Regeling vervallen per 01-03-2015

Keur 2013

Geldend van 01-09-2013 t/m 28-02-2015

Intitulé

Keur 2013

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

a-wateren:

oppervlaktewaterlichamen die in de legger als a-water geregistreerd zijn;

b-wateren:

oppervlaktewaterlichamen die in de legger als b-water geregistreerd zijn;

c-wateren:

oppervlaktewaterlichamen die zijn vrijgesteld van registratie in de legger, als bedoeld in artikel 5.2, zesde lid, van de Verordening;

aangelande:

de eigenaar, de beperkt gerechtigde en/of gebruiker van een aan een oppervlaktewaterlichaam grenzend perceel;

attentiegebieden:

als zodanig op de keurkaarten aangeduide gebieden oppervlaktewater;

beschermde gebiedengrondwater:

als zodanig op de keurkaarten aangeduide gebieden grondwater;

beschermingszone:

een aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze Keur van toepassing zijn;

bestuur:

het dagelijks bestuur van het waterschap;

bodemsanering:

activiteit gericht op het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreiniging en de directe gevolgen daarvan of van dreigende verontreiniging van de bodem;

brandblusvoorziening:

voorziening die permanent aanwezig is, maar slechts in noodsituaties benut wordt ten behoeve van de bluswatervoorziening;

bronbemaling:

het onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen;

grondwater:

water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen, voor zover het waterschap door de Wet met het beheer over dat grondwater is belast;

grondwatersanering:

activiteit gericht op het beperken c.q. verwijderen van verontreinigingen van grondwater;

insteek:

het als zodanig in de legger aangegeven snijpunt van de lijn van talud en maaiveld, dan wel, bij afwezigheid van een legger, de lijn van een oppervlaktewaterlichaam waar talud en maaiveld elkaar snijden;

keurbeschermingsgebieden:

als zodanig op de keurkaarten aangeduide gebieden oppervlaktewater;

keurkaarten:

bij deze keur behorende en als zodanig gewaarmerkte kaarten;

kunstwerken:

werken met een waterstaatkundige functie;

legger:

legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet en/of artikel 78 van de Waterschapswet;

maaisel:

begroeiing met enige aanhangende baggerspecie, die vrijkomt bij het uitvoeren van onderhoud;

overige gebieden:

alle gebieden zoals aangegeven op de keurkaarten, niet zijnde keurbeschermingsgebieden, attentiegebieden en beschermde gebieden grondwater;

pompcapaciteit:

het maximum wateropbrengend vermogen van een onttrekkingsinrichting in kubieke meters per uur;

profiel van vrije ruimte:

de bij legger aangewezen ruimte ter weerszijden van en boven een waterstaatswerk die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen;

specie:

bij onderhoud van oppervlaktewaterlichamen vrijkomende grond met daarin voorkomende stoffen;

talud:

hellend oppervlak van oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen;

veedrenkputten:

voorzieningen voor het drenken van vee;

vergunning:

watervergunning als bedoeld in de Wet;

Verordening:

Verordening Water Noord-Brabant;

waterkering:

kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken, die (mede) een waterkerende functie hebben;

waterschap:

Waterschap De Dommel;

waterstaatswerken:

oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk;

werken:

alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

Wet:

Waterwet.

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze Keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

Artikel 1.2 Verplichtingen

  • 1.

    De verplichtingen ingevolge deze Keur rusten op de eigenaar van gronden.

  • 2.

    Wanneer de gronden met een beperkt recht zijn bezwaard of krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven rusten de verplichtingen ingevolge deze Keur ook op de beperkt gerechtigden onderscheidenlijk de gebruikers.

  • 3.

    De verplichtingen ingevolge deze Keur rusten op een ieder van de in het eerste en tweede lid genoemde gerechtigden voor het geheel.

Artikel 1.3 Zorgplicht

Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken.

Artikel 1.4 Algeheel verbod bij calamiteiten

  • 1.

    In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van het watersysteem, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur, zo nodig in afwijking van verleende watervergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

      water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

    • b.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2.

    Zodra het bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 1.5 Wijziging keurkaarten

Het bestuur is bevoegd met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht de begrenzing van de gebieden zoals aangegeven op de keurkaarten te wijzigen.

Hoofdstuk 2. Onderhoud van waterstaatswerken

Artikel 2.1 Onderhoudsplichtigen

Onderhoudsplichtig zijn diegenen die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 2.2 Gewoon onderhoud

  • 1.

    De onderhoudsplichtigen zorgen voor een goede toestand van de waterkeringen door het herstellen van beschadigingen, het verwijderen van drijfvuil en het instandhouden van begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering. Onderhoudsplichtigen moeten begroeiingen die schadelijk zijn voor de instandhouding van de waterkering verwijderen.

  • 2.

    De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken of werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en (mede) een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.

Artikel 2.3 Buitengewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.4 Gewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen en de daarin gelegen kunstwerken zijn verplicht tot het daaruit verwijderen van begroeiingen en afval die aanvoer, afvoer of berging hinderen, alsmede tot het in stand houden van die oppervlaktewaterlichamen en kunstwerken.

Artikel 2.5 Buitengewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

Artikel 2.6 Specie- en maaiselberging

Het bestuur kan een onderhoudsplichtige verplichten de specie of het maaisel als bedoeld in artikel 5.23, tweede lid, van de Wet, op te ruimen of onder te werken.

Artikel 2.7 Aanwijzing bediening kunstwerken

Op aanwijzing door of namens het bestuur is een onderhoudsplichtige verplicht:

  • a.

    de beweegbare delen van een kunstwerk te openen of te sluiten;

  • b.

    pompen of gemalen in of buiten werking te stellen.

Artikel 2.8 Afwijken bij vergunning

Bij vergunning kan van de artikelen 2.1 tot en met 2.5 worden afgeweken.

Hoofdstuk 3. Handelingen in het watersysteem

OPPERVLAKTEWATER

Artikel 3.1 Activiteiten in en nabij oppervlaktewaterlichamen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning:

    • a.

      een oppervlaktewaterlichaam aan te leggen, te verleggen, geheel of gedeeltelijk te dempen of in afmetingen of constructie daarvan veranderingen aan te brengen;

    • b.

      onder, in, op of over een oppervlaktewaterlichaam kunstwerken aan te leggen, te hebben, te wijzigen of op te ruimen;

    • c.

      veranderingen aan te brengen in de toestand van peilregulerende kunstwerken en kunstwerken die dienen tot aanvoer of afvoer van water, dan wel deze te bedienen of hun regulerende werking te belemmeren of te veranderen;

    • d.

      gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie(s), daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden, opgaande beplanting aan te brengen, te kappen en/of te rooien, of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

  • 2.

    Het is, onverminderd het bepaalde in het eerste lid, verboden om binnen een afstand van 5 meter uit de insteek van een a-water werken en opgaande beplanting als bedoeld in het eerste lid, onder d, met een hoogte van meer dan 1 meter aanwezig te hebben.

Artikel 3.2 Profiel van vrije ruimte

Het is verboden zonder vergunning binnen het profiel van vrije ruimte van een oppervlaktewaterlichaam:

  • a.

    werken te maken, te hebben, te wijzigen of op te ruimen;

  • b.

    graafwerkzaamheden te verrichten, anders dan normaal spit- en ploegwerk.

Artikel 3.3 Veekeringen

  • 1.

    De eigenaren of gebruikers van aan a-wateren gelegen gronden zijn, indien en voor zover deze gronden beweid worden, verplicht een veekering te hebben en te onderhouden op een zodanige plaats dat de aan- en afvoer van water en het onderhoud aan deze oppervlaktewaterlichamen niet worden gehinderd.

  • 2.

    Een veekering als bedoeld in het eerste lid bestaat uit palen met draden en heeft een hoogte van maximaal 1,20 meter.

Artikel 3.4 Water brengen in of onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen

Het is verboden zonder vergunning:

  • a.

    water te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen gelegen in waterinlaatgebieden, behoudens onttrekkingen ten behoeve van veedrenking en het blussen van branden;

  • b.

    meer dan 40 m3 water per uur te brengen in oppervlaktewaterlichamen;

  • c.

    neerslag tot afvoer te laten komen naar oppervlaktewaterlichamen indien daarbij meer dan 2000 m2 onverharde grond wordt bebouwd of verhard;

  • d.

    gronden te ontwateren met drainagemiddelen in keurbeschermings- en attentiegebieden, indien het drainagewater in een oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht.

WATERBERGING

Artikel 3.5 Bergingsgebieden

Het is verboden zonder vergunning in een bergingsgebied enige handeling te verrichten indien daardoor de bergingscapaciteit van dat gebied afneemt.

WATERKERING

Artikel 3.6 Waterkeringen

Het is verboden zonder vergunning:

  • a.

    gebruik te maken van een waterkering of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie(s), daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, opgaande beplanting aan te brengen, te kappen en/of te rooien, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

  • b.

    in het profiel van vrije ruimte van een waterkering werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden.

Artikel 3.7 Ondersteunende kunstwerken bij waterkeringen

Het is verboden zonder vergunning gebruik te maken van een ondersteunend kunstwerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder enige handeling te verrichten waardoor een ondersteunend kunstwerk kan worden beschadigd, de werking kan worden belemmerd, veranderd of stopgezet.

GRONDWATER

Artikel 3.8 Reikwijdte artikelen grondwater

De artikelen 3.9 tot en met 3.11 zijn niet van toepassing op het onttrekken van grondwater bij de ontwatering of afwatering van gronden.

Artikel 3.9 O nttrekken van grondwater of infiltreren van water

In andere gevallen dan bedoeld in artikel 6.4 van de Wet is het verboden zonder vergunning grondwater te onttrekken, of water te infiltreren in de zin van de Wet.

Artikel 3.10 Melden, meten en registreren grondwateronttrekkingen

De in artikel 6.11, eerste, tweede en vierde lid, van het Waterbesluit genoemde verplichtingen met betrekking tot het melden, meten en registreren van een grondwateronttrekking zijn niet vereist ten aanzien van:

  • a.

    onttrekkingsinrichtingen waarvan de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 10 m³ per uur en de onttrekkingsinrichting gelegen is buiten de beschermde gebieden grondwater;

  • b.

    veedrenkputten;

  • c.

    brandblusvoorzieningen;

  • d.

    bronbemalingen, bodemsaneringen en grondwatersaneringen waarvoor geen vergunning is vereist op grond van algemene regels krachtens artikel 3.13 van deze Keur.

Artikel 3.11 Beëindiging

De houder van een onttrekkingsinrichting en/of een werk tot infiltreren stelt het bestuur tijdig op de hoogte van het voornemen om een onttrekking of infiltratie te beëindigen.

Vrijstellingen en algemene regels

Artikel 3.12 Vrijstelling waterschap

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op handelingen die plaats hebben door of vanwege het bestuur ten behoeve van de aan het waterschap op grond van artikel 2 van de Waterschapswet opgedragen taken.

Artikel 3.13 Algemene regels

  • 1.

    Het bestuur is bevoegd voor de activiteiten, bedoeld in de artikelen 3.1 tot en met 3.11, algemene regels te stellen, die mede kunnen inhouden een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de in die artikelen genoemde ge- of verboden of nadere regels met betrekking tot deze activiteiten.

  • 2.

    Bij algemene regel kan worden bepaald dat verleende vergunningen voor een activiteit waarop die algemene regel betrekking heeft na een nader te bepalen tijdstip van rechtswege komen te vervallen.

Hoofdstuk 4. Toezicht en handhaving

Artikel 4.1 Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.

Artikel 4.2 Strafbepalingen

  • 1.

    Overtreding van de bepalingen van deze Keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Vervanging drainagesystemen

  • 1.

    De houder van een vergunning voor het ontwateren van gronden met drainagemiddelen doet het bestuur mededeling van een vervanging van die middelen. De vergunninghouder doet die mededeling ten minste 8 weken vóór aanvang van de vervangingswerkzaamheden.

  • 2.

    Het bestuur beziet in dat geval de aan de vergunning verbonden voorschriften. Zo nodig geeft het bestuur toepassing aan artikel 6.22 van de Wet.

Artikel 5.2 Overgangsrecht vergunningen

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing verleend vóór inwerkingtreding van deze Keur voor een ingevolge deze Keur vergunningplichtig handelen, wordt geacht ingevolge deze Keur te zijn verleend.

  • 2.

    Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze Keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze Keur te zijn verleend.

Artikel 5.3 Overgangsrecht legger

  • 1.

    Een oppervlaktewaterlichaam ten aanzien waarvan registratie in de legger als a-water is voorgeschreven, maar nog niet heeft plaatsgevonden, wordt voor de toepassing van deze Keur en de daarop gebaseerde regelgeving aangemerkt als a-water.

  • 2.

    Een oppervlaktewaterlichaam ten aanzien waarvan registratie in de legger als b-water is voorgeschreven, maar nog niet heeft plaatsgevonden, wordt voor de toepassing van deze Keur en de daarop gebaseerde regelgeving aangemerkt als b-water.

  • 3.

    In de gevallen als bedoeld in het eerste lid gelden de volgende bepalingen:

    • a.

      de beschermingszone is aan weerszijden van het oppervlaktewaterlichaam 4 meter, gemeten uit de insteek;

    • b.

      het onderhoud geschiedt door of vanwege het waterschap overeenkomstig artikel 2.4 en 2.5, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 4.

    In de gevallen als bedoeld in het tweede lid geschiedt het onderhoud door of vanwege de aangelanden overeenkomstig artikel 2.4 en 2.5, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 5.

    Voor waterkeringen ten aanzien waarvan registratie in de legger is voorgeschreven, maar nog niet heeft plaatsgevonden, gelden de volgende bepalingen:

    • a.

      de beschermingszone is aan weerszijden van de waterkering 10 meter, gemeten vanuit de teen;

    • b.

      het onderhoud geschiedt door of vanwege het waterschap overeenkomstig artikel 2.2 en 2.3, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

Artikel 5.4 Citeertitel

Deze Keur wordt aangehaald als: Keur Waterschap De Dommel 2013.

Algemene toelichting Keur Waterschap Dommel 2013

Grondslag van de Keur

De Keur is een algemene verordening van het waterschap. Op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet stelt het waterschap verordeningen vast die het nodig oordeelt voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan waterschap worden opgedragen betreffen, volgens artikel 1 van de Waterschapswet, de zorg voor het watersysteem en zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel kunnen nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld vaarwegbeheer. Naast de Waterschapswet, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen.

De Keur van de waterschappen is gebaseerd op zowel de Waterschapswet als de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving in het Waterbesluit, de Waterregeling en de Verordening water Noord-Brabant.

De belangrijkste redenen voor actualisatie van de keur zijn:

Implementatie nieuw grondwaterbeleid

Sinds 2009 voeren de Brabantse waterschappen het operationeel grondwaterbeheer uit en is gewerkt aan nieuw grondwaterbeleid. Dit heeft geleid tot één nieuw en integraal grondwaterbeleid voor de drie waterschappen, dat concreet is uitgewerkt in concrete regelgeving in de keur en bijbehorende algemene regels.

Afstemming met de nieuwe leggers voor oppervlaktewaterlichamen, regionale keringen en waterberging

De keur verwijst veelvuldig naar de legger. Dit komt doordat bepaalde regels in de keur gekoppeld zijn aan de status of afmetingen van beschermingszones en profielen van vrije ruimte die in de nieuwe legger zijn vastgelegd. Met de nieuwe opzet van de legger oppervlaktewaterlichamen en een nieuwe legger voor regionale keringen is een aanpassing van de keur nodig. Zonder deze aanpassing is opname van een beschermingszone of profiel van vrije ruimte in de legger niet zinvol. Immers er is dan geen sprake van een vergunningplicht en handhaving van de beschermingszone of profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam of regionale kering dan ook niet mogelijk.

Een andere aanpassing in de keur is de onderhoudsplicht. Voorheen was de onderhoudsplicht geregeld via de Keur in samenhang met de legger. De legger bevatte onderhoudsplichtigen voor leggerwaterlopen (=a-wateren), de Keur een algemene bepaling voor de overige waterlopen. Conform de Waterschapswet legt de legger nu voor alle waterstaatswerken en ondersteunende kunstwerken die op de legger staan vast wie de onderhoudsplichtigen zijn, dus ook voor andere oppervlaktewaterlichamen dan a-wateren.

Verdere vereenvoudiging via algemene regels en algehele vrijstellingen

Deregulering en vermindering van administratieve lasten staat sinds 2005 prominent op de agenda. Dit betekent dat het waterschap kiest voor:

  • -

    het waar mogelijk vrijgeven van handelingen (zonder algemene regels);

  • -

    het inzetten van vergunningplichten en algemene regels alleen waar dat nodig is, en;

  • -

    het zo veel mogelijk afschaffen van meldplichten.

Met deze nieuwe keur is gekozen het verder vrijgeven van handelingen in b-wateren en worden alleen voor de meest ingrijpende handelingen (dempen, graven en kunstwerken aanleggen) nog algemene regels gesteld. Vergunningvrije handelingen hoeven vrijwel niet meer te worden gemeld.

De opbouw van de keur en inhoud op hoofdlijnen

De opbouw van de Keur is vergelijkbaar met de opbouw van de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Het eerste hoofdstuk bevat begripsomschrijvingen, waarbij is aangesloten bij de begrippen in de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving. Een aantal kernbegrippen is opgenomen vanwege de zelfstandige leesbaarheid van de Keur. Verder bepaalt hoofdstuk 1 tot wie de bepalingen in de Keur zijn gericht.

Hoofdstuk 2 Onderhoud van waterstaatswerken

Hoofdstuk 2 regelt de onderhoudsplichten bij waterstaatswerken. Dit hoofdstuk heeft een belangrijke relatie met de legger op grond van artikel 78 van de Waterschapswet, ook wel onderhoudslegger genoemd. In de onderhoudslegger staan de onderhoudsplichtigen, die aan de onderhoudsplichten uit hoofdstuk 2 moeten voldoen.

Hoofdstuk 3 Handelingen in het watersysteem

Hoofdstuk 3 bevat de verbodsbepalingen. Hierin is bepaald voor welke handelingen of activiteiten een vergunning nodig is. Het dagelijks bestuur is bevoegd deze watervergunning te verlenen. De verbodsbepalingen zijn vrij algemeen geformuleerd, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de verbodsbepalingen uit het Waterbesluit. Op deze manier zijn de verbodsbepalingen bij regionale wateren, waar de waterschappen beheerder zijn, vergelijkbaar met de verbodsbepalingen bij rijkswateren, waar Rijkswaterstaat de beheerder is.

Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het stellen van algemene en nadere regels. Deze regels kunnen een algehele vrijstelling van de watervergunningplicht inhouden of een algemene regel met voorschriften voor het verrichten van bepaalde handelingen. Daarnaast kan het dagelijks bestuur beleidsregels stellen ten aanzien van zijn vergunningverlenende bevoegdheid.

Bij waterstaatswerken zijn drie verschillende zones te onderscheiden, namelijk het waterstaatswerk zelf, de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte. De beschermingszone heeft als doel de bescherming van het waterstaatswerk en het profiel van vrije ruimte tevens de toekomstige verbetering van het waterstaatwerk. Het profiel van vrije ruimte kan bij alle waterstaatwerken worden vastgelegd, en niet alleen bij waterkeringen. Vóór vastlegging van dit profiel moet de noodzaak ervan goed onderzocht en onderbouwd worden. De drie zones worden vastgelegd op de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet. Deze Waterwetlegger wordt in de praktijk vaak gecombineerd met de onderhoudslegger en geeft de reikwijdte weer van de verbodsbepalingen uit hoofdstuk 3.

In deze Keur is een aantal bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. Waterschappen zijn op grond van de Waterwet bevoegd onderdelen van deze taak uit te oefenen. Het gaat om de onttrekkingen van grondwater of infiltreren van water behalve:

• als de onttrokken hoeveelheid water ten behoeve van industriële toepassingen meer dan 150.000 m3 per jaar bedraagt;

• onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of;

• onttrekkingen ten behoeve van een bodemenergiesysteem (koude-warmte-opslag).

De regulering van die onttrekkingen is een bevoegdheid van de provincie (zie artikel 6.4. van de Waterwet).

Een belangrijke wijziging ten opzichte van de voorgaande keur is dat er meer algemene regels worden toegepast. Het aantal artikelen in de keur is daardoor afgenomen. Dit betekent concreet dat verschillende zaken die voorheen nog in de keur geregeld waren, nu in algemene regels uitgewerkt zijn.

Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving

In dit hoofdstuk staan de bepalingen over de aanwijzing van toezichthouders en strafbepalingen. In de keur 2013 is geen bepaling meer opgenomen over de schouw. De schouw is een manier om toezicht te houden op naleving van de bepalingen uit de Keur, in het bijzonder de onderhoudsplichten uit hoofdstuk 2. Het dagelijks bestuur kan ook zonder een bepaling in de keur, op ieder moment besluiten om over te gaan tot een schouw van waterlopen.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Het laatste hoofdstuk regelt het overgangsrecht voor de legger en watervergunningen die voor inwerkingtreding van deze Keur zijn verleend. Daarnaast bevat hoofdstuk 5 een bepaling die de voorgaande Keur integraal intrekt, een inwerkingtredingsbepaling en een citeertitel.

Artikelsgewijze toelichting Keur Waterschap De Dommel 2013

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In de begripsomschrijvingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit artikel 1.1 van de Waterwet. Voor de zelfstandige leesbaarheid van de Keur is een aantal kernbegrippen uit de Waterwet letterlijk overgenomen. Ten opzichte van de vorige Keur is een aantal begrippen toegevoegd in verband met deze definities in de Waterwet, waar onder beschermingszone, grondwater en waterstaatswerk.

Keurbeschermings - en attentiegebieden

De aanwijzing van deze gebieden heeft reeds plaatsgevonden onder de keur 2005; deze gebieden zijn in deze keur overgenomen. De keurkaarten zijn geactualiseerd op basis van de nieuwe begrenzingen van de natte natuurparels, attentiegebieden en beschermde gebieden waterhuishouding in de provinciale Verordening water Noord-Brabant 2012.

Beschermde gebieden grondwater

De beschermde gebieden voor grondwater op de keurkaart zijn één op één overgenomen van de kaarten behorende bij de Verordening water Noord-Brabant 2012.

Grondwater

De omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen, met de toevoeging dat het in de Keur om een onderdeel van het grondwater gaat. Het gaat om dat grondwater, voor zover het waterschap door de Waterwet belast is met het beheer ervan.

Pompcapaciteit

Voor de definitie van dit begrip is aangesloten bij de landelijk gebruikelijke definitie. Toch behoeft dit begrip een nadere toelichting, omdat er onduidelijkheid kan ontstaan over de bepaling van de pompcapaciteit van een inrichting. Met pompcapaciteit wordt hier het theoretisch maximale wateropvoerende vermogen van de pomp bedoeld. In de praktijk zal het daadwerkelijke maximale wateropvoerende vermogen van de inrichting enigszins lager zijn vanwege allerhande factoren zoals bijvoorbeeld bodemopbouw, grondwaterstanden, toestand van het filter. Deze factoren zullen bovendien in de tijd niet altijd constant zijn. Voor het bepalen of onttrekkingsinrichtingen onder vergunningsplichten of algemene regels vallen is echter een duidelijke grens nodig die vooraf door eenieder eenvoudig is vast te stellen. Dit kan slechts door uit te gaan van het theoretisch maximale wateropvoerende vermogen van de pomp.

Beschermingszone

Beschermingszone is gerelateerd aan de bescherming van het bestaande oppervlaktewater en/of kering in relatie tot beheer en onderhoud.

Profiel van vrije ruimte

De bij legger aangewezen ruimte ter weerszijden van en boven een waterstaatswerk die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige (natuurlijke) verbeteringen. In het dagelijks beheer van het waterschap is dit het profiel dat noodzakelijk is om gronden langs beken met de functie beekherstel en/of EVZ te vrijwaren van onomkeerbare ingrepen. Dit is belangrijk om in de toekomst met name de wateropgaven omtrent verbetering van ecologie te kunnen realiseren.

Artikel 1.2 Verplichtingen

Dit artikel regelt dat de verplichtingen ingevolge de Keur berusten op eigenaren van gronden, beperkt gerechtigden en/of grondgebruikers. De verplichtingen berusten op al deze gerechtigden en een ieder van deze gerechtigden kan aangesproken worden voor het geheel. De gerechtigden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de nakoming van verplichtingen.

Artikel 1.3 Zorgplicht

Dit artikel bevat een algemene zorgplicht ten aanzien van het watersysteem. Deze zorgplicht geldt voor een ieder en een ieder kan op een schending van deze zorgplicht worden aangesproken. Als het handelen of nalaten onmiskenbaar in strijd is met de zorgplicht, kan het bestuur bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen inzetten. Een eventueel opgelegde last moet wel voldoende duidelijk worden omschreven, anders ontstaat er strijd met de rechtszekerheid, zie ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 10 augustus 2011, 201012817/1/M1.

Artikel 1.4 Algeheel verbod bij calamiteiten

In geval van calamiteiten kan het nodig zijn de waterafvoer en -aanvoer of lozingen en onttrekkingen te verbieden. Bij calamiteiten gaat het bijvoorbeeld om droogte of een overvloed aan water, maar ook (een dreiging van) een aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit of het in ongerede raken van een waterstaatswerk. Concreet kan op basis van dit artikel het bestuur bijvoorbeeld bij droogte een onttrekkingsverbod instellen.

Hoofdstuk 2. Onderhoud van waterstaatswerken

Artikel 2.1 Onderhoudsplicht

In dit artikel wordt algemeen geregeld dat degenen die zijn aangewezen als onderhoudsplichtigen in de legger of, als er nog geen legger is, in artikel 5.3, verplicht zijn tot het verrichten van gewoon of buitengewoon onderhoud, zoals beschreven is in hoofdstuk 2. Met dit artikel wordt de verbinding gelegd tussen de legger en de gebodsbepalingen in hoofdstuk 2. De legger geeft aan wie onderhoudsplichtig zijn, de gebodsbepalingen geven aan welk onderhoud van deze onderhoudsplichtigen wordt geëist. De legger die hier bedoeld wordt is de zogenaamde onderhoudslegger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, Waterschapswet.

ONDERHOUD AAN WATERKERINGEN

Artikel 2.2 Gewoon onderhoud

Dit artikel geeft weer wat onderhoudsplichtigen (die in de legger zijn aangewezen) aan gewoon onderhoud aan waterkeringen moeten doen. Bij het verwijderen van schadelijk wild en begroeiingen moet gedacht worden aan dat wild en die beplantingen die aantoonbaar schade toebrengen aan het waterkerend vermogen van de waterkering. Dus geen gaten in de waterkering of beschadiging van de speciale grasmat of diepe wortels in de waterkering. De bestrijding van muskus- en beverratten is uitgezonderd. De zorgplicht ter voorkoming van schade aan waterstaatswerken door muskus- en beverratten berust ingevolge artikel 1, derde lid, van de Waterschapswet bij het waterschap.

Artikel 2.3 Buitengewoon onderhoud

Dit artikel geeft aan welk buitengewoon onderhoud door onderhoudsplichtigen moet worden gepleegd aan waterkeringen. Er wordt in dit artikel verwezen naar de ligging, vorm, afmeting en constructie zoals in de legger opgenomen. Bij deze inhoudelijke beschrijving van de onderhoudsplicht wordt aangesloten bij de legger, bedoeld in de Waterwet. Deze Waterwetlegger geeft aan waar een waterstaatswerk, in dit geval een waterkering, aan moet voldoen en via artikel 2.3 wordt geregeld dat de onderhoudsplichtige (die in de legger op grond van de Waterschapswet is aangewezen) het buitengewone onderhoud zo moet uitvoeren dat wordt voldaan aan deze Waterwetlegger.

ONDERHOUD AAN OPPERVLAKTEWATERLICHAMEN

Artikel 2.4 Gewoon onderhoud

Begroeiingen en afval moeten worden verwijderd uit oppervlaktewaterlichamen door de, in de legger aangewezen, onderhoudsplichtigen. Met afval wordt bedoeld voorwerpen, materialen en stoffen die de aan- of afvoer of berging van water belemmeren. De redactie van dit artikel brengt met zich dat slechts die materialen uit de watergang verwijderd moeten worden die ook daadwerkelijk aan een verantwoorde waterhuishouding ter plaatse in de weg staan. Dit artikel moet zó worden uitgelegd, dat indien het waterschap van oordeel is dat bepaalde materialen of stoffen een belemmering voor een goede waterhuishouding vormen, of dat naar alle waarschijnlijkheid zullen vormen, die stoffen in hun geheel moeten worden verwijderd. In praktische zin komt dat erop neer dat een sloot in dat geval in zijn geheel en aan beide zijden onderhouden dient te worden.

Met het in stand houden van kunstwerken wordt mede bedoeld het zodanig onderhouden dat de beweegbare delen van het kunstwerk daadwerkelijk bediend kunnen worden.

Artikel 2.5 Buitengewoon onderhoud

Dit artikel geeft aan welk buitengewoon onderhoud door onderhoudsplichtigen moet worden gepleegd aan oppervlaktewaterlichamen. Zie ook de toelichting bij artikel 2.3. Aangezien in de legger geen profielen zijn opgenomen voor b-wateren maar alleen de ligging, heeft dit artikel voor b-wateren geen betekenis.

Artikel 2.6 Specie- en maaiselberging

In de Keur is opgenomen dat de eigenaren van percelen die gelegen zijn langs een A-water, verplicht zijn op aanwijzing van het bestuur slootmaaisel ook op te ruimen (ruimplicht). Wanneer het bestuur aangelanden aanschrijft de op de kant ontvangen specie te verwijderen, dan geeft het bestuur daarbij de reden(en), bijvoorbeeld om te voorkomen dat het maaisel en de specie wederom in het water terecht komt, waardoor aan- en afvoer van water wordt belemmerd of als onderhoudsmachines worden gehinderd. Het waterschap kan aangelanden er toe verplichten de specie afkomstig van waardevolle oppervlaktewateren te verwijderen en zo te bereiken dat waternatuur van hoog ecologisch niveau is veiliggesteld en zich verder kan ontwikkelen. Bij die oppervlaktewateren moet de verrijking (eutrofiëring) door inwaaiend maaisel worden voorkomen.

Artikel 2.7 Aanwijzing bediening kunstwerken

Op grond van dit artikel is het bestuur bevoegd derden op te dragen kunstwerken, pompen of gemalen te bedienen met het oog op een goede waterbeheersing.

Artikel 2.8 Afwijken bij vergunning

De Keur bevat in de artikelen 2.1 tot en met 2.5 een algemene regeling ten aanzien van onderhoud en onderhoudsplichtigen. In specifieke gevallen kan het noodzakelijk zijn bij vergunning een afwijkende regeling te treffen. Dit artikel biedt de mogelijkheid daartoe.

Hoofdstuk 3. Handelingen in het watersysteem

OPPERVLAKTEWATERLICHAMEN

Artikel 3.1 Activiteiten in en nabij oppervlaktewaterlichamen

In het kader van deregulering zijn meer algemene regels geformuleerd. Deze zijn samen met de algehele vrijstellingen opgenomen in een apart hoofdstuk bij de keur in een meer overzichtelijke set die niet langer tussen de verbodsbepalingen verstopt zitten. De vergunningplicht beperkt zich tot a-wateren. Voor een aantal handelingen gelden algemene regels, zoals eenjarige gewassen, kabels en leidingen etc. Er is voor gekozen om de handelingen in b-wateren voor een groot deel “los te laten” dat wil zeggen geen vergunning, geen algemene regels en geen meldplicht. Voor een beperkt aantal handelingen in b-wateren zijn algemene regels gesteld. C-wateren worden nagenoeg geheel vrijgesteld.

Artikel 3.2 Profiel van vrije ruimte

Het profiel van vrije ruimte langs wateren met een EVZ functie en/of oppervlaktewateren met een functie Beekherstel zoals aangegeven op de leggerkaarten behorende bij de legger oppervlaktewaterlichamen bedraagt standaard aan beide zijden 10 meter respectievelijk 25 meter vanuit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam. Bij afwijkingen wordt door middel van een aanduiding op de leggerkaart en/of in de leggertabel de specifieke breedte van het profiel van vrije ruimte weergegeven.

Artikel 3.3 Veekeringen

De draden bij een veekering kunnen bestaan uit gladde draad of prikkeldraad. Onder de in het in eerste lid van artikel 3.3 bedoelde plaats wordt verstaan een afstand van 0,5 tot 1 meter uit de insteek.

Artikel 3.4 Water brengen in of onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.4 is een algemene verbodsbepaling voor het brengen van water in of het onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen. Hiermee wordt zowel het brengen of onttrekken zonder een werk bedoeld als het brengen en onttrekken met een werk. Met andere woorden: onder deze verbodsbepaling valt het afvoeren van water naar en het afvoeren van water uit oppervlaktewaterlichamen én het lozen op of onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

Voor onttrekkingen is de verbodsbepaling van artikel 3.4 onder a alleen van toepassing op waterinlaatgebieden. In Ruilverkaveling Sint-Oedenrode zijn twee wateraanvoerstelsels gerealiseerd. Het stelsel Olen is sinds november 1997 in gebruik en het stelsel Sonniuswijk is sinds medio 2004 operationeel. De wateraanvoer vanuit het Wilhelminakanaal wordt gebruikt om de grondwaterstand in het landbouwgebied op een optimale hoogte te krijgen en te houden, waarbij beregening in principe niet nodig is. Door het onttrekken van oppervlaktewater is het niet langer mogelijk om de juiste hoeveelheid water op de juiste manier door het gebied te sturen, om daarmee de grondwaterstanden zo veel mogelijk te optimaliseren voor landbouwkundig gebruik. Bovendien streeft Waterschap De Dommel om de inlaat van gebiedsvreemd water te minimaliseren en gebiedseigen water zoveel mogelijk te conserveren. De verbodsbepaling geldt voor vaste onttrekkingsinstallaties, maar ook voor mobiele installaties, zoals zuigwagens en giertonnen. Het drenken van vee en het bestrijden van brand met water uit beken of sloten is wel toegestaan zonder vergunning.

Nu voor drainage een apart verbodsartikel is opgenomen, geldt de vrijstelling van het brengen van water in oppervlaktewaterlichamen beneden de drempel van 40 m3 per uur ook voor de keurbeschermings- en attentiegebieden.

In artikel 3.4 onder d is een algemene verbodsbepaling opgenomen voor drainagemiddelen in keurbeschermings- en attentiegebieden. Drainage heeft invloed op het functioneren van het watersysteem en kan een negatief effect hebben op de verdrogingsbestrijding. In deze keur is er een vergunningplicht op drainage zelf, niet meer op de lozing. Door het lozen anders dan op oppervlaktewater uit te zonderen van de vergunningplicht, blijft het mogelijk bij onttrekking voor niet-agrarische beregening (< 10m3/u en ondieper dan 30 m-mv) zonder vergunning door middel van een opvang- en infiltratievoorziening het drainwater ter plaatse in de bodem te brengen.

BERGINGSGEBIEDEN

Artikel 3.5 Bergingsgebieden

Deze verbodsbepaling heeft betrekking op alle handelingen met als doel bescherming te bieden tegen activiteiten die een negatief effect hebben op de bergingscapaciteit. Het gaat hierbij om grotere ingrepen waarvan redelijkerwijs kan worden vastgesteld dat deze invloed hebben op de bergingscapaciteit zoals het verhogen van het maaiveld, het aanbrengen, wijzigingen of verwijderen van waterkerende constructies en het oprichten of vergroten van bouwwerken.

WATERKERINGEN

Artikel 3.6 Waterkeringen

In artikel 3.6 onder a is een algemene, ruime verbodsbepaling opgenomen voor handelingen of het laten liggen of staan van werken, vast substanties of voorwerpen bij waterkeringen of in de bijbehorende beschermingszone. In deze verbodsbepaling vallen onder de zinssnede ‘handelingen te verrichten’ onder andere: aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping-, herstel-, onderhoud-, plant-, reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw-, herbouw-, en wijzigings- en verwijderingswerkzaamheden. ‘Vervoeren’ valt er niet onder. De eerder vermelde handelingen betreffen handelingen die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterkeringen. Verder heeft de verbodsbepaling ook betrekking op werkzaamheden die dat niet tot doel hebben, maar waarvan onbedoeld het effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken.

Via een vergunning van het bestuur kan van de verbodsbepaling worden afgeweken. Op basis van artikel 3.13 kunnen in algemene regels vrijstellingen worden verleend voor bepaalde categorieën van handelingen.

In artikel 3.6 onder b is bepaald dat in het profiel van vrije ruimte geen werken mogen worden geplaatst of worden behouden. Dit profiel is nodig om toekomstige aanpassingen van waterkeringen mogelijk te maken. Met de vastlegging van profielen van vrije ruimte moet het waterstaatsbelang zijn gediend, binnen het kader van de zorg voor het watersysteem en de doelstellingen van de Waterwet. Belangrijk is dat de profielen van vrije ruimte goed worden onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van wetenschappelijke rapporten over te verwachten waterstandstijgingen, klimaatscenario’s, etc. Daarbij moet het waterschapsbestuur het belang van een profiel van vrije ruimte en daarmee het niet kunnen bebouwen van die gronden, zorgvuldig afwegen tegen de belangen van derden.

GRONDWATER

Artikel 3.8 Reikwijdte artikelen grondwater

Dit artikel zorgt voor een duidelijke scheiding tussen de regels in de keur die specifiek gaan over grondwater zoals bedoeld in de Waterwet en andere aspecten die elders in de keur geregeld worden, zodat er geen ongewenste overlap ontstaat.

Artikel 3.9 Onttrekken van grondwater of infiltreren van water

Dit artikel bepaalt dat het onttrekken of infiltreren van grondwater verboden is zonder vergunning van het bestuur, behalve in die gevallen als bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet. Artikel 6.4 van de Waterwet houdt in dat gedeputeerde staten het bevoegd gezag is in de gevallen dat water wordt onttrokken aan een grondwaterlichaam of wordt geïnfiltreerd:

• ten behoeve van industriële toepassingen (indien de onttrokken hoeveelheid water meer dan 150.000m3 per jaar bedraagt);

• ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening;

• of bodemenergiesystemen (koude-warmte-opslag).

Met de term infiltreren wordt gedoeld op de specifieke betekenis daarvan in de Waterwet: in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater.

Artikel 3.10 Melden, meten en registreren grondwateronttrekkingen

Dit artikel heeft specifiek betrekking op de verplichtingen tot het melden en van het doen van opgave van de jaarlijks onttrokken hoeveelheden grondwater of geïnfiltreerd water, die zijn opgenomen in artikel 6.11 van het Waterbesluit. Deze verplichtingen dienen volgens de wetgever verschillende doeleinden. In de eerste plaats wordt door opgave inzicht verschaft in de mate waarin grondwater wordt onttrokken en water in de bodem wordt geïnfiltreerd. Een tweede oogmerk is de controle op naleving van vergunningen en algemene regels. Ten behoeve van het opgeven van jaarlijks onttrokken hoeveelheden grondwater en geïnfiltreerd water kan het bestuur een schriftelijk, dan wel digitaal, formulier vaststellen.

Bij de invoering van de Waterwet heeft de wetgever bewust de regels voor het meten en registeren van grondwateronttrekkingen en –infiltreren zo veel mogelijk landelijk uniform geregeld. Daarbij zijn de mogelijkheden om daarvan decentraal af te wijken ingeperkt ten opzichte van de situatie voor de Waterwet. De wetgever heeft daarmee beoogd de administratieve lasten in het hele land zoveel mogelijk gelijk te trekken en heeft daarom in het Waterbesluit en de Waterregeling uitputtend bepaald wat en hoe er gemeten dient te worden (debietmeter en meetnauwkeurigheid). Het enige wat decentraal wel gereguleerd kan worden, is gevallen aanmerken in welke gevallen de onttrokken/geïnfiltreerde hoeveelheden water niet gemeten en gemeld moeten worden, of voor kortstondige onttrekkingen of infiltreren bepalen dat men juist vaker dan voorgeschreven een opgave moet doen. De hier aangeduide categorieën onttrekkingen waren vanwege hun beperkte aard en omvang al voor de invoering van de Waterwet vrijgesteld van meten en registeren. Voor deze zeer kleine ondiepe onttrekkingen is de registratie een immers zeer zwaar instrument. De te installeren watermeter kan hierbij de kosten van de gehele installatie in sterke mate gaan overtreffen. Om onnodige bestuurlijke lasten en de administratieve lastendruk voor burgers en bedrijven te voorkomen, zijn deze systemen daarom al lange tijd vrijgesteld van de verplichting tot melden, meten en registreren. Dit was in de voorgaande keur en de daarvoor geldende provinciale verordening al opgenomen en wordt thans voortgezet. Deze vrijstellingsregeling is daarbij wederom opgenomen in de keur en in niet een algemene regel, omdat artikel 6.11 van het Watersbesluit bepaald dat deze regels “bij verordening van het waterschap” gesteld moeten worden en niet “bij of krachtens”. Hiermee heeft de wetgever kennelijk beoogt deze bevoegdheid bij het algemeen bestuur te houden als onderdeel van de keur, zodat regeling per algemene regel niet mogelijk is.

Artikel 3.11 Beëindiging

Veel onttrekkingen zijn tijdelijk, zoals saneringen of bronbemaling. In een vergunning kan ook altijd, indien gewenst, een termijn van beëindiging van een onttrekking of het infiltreren worden opgenomen.

Door de beëindiging te laten melden, krijgt het bestuur de kans om rekening te houden met de veranderende situatie, omdat mogelijk aanpassingen in het waterbeheer nodig zijn om de effecten van de beëindiging op te vangen. De in dit artikel genoemde term ‘tijdig’ is ter beoordeling van de houder van de inrichting en/of het werk tot onttrekking of infiltreren. Bij grote onttrekkingen of infiltreren zijn de gevolgen van de beëindiging groter en heeft het waterschap langer nodig om hiermee rekening te houden. Het is daarom niet mogelijk een algemene termijn te stellen. Voor veel kleinere onttrekkingen blijkt 4 weken over het algemeen voldoende tijdig te zijn. Voor onttrekkingen die maar kort duren en daarom maar een beperkte invloed hebben, is het wel mogelijk termijnen te stellen. Daarbij is aangesloten bij de werkwijze uit het Activiteitenbesluit.

VRIJSTELLINGEN EN ALGEMENE REGELS

Artikel 3.12 Vrijstelling waterschap

Het waterschap voert als beheerder van het watersysteem vele handelingen aan waterstaatswerken uit. De handelingen die het waterschap daar uitvoert, zijn in het belang van de aan het waterschap opgedragen taken en vallen onder beheer en onderhoud. Vaak zijn deze handelingen overeenkomstig de waterhuishoudkundige functie(s) van het betreffende waterstaatswerk. Daarom geldt voor deze handelingen geen vergunningplicht. Wel heeft het waterschap een vergunning nodig voor handelingen die het waterschap niet als beheerder verricht, maar bijvoorbeeld als eigenaar van grond of gebouwen. Verder heeft het waterschap voor het realiseren van werken of het verrichten van werkzaamheden, waarbij het afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in het water brengt, een vergunning nodig ingevolge artikel 6.2, eerste lid Waterwet. Uiteraard geldt dat ook voor derden die laatst bedoelde handelingen verrichten. Het waterschap mag dergelijke handelingen niet via de Keur reguleren en er dus ook geen vrijstelling voor opnemen.

Voor de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege het waterschap, waardoor de leggergegevens wijzigen, moet het waterschap een projectplan (met bezwaar- en beroepsmogelijkheden voor belanghebbenden) ingevolge artikel 5.4 Waterwet vaststellen. Daarmee is een vergunning op grond van de Keur niet meer aan de orde.

Artikel 3.13 Algemene regels

Dit artikel biedt het bestuur de grondslag om algemene regels te stellen, welke mede een (algehele) vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de artikelen 3.1 tot en met 3.11 in kunnen houden. Vrijstelling kan betekenen het waar mogelijk vrijgeven van handelingen (zonder voorwaarden). Een vrijstelling van een bepaalde verbodsbepaling kan ook aan de orde zijn als aan bepaalde voorwaarden (algemene regels) is voldaan. Voorbeelden van mogelijke vrijstellingen zijn bepaalde handelingen langs B-wateren, de af- en aanvoer van water naar of uit oppervlaktewaterlichamen of grondwateronttrekkingen bij hoeveelheden onder een bepaalde drempel en drainage van gronden in overig gebied.

Het bestuur kan tenslotte ook nadere regels stellen zoals het voorschrijven van een meldplicht en bepalen dat, bij de inwerkingtreding van een algemene regel, vergunningen na verloop van een bepaalde periode van rechtswege komen te vervallen. De betreffende activiteit wordt dan nog uitsluitend door de algemene regel gereguleerd.

Hoofdstuk 4. Toezicht en handhaving

Artikel 4.1 Aanwijzing toezichthouders

Onder toezichthouder verstaat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5.11 Awb). Hieruit vloeit voort dat de toezichthoudende bevoegdheden uit de Awb alleen kunnen worden uitgeoefend door personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift als zodanig zijn aangewezen. Dit artikel voorziet in de vereiste wettelijke grondslag voor de aanwijzing van toezichthouders.

Het toezicht wordt primair opgedragen aan daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren. De definitie in de Awb biedt echter ook de mogelijkheid het toezicht op te dragen aan andere personen. Daarbij geldt dat met het toekennen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten het overheidsapparaat terughoudend moet worden omgegaan (Memorie van Toelichting Derde tranche Awb, TK 23 700, nr. 3, p. 139). Zie hierover ook Awb, Tekst en Commentaar, 2009, p. 343. De Keurbepaling biedt het waterschap de mogelijkheid voor de schouw ook andere personen dan ambtenaren in te schakelen, zonder dat deze eerst tot (onbezoldigd) ambtenaar van het waterschap moeten worden benoemd. Wel is altijd een aanwijzingsbesluit van het bestuur noodzakelijk.

Artikel 4.2 Strafbepalingen

Artikel 81 Waterschapswet bepaalt welke maximumstraf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. Deze strafmogelijkheid moet in de Keur zelf worden gepositiveerd. In artikel 4.2 is de maximumstraf opgenomen, namelijk drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. Het waterschap kan mede op basis van dit artikel overgaan tot het inzetten van het instrument van de bestuurlijke strafbeschikking.

Deze strafbepalingen staan los van of naast het bestuursrechtelijke instrumentarium – last onder bestuursdwang of dwangsom – waarover het bestuursorgaan in geval van overtreding kan beschikken

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Vervanging drainagesystemen

Het waterschap onderschrijft de voordelen die peilgestuurde drainage kan hebben. Om die reden bevordert het waterschap dat bij vervanging van bestaande drainagesystemen een peilgestuurde variant wordt aangelegd.

Op grond van dit artikel beziet het bestuur de aan een drainagevergunning verbonden voorschriften op het moment dat een drainagesysteem wordt vervangen. Ingevolge artikel 6.22 van de Wet kan het bestuur die voorschriften wijzigen of aanvullen.

Met de term «zo nodig» wordt tot uitdrukking gebracht dat geen toepassing aan artikel 6.22 van de Wet behoeft te worden gegeven indien de vergunning reeds betrekking heeft op een peilgestuurde variant.

Artikel 5.2 Overgangsrecht vergunningen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van deze Keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge deze Keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge deze Keur zijn aangebracht.

Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van deze Keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge deze Keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge deze Keur aangebracht.

Artikel 5.3 Overgangsrecht legger

Op grond van de Wet, Verordening en de notitie met uitgangspunten voor de legger oppervlaktewaterlichamen, vastgesteld door het dagelijks bestuur op 27 maart 2012 dienen de in deze Keur als a- en b-wateren aangeduide oppervlaktewaterlichamen geregistreerd te zijn in de legger. Indien een oppervlaktewaterlichaam ingevolge een vergunning of projectplan wordt aangelegd en/of gewijzigd, is de legger daarop nog niet aangepast. Om te voorkomen dat dergelijke oppervlaktewaterlichamen -tot het moment van registratie in de legger- gedeeltelijk buiten de werkingssfeer van deze Keur zouden vallen, is bepaald dat deze wateren voor de toepassing van deze Keur worden aangemerkt als a-, respectievelijk b-water.

Artikel 5.4 Citeertitel

De citeertitel zorgt ervoor dat de Keur eenvoudig en eenduidig kan worden aangehaald.

Bijlage: Keur 2013 viewer

http://dommel.webgispublisher.nl/Default.aspx?map=Keur%202013