Regeling vervallen per 01-09-2013

Beleidsregels voor grondwaterontrekkingen

Geldend van 06-03-2010 t/m 31-08-2013

Intitulé

Beleidsregels voor grondwaterontrekkingen

Beleidsregels voor grondwaterontrekkingen

Bij de beoordeling van grondwateronttrekkingen hanteert het waterschap de volgende beleidsregels.

1. Strikt beschermingsbeleid voor beschermde gebieden waterhuishouding

Nieuwe onttrekkingen, die niet zijn gericht op behoud of versterking van de natuurwaarden, zijn niet toegestaan. Voor de natte natuurparels is het strikte beleid ook van toepassing op een attentiezone. Attentiezones zijn zones rondom de natte natuurparels van gemiddeld 500 meter (75 m in het kleigebied en 2 km rond de Groote Peel) en deze zijn op de kaarten van de provinciale waterverordening Noord-Brabant op perceelsniveau (schaal 1:25.000) begrensd. Verplaatsingen worden in dit verband als nieuwe onttrekkingen aangemerkt en zijn dus niet toegestaan. Het strikte beschermingsbeleid heeft zowel betrekking op de individuele ingrepen als op het cumulatieve effect van de ingrepen. Daarom worden de effecten van de ingrepen niet individueel beoordeeld (bijvoorbeeld in de vorm van een stand still op de rand van de natte natuurparel), maar wordt de ingreep niet toegestaan.

2. Vergunningenbeleid beregening

Om het grondwatergebruik voor beregening te beheersen geldt dat:

  • Geen nieuwe vergunningen meer worden verleend voor beregening;

  • Bestaande grondwateronttrekkingen niet mogen worden verplaatst. Alleen bij de realisatie van overheidsplannen kan een grondgebruiker die het bestaand gebruik moet beëindigen, een put verplaatsen naar een nieuw perceel. De nieuwe put mag hierbij niet zijn gelegen in beschermde gebieden waterhuishouding of attentiezone.

  • Grasland niet mag worden beregend voor 1 juni en in juni en juli niet tussen 11.00 en 17.00 uur (dit is opgenomen in de vergunning, hierbij is tevens voorzien in een ontheffingsregeling).

  • Voor intensieve grondgebonden teelten, waarbij vruchtwisseling belangrijk is, kan een raamvergunning worden verleend, waarin de totale pompcapaciteit per uur is aangegeven en de maximale diepte van de put. Bij wijzigingen moet de locatie van de te gebruiken put(ten) worden opgegeven. De nieuwe put mag niet zijn gelegen in beschermde gebieden waterhuishouding of de attentiezone. In raamvergunningen wordt de voorwaarde opgenomen dat de vergunning nooit meer kan worden gebruikt voor de beregening van grasland.

  • Bestaande putten mogen worden vervangen binnen 50 meter van de bestaande ingemeten locatie, waarbij de nieuwe put dezelfde diepte dient te hebben als de bestaande of ondieper dient te zijn, maar deze in ieder geval niet dieper mag zijn dan 80 meter beneden maaiveld. Deze voorwaarde is eveneens in de vergunningen opgenomen.

  • Bij overdracht van eigendommen en/of bodemgebruik kan een vergunning overgaan op een rechtsopvolger. Dit kan ook betrekking hebben op een deel van de vergunning, waarbij echter elk deel van de vergunning minimaal dient te bestaan uit een put, een inrichting en 11 m3 per uur pompcapaciteit. 

  • Om een verruiming van de onttrekkingen t.b.v. de agrarische sector (met name intensieve, grondgebonden teelten) mogelijk te maken zijn bij de georganiseerde landbouw plannen in voorbereiding om extra besparingen te realiseren door het introduceren van technieken op gebied van precisie landbouw en toepassing satellietbeelden. Indien door deze besparingen bereikt wordt dat de gemiddelde onttrekking in Noord-Brabant kleiner wordt dan 40 miljoen m3 per jaar, geldt in aanvulling op het bestaande vergunningenbeleid voor beregening:

  • Verplaatsing van grondwateronttrekkingen zal worden toegestaan, onder de voorwaarde dat de te verplaatsen put niet meer gebruikt mag worden voor graslandberegening. De nieuwe put mag niet zijn gelegen in beschermde gebieden waterhuishouding of de attentiezone en niet dieper zijn dan 80 meter;

  • Nieuwe vergunningen kunnen worden verleend tot een maximum van de hoeveelheid onttrokken grondwater als in het voorgaande jaar is ingetrokken. Waterschappen kunnen besluiten om het beschikbare aantal te herverdelen tussen de waterschapsgebieden.

3. Vergunningbeleid bronbemalingen etc.

Bij bronbemaling is minimalisatie van de grondwateronttrekking door het toepassen van aangepaste bouwtechnieken en zorgvuldige planning van de uitvoering van bouwwerkzaamheden een absolute noodzaak. Iedere aanvraag voor bronbemaling zal hierop worden getoetst.

Bij onttrekkingen groter dan 0,5 miljoen m3 per jaar moet het onttrokken grondwater volledig worden teruggebracht in de bodem. Bij onttrekkingen tussen 0,2 en 0,5 miljoen m3 per jaar dient minimaal 50% teruggebracht te worden in de bodem.

Bij de bronbemalingen waarbij niet al het water teruggebracht wordt in de bodem dient  ingeval van mogelijk negatieve effecten op de omgeving te worden onderzocht of de effecten, bijvoorbeeld middels peilbeheer, kunnen worden verminderd.

Bij niet te vermijden bronbemalingen in de natte natuurparels en de attentiezone dient het onttrokken water ongeacht de grootte van de onttrekking altijd teruggebracht te worden in de bodem.

Nieuwe vergunningen voor permanente verlagingen van de grondwaterstand voor het drooghouden van gebouwen en werken, worden niet verleend. Bestaande vergunningen dienen te worden beëindigd, en indien dit niet mogelijk is dient het onttrokken grondwater terug gebracht te worden in de bodem.

Bij bodem- en grondwatersanering dient te worden gestreefd naar een minimalisatie van de netto-onttrekking die is te bereiken door:

  • toepassing van alternatieve saneringstechnieken (o.a. in situ-sanering);

  • toepassen van technieken om toestroming schoon grondwater te beperken (o.a. damwanden, efficiënt onttrekken);

  • het onttrokken grondwater na zuivering terug te brengen in de bodem (waarbij mogelijk snellere sanering kan plaatsvinden). Indien het onttrokken grondwater niet in de bodem kan worden teruggebracht, moet ingeval van mogelijk negatieve effecten op de omgeving worden onderzocht of de effecten, bijvoorbeeld middels peilbeheer, kunnen worden verminderd.

4. Vergunningenbeleid kleine onttrekkingen

Nieuwe vergunningen voor onttrekkingen kleiner dan 10 m3 per uur en een put dieper dan 30 meter worden niet verleend. In verleende vergunningen voor deze groep is bepaald dat de put bij verplaatsing of vervanging ondieper moet zijn dan 30 meter.

Kleine onttrekkingen ondieper dan 30 meter zijn alleen mogelijk buiten de beschermde gebieden waterhuishouding.

5. Vergunningenbeleid voor noodvoorzieningen

Noodvoorzieningen zijn vergunningplichtig indien de put dieper is dan 30 meter.  In de vergunning zijn alleen bepalingen opgenomen voor de aanleg en het beheer van de put.

6. Vergunningenbeleid voor industriële onttrekkingen kleiner dan 150.000 m3 per jaar

De volgende uitgangspunten zijn bij verplaatsing van winningen van toepassing:

  • De verantwoordelijkheid voor de verplaatsing ligt bij de bedrijven zelf;

  • Een verzoek tot verplaatsing van winningen zal worden getoetst op:

  • doel waarvoor het grondwater wordt gebruikt;

  • de mogelijkheden voor de inzet van alternatieven;

  • geen toename van het effect op het natuurlijk milieu.

De uitbreidingsmogelijkheden voor grondwateronttrekkingen door bedrijven kunnen als volgt worden samengevat:

  • Het betreft bedrijven/onttrekkingen die zijn gelegen in de bebouwde kom;

  • Uit de aanvraag moet blijken dat grondwater noodzakelijk is. Indien binnen drie jaar na vergunningverlening geen gebruik is gemaakt van de vergunning, of een belangrijk deel hiervan, dan zal de vergunning hierop worden aangepast;

  • Het grondwater wordt gebruikt, of mede gebruikt, voor menselijke consumptie;

  • De putten mogen een maximale diepte hebben tot 80 meter.

  • Aan de ruimte voor uitbreiding is een grens gesteld. De totale grondwateronttrekking in Noord-Brabant door waterleidingbedrijven en industriële onttrekkers mag maximaal 268 miljoen m3 per jaar bedragen (onttrekking 2007 + 10%). Indien de gestelde grenswaarde wordt bereikt zullen geen uitbreidingen meer worden toegestaan.

Uitgangspunt is dat alleen vergunningen worden verleend voor grondwatergebruik voor menselijke consumptie en dat voor andere toepassingen waar mogelijk alternatieven worden ingezet. In stedelijk gebied met wateroverlast kan hierop een uitzondering worden gemaakt en zullen ook onttrekkingen worden toegestaan voor andere doeleinden dan menselijke consumptie. In elk geval zal gestreefd worden naar een nuttig gebruik van het onttrokken grondwater in deze gebieden. Verwacht mag worden dat de onttrekkingen om wateroverlast tegen te gaan, maar tijdelijk nodig zullen zijn, omdat bij de herinrichting van deze wijken een aangepaste ont- en afwatering deze problemen kan oplossen.