Beleidsregels voor het opleggen van fiscale bestuurlijke boeten in waterschapsbelastingen

Geldend van 01-01-2011 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels voor het opleggen van fiscale bestuurlijke boeten in waterschapsbelastingen

Hoofdstuk I

Paragraaf 1. Reikwijdte

Deze beleidsregels gelden bij de heffing van waterschapsbelastingen als bedoeld in artikel 113 van de Waterschapswet.

Paragraaf 2. Begrip belanghebbende

Onder belanghebbende wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan degene aan wie een boete is of kan worden opgelegd.

Paragraaf 3. Toerekening

Een handelen of nalaten van een derde, die voor of namens belanghebbende optreedt, wordt aan de belanghebbende toegerekend.

Paragraaf 4. Verzuimboete/vergrijpboete

1 De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen van de verzuimboete is voldoende dat aan één of meer van deze verplichtingen niet is voldaan. Bij afwezigheid van alle schuld (hierna te noemen: avas) legt de ambtenaar belast met de heffing) geen verzuimboete op. Indien bij bezwaar blijkt dat sprake is van avas, vernietigt de ambtenaar belast met de heffing de boete. Belanghebbende dient avas te stellen en te bewijzen.

2 De vergrijpboete is gericht op het bestraffen van een handelen of nalaten waarbij sprake is van opzet dan wel grove schuld. De ambtenaar belast met de heffing dient de aanwezigheid van opzet of grove schuld te stellen en te bewijzen.

Paragraaf 5. Verplichte keuze verzuimboete of vergrijpboete

Bij het niet doen van aangifte met betrekking tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven maakt de ambtenaar belast met de heffing een keuze tussen het opleggen van een verzuimboete en het opleggen van een vergrijpboete. Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit. Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor hetzelfde feit uit.

Paragraaf 6. Gelijktijdigheid

De vaststelling van een belastingaanslag en de vaststelling van een met deze belastingaanslag samenhangende boetebeschikking vinden in beginsel gelijktijdig plaats.

Paragraaf 7. Ambtshalve vermindering

1 Indien belanghebbende niet meer in rechte tegen een hem opgelegde boete op kan komen, gaat de ambtenaar belast met de heffing na ontvangst van een verzoek om ambtshalve vermindering na of de boete tot een juiste hoogte is vastgesteld. Indien het de ambtenaar belast met de heffing blijkt dat de boete tot een te hoog bedrag is vastgesteld, vermindert hij de boete.

2 De termijn waarbinnen belanghebbende om vermindering van de boete kan verzoeken bedraagt vijf jaren, te rekenen vanaf de dag na het onherroepelijk worden van de boetebeschikking.

3 De ambtenaar belast met de heffing vermindert ambtshalve een opgelegde boete indien deze als gevolg van een wijziging van de grondslag voor de berekening van de boete voor verlaging in aanmerking komt.

Hoofdstuk II Waarborgen

paragraaf 8. Karakter van de boete

1 Het opleggen van een boete is aan te merken als het instellen van een strafvervolging in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna te noemen: EVRM).

2 De aan belanghebbende in verband met het opleggen van boeten toekomende waarborgen gelden, met uitzondering van het inzagerecht, vanaf het tijdstip waarop de ambtenaar belast met de heffing jegens belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een betaalde gedraging een boete is of zal worden opgelegd.

Paragraaf 9. Straftoemeting

Bij het opleggen van een boete gaat de ambtenaar belast met de heffing uit van de percentages of bedragen, vermeld in de hoofdstukken III en IV van dit besluit. Aangezien het opleggen van een boete een vorm van straftoemeting is, houdt de ambtenaar belast met de heffing vervolgens in voorkomende gevallen rekening met omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere of een lagere boete dan op grond van deze hoofdstukken kan worden opgelegd (zie hoofdstuk V van dit besluit).

Paragraaf 10. Redelijke termijn

Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM kan aanleiding zijn tot matiging van de boete, dan wel in uitzonderlijke gevallen tot het vervallen van de boete. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet onder meer worden gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, het processuele gedrag van belanghebbende en de wijze waarop de zaak door het waterschapschap is behandeld.

Paragraaf 11. Beperking van de informatieverplichtingen (artikel 5.10a Awb )

Indien de ambtenaar belast met de heffing jegens belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is belanghebbende niet langer verplicht ter zake van die gedraging een verklaring af te leggen voor zover het de boeteoplegging betreft. Het niet verstrekken van de uitsluitend met het oog op de boeteoplegging gevraagde inlichtingen en gegevens leidt niet tot omkering van de bewijslast.

Paragraaf 12. Verhoor (artikel 5.10a Awb)

1 Er is sprake van een verhoor in de zin van artikel 5.10a Awb indien de ambtenaar belast met de heffing belanghebbende in een directe confrontatie ondervraagt in het kader van zijn voornemen een boete op te leggen.

2 Een verhoor vindt niet eerder plaats dan na schriftelijke oproep door de ambtenaar belast met de heffing. De ambtenaar belast met de heffing vermeldt in de oproep dat belanghebbende tijdens het verhoor niet tot antwoorden is verplicht.

3 Belanghebbende dient zelf te verschijnen. Met instemming van de ambtenaar belast met de heffing kan belanghebbende zich laten vertegenwoordigen.

4 Belanghebbende is tijdens het verhoor niet tot antwoorden verplicht. Hij dient voor de aanvang van het verhoor hierop te worden gewezen (cautie).

5 Belanghebbende kan zich tijdens het verhoor doen bijstaan.

6 Wanneer een belanghebbende die de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, voor het verhoor verzoekt om bijstand van een tolk, draagt de ambtenaar belast met de heffing er zorg voor dat deze wordt benoemd. Indien de ambtenaar belast met de heffing weet dat belanghebbende de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, draagt hij zorg voor de aanwezigheid van een tolk. Indien tijdens het verhoor blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal niet beheerst, wordt het verhoor afgebroken. Het verhoor vindt dan plaats op een later moment waarbij de ambtenaar belast met de heffing zorg draagt voor de aanwezigheid van een tolk. Voor dat nieuwe verhoor wordt een aparte oproep verzonden of uitgereikt.

7 De ambtenaar belast met de heffing maakt na afloop van het verhoor een verslag waarin hij vermeldt dat de cautie is gegeven. Belanghebbende krijgt een afschrift van het verslag.

Paragraaf 13. Recht op inzage (artikel 5:49 Awb)

Het aan belanghebbende in artikel 5:49 Awb toegekende recht op inzage geldt vanaf het moment waarop de ambtenaar belast met de heffing belanghebbende heeft medegedeeld dat hem een verzuimboete is opgelegd of hem ervan in kennis heeft gesteld dat hem een vergrijpboete zal worden opgelegd. Indien het voornemen tot het opleggen van een boete (mede) berust op gegevens over derden worden de desbetreffende bescheiden, voor zover mogelijk, geanonimiseerd.

Paragraaf 14. Mededelingsplicht (artikel 67g Awr)

1 De in artikel 67g, tweede lid, Awr bedoelde mededeling geschiedt schriftelijk.

2 Bij het opleggen van een verzuimboete vermeldt de mededeling het feit dat aanleiding heeft gegeven tot het opleggen van de boete alsmede de voor de berekening van de boete gehanteerde uitgangspunten.

3 Bij het opleggen van een vergrijpboete vermeldt de mededeling de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de boete alsmede de feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van opzet of grove schuld. In voorkomende gevallen dient de mededeling tevens te vermelden de bijzondere omstandigheden van hoofdstuk V van dit besluit die tot een matiging dan wel verhoging van de boete hebben geleid.

Paragraaf 15. Termijnoverschrijding

Indien belanghebbende niet binnen de in de wet gestelde termijn in bezwaar is gekomen tegen de boete en hij gemotiveerd stelt dat de termijnoverschrijding niet aan hem of zijn gemachtigde kan worden toegerekend, verklaart de ambtenaar belast met de heffing hem ontvankelijk in zijn bezwaar, tenzij de ambtenaar belast met de heffing aantoont dat deze stelling van belanghebbende niet juist is.

Paragraaf 16. Overlijden van de belanghebbende (artikel 5:42 Awb)

Er kan geen boete worden opgelegd indien de belanghebbende is overleden. Indien de boete op het tijdstip van overlijden van belanghebbende niet is betaald en de boete nog niet onherroepelijk vaststaat vervalt de boete.

Paragraaf 17. Kennisgeving/hoorplicht (artikel 5:9 en 5:53 derde lid Awb)

1 De kennisgeving van het voornemen een vergrijpboete op te leggen en van de gronden waarop dat voornemen berust, geschiedt schriftelijk.

2 De ambtenaar belast met de heffing geeft belanghebbende een redelijke termijn waarbinnen hij de aangevoerde gronden kan betwisten.

3 Indien belanghebbende de in de kennisgeving aangevoerde gronden mondeling wenst te betwisten, wordt hij door de ambtenaar belast met de heffing gehoord.

Paragraaf 18. Una via (artikel 5:44 Awb)

1 Het ‘una via'-beginsel sluit het opleggen van een vergrijpboete op grond van de artikelen 67d of 67e Awb uit in gevallen waarin ter zake van hetzelfde feit tegen belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen omdat belanghebbende aan de hem daartoe gestelde voorwaarden heeft voldaan (transactie). Omgekeerd sluit het opleggen van een vergrijpboete aan belanghebbende strafvervolging tegen hem ter zake van hetzelfde feit uit.

2 Het voorgaande lid houdt in dat de ambtenaar belast met de heffing het opleggen van de vergrijpboete aanhoudt zodra hij weet dat een gedraging onderwerp is of kan zijn van een opsporingsonderzoek dan wel van een strafrechtelijke vervolging. Indien de termijn waarbinnen de belastingaanslag en de boetebeschikking moeten zijn opgelegd, dreigt te verstrijken, treedt de ambtenaar belast met de heffing tijdig in overleg met de betrokken opsporingsautoriteiten om te bepalen of er definitief voor strafrechtelijke afdoening wordt gekozen dan wel of er alsnog een vergrijpboete wordt opgelegd.

Hoofdstuk III Verzuimboeten

Paragraaf 19. Aanslagbelastingen (artikel 67a Awr)

1 Bij het opleggen van een verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede en derde of volgend verzuim.

2 Van een tweede respectievelijk derde of volgend verzuim is sprake, indien belanghebbende over de voorafgaande vijf belastingjaren éénmaal respectievelijk tweemaal of meer in verzuim is geweest.

3 De ambtenaar belast met de heffing legt in geval van een eerste verzuim een boete

op van 5 procent van het bedrag van de aanslag. De verzuimboete is niet lager dan € 10,--. In geval van een tweede verzuim legt de ambtenaar belast met de heffing een boete op van 10 procent van het bedrag van de aanslag. De verzuimboete is dan niet lager dan € 25,--. De ambtenaar belast met de heffing legt een boete van 15 procent op van het bedrag van de aanslag, indien sprake is van een derde of volgend verzuim. De verzuimboete is dan niet lager dan € 75,--. De verzuimboete is niet hoger dan het maximumbedrag zoals dat is opgenomen in artikel 67a de Awr.

4 Indien sprake is van het niet doen van aangifte legt de ambtenaar belast met de heffing een verzuimboete op van 15 procent van het bedrag van de aanslag. De verzuimboete is niet lager dan € 75,-- en niet hoger dan het maximumbedrag zoals dat is opgenomen in artikel 67a van de Awr.

5 Onder het bedrag van de aanslag als bedoeld in het derde en vierde lid wordt verstaan het bedrag van de aanslag na verrekening van opgelegde voorlopige aanslagen.

6 Een ingevolge artikel 67a van de Aw b opgelegde verzuimboete wordt naar evenredigheid verlaagd bij vermindering of teruggaaf van belasting. De verzuimboete wordt niet lager gesteld dan op de in de vorige leden genoemde minimum bedragen.

Hoofdstuk IV Vergrijpboeten

Paragraaf 20. Algemeen

1 Vergrijpboeten kunnen alleen worden opgelegd indien sprake is van grove schuld of opzet. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid.

2 In geval van grove schuld legt de ambtenaar belast met de heffing een vergrijpboete op van 25 procent van de aanslag.

3 In geval van opzet legt de ambtenaar belast met de heffing een vergrijpboete op van 50 procent van de aanslag.

4 Onder het bedrag van de aanslag als bedoeld in het derde lid wordt verstaan het bedrag van de aanslag na verrekening van opgelegde voorlopige aanslagen.

5 De vergrijpboete is niet lager dan € 75--.

6 Indien bij het opleggen van een vergrijpboete slechts een gedeelte van de verschuldigde belasting door opzet of grove schuld van belanghebbende te weinig is of zou zijn geheven, berekent de ambtenaar belast met de heffing de boete over dat - naar evenredigheid bepaalde - gedeelte.

7 Het in het vierde lid neergelegde beginsel vindt overeenkomstige toepassing indien meer dan één boetepercentage moet worden toegepast.

6 De boete wordt berekend over het bedrag van de (navorderings)aanslag, een en ander voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet (of grove schuld) van de heffingsplichtige niet zou zijn geheven.

Paragraaf 21. Vergrijpboete (artikel 67d van de Awr)

1 Gelijktijdig met de aanslag legt de ambtenaar belast met de heffing een vergrijpboete op indien een aangifte, met opzet niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan.

2 Indien een onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan, wordt de vergrijpboete gebaseerd op het belastingbedrag dat is toe te rekenen aan de correcties ter zake van een of meer tekortkomingen in de aangifte waaraan de kwalificatie 'opzet' kan worden verbonden.

Paragraaf 22. Vergrijpboete (artikel 67e van de Awr, navordering)

De ambtenaar belast met de heffing legt gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingsaanslag, een vergrijpboete op, indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Worden de feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden voor het verstrijken van de navorderingstermijn, dan kan de ambtenaar belast met de heffing binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag nog een vergrijpboete opleggen. In dat geval deelt de ambtenaar belast met de heffing de belanghebbende gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag mee, dat nog onderzoek plaatsvindt of het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.

Hoofdstuk V Bijzondere omstandigheden

Paragraaf 23. Algemeen

Er kunnen omstandigheden zijn die aanleiding geven de met toepassing van de hoofdstukken III, IV en V bepaalde hoogte van de boete te verhogen of te matigen, dan wel de reeds opgelegde boete te verminderen.

Paragraaf 24. Strafverzwarende omstandigheden

1 In daarvoor in aanmerking komende gevallen moet rekening worden gehouden met het aantal malen dat vergrijpen in een bepaalde periode hebben plaatsgevonden (recidive). Van recidive is sprake indien aan belanghebbende reeds eerder een vergrijpboete of een straf is opgelegd. In geval van recidive wordt de vergrijpboete bij grove schuld verhoogd tot maximaal 50 procent en de vergrijpboete bij opzet tot maximaal 100 procent. Verhoging van de boete wegens recidive vindt uitsluitend plaats indien in de periode van vijf jaren voorafgaand aan de door de ambtenaar belast met de heffing opgelegde vergrijpboete reeds eerder een vergrijpboete is opgelegd.

2 Vervalt de eerdere vergrijpboete naderhand wegens het ontbreken van opzet dan wel grove schuld, dan wordt de toegepaste verhoging van de vergrijpboete op de voet van het eerste lid ambtshalve gecorrigeerd.

3 De ernst van de te beboeten gedraging kan aanleiding geven de op de voet van hoofdstuk IV van dit besluit, op te leggen boete te verhogen tot maximaal 100 procent. Hiertoe is in elk geval aanleiding indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning. Indien het gevolg van het te beboeten gedrag is dat de belasting die te weinig is of zou zijn geheven omvangrijk of verhoudingsgewijs omvangrijk is, verhoogt de ambtenaar belast met de heffing de vergrijpboete eveneens tot maximaal 100 procent.

4 Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen zoals een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op grond van de hoofdstukken I II en IV op te leggen of opgelegde boete en omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit, maar buiten de directe invloedssfeer van de belanghebbende liggen.

Hoofdstuk VI Inwerkingtreding en slotbepaling

Paragraaf 25. Inwerkingtreding, overgangsrecht

1 Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking en zijn van toepassing op aangiften die betrekking hebben op tijdvakken en tijdstippen die aanvangen onderscheidenlijk liggen op of na 1 januari 2011.

2 De beleidsregels voor het opleggen van fiscale bestuurlijke boeten, vastgesteld bij besluit van het hoofd Fiscale Zaken van Waterschap De Dommel van 13 december 2001 blijven na intrekking van toepassing op aangiften en betalingen die betrekking hebben op tijdvakken en tijdstippen die aanvangen onderscheidelijk liggen voor 1 januari 2011.

3 Voor het bepalen van het aantal verzuimen als genoemd in paragraaf 19 worden mede in aanmerking genomen, de verzuimen die zijn begaan onder het beleid als genoemd onder het tweede lid.

Paragraaf 26. Slotbepaling

Dit besluit kan worden aangehaald als: Beleidsregels fiscale bestuurlijke boeten Waterschap De Dommel.

Toelichting op de beleidsregels fiscale bestuurlijke boeten

2. Paragraaf 1. Reikwijdte

Ingevolge deze paragraaf gelden de beleidsregels in beginsel voor alle belastingen die op basis van het bepaalde in artikel 113 van de Waterschapswet door de waterschappen kunnen worden geheven. Hieronder valt ook de verontreinigingsheffing, geheven op basis van de Waterwet. De beleidsregels zijn toegeschreven op die heffingen die bij wege van aanslag of op andere wijze worden geheven.

Paragraaf 2. Begrip belanghebbende

Het begrip belanghebbende omvat een ieder aan wie in de zin van paragraaf 1 van het besluit een boete door procesmanager is of kan worden opgelegd.

Paragraaf 3. Toerekening

De ambtenaar belast met de heffing moet bij vergrijpboeten de aanwezigheid van opzet of grove schuld stellen en bewijzen. Aan het bewijs van opzet of grove schuld doet niet af de omstandigheid dat belanghebbende bij het doen van aangifte gebruik maakt van de diensten van een gemachtigde. Het handelen of nalaten van de gemachtigde wordt aan belanghebbende toegerekend. Dit lijdt volgens de jurisprudentie uitzondering indien belanghebbende aantoont dat hij in redelijkheid niet behoefde te twijfelen aan een behoorlijke taakuitoefening van de gemachtigde. Indien vanwege een handelen of nalaten van een derde die voor of namens belanghebbende optreedt een verzuimboete is opgelegd en belanghebbende vervolgens aantoont dat niet alleen hijzelf maar ook de derde binnen redelijke grenzen alles heeft gedaan om het verzuim te voorkomen, vernietigt de ambtenaar belast met de heffing de verzuimboete wegens afwezigheid van alle schuld.

Paragraaf 4. Verzuimboete/vergrijpboete

Bij verzuimboeten gaat het om eenvoudig te constateren feiten (het niet tijdig doen van aangifte of niet doen van aangifte). Bij het opleggen van een verzuimboete gelden dezelfde waarborgen als bij het opleggen van een vergrijpboete, met uitzondering van de kennisgeving/hoorplicht vooraf. Een vergrijpboete is gesteld op meer ernstige handelingen of nalatigheden.

De stelplicht en bewijslast van opzet of grove schuld rusten op de ambtenaar belast met de heffing. De bij de heffing bestaande mogelijkheid om de belastingaanslag onder bepaalde voorwaarden vast te stellen met omkering van de bewijslast geldt niet voor het opleggen van vergrijpboeten. Voor het bepalen van de grondslag van vergrijpboeten wordt, voor zover sprake is van opzet of grove schuld, aangesloten bij de feitelijk geheven belasting. Dit geldt ook indien de omvang van de feitelijk geheven belasting is vastgesteld met toepassing van de zogenoemde omkering van de bewijslast. De ambtenaar belast met de heffing kan zich voor het bewijs van opzet of grove schuld baseren op door hem gestelde, en door belanghebbende niet of niet voldoende weersproken vermoedens die gebaseerd zijn op feiten.

Paragraaf 5. Verplichte keuze verzuimboete of vergrijpboete

In een aantal gevallen kan op een beboetbaar gestelde gedraging ofwel een verzuimboete ofwel een vergrijpboete worden opgelegd (samenloop): bijvoorbeeld bij aanslagbelastingen indien geen aangifte is gedaan (keuze tussen de artikelen 67a en 67d van de Awr).

Uit de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel in verband met de herziening van het stelsel van bestuurlijke boeten en van het fiscale strafrecht (Kamerstukken II 1994/95, 23.470, nr. 8, blz. 7) blijkt dat van de ambtenaar belast met de heffing verwacht wordt dat hij een zeer zorgvuldige afweging maakt bij de keuze tussen de hem ter beschikking staande sanctiemogelijkheden. Een opgelegde vergrijpboete kan, indien na bezwaar of beroep het bewijs van opzet of grove schuld ontoereikend is gebleken, niet worden omgezet in een verzuimboete. De ambtenaar belast met de heffing dient de mogelijkheid van deze uitkomst mee te wegen bij zijn keuze tussen een verzuim- of vergrijpboete. Indien na het opleggen van een verzuimboete wordt geconstateerd dat sprake is van opzet of grove schuld, kan geen vergrijpboete ter zake van dezelfde gedraging worden opgelegd.

Van de hiervoor omschreven gevallen moet worden onderscheiden de mogelijkheid dat gelijktijdig met de belastingaanslag zowel een verzuim- als een vergrijpboete worden opgelegd. Deze mogelijkheid doet zich voor indien twee afzonderlijk omschreven beboetbaar gestelde gedragingen zijn geconstateerd. In de aanslagbelastingen kan bijvoorbeeld bij het opleggen van de aanslag een verzuimboete worden opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte (artikel 67a van de Awr) en een vergrijpboete wegens de opzettelijke onjuistheid van diezelfde aangifte (artikel 67d van de Awr).

Paragraaf 6. Gelijktijdigheid

Indien de ambtenaar belast met de heffing na het afronden van de aanslagregeling besluit tot het opleggen van een boete worden de boetebeschikking en de belastingaanslag in beginsel op één biljet vermeld en aldus gelijktijdig aan belanghebbende ter kennis gebracht. Gelijktijdigheid heeft derhalve betrekking op het formele tijdstip van de vaststelling van de belastingaanslag en de boetebeschikking. De dagtekening van het aanslagbiljet geldt als dagtekening van de beschikking waarbij de boete is opgelegd. In de gevallen waarin zowel een belastingaanslag als een boete kunnen worden opgelegd, is de termijn waarbinnen de ambtenaar belast met de heffing een boete kan opleggen gelijk aan de termijn voor het opleggen van de belastingaanslag. Van dit uitgangspunt kan de ambtenaar belast met de heffing bij het opleggen van een navorderingsaanslag afwijken bij het bekend worden van de voor de heffing relevante gegevens, in de zes maanden voor het verstrijken van de termijn voor navordering. In verband met de verplichting een vergrijpboete vooraf aan te kondigen heeft de ambtenaar belast met de heffing, indien mogelijk sprake is van opzet of grove schuld, een termijn van zes maanden na dagtekening van de navorderingsaanslag om de vergrijpboete op te leggen. De ambtenaar belast met de heffing deelt in dat geval gelijktijdig met het vaststellen van de belastingaanslag aan belanghebbende mee dat de mogelijkheid van het opleggen van een vergrijpboete nog wordt onderzocht.

Paragraaf 7. Ambtshalve vermindering

Onjuist gebleken boetebeschikkingen kunnen op grond van paragraaf 7 van het besluit in aanmerking komen voor ambtshalve vermindering. Het beleid inzake ambtshalve verminderingen is niet van toepassing op boeten.

Ambtshalve vermindering van een boete kan het gevolg zijn van vermindering of teruggaaf van de belasting, indien de hoogte van de belastingaanslag mede bepalend is geweest voor de hoogte van de boete (zie paragraaf 7, derde lid).

Voor de berekening van de hoogte van de verzuimboeten op de voet van de artikelen 67a en 67c van de Awr wordt in de paragraaf 19 van het besluit aangesloten bij de hoogte van de verschuldigde, onderscheidenlijk de niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig betaalde belasting. Vermindering van de belasting leidt ook in die gevallen tot ambtshalve vermindering van de boete.

Paragraaf 8. Karakter van de boete

Bij het opleggen van boeten zijn onder meer de in artikel 6 van het EVRM, de Algemene wet bestuursrecht en de in het besluit genoemde waarborgen van toepassing. De bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering zijn niet van toepassing. Een boete mag niet gebruikt worden voor andere doeleinden dan het opleggen van een straf.

De boete is geen rentevergoeding, geen compensatie voor niet verhaalbare belasting en evenmin een compensatie voor administratieve kosten. Het tijdstip, met ingang waarvan de ambtenaar belast met de heffing jegens belanghebbende de hem toekomende waarborgen in acht dient te nemen, vangt aan met de handelingen die de ambtenaar belast met de heffing verricht jegens belanghebbende waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd. Handelingen als deze kunnen voorafgaan aan het formeel kennis geven van het voornemen een boete op te leggen. Indien de ambtenaar belast met de heffing vragen stelt of een boekenonderzoek instelt ten behoeve van de heffing is geen sprake van een handeling waaraan belanghebbende in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat hem een boete is of zal worden opgelegd (‘criminal charge'). Antwoorden op vragen en bevindingen bij een (boeken)onderzoek ten behoeve van de heffing kunnen derhalve in beginsel gebruikt worden voor het opleggen van boeten. Bij vergrijpboeten is in ieder geval sprake van een ‘criminal charge' zodra de ambtenaar belast met de heffing belanghebbende op grond van artikel 5:9 van de Awb in kennis stelt van het voornemen een boete op te leggen. Bij verzuimboeten zal dit moment uiterlijk liggen bij het bekendmaken van de boete en de mededeling van de gronden voor het opleggen van de boete.

Paragraaf 9. Straftoemeting

Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM kan aanleiding zijn tot matiging van de boete, dan wel in uitzonderlijke gevallen tot het vervallen van de boete. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet onder meer worden gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, het processuele gedrag van belanghebbende en de wijze waarop de zaak door het waterschapschap is behandeld.

Paragraaf 10. Redelijke termijn

Belanghebbende heeft recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Hij dient niet te lang in onzekerheid te verkeren over de aan hem op te leggen boete. De redelijke termijn vangt aan op het tijdstip waarop de ambtenaar belast met de heffing jegens belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking heeft kunnen verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete is of zal worden opgelegd (zie paragraaf 8 van dit besluit).

Paragraaf 11. Beperking van de informatieverplichtingen (artikel 5:10a van de Awb)

De ambtenaar belast met de heffing kan in verband met de boete een beroep doen op de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk VII1 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze afdelingen bevatten bepalingen met betrekking tot de vertegenwoordiging alsmede verplichtingen ten aanzien van de belastingheffing. Indien de ambtenaar belast met de heffing jegens belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is belanghebbende niet langer verplicht ter zake van die gedraging een verklaring af te leggen, voor zover het de boeteoplegging betreft.

Belanghebbende hoeft in dat geval geen antwoord te geven op schriftelijke of mondelinge vragen van de ambtenaar belast met de heffing om inlichtingen en gegevens, voor zover de vragen uitsluitend gesteld worden ten behoeve van het onderzoeken van de verwijtbaarheid van belanghebbende of de juistheid van de boete (zie artikel 5:10a van de Awb). Belanghebbende dient zelf het initiatief te nemen tot het inroepen van het zwijgrecht met betrekking tot de uitsluitend met het oog op de boete oplegging gevraagde inlichtingen en gegevens. Indien echter sprake is van een verhoor als bedoeld in artikel 5:10a van de Awb, geldt voor de ambtenaar belast met de heffing de verplichting belanghebbende te wijzen op het zwijgrecht (de cautie). De overige verplichtingen van hoofdstuk VIII van de Awr en hoofdstuk 6 paragraaf 3 van het Waterschapsbesluit gelden onverkort, waaronder onder meer de verplichting van artikel 47, eerste lid, onderdeel b, van de Awr. Indien de ambtenaar belast met de heffing in verband met de boete boeken, bescheiden of andere gegevensdragers of de inhoud daarvan wenst te raadplegen, is belanghebbende gehouden hieraan mee te werken. Het zwijgrecht strekt zich derhalve niet uit tot de verstrekking van documenten en andere gegevensdragers. Derden die op grond van de bepalingen in het waterschapsbesluit ten behoeve van de belastingheffing verplicht zijn om, in welke vorm dan ook, medewerking te verlenen, hebben diezelfde verplichtingen tijdens een boeteonderzoek. Administratieplichtigen zijn derhalve verplicht de door de ambtenaar belast met de heffing gevraagde inlichtingen en gegevens te verstrekken ten behoeve van de boeteoplegging bij derden. Verschoningsgerechtigden kunnen zich ingevolge artikel 53a van de Awr beroepen op het verschoningsrecht.

Paragraaf 12. Verhoor (artikel 5:10a van de Awb)

De ambtenaar belast met de heffing kan in het kader van zijn voornemen een boete op te leggen nog een aantal vraagpunten hebben. In het merendeel van de gevallen zal de ambtenaar belast met de heffing kunnen volstaan met een aanvullend feitenonderzoek door het raadplegen van boeken of andere gegevensdragers of het stellen van schriftelijke vragen. Zolang de ambtenaar belast met de heffing zich daartoe beperkt, is geen sprake van een verhoor in de zin van artikel 5:10a van de Awb en is er geen verplichting de cautie te stellen. In een aantal gevallen kan het echter nodig zijn dat belanghebbende in persoon verschijnt om mondeling inlichtingen te verstrekken. Een verhoor vindt niet eerder plaats dan dat de ambtenaar belast met de heffing belanghebbende daartoe heeft opgeroepen in de zin van artikel 5:10 van de Awb. De oproep voor verhoor geschiedt schriftelijk. In de schriftelijke oproep deelt de ambtenaar belast met de heffing belanghebbende mede dat hij niet tot antwoorden is verplicht.

Ook voor aanvang van het verhoor wijst de ambtenaar belast met de heffing belanghebbende op het zwijgrecht (de cautie). Belanghebbende dient bij een verhoor in beginsel zelf te verschijnen. Slechts met instemming van de ambtenaar belast met de heffing kan belanghebbende zich laten vertegenwoordigen. De bijstand tijdens een verhoor is niet beperkt tot advocaten. Ook anderen kunnen belanghebbende bijstaan tijdens het verhoor. Bij het benoemen van een tolk is het niet noodzakelijk dat een tolk optreedt die de moedertaal van belanghebbende spreekt. Belanghebbende wordt bijgestaan door een tolk die een voor belanghebbende begrijpelijke taal beheerst. In het algemeen zal het voldoende zijn een tolk in één van de moderne talen (Engels, Frans of Duits) te benoemen.

Het verslag van het verhoor bevat de volgende gegevens:

  • datum, tijdstip en plaats van verhoor;

  • naam van de verhoorde; naam of namen van degene of degene(n) die verhoort of verhoren;

  • indien bijstand aanwezig is, de namen en hoedanigheden van degenen die bijstand verlenen;

  • indien een tolk aanwezig is, de naam van de tolk en de gebruikte taal;

  • het geven van de cautie;

  • doel van het verhoor;

  • verklaring(en) van de verhoorde afgelegd tijdens het verhoor;

  • handtekening van degene of degenen die verhoort of verhoren;

  • handtekening van de degene die is verhoord.

Paragraaf 13. Recht op inzage (artikel 5:49 van de Awb)

Het recht op inzage is een element van een eerlijke procesgang. Belanghebbende dient in de gelegenheid te worden gesteld zich te kunnen verweren.

Het inzagerecht betreft de bescheiden waarop het voornemen tot het opleggen van de boete berust. Daarbij gaat het om de onderdelen van het fiscale persoonsdossier die van belang zijn voor het opleggen van de boete. Het criterium dat gehanteerd wordt bij een verzoek om inzage is het belang voor het opleggen van de boete.

Indien belanghebbende inzage verzoekt in andere dan de hiervoor bedoelde gegevens, verleent de ambtenaar belast met de heffing inzage indien belanghebbende aannemelijk maakt dat de gevraagde gegevens van belang kunnen zijn voor de verdediging. Gegevens over derden worden zoveel mogelijk op zodanige wijze verstrekt dat zij niet tot die derden zijn te herleiden.

Paragraaf 14. Mededelingsplicht (artikel 67g van de Awr)

Artikel 6, derde lid, onderdeel a, van het EVRM verplicht de ambtenaar belast met de heffing tot het mededelen van aard én reden van de ingebrachte beschuldiging. Deze mededeling wordt uiterlijk bij het bekend maken van de boetebeschikking gedaan in een begrijpelijke taal. Indien een kennisgeving in de zin van artikel 5:9 van de Awb is verzonden waarin de gronden van het voornemen een vergrijpboete op te leggen zijn opgenomen en waarop geen reactie van belanghebbende is ontvangen, kan de ambtenaar belast met de heffing in de mededeling volstaan met een verwijzing naar de kennisgeving.

Zo mogelijk worden in de mededeling de relevante wetsartikelen en paragrafen van dit besluit opgenomen.

3. Paragraaf 15. Termijnoverschrijding

Indien belanghebbende niet tijdig in bezwaar komt, bevat artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht de regel dat hij toch ontvankelijk is indien de termijnoverschrijding niet te wijten is aan belanghebbende. Deze regel is ook van toepassing op bezwaarschriften die worden ingediend tegen de boetebeschikking.

Op grond van vaste jurisprudentie geldt bij het opleggen van een boete bovendien dat een belanghebbende die gemotiveerd stelt dat hij niet tijdig in bezwaar of beroep kon komen, ontvankelijk is, tenzij de ambtenaar belast met de heffing aantoont dat de stelling van belanghebbende niet juist is. Deze ruimere benadering van de ontvankelijkheid vindt zijn oorsprong in het feit dat een boete getoetst moet kunnen worden door een onafhankelijke rechter (artikel 6, eerstel lid, van het EVRM).

Voorts is in artikel 24a, tweede lid, van de Awr bepaald dat indien de bedragen van een belastingaanslag en van een voor bezwaar vatbare beschikking waarbij een bestuurlijke boete wordt opgelegd op één aanslagbiljet zijn vermeld, een bezwaarschrift tegen de belastingaanslag mede geacht wordt te zijn gericht tegen de boete, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt.

Paragraaf 16. Overlijden van de belanghebbende (artikel 5:42 van de Awb)

Artikel 6 van het EVRM bevat voor degene die vervolgd wordt in de zin van die bepaling het recht om zichzelf te verdedigen. Na het overlijden kan dat recht niet meer worden uitgeoefend. Na het overlijden van belanghebbende worden daarom geen boeten meer aan hem opgelegd.

Bij bijvoorbeeld een vennootschap onder firma of maatschap betekent het overlijden van een firmant of maat overigens niet dat een boete die voor het overlijden is opgelegd aan de vennootschap of maatschap, om die reden wordt verminderd of vernietigd.

Paragraaf 17. Kennisgeving/hoorplicht (artikel 5:9 en 5:53 derde lid van de Awb)

Het voorschrift om de kennisgeving schriftelijk te doen, is opgenomen om iedere twijfel over de nakoming van deze verplichting uit te sluiten. De duur van de termijn voor het betwisten van de inhoud van de kennisgeving is niet voor alle gevallen vooraf vast te stellen. De bedoeling van de verplichte kennisgeving is, belanghebbende in staat te stellen gemotiveerde verweren tegen de voorgenomen vergrijpboete aan te voeren. Bij het bepalen van de termijn houdt de ambtenaar belast met de heffing hiermee rekening. De ambtenaar belast met de heffing geeft een redelijke termijn voor het betwisten van de gronden in de kennisgeving. In de gevallen waarin dadelijk en ineens invorderbare belastingaanslagen worden opgelegd, kan de termijn, afhankelijk van de feiten en omstandigheden, zeer kort zijn. De kennisgeving- en hoorplicht gaan verder dan waartoe het EVRM dwingt. De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat vergrijpboeten tot aanzienlijke bedragen kunnen oplopen en omdat de ambtenaar belast met de heffing het bewijs dient te leveren van opzet of grove schuld. Het opleggen van de vergrijpboete moet achterwege blijven indien het verweer van belanghebbende tot de gevolgtrekking leidt dat de in de kennisgeving genoemde gronden onvoldoende aanknopingspunten bieden voor het vaststellen van opzet of grove schuld. De betwisting van de kennisgeving kan tot een lagere boete leiden indien de opzet of grove schuld wel bewijsbaar is, maar de betwisting aanleiding geeft de boete op een lager bedrag vast te stellen. Het horen in verband met artikel 5:9 en 5:53 derde lid van de Awb heeft een geheel ander karakter dan het afnemen van een verhoor als bedoeld in artikel 5:10a van de Awb. Het verhoor heeft voornamelijk tot doel vraagpunten van de ambtenaar belast met de heffing over de verwijtbaarheid van het handelen of nalaten van belanghebbende op te helderen. Het horen heeft daarentegen primair tot doel om belanghebbende de mogelijkheid te bieden mondeling zijn mening naar voren te brengen en daartoe zonodig nadere informatie te verstrekken. Daarom is de cautie in het geval van horen niet van toepassing.

Paragraaf 18. Una via (artikel 5:44 van de Awb)

Het beginsel van de ‘una via' in paragraaf 18 van het besluit heeft betrekking op de samenloop van het opleggen van boeten en strafvervolging ter zake van hetzelfde feit. Samenloop kan ook bestaan tussen een verzuim- en een vergrijpboete ter zake van hetzelfde feit. Deze samenloop is geregeld in paragraaf 5 van het besluit.

Onder hetzelfde feit wordt verstaan dezelfde gedraging in materiële zin. Het niet tijdig doen van de aangifte is niet hetzelfde feit als het onjuist doen van de aangifte. Het niet doen van aangifte en het met opzet niet doen van aangifte is wel hetzelfde feit in materiële zin.

Paragraaf 18 van het besluit is van toepassing op de samenloop ter zake van hetzelfde feit tussen de vergrijpboete en het misdrijf.

Paragraaf 19. Aanslagbelastingen (artikel 67a van de Awr)

Voor het opleggen van de verzuimboeten is gekozen voor een systematiek waarbij de verzuimboete wordt gerelateerd aan de hoogte van de aanslag met inachtneming van het wettelijk maximum. Daarnaast gelden minimum boetebedragen. Bij het niet of niet tijdig doen van aangifte kan slechts sprake zijn van een verzuim, indien belanghebbende de aangifte niet binnen een door de ambtenaar belast met de heffing gestelde termijn heeft gedaan en hij geen gevolg heeft gegeven aan een aanmaning van de ambtenaar belast met de heffing. Een aangifte die wordt ingediend nadat de aanslag (ambtshalve) is opgelegd, geldt niet alsnog als een (niet tijdig) gedane aangifte; de bij de aanslag opgelegde boete blijft een verzuimboete voor het niet doen van aangifte. Als het aan opzet van belanghebbende te wijten is dat de aangifte niet is gedaan, vormt dit een vergrijp in de zin van artikel 67d van de Awr. De ambtenaar belast met de heffing moet vooraf een keuze maken tussen het opleggen van een verzuimboete of een vergrijpboete (zie paragraaf 5 van het besluit). Wegens het niet tijdig doen van aangifte kan uitsluitend een verzuimboete worden opgelegd. De verzuimenreeks geldt alleen voor het niet tijdig doen van aangifte. Bij afwezigheid van alle schuld (avas) legt de ambtenaar belast met de heffing geen verzuimboete op, dan wel vernietigt hij de verzuimboete. Indien sprake is van avas telt het verzuim niet mee voor de verzuimenreeks. Indien bij toepassing van de verzuimenreeks tegen de verzuimboete terecht bezwaar wordt gemaakt met een beroep op avas ten aanzien van een eerder beboet verzuim in diezelfde reeks, wordt de verzuimboete verminderd tot de boete passend bij het resterende aantal verzuimen. De grondslag voor de berekening van de hoogte van de boete is het bedrag van de aanslag na verrekening met de voorlopige aanslag(en).

Paragraaf 20. Algemeen

Dit deel van het besluit geeft aan welke percentages worden gehanteerd bij het opleggen van vergrijpboeten. Bij minder dan grove schuld of minder dan grove nalatigheid wordt geen vergrijpboete opgelegd. Voorts wordt geen vergrijpboete opgelegd als het door belanghebbende ingenomen standpunt in die mate juridisch pleitbaar of verdedigbaar is, gelet op de stand van de jurisprudentie en de doctrine, dat belanghebbende redelijkerwijs kan menen juist te hebben gehandeld. Onder het begrip grove schuld wordt verstaan een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid.

Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald. Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn betalen van belasting. Onder opzet valt ook voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de reële kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig belasting geheven is of kan worden dan wel dat de belasting niet of niet tijdig betaald is. Bij de berekening van de vergrijpboete moet de ambtenaar belast met de heffing de mate van verwijtbaarheid per correctie vaststellen. Daarnaast bevat deze paragraaf het voorschrift bij de berekening van de vergrijpboete de evenredigheidsmethode toe te passen.

Paragraaf 21. Vergrijpboete (artikel 67d van de Awr)

Deze vergrijpboete van het besluit kan slechts worden opgelegd indien sprake is van opzet. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel in verband met de herziening van het stelsel van bestuurlijke boeten en van het fiscale strafrecht is nadrukkelijk aangegeven dat de vergrijpboete bij aanslag bedoeld is voor gevallen van opzet, fraude of zwendel. Het gaat daarbij om ernstige gevallen als omschreven in onder meer de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van enkele wetten in verband met de herziening van het stelsel van bestuurlijke boeten en van het fiscale strafrecht (kamerstukken I, 1997/98, nr. 24 800, nr. 154b). Op grond van artikel 67n van de Awr wordt geen vergrijpboete opgelegd aan de belastingplichtige die alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt, voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de ambtenaar belast met de heffing met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden. Het opleggen van een vergrijpboete wegens het met opzet niet tijdig doen van aangifte is niet mogelijk. Als een onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan, wordt de vergrijpboete berekend over het belastingbedrag dat betrekking heeft op de correcties waaraan de kwalificatie ‘opzet' kan worden verbonden. Als sprake is van het niet doen van aangifte wordt de vergrijpboete berekend over de belasting van de gehele (geschatte) aanslag na verrekening van opgelegde voorlopige aanslagen.

Paragraaf 22. Vergrijpboete (artikel 67e van de Awr, navordering)

Deze vergrijpboete kan worden opgelegd indien sprake is van opzet of grove schuld. Indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, wordt de vergrijpboete berekend over het belastingbedrag dat betrekking heeft op de correcties waaraan de kwalificaties ‘opzet' of ‘grove schuld' kunnen worden verbonden.

Op grond van artikel 67n van de Awr wordt geen vergrijpboete opgelegd aan de belastingplichtige die alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de ambtenaar belast met de heffing met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.

Paragraaf 23. Algemeen

De in dit hoofdstuk bedoelde bijzondere omstandigheden vormen het sluitstuk van de toepassing van de beginselen van de behoorlijke straftoemeting op bestuurlijke boeten. Zie in dat kader ook paragraaf 9 van het besluit, waarin is aangegeven dat het opleggen van een bestuurlijke boete een vorm van straftoemeting is. Bij de meeste verzuimboeten zal, vanwege de wijze van oplegging, individueel getinte straftoemeting eerst in bezwaar aan de orde kunnen komen. De mogelijke verminderingen van de boete als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn of als gevolg van overlijden vloeien direct voort uit de karakterisering van de bestuurlijke boete als een daad van strafvervolging in de zin van artikel 6 van het EVRM en zijn daarom behandeld in de paragrafen 10 en 16 van het besluit. Hoewel ook het gebruikmaken van een verzuimenreeks bij verzuimboeten en het verhogen van een aantal verzuimboeten in hoofdstuk V als een vorm van individuele straftoemeting aan te merken is, is om praktische redenen besloten de uitwerking daarvan in de desbetreffende paragrafen te handhaven. In de volgende paragraaf zijn factoren gerubriceerd die ertoe kunnen leiden dat de hoogte van de met inachtneming van de voorgaande hoofdstukken bepaalde boete wordt vastgesteld met inachtneming van de persoon van belanghebbende als dader en de omstandigheden waaronder het beboetbare feit heeft plaatsgevonden. De stelplicht en bewijslast van strafverhogende factoren rust op de ambtenaar belast met de heffing; de stelplicht en bewijslast van strafverminderende factoren op belanghebbende. De ambtenaar belast met de heffing hoeft niet ambtshalve te onderzoeken of van stafverminderende factoren sprake is. Indien de ambtenaar belast met de heffing op de hoogte is van bijzondere omstandigheden, zal hij bij het opleggen van de boete daarmee rekening houden. De ambtenaar belast met de heffing is bij de vaststelling van de hoogte van de boete met inachtneming van hoofdstuk V niet gebonden aan vaste bedragen of percentages. De op de voet van de voorgaande hoofdstukken bepaalde hoogte van de boete kan zowel met een bepaald bedrag als met een bepaald percentage verhoogd of verlaagd worden. De boete kan echter nooit meer bedragen dan het wettelijk maximum.

Paragraaf 24. Strafverzwarende omstandigheden

Het verhogen van de met inachtneming van hoofdstuk IV bepaalde vergrijpboete zal alleen in bijzondere gevallen aan de orde komen. Het verhogen van een verzuimboete boven het maximum dat uit hoofdstuk III van dit besluit voortvloeit is niet mogelijk. Bij het in aanmerking nemen van individuele omstandigheden vindt echter doorgaans een afweging plaats tussen zowel strafverminderende omstandigheden, als strafverhogende feiten en omstandigheden. Daarbij valt te bedenken dat persoonlijke omstandigheden niet uitsluitend in neerwaartse zin van invloed hoeven te zijn op de boete. Het bij het vaststellen van de hoogte van een boete in aanmerking nemen van strafverhogende factoren is dan de tegenhanger van de uitsluitend als vermindering te beoordelen omstandigheden. Het resultaat van de afweging zal moeten leiden tot een boete die passend is te achten bij de geconstateerde beboetwaardige gedraging.

Paragraaf 25. Inwerkingtreding, overgangsrecht

Gelijktijdig met de inwerkingtreding van het voorliggende beleidsregels worden de oude beleidsregels ter zake ingetrokken. Het voorliggende beleid treedt in werking in 2011 en is van toepassing op aangiften en betalingen die betrekking hebben op belastingjaren 2011 en verder.