvang bezien. Zij zal zich niet beperken tot het gezichtspunt waartegen bezwaar is ingediend. Indien wordt overwogen de waardering voor een niet bestreden gezichtspunt te verlagen, stelt zij in elk geval de indiener van het bezwaarschrift en het bestuursorgaan in de gelegenheid hierover hun zienswijze naar voren te brengen. Tevens stelt zij de indiener in de gelegenheid het bezwaarschrift in te trekken.

  • 5.

    De commissie is paritair samengesteld en bestaat uit acht leden. Drie leden namens de vakbonden, drie leden namens de werkgever en twee onafhankelijke door het LAWA aangewezen voorzitters. De commissie laat zich bijstaan door een door het LAWA benoemde secretaris. De secretaris is geen lid van de commissie. De commissie vergadert met twee leden, één namens de vakbonden en één namens de werkgever onder leiding van één voorzitter. De voorzitters en leden rouleren. Getracht wordt om het werkaanbod evenredig over de voorzitters en leden te verdelen.

Artikel 4.2 Werkwijze bezwarencommissie

  • 1.

    De bezwarencommissie stelt de ambtenaar en zijn eventuele raadsman, alsmede de door het dagelijks bestuur aangewezen vertegenwoordiger(s) in de gelegenheid in elkaars aanwezigheid te worden gehoord. De commissie kan ook andere personen horen.

  • 2.

    De vergaderingen van de bezwarencommissie zijn niet openbaar. De leden zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hen uit de stukken of de beraadslagingen bekend is geworden.

  • 3.

    De bezwarencommissie behandelt een bezwaarschrift in voltallige vergadering en brengt haar advies bij meerderheid van stemmen uit. Indien een advies niet unaniem is, wordt ook het minderheidsadvies vermeld.

  • 4.

    De bezwarencommissie draagt er zorg voor dat het advies zo tijdig wordt vastgesteld en uitgebracht dat het dagelijks bestuur kan beslissen binnen de termijn bedoeld in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 4.3 Beslissing op bezwaar

  • 1.

    Het dagelijks bestuur neemt, met inachtneming van het advies van de bezwarencommissie, binnen de in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn een beslissing op bezwaar.

  • 2.

    Het besluit als bedoeld in het eerste lid wordt aan de indiener van het bezwaarschrift bekendgemaakt met overlegging van het uitgebrachte advies van de bezwarencommissie. Eveneens wordt dit besluit in voorkomende gevallen bekend gemaakt aan de raadsman van de indiener van het bezwaarschrift.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt een afschrift van zijn besluit aan de bezwarencommissie.

Paragraaf 5 Slot

Artikel 5.1 Slotbepalingen

  • 1.

    Deze regeling wordt aangehaald als procedure FuWater.

  • 2.

    In gevallen waarin deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet, beslist het dagelijks bestuur in de geest van deze regeling.

Bijlage V Conversietabel FuWater

Functieschaal

Punten

1

14 t/m 16

2

17 t/m 20

3

21 t/m 24

4

25 t/m 27

5

28 t/m 30

6

31 t/m 34

7

35 t/m 37

8

38 t/m 41

9

42 t/m 44

10

45 t/m 48

11

49 t/m 51

12

52 t/m 54

13

55 t/m 58

14

59 t/m 61

15

62 t/m 64

16

65 t/m 67

17

68 t/m 69

18

70

Bijlage VI: Tabel verschil duur uitkering oude en nieuwe WW

In artikel 9.2.30 is in lid 1e bepaald dat het verschil tussen de duur van de oude en nieuwe WW-uitkering berekend dient te worden. Onder de oude WW wordt verstaan de Werkloosheidswet zoals deze van kracht was op 31 september 2006. Onder de nieuwe WW wordt verstaan de Werkloosheidswet zoals deze van kracht was op 1 oktober 2006.

In de oude en nieuwe WW is de duur van de uitkering afhankelijk van het arbeidsverleden van de ambtenaar. Het arbeidsverleden is een combinatie van fictieve en feitelijke arbeidsverleden. De systematiek verschilt iets onder de nieuwe en oude WW. De duur van de WW-uitkering bij een bepaald arbeidsverleden verschilt onder de nieuwe en oude WW. In onderstaande tabel is in de laatste kolom aangegeven wat bij een bepaalde leeftijd het verschil in WW-duur is, zoals bedoeld onder artikel 9.2.30, lid 1e van de SAW.

Tabel verschil uitkeringsduur oude en nieuwe WW

Leeftijd (jaren)

Arbeidsverleden oude WW (jaren)

Duur oude WW (maanden)

Arbeidsverleden nieuwe WW (jaren)

Duur nieuwe WW (maanden)

Verschil WW-duur (maanden; gelijk of groter dan nul)

38

19

18

20

20

0

39

20

24

21

21

3

40

21

24

22

22

2

41

22

24

23

23

1

42

23

24

24

24

0

43

24

24

25

25

0

44

25

30

26

26

4

45

26

30

27

27

3

46

27

30

28

28

2

47

28

30

29

29

1

48

29

30

30

30

0

49

30

36

31

31

5

50

31

36

32

32

4

51

32

36

33

33

3

52

33

36

34

34

2

53

34

36

35

35

1

54

35

48

36

36

12

55

36

48

37

37

11

56

37

48

38

38

10

57

38

48

39

39

9

58

39

48

40

40

8

Bijlage VII Regeling Gesprekscyclus

Artikel 1 Planning

  • 1.

    Leidinggevende en ambtenaar maken ieder jaar, na gezamenlijk overleg, vóór 31 maart concrete planningsafspraken als bedoeld in artikel 3.1.7 lid 1 SAW.

  • 2.

    De ambtenaar wordt uitgenodigd van tevoren zijn opvattingen met betrekking tot de te maken planningsafspraken kenbaar te maken.

  • 3.

    De leidinggevende en de ambtenaar kunnen afspreken dat andere personen aanwezig zijn op het moment dat er concrete planningsafspraken worden gemaakt.

  • 4.

    In de planning worden concrete afspraken gemaakt over de te behalen resultaten en competentieontwikkeling. Afspraken over (te ontwikkelen) competenties worden pas gemaakt nadat de organisatie een competentiewoordenboek/systeem heeft vastgesteld waarover overeenstemming is bereikt met de Ondernemingsraad. Tevens komen de wensen, ambities en ontwikkelmogelijkheden van de ambtenaar aan de orde en hierover worden concrete afspraken gemaakt.

  • 5.

    De te maken planningsafspraken dienen haalbaar, realistisch en uitdagend te zijn voor de ambtenaar.

  • 6.

    De planningsafspraken worden schriftelijk vastgelegd. Een model-planningsformulier is opgenomen in deel II van de SAW. De leidinggevende en de ambtenaar fiatteren de gemaakte afspraken.

  • 7.

    Als de leidinggevende en de ambtenaar het niet eens worden over de te maken planningsafspraken beslist de leidinggevende. De ambtenaar kan schriftelijk zijn zienswijze kenbaar maken en tekent daarna de afspraken voor gezien.

Artikel 2 Voortgang

  • 1.

    De leidinggevende en de ambtenaar bespreken halverwege het jaar tenminste eenmaal de voortgang van de gemaakte afspraken. Hierbij kan onder meer aandacht worden besteed aan de wijze waarop de werkzaamheden worden verricht, de randvoorwaarden om de resultaten te bereiken, de arbeidsomstandigheden en de wijze van leidinggeven. In overleg met de ambtenaar kan de leidinggevende besluiten dat een door hem aangewezen ambtenaar het voortgangsgesprek voert.

  • 2.

    Het voortgangsgesprek heeft tot doel de realisering van de vastgelegde planningsafspraken te volgen en te ondersteunen. Zo nodig worden de afspraken nader ingevuld, aangevuld dan wel bijgesteld. Afspraken over nadere invulling, aanvulling of bijstelling worden schriftelijk vastgelegd. Een model-voortgangsformulier is opgenomen in deel II van de SAW.

  • 3.

    De leidinggevende en de ambtenaar kunnen afspreken dat andere personen bij het bespreken van de voortgang aanwezig zijn.

  • 4.

    Als de leidinggevende en de ambtenaar het niet eens worden over de te maken afspraken beslist de leidinggevende. De ambtenaar kan schriftelijk zijn zienswijze kenbaar maken en tekent daarna de afspraken voor gezien.

Artikel 3 Evaluatie- en beoordelingsgesprek

  • 1.

    Vóór 1 december van ieder jaar dient tussen leidinggevende en ambtenaar een evaluatie- en beoordelingsgesprek te hebben plaatsgevonden. Zo nodig vinden extra gesprekken plaats.

  • 2.

    Minimaal één week voordat het evaluatie- en beoordelingsgesprek zal plaatsvinden, ontvangt de ambtenaar de conceptbeoordeling.

  • 3.

    De ambtenaar wordt uitgenodigd voordat het evaluatie- en beoordelingsgesprek plaatsvindt zijn opvatting op/over zijn eigen functioneren en de gemaakte afspraken hierover kenbaar te maken.

  • 4.

    In het evaluatie- en beoordelingsgesprek evalueren de leidinggevende en de ambtenaar de realisatie van de gemaakte afspraken als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van deze regeling.

  • 5.

    De leidinggevende kent een eindoordeel A, B, C, D, of E als bedoeld in artikel 3.1.8 SAW toe aan het totale functioneren van de ambtenaar. Deze score wordt vastgelegd in een beoordelingsformulier waarvan een model is opgenomen in de modelregelingen (Deel II SAW).

  • 6.

    De leidinggevende en de ambtenaar kunnen afspreken dat andere personen bij het evaluatie- en beoordelingsgesprek aanwezig zijn.

  • 7.

    De leidinggevende kan, al dan niet op aanvraag van de ambtenaar, ten behoeve van de uit te brengen beoordeling inlichtingen bij derden inwinnen. Hij deelt de ambtenaar mee welke informatie hij van deze derden heeft ontvangen.

  • 8.

    Indien de ambtenaar weigert deel te nemen aan het evaluatie- en beoordelingsgesprek of daaraan niet kan deelnemen terwijl uitstel naar het oordeel van de leidinggevende niet verantwoord is, kan de leidinggevende besluiten de beoordeling buiten aanwezigheid van de ambtenaar uit te brengen. De leidinggevende stelt de ambtenaar hiervan tijdig schriftelijk en gemotiveerd in kennis.

  • 9.

    De leidinggevende ondertekent het beoordelingsformulier voor akkoord. De ambtenaar ondertekent het beoordelingsformulier voor gezien. Indien de ambtenaar het niet eens is met de beoordeling kan hij binnen twee weken de geschilpunten op het beoordelings-formulier vermelden.

  • 10.

    Indien de ambtenaar niet binnen twee weken zijn geschilpunten kenbaar heeft gemaakt wordt de beoordeling, door de beoordelingsbevoegde vastgesteld.

  • 11.

    De ambtenaar die zijn geschilpunten als bedoeld in lid 9 kenbaar heeft gemaakt wordt binnen twee weken nadat hij dit heeft gedaan in de gelegenheid gesteld deze bezwaren mondeling toe te lichten bij de beoordelingsbevoegde.

  • 12.

    De beoordelingsbevoegde wijzigt de beoordeling, voor zover hij de bezwaren van de functionaris deelt. Wanneer hij geheel aan de bezwaren tegemoet komt, stelt hij de beoordeling vast. Indien de leidinggevende de bezwaren niet deelt wordt de beoordeling uiterlijk na 6 weken nadat deze is uitgebracht vastgesteld door de beoordelingsbevoegde.

  • 13.

    Tegen de besluiten als bedoel in lid 10 en lid 12 staat bezwaar en beroep open als bedoeld in de Algemene wet Bestuursrecht.

Artikel 4 Samenloop beoordeling en planning

In overleg kan bepaald worden dat het evaluatie- en beoordelingsgesprek als bedoeld in artikel 3 samenvalt met het moment waarop afspraken worden gemaakt als bedoeld in artikel 1. Dit gesprek dient dan wel vóór 1 december van enig jaar plaats te vinden.

Bijlage VIII Herkomst middelen IKB-collectief

Artikel SAW 31 december 2011

Artikel SAW 2009

Naamgeving in SAW 2009

Aanduiding in gebruik

3.2.3 lid 1

3.2.1

Vakantietoelage

3.2.3 lid 2

3.2.2

3.5

3.5.2.3

3.5.2.1

4.5

Eindejaarsuitkering

Collectieve resultatendeling

Maandelijkse levensloopbijdrage

Maandelijkse levensloop-bijdrage

Seniorenregeling

3.2.3 lid 2 a

4.5

Seniorenregeling

3.2.3 lid 2 b

3.5.2.1

Maandelijkse levensloopbijdrage

3.2.3 lid 3

3.2.2.1

3.5.1

3.5.2.2

Eindejaarsuitkering

Jaarlijkse levensloopbijdrage

Maandelijkse levensloopbijdrage

Bodem bepaling

3.2.4 lid 1

3.5.2.1

4.2.3.2

Maandelijkse levensloopbijdrage

Verlofrechten

Bovenwettelijk verlof

3.2.4 lid 2 a

3.5.2.1

Maandelijkse levensloopbijdrage

3.2.4 lid 2 b

4.2.3.3

Aanvullende verlofrechten

Leeftijdsdagen

3.2.4 lid 2 c

4.2.3.3

Aanvullende verlofrechten

Leeftijdsdagen

3.2.4 lid 3

4.2.3.5

Aanvullende verlofrechten

Extra verlof voorwachtdienst en ORT

3.2.4 lid 4

4.2.3.6

Aanvullende verlofrecht

Feestdagencompensatie

Artikel SAW 1 januari 2012

Artikel SAW 31 december 2011

Naamgeving in de SAW 2012

Aanduiding in gebruik

3.2.3 lid 2

3.2.3 lid 2

Opbouw van het IKB collectief

Verhoging IKB met 1%

Artikel SAW 1 januari 2013

Artikel SAW 2012

Naamgeving in SAW 2012

Aanduiding in gebruik

3.2.3 lid 2

-

-

CAO afspraak 1 procentpunt verhoging IKB

3.2.3 lid 2

4.1.3.4

Minder werken

Ouderschapsverlof

Lokale regelingen

3.2.3 lid 3

5.3.2

Tegemoetkoming ziekte-kostenvoorziening

3.2.4 lid 1

3.2.5

4.3.2

Nieuw

Verlof op een bijzondere dag

Lokale feestdag

Bijlage Alfabetisch trefwoordenregister

Aannemen van geschenken en gelden

6.2.3

Aannemingen en leveringen

6.2.7

Aansluitende uitkering

–anticumulatie

9.2.24

–beëindiging

9.2.19

–berekeningsgrondslag

9.2.16

–duur

9.2.15

–herleving

9.2.21

–hoogte uitkering

9.2.18

–indexering

9.2.17

–overlijden

3.1.22

–scholing

9.2.25

–verplichtingen en sancties

9.2.23

–en nawerking ziektewet

9.1.20

Aanspraken op tegemoetkoming in verhuiskosten

10.3.3

Aanstelling

2.1.2

Aanstelling, vast of tijdelijk

2.1.4

Aanvullende uitkering bij werkloosheid

–anticumulatie

9.2.9

–berekeningsgrondslag

9.2.2

–bedrag

9.2.4

–beëindiging

9.2.5

–herleving

9.2.6

–indexering

9.2.3

–overlijden

3.1.22

–recht

9.2.1

–scholing

9.2.10

–verlening

9.2.7

–verplichtingen en sancties

9.2.8

Aanvullende voorwaarden (arbeidsovereenkomst)

2.2.3

Aanzuiveringsplicht rekenplichtige ambtenaar

6.2.11

Adoptie en pleegzorg

4.4.4

Afkoop rechten

9.1.3

Alternatieve samenlevingsvormen

6.1.9

Ambtelijke ethiek

6.2.1

Ambtsjubilea

3.1.20

Wet Arbeid en zorg

4.4.1

Arbeidsduur en werktijden

4.1.1

Arbeidsmarkt- en Ontwikkelingsfonds Waterschappen

12.2

Arbeidsmarkttoelage

3.1.13

Arbeidsovereenkomst

2.2.2

Arbeidsovereenkomst, voortzetting

2.2.6

Arbeidsovereenkomst, voorwaarden en duur

2.2.1

Basisrecht (vakantie)

4.2.1

Bedrijfsgeneeskundige begeleiding

5.1.2

Beëindiging (arbeidsovereenkomst)

2.2.5

Begripsbepalingen (wachtdienst)

3.3.1

Begripsbepalingen en –omschrijvingen (SAW)

1.2.1

Belangenbehartiging

1.1.6

Beloning

–uitgangspunten

3.1.1

–berekeningsbasis bij bijzondere

5.2.10

Beloning en extra verlof

6.1.6

Beoordeling

-verhoging van het salaris

3.1.8

-niet te beoordelen

3.1.10

Beperking aanspraak bezoldiging

5.2.4

Berekeningsgrondslag, aanvullende uitkering bij werkloosheid

9.2.3

Bericht van aanstelling

2.1.11

Besmettelijke ziekte

6.2.16

Betaling werkgeversdeel (ouderschapsverlof)

4.4.10

Bevoegdheid (aanstelling)

2.1.1

Bevoegdheid en ingangsdatum (ontslag)

8.1.1

Bezoldiging

–korting bij re-integratie

5.2.3

–bij ziekte ontstaan voor ontslag

5.2.6

–bij ziekte

5.2.1

–bij zwangerschap van gewezen ambtenaar

4.4.3

–recht op

3.1.2

Bijzonder verlof

4.3.2

Bijzondere omstandigheden bij ziekte

5.2.5

Bijzondere opzegging (arbeidsovereenkomst)

2.2.4

Bijzondere verplaatsingskostenvergoeding

10.3.9

Borstvoeding

6.1.8

Buitendienststelling

5.1.6

Buitengewoon verlof

4.3

Calamiteiten– en kortdurend verlof

4.4.5

Commissie voor georganiseerd overleg

12.1

Compensatie bij niet verlenen verlof

4.2.5

Consultatie geneeskundige

5.1.3

Deeltijd werk (en salaris)

3.1.3

Deskundige bijstand

5.1.1

Dienstreizen, vergoeding reis– en verblijfskosten

10.2.1

Dienstwoning

6.2.13

Dienstwoning bij overlijden

6.2.14

Disciplinaire straffen

7.1.2

–verantwoording

7.1.3

–strafuitvoering

7.1.4

Doelen IKB

3.2.7

–ABP ExtraPensioen

–levensloopverlof

–opleidingskosten

–reserveren

–uitbetalen

–vakbondscontributie

–verlof

Employability

2.3.1

Employabilityscan (individueel)

11.2.2

Extra verlof en beloning

6.1.6

Feestdagen

1.2.1

Functiewaarderingssysteem/FuWater

3.1.4

Geen tegemoetkoming verhuiskosten

10.3.5

Geneeskundig onderzoek bij aanstelling

2.1.3

Geneeskundig onderzoek

5.1.5

Geneeskundig onderzoek (periodiek)

5.1.4

Geneeskundig onderzoek (verplicht)

5.1.7

Geneeskundig onderzoek (wachtdienst)

3.3.4

Georganiseerd overleg, commissie

12.1

Geschenken en gelden, aannemen

6.2.3

Gesprekscyclus

3.1.7

Grensarbeiders

9.2.27

Individueel KeuzeBudget

3.2

Inhouding nominale ziektekostenpremie

5.3.3

Intrekking vakantie

4.2.6

Kleding en onderscheidingstekenen

6.2.12

Klokkenluidersregeling

6.4

Kortdurend– en calamiteitenverlof

4.4.5

Kortdurend zorgverlof

4.4.7

Korting bezoldiging bij re-integratie

5.2.3

Kraamverlof

4.4.6

Langdurig onbetaald zorgverlof

4.4.8

Levensloopregeling waterschapspersoneel

4.5

Loopbaan

– budget

11.3.3

– faciliteiten

11.3.3

– gesprek

11.3.2

Loopbaan (tweede)

11.2.3

Maatregelen en voorziening

5.1.8

Mantelzorg

4.4.9

Meerwerk

4.1.2

Melding financiële belangen

6.2.6

Minderwerk

4.1.3

Motorrijtuig, toestemming gebruik eigen motorrijtuig

6.1.4

Nachtarbeid (vrijwillig stoppen)

3.1.18

Nevenwerkzaamheden

6.2.5

Niet–verleend verlof

4.2.7

Niet–naleving van bepalingen

6.1.7

Niet–volledige werktijd/deeltijd

3.1.3

Non–activiteit

3.1.23

Onregelmatige dienst

3.1.16

Onregelmatige dienst, overgangstoelage

3.1.19

Ontslag bij FPU

8.1.10

Ontslag bij onbekwaamheid en ongeschiktheid

8.1.6

Ontslag bij arbeidsongeschiktheid

8.1.5

Ontslag bij onverenigbaarheid van karakters/Incompatibilité d’humeur

8.1.8

Ontslag bij reorganisatie

8.1.4

Ontslag na functie in publiekrechtelijk college

8.1.9

Ontslag, ouderdoms

8.1.3

Ontslag op eigen verzoek

8.1.2

Ontslag van rechtswege

8.1.11

Ontslagbescherming

8.1.13

Ontzegging toegang

6.2.15

Geen salarisverhoging.

3.1.9

Oorlog en andere buitengewone omstandigheden

6.2.9

Opleidingsplan

11.1

Opzegtermijn bij tijdelijke aanstelling

8.1.12

Organisatiewijziging

1.1.4

Ouderdomsontslag

8.1.3

Ouderschapsverlof, betaling werkgeversdeel

4.4.10

Overgangsregeling duur aansluitende uitkering

9.2.28

Overgangstoelage onregelmatige dienst

3.1.19

Overige bepalingen (bezoldiging)

3.1.24

Overige ontslaggronden

8.1.7

Overige voorwaarden voor toekenning (verhuiskosten)

10.3.4

Overlijden bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

3.1.21

Overlijden uitkering

3.1.21

Overlijden, uitkering (bovenwettelijke werkloosheidsuitkering)

3.1.22

Overwerk (bezoldiging)

3.1.15

Pensioenpremie bij reorganisatieontslag

9.2.22

Pension– en reiskosten, tegemoetkoming

10.3.7

Periodiek geneeskundig onderzoek

5.1.4

Personeelsbeoordeling (wijzigen)

6.1.1

Persoonlijk gebruik van goederen en diensten

6.2.2

Persoonlijk Ontwikkelingsperspectief

11.2.1

Pleegzorg en adoptie

4.4.4

Plicht tot aanvaarden andere functie

6.2.8

Plicht tot schadevergoeding

6.2.10

Plichtsverzuim

7.1.1

POP-gesprek

6.1.2 en 11.2.1

Prestatietoeslag (individueel)

3.1.11

Rassendiscriminatie

6.3.2

Recht op bezoldiging

3.1.2

Recht op tegemoetkoming in verhuiskosten

10.3.1

Rechtspositieregelingen beschikbaarheid

1.1.5

Reïntegratie-instrumentarium

2.3.5

Reïntegratiemaatregelen

–bij ontslag minder dan 35% arbeidsongeschikt

2.3.3

–bij ontslag onverenigbaarheid van karakters

2.3.4

–bij reorganisatie

2.3.2

Re-integratiepremie (bovenwettelijke werkloosheidsuitkering)

–aanspraak

9.2.26

re-integratie–inspanning en passende arbeid

5.1.9

Reis– en pensionkosten, tegemoetkoming in

10.3.7

Reiskosten, vergoeding reis– en verblijfskosten dienstreizen

10.2.1

Reiskosten, vergoeding woon–werkverkeer

10.1

Rekenplichtige ambtenaar

6.2.11

Salaris

–bij aanstelling

3.1.6

–verhoging van het salaris

3.1.8

–geen salarisverhoging

3.1.9

–bij overgang naar een hogere schaal

3.1.6

Salarisgarantie en perspectief

9.1.5

Salarisniveau

–vaststelling

3.1.6

Salarisverhoging bij ziekte

3.1.10 lid 3

Samenloop met andere inkomsten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

5.2.2

Sancties bij onvoldoende inspanning

2.3.6

Schadevergoeding bijzondere omstandigheden

6.1.5

Schadevergoeding

6.1.3

Schorsing en bezoldiging

8.2.2

Schorsingsgronden en –besluit

8.2.1

Seksuele intimidatie

6.3.2

Strafuitvoering

7.1.4

Structureel aanpassen gemiddelde arbeidsduur van de aanstelling

2.1.6

Studiefaciliteitenregeling

11.2

Studiefaciliteiten voor 1 januari 2008

11.2.6

Tegemoetkoming in reis– en pensionkosten

10.3.7

Toelage onregelmatige dienst

3.1.17

Toepassing SAW

1.1.2

Toelage (wachtdienst)

3.3.2

Toetsingscommissie (paritaire)

2.3.7

Toestemming gebruik eigen motorrijtuig

6.1.4

Tijdelijk aanstellen

2.1.4

Tijdelijke aanstelling, opzegtermijn

8.1.12

Tijd- en PlaatsOnafhankelijk Werken

4.1.5

Uitgangspunten (bezoldiging)

3.1.1

Uitkering bij overlijden

3.1.21

Uitkering bij ziekte na ontslag

5.2.7

Uitkering wegens ongeschiktheid door dienst

5.2.8

Verlof

–aanvragen

4.2.2

–intrekking wegens dienstbelang

4.2.6

–opnemen verlof

4.2.3

–verlof en ziekte

4.2.9

–verlofrecht bij bijzondere omstandigheden

4.2.8

–verlofrechten en aanvullende verlofrechten

4.2.3

–vervaltermijn

4.2.7

Vaststelling salarisniveau

3.1.6

Vergoeding bij ziekte in en door de dienst

5.2.9

Vergoeding en verlof bij verplichte opleiding

11.2.4

Vergoeding reiskosten woon–werkverkeer

10.1

Vergoeding reis– en verblijfskosten dienstreizen

10.2.1

Verhindering functie te vervullen

6.2.4

Verhoging van het salaris

3.1.8

Verhuiskosten,

–aanspraken op tegemoetkoming

10.3.2

–geen tegemoetkoming

10.3.5

–hoogte tegemoetkoming

10.3.6

–overige voorwaarden van toekenning

10.3.4

–recht

10.3.1

Verhuizing dienstwoning

10.3.3

Verlof

4.2

–extra verlof en beloning

6.1.6

–verlof op bijzondere dagen

4.3.2

–verlof voor vakbondsactiviteiten

4.3.4

Verplaatsingskostenvergoeding, bijzondere

10.3.9

Verplicht geneeskundig onderzoek

5.1.7

Vertrouwenspersoon

6.3.2

Volledige aanstelling

2.1.5

Voorschot toekenning (verplaatsingskosten)

10.3.8

Voorschriften en instructies

1.1.3

Voortzetting, arbeidsovereenkomst

2.2.6

Voorwaarden en duur, arbeidsovereenkomst

2.2.1

Waarneming andere functie

3.1.14

Wachtdienst

–afbouwregeling

3.3.5

–geen toelage

3.3.6

–geneeskundig onderzoek

3.3.4

–overgangsbepaling

3.3.8

–overwerk

3.3.3

–toelage

3.3.2

Werkloosheidsuitkering, bovenwettelijk

–re-integratiepremie

9.2.26

–slotbepaling

9.2.29

Werkzaamheden, plicht tot aanvaarden andere

6.2.8

Woongebied

6.2.17

Woon–werkverkeer, vergoeding reiskosten

6.1.3

Ziekte

–bezoldiging bij ziekte

5.2.1

–bijzondere omstandigheden bij

5.2.5

–salarisverhoging bij

3.1.10

– samenloop met andere inkomsten

5.2.2

–uitkering bij ziekte ontstaan na ontslag

5.2.7

Ziekengeld, aanvulling (bovenwettelijke werkloosheidsuitkering)

9.2.11

Zorgverlof, kortdurend

4.4.7

Zwangerschaps– en bevallingsverlof

4.4.2

Zwangerschap, bezoldiging van gewezen ambtenaar

4.4.3 en 9.2.13