Regeling vervallen per 01-03-2015

Algemene regels Keur Waterschap De Dommel 2013

Geldend van 01-09-2013 t/m 28-02-2015

Intitulé

Algemene regels Keur Waterschap De Dommel 2013

1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

bedrijfswaterplan:

plan van waterconserverende en/of waterbesparende maatregelen welke worden genomen door of namens de houder van een onttrekkingsinrichting, welk plan door de houder van de onttrekkingsinrichting is opgesteld conform een door het bestuur vastgesteld model;

grondwaterdeelgebieden:

als zodanig op de bij deze regeling behorende kaarten aangeduide gebieden;

invloedsgebieden Natura 2000:

als zodanig op de bij deze regeling behorende kaarten aangeduide gebieden;

Keur:

Keur Waterschap De Dommel 2013;

poelen:

oppervlaktewaterlichamen die niet in een rechtstreekse verbinding met het afvoerend oppervlaktewatersysteem staan, met in hoofdzaak een ecologische functie ten behoeve van amfibieën;

put:

alle in de bodem aangebrachte buizen met boorgat en doorlatende filters;

scheidende laag:

een slecht waterdoorlatende of afdichtende bodemlaag;

sleufbemaling:

bronbemaling ten behoeve van een smalle, meestal voortschrijdende bouwput;

veldwerkverslag:

schriftelijke presentatie van de uitgevoerde werkzaamheden aan mechanisch boren en de daarbij verzamelde gegevens;

watervoerend pakket:

een bodemlaag die water doorvoert en die aan boven- en onderzijde begrensd wordt door een scheidende laag of door een vrije waterspiegel.

OPPERVLAKTEWATERLICHAMEN EN WATERKERINGEN

2. Vrijstellingen

Artikel 2.1 Eénjarige gewassen langs a-wateren

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub d, van de Keur voor het hebben van éénjarige gewassen binnen de beschermingszone van a-wateren.

Artikel 2.2 Overhangende takken langs a-wateren

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub d, van de Keur voor het aanbrengen, hebben of doen groeien van takken of obstakels op een hoogte van ten minste 3,5 meter boven de hoogst gelegen oever.

Artikel 2.3 Activi teiten in en nabij b-wateren

Vrijstelling wordt verleend van de verboden, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub d, van de Keur voor handelingen in en nabij b-wateren.

Artikel 2.4 Oeverbeschoeiing in b-wateren

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub b, van de Keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een oeverbeschoeiing in b-wateren.

Artikel 2.5 LOP-stuwen in b-wateren

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub b en c, van de Keur, voor het aanleggen, behouden, bedienen of verwijderen van LOP-stuwen in b-wateren.

Artikel 2.6 Activiteiten in en nabij c-wateren

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub b tot en met d, van de Keur voor handelingen in en nabij c-wateren.

  • 2.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub a, van de Keur, voor het geheel of gedeeltelijk verleggen of dempen van c-wateren.

  • 3.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub a, van de Keur voor het aanleggen van c-wateren, voor zover deze handeling plaatsvindt in overig gebied.

Artikel 2.7 Agrarische activiteiten in de beschermingszone van waterkeringen

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6, sub a, van de Keur, voor agrarische activiteiten binnen de beschermingszone van een waterkering.

3. Vrijstellingen onder algemene regels

Artikel 3.1 Du ikers in b-wateren

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub a en b, van de Keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een duiker of overkluizing voor zover deze een lengte heeft van ten hoogste 15 meter en noodzakelijk is ten behoeve van perceelsontsluiting.

  • 2.

    Degene die een duiker of overkluizing aanlegt of behoudt als bedoeld in het eerste lid voldoet aan de volgende voorschriften:

    • a.

      de diameter van de doorstroomopening bedraagt ten minste 30 cm;

    • b.

      de duiker of overkluizing wordt zodanig aangebracht dat de binnenonderkant daarvan gelijk ligt met de waterbodem, gemeten bij een onderhoudstoestand overeenkomstig artikel 2.4 van de Keur;

    • c.

      tussen de aan te brengen duiker of overkluizing en reeds aanwezige kunstwerken dient een vrije ruimte van ten minste 5 meter aanwezig te zijn.

Artikel 3.2 Lozingsconstruct ies en onttrekkingswerken in en nabij oppervlaktewaterlichamen

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub d, van de Keur voor het aanleggen, verwijderen of behouden van lozingsconstructies en onttrekkingswerken in en nabij oppervlaktewaterlichamen.

  • 2.

    Werken als bedoeld in het eerste lid moeten zodanig worden aangebracht, dat het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam niet wordt belemmerd of onmogelijk wordt gemaakt en geen aantasting van het profiel van het oppervlaktewaterlichaam plaatsvindt.

Artikel 3.3 Kabels en leidingen in de nabijheid van a-wateren en in de beschermingszone van waterkeringen

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub d, van de Keur voor het aanleggen en behouden van kabels en leidingen in, onder, of langs a-wateren en de daarbij behorende beschermingszone, indien die kabels en leidingen:

    • a.

      minimaal 1 meter beneden de bodem en 1 meter onder het taludvlak en de beschermingszone van het oppervlaktewaterlichaam worden gelegd, dan wel;

    • b.

      op ten minste 1 meter afstand horizontaal gemeten uit de insteek worden gelegd.

  • 2.

    Degene die een kabel of leiding aanlegt als bedoeld in het eerste lid voldoet aan de volgende voorschriften:

    • a.

      In geval van kruising van een oppervlaktewaterlichaam geschiedt dat haaks daarop en is de kruising door middel van een persing of boring uitgevoerd.

    • b.

      Na het leggen van de kabels of leidingen dienen de beschermingszones en het profiel van het oppervlaktewaterlichaam te worden hersteld, zodanig dat het daaraan uit te voeren onderhoud niet wordt belemmerd.

  • 3.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub d, van de Keur voor het aanleggen en behouden van kabels en leidingen over a-wateren en de daarbij behorende beschermingszone, indien die kabels en leidingen bevestigd zijn aan, dan wel samenvallen met bestaande infrastructurele werken over het oppervlaktewaterlichaam.

  • 4.

    Degene die een kabel of leiding aanlegt als bedoeld in het derde lid voldoet aan het voorschrift bedoeld in het tweede lid, sub b.

  • 5.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6, sub a, van de Keur, voor het aanleggen en behouden van kabels en leidingen in de beschermingszone van waterkeringen, indien deze werken worden aangebracht op minimaal 1 meter onder maaiveld.

  • 6.

    Degene die een kabel of leiding aanlegt als bedoeld in het vijfde lid herstelt na uitvoering van de werkzaamheden de beschermingszone, zodanig dat het daaraan uit te voeren onderhoud niet wordt belemmerd.

Artikel 3.4 Natuurvriendelijke oevers langs b- en c-wateren in overige gebieden

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub a, van de Keur voor het aanleggen, verwijderen of wijzigen van natuurvriendelijke oevers langs b- en c-wateren in overig gebied, indien deze oevers zodanig worden aangelegd en onderhouden dat het natte profiel van de watergang niet verandert.

Artikel 3.5 Afvoeren van neerslag afkomstig van verhard oppervlak groter dan 2000 m 2

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.4, sub b en c, van de Keur, indien neerslag tot afvoer wordt gebracht overeenkomstig Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen.

  • 2.

    Voor zover een gemeentelijk bestemmingsplan, provinciaal inpassingsplan, of gemeentelijk afkoppelplan op de in het eerste lid bedoelde activiteit betrekking heeft, is de vrijstelling slechts van toepassing indien de waterparagraaf van dat plan, dan wel de lozingen als bedoeld in het afkoppelplan, de schriftelijke instemming hebben verkregen van het waterschap.

  • 3.

    Degene die valt onder de vrijstelling als bedoeld in het eerste lid, laat de neerslag niet eerder tot afvoer komen dan nadat de bergingsopgave is gerealiseerd.

Artikel 3.6 Profiel van vrije ruimte bij oppervlaktewaterlichamen

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, sub a, van de Keur voor het maken, hebben, wijzigen of opruimen van werken binnen het profiel van vrije ruimte van een oppervlaktewaterlichaam, voor zover deze werken niet onomkeerbaar zijn.

Artikel 3.7 Kortdurende activiteiten in en nabij a-wateren

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van de verboden, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub d, van de Keur voor tijdelijke werken in en nabij a-wateren, indien en voor zover deze werken voor de duur van ten hoogste één week aanwezig zijn.

  • 2.

    Degene die werken maakt als bedoeld in het eerste lid brengt na uitvoering daarvan het oppervlaktewaterlichaam en de beschermingszone terug in de oorspronkelijke staat.

  • 3.

    Degene die handelingen verricht als bedoeld in het eerste lid meldt dit ten minste 8 weken voor aanvang aan het bestuur.

  • 4.

    Het bestuur kan aanwijzingen geven ten aanzien van uitvoering en locatie van de in het eerste lid bedoelde werken.

Artikel 3.8 Bebording ten behoeve van wandelroutes langs a-wateren

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub d, van de Keur voor het aanbrengen, behouden en verwijderen van bebording ten behoeve van wandelroutes langs a-wateren.

  • 2.

    Degene die bebording als bedoeld in het eerste lid aanbrengt, voldoet aan de volgende voorschriften:

    • a.

      De bebording wordt zoveel mogelijk aangebracht aan bestaand straatmeubilair of bestaande infrastructurele werken.

    • b.

      Voor het overige wordt de bebording zodanig aangebracht dat het onderhoud aan het a-water niet wordt belemmerd of onmogelijk wordt gemaakt.

    • c.

      De bebording wordt slechts aangebracht op waterschapseigendom indien daartoe de schriftelijke instemming van het waterschap is verkregen.

Artikel 3.9 Poelen

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, sub a van de Keur, voor het aanleggen of behouden van poelen voor zover deze niet groter zijn dan 5000 m2 en geen waterbergende functie hebben.

  • 2.

    Degene die een poel aanlegt of behoudt als bedoeld in het eerste lid voldoet aan de randvoorwaarden en voorschriften zoals opgenomen in de tabel van de bij deze regeling behorende bijlage 1.

GRONDWATER

4. Vrijstellingen onder algemene regels

Artikel 4.1 Gebiedsaanwijzing

  • 1.

    Op de kaart behorende bij deze algemene regels zijn grondwaterdeelgebieden aangewezen met het oog op gebiedsspecifieke toepassing van algemene regels.

  • 2.

    Per grondwaterdeelgebied gelden in de algemene regels de gebiedsspecfieke voorwaarden die opgenomen zijn in de onderstaande tabel. Daarbij geldt het volgende:

    • a.

      De put voor onttrekking of infiltreren is niet dieper dan noodzakelijk en strekt zich maximaal uit tot in het watervoerende pakket dat in de onderstaande tabel is aangegeven.

    • b.

      Indien ter plaatse in de bodem geen scheidende laag aanwezig is die de watervoerende pakketten van elkaar scheidt, dan geldt de in de tabel opgegeven maximale diepte voor de put voor onttrekking of infiltreren.

  • 3.

    De uitgangspunten op grond van het tweede lid gelden niet indien en voor zover in een algemene regel specifiek andere voorwaarden zijn opgenomen.

Gebied

Naam

Watervoerend pakket

(Kleine onttrekkingen en agrarische graslandbereging; artikel 3 en 4)

Watervoerend pakket

(akker- en tuinbouw, noodvoorzieningen; artikel 5 en 6)

Max. diepte minus maaiveld bij afwezigheid van scheidende lagen

I

Westelijke zandgronden

Wp 2a

Wp 2b

30 meter

II

Centrale Slenk

Wp 1b, Wp 2a *)

Wp 2b

30 meter

III

Peelhorst

Wp 1b, Wp 2a **)

Wp 1b, Wp 2a **)

30 meter

IV

Polders

Wp 2b

Wp 2b

30 meter

*) Wp 1b is het eerst aangewezen pakket. Daar waar dit pakket niet aanwezig is of ondieper is dan 30 meter, mag worden uitgeweken worden naar Wp 2a.

**) Afhankelijk van welke laag aanwezig is.

Artikel 4.2 Algemene voorschriften voor onttrekking en infiltreren

  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt, onttrekt niet meer grondwater dan noodzakelijk is voor het beoogde gebruik.

  • 2.

    Een put die niet langer gebruikt wordt of niet langer geschikt is voor het gebruik waarvoor deze is aangelegd, wordt verwijderd.

Artikel 4.3 Algehele vrijstellingen van vergunningplicht (kleine onttrekkingen)

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.9 van de Keur, voor het onttrekken van grondwater indien de onttrekkingsinrichting voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de pompcapaciteit bedraagt niet meer dan 10 m³ per uur, en;

    • b.

      de onttrekkingsinrichting is gelegen is buiten de beschermde gebieden grondwater zoals die zijn aangegeven op de keurkaarten, en;

    • c.

      de putten zijn niet dieper dan bepaald in artikel 4.1;

  • 2.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.9 van de Keur voor het onttrekken van grondwater middels veedrenkputten, voor zover die putten niet dieper zijn dan dan bepaald in artikel 4.1;

  • 3.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.9 van de Keur, voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van volkstuincomplexen, voor zover voldaan wordt aan het eerste lid en per complex niet meer dan één put aanwezig is.

Artikel 4.4 Agrarische graslandberegening

Gereserveerd.

Artikel 4.5 Akker- en tuinbouw

Gereserveerd.

Artikel 4.6 Brandblusvoorzieningen

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.9 van de Keur, voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het blussen van branden, indien voldaan wordt aan de volgende voorschriften.

  • 1.

    De brandblusvoorziening is noodzakelijk op grond van de bepalingen voor brandbestrijding van het Bouwbesluit 2012, en er is geen andere redelijk alternatief om aan die bepalingen te kunnen voldoen dan het gebruik van grondwater.

  • 2.

    De brandblusvoorziening is een geboorde put die is voorzien van een aansluitstuk ten behoeve van gebruik door de brandweer, danwel maakt onderdeel uit van een brandblusinstallatie, conform de daarvoor geldende (landelijke) normen en voorschriften.

  • 3.

    Er wordt alleen water onttrokken ten behoeve van de bluswatervoorziening en voor het vereiste periodieke onderhoud van de put.

  • 4.

    De brandblusvoorziening is niet dieper dan bepaald in artikel 4.1.

Artikel 4.7 Bronbemalingen van tijdelijke aard

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.9 van de Keur, voor het onttrekken van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting die voldoet aan de volgende regels:

    • a.

      Bronbemaling die op een vaste lokatie buiten het beschermde gebied (niet zijnde attentiegebied) staat:

      • i.

        die uitsluitend gebruikt wordt voor het droog houden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken en inrichtingen die bij wijze van proef of ten behoeve van bodemsanering grondwater onttrekken, en;

      • ii.

        waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50.000m³ per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden.

    • b.

      Sleufbemaling:

      • i.

        die uitsluitend gebruikt wordt voor het droog houden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken;

      • ii.

        waarbij de pompcapaciteit ten hoogste 70m³ per uur bedraagt, en;

      • iii.

        de onttrekking niet langer dan 5 dagen op één lokatie plaatsvindt.

  • 2.

    Degene die grondwater onttrekt met behulp van een onttrekkingsinrichting als bedoeld in het eerste lid is gehouden ervoor te zorgen de verlaging van de grondwaterstand, alsmede de hoeveelheid en duur van de onttrekking, niet meer is dan strikt noodzakelijk voor de uitvoering van het werk.

Artikel 4.8 Grondwatersanering

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.9 van de Keur, voor het onttrekken van grondwater, indien de onttrekkingsinrichting is gelegen buiten de beschermde gebieden grondwater, die inrichting uitsluitend wordt gebruikt voor grondwatersanering, en de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 20.000m³ per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 30 maanden.

  • 2.

    Degene die grondwater onttrekt met behulp van een onttrekkingsinrichting als bedoeld in het eerste lid is gehouden ervoor te zorgen de verlaging van de grondwaterstand, alsmede de hoeveelheid en duur van de onttrekking, niet meer is dan strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van het werk.

Artikel 4.9 Meldplicht

In aanvulling op het bepaalde in het Waterbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit gelden de volgende regels:

  • 1.

    Voor alle boringen en afdichtingen van putten, behalve die bedoeld in artikel 4.3 geldt:

    • a.

      De booractiviteit dient minimaal 2 weken voor aanvang schriftelijk te worden gemeld bij het bestuur.

    • b.

      Door de houder van de onttrekkingsinrichting dient binnen 4 weken na uitvoering van de boring de beschrijving van het veldwerk zoals die vereist is krachtens het Besluit Bodemkwaliteit, eveneens aan het bestuur te worden gestuurd.

    • c.

      Bij afdichting van een put dient door de houder van de onttrekkingsinrichting binnen 4 weken na uitvoering, het veldwerkverslag zoals dat vereist is krachtens het Besluit Bodemkwaliteit, eveneens aan het bestuur te worden gestuurd.

  • 2.

    Degene die grondwater onttrekt moet het bestuur zo spoedig mogelijk informeren over geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen, als bedoeld in artikel 7.14 tot en met artikel 7.20 van de Wet.

  • 3.

    Een melding op grond van artikel 3.10 van de Keur is niet vereist voor onttrekkingsinrichtingen zoals bedoeld in de artikelen 4.3, 4.6, 4.7 en 4.8 van deze algemene regels.

Bijlage 1: randvoorwaarden en voorschriften poelen

Randvoorwaarden

Voorschrift

Advies

Argumentatie

Ontwerp poel

Grootte oppervlakte

Max. 5.000 m²

(insteek tot insteek op maaiveldhoogte)

I.v.m. extra verdamping

Min. 100 m²

Want heeft consequenties voor beheer (zie onder beheer)

Diepte

(zie onderstaande tabel voor aanvullende informatie over Gt en GLG)

poelen in Gt I-V: niet dieper dan GLG

Tot maximaal 1.20 m diep,

Droogval is goed voor amfibieënstand want houdt vis uit de poel

Gt situatie zie Wateratlas Noord Brabant

Waarschijnlijk valt de poel in de zomer een korte periode droog.

poelen Gt VI-VII:

max. 1.20 m diep en max. 1000 m2

Valt te snel droog; werkt verdrogend. Geen goede locatie voor aanleg van een poel

Ondergrond

Geen leemlagen doorsnijden, informatie a.d.h.v. boorstaten (bij poelen > 1000 m2)

Grote kans op wegzakken waterpeil in poel en grondwater

Talud

Aan noordzijde 1:5,

Overige taluds minimaal 1:3 (zand)

Lange ondiepe zonnige noordoever (1:5-1:10)

Afhankelijk van beschikbare ruimte en diepte van grondwater

Warmteminnende soorten treft men alleen aan in ondiepe poelen met een flauw talud. De noordelijke oever wordt door de zon beschenen en is daarom het belangrijkst.

Kwel

Geen overheersend sterke aanwezigheid van kwel

Amfibieën zullen de poel vermijden vanwege de lage watertemperatuur in voorjaar en het hoge ijzergehalte (ijzervlokken op bodem)

Beheer van de poel

Lozen van schoon (hemel)water op poel

Voedselrijk water beïnvloedt de waterkwaliteit negatief

Oppervlakte niet te klein en aanbeveling 50% open water houden

Als er niet wordt voldaan aan dit advies is intensief beheer noodzakelijk

Geen of weinig bomen op of in nabijheid van oever

verrijking door bladinval, i.i.g. onbeschaduwde noordoever,

gefaseerd maaien

waterplanten

zijn goed voor zuurstofhuishouding en goed evenwicht in de poel

Geen onttrekkingen uit poel, evt. wel veedrenking

Toelichting grondwaterstand en grondwatertrap

Gt: Grondwatertrap

GLG: Gemiddeld laagste grondwaterstand

In onze viewer op de website van Waterschap de Dommel kunt u de GLG in voor uw planlocatie vinden. De link naar deze viewer:

http://dommel.webgispublisher.nl/Default.aspx?map=Watertoets of Wateratlas Noord Brabant

afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling

---- insteek

Toelichting Algemene regels Keur Waterschap De Dommel 2013

Sinds 2005 hanteert Waterschap De Dommel een bestendige lijn op het gebied van deregulering en vermindering van administratieve lasten. Met de Keur Waterschap De Dommel 2013 (hierna: Keur) wordt deze lijn voortgezet en wordt, waar mogelijk en zinvol, het aantal vergunningplichtige handelingen in/langs waterstaatswerken nog verder teruggebracht. Met name voor de waterhuishoudkundig gezien minder relevante b- en c-wateren is het niet nodig dat het volledige beschermingsregime van de Keur daarop van toepassing is. Handelingen die weinig tot geen invloed op het functioneren van het watersysteem hebben kunnen worden vrijgesteld van de vergunningplicht. Voor zover die invloed wel te verwachten is, worden aan de vrijstelling algemene regels verbonden die zien op de bescherming van het belang van een goede waterbeheersing. Ook voor veelvuldig voorkomende handelingen in of langs waterstaatswerken, waarvoor voorheen een ‘standaard-vergunning’ werd verleend, kunnen onder de werkingssfeer van vrijstellingen en/of algemene regels worden gebracht.

Bovenomschreven uitgangspunten zijn geheel in lijn met de (landelijke) tendens om steeds meer met vrijstellingen en/of algemene regels te werken ter vervanging van de vergunningplicht. De grondslag tot het stellen van algemene regels is opgenomen in artikel 3.13 van de Keur en is door het algemeen bestuur toegekend aan het dagelijks bestuur. Deze regeling is daarvan het resultaat.

De regeling bestaat uit vier hoofdstukken: begripsomschrijvingen, vrijstellingen, vrijstellingen onder algemene regels (oppervlaktewater en waterkeringen) en vrijstellingen onder algemene regels ten aanzien van grondwater. Het hoofdstuk met begripsomschrijvingen is kort gehouden, omdat vrijwel alle begrippen reeds gedefinieerd zijn in de Waterwet en/of de Keur. Wat volgt is een hoofdstuk met activiteiten waarvoor algehele vrijstellingen worden verleend. Dit zijn handelingen die geen noemenswaardige invloed hebben op het functioneren van het watersysteem. Het derde en vierde hoofdstuk bevatten vrijstellingen onder specifieke voorschriften. Dit, met het oog op de bescherming van de betrokken waterhuishoudkundige belangen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Er is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijvingen uit de Waterwet en/of Keur, zodat er slechts enkele aanvullende begripsomschrijvingen zijn opgenomen, met name op het gebied van grondwater. Aangezien de aanleg van ‘poelen’ een van de vergunningplicht vrijgestelde categorie oppervlaktewaterlichamen is (artikel 3.9) is een specifieke begripsomschrijving noodzakelijk.

• Scheidende laag: deze begripsbepaling sluit aan op de begrippen die krachtens het Besluit Bodemkwaliteit gebruikt worden.

• Watervoerend pakket: dit wordt in de bodemkunde ook wel aquifer genoemd.

• Veldwerkverslag: dit begrip is overgenomen uit het Protocol Mechanisch Boren welke krachtens het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing is op het slaan van putten. In dit veldwerkverslag behoren onder andere opgenomen te zijn, de XY-coördinaten van de boorlocatie en bereikte boordiepte, de bodemopbouw (boorstaat) en de toegepaste aanvullingsmaterialen en de diepte waarop deze zijn toegepast.

• Sleufbemaling: sleufbemalingen worden meestal uitgevoerd in het kader van de aanleg van kabels of leidingen.

Artikel 2.1 Eénjarige gewassen langs a-wateren

Op grond van artikel 3.1, eerste lid, sub d, van de Keur is het verboden om langs a-wateren opgaande beplanting aanwezig te hebben. Hieronder valt ook het hebben van éénjarige gewassen. De Dommel hanteert tot nu toe als vaste gedragslijn dat gewassen binnen de beschermingszone zijn toegestaan en houdt bij het onderhoud aan a-wateren rekening met die gewassen. Deze vrijstelling bevestigt die gedragslijn. Het aanbrengen en behouden van eenjarige gewassen heeft een zeer gering effect op het betrokken oppervlaktewaterlichaam. Voor het aanbrengen en behouden van eenjarige gewassen binnen de beschermingszones van een oppervlaktewaterlichaam is dan ook geen vergunning vereist.

Artikel 2.2 Overhangende takken langs a-wateren

Op grond van artikel 3.1, eerste lid, sub d, van de Keur geldt er een verbod om langs a-wateren opgaande beplanting aanwezig te hebben. Met deze vrijstelling wordt bereikt dat ‘overhangende takken’ die het onderhoud belemmeren moeten worden teruggesnoeid tot een hoogte van ten minste 3,5 meter boven de hoogstgelegen oever. Op die manier is het machinaal onderhoud aan het betreffende oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd.

Artikel 2.3 Activiteiten in en nabij b-wateren

Onder de Keur 2009 waren de meeste handelingen in/langs b-wateren reeds vrijgesteld van de vergunningplicht. Met deze vrijstelling wordt die lijn voorgezet.

Artikel 2.4 Oeverbeschoeiing in b-wateren

Oeverbeschoeiingen zijn kunstwerken in de zin van artikel 3.1, eerste lid, sub b, van de Keur, zodat voor de aanleg daarvan een vergunningplicht geldt. Dit is met name relevant voor de grotere a-wateren waaraan veelal een natuurfunctie is toegekend. Oeverbeschoeiing past daar niet bij. Voor de kleinere en waterhuishoudkundig minder relevante wateren speelt dit niet of nauwelijks, zodat een vrijstelling geldt van het verbod uit de Keur. Reeds onder de Keur 2009 was dit het geval.

Artikel 2.5 LOP-stuwen in b-wateren

In de afgelopen jaren zijn in het kader van waterconservering op diverse plaatsen in het beheergebied zogeheten LOP-stuwen geplaatst (LOP staat voor Landbouw OntwikkelingsPlan). Na afloop van het project gaat het beheer en onderhoud van dergelijke stuwen over naar de aangelanden. Middels deze vrijstelling wordt voorkómen dat eigenaren ook een vergunning nodig hebben naast hetgeen in het deelnameformulier over de LOP-stuwen is opgenomen. LOP-stuwen in a-wateren zijn uitgezonderd; deze blijven in beheer en onderhoud bij het waterschap.

Artikel 2.6 Activiteiten in en nabij c-wateren

Waterhuishoudkundig gezien hebben c-wateren de geringste relevantie. Alleen de eigenaar is belanghebbende bij een c-water en het is dan ook aan hem om verstandig om te gaan met zo’n water. Deze categorie waterlopen is dan ook geheel vrijgesteld van de leggerplicht in de Verordening Water Noord-Brabant. Waterschap De Dommel kiest ervoor om vrijwel alle handelingen ten aanzien van deze wateren vrij te stellen van de vergunningplicht. Alleen het graven van nieuwe c-wateren in keurbeschermings- of attentiegebied blijft vergunningplichtig. Dit met het oog op het anti-verdrogingsbeleid in die gebieden.

Mochten er, wat gezien de ervaringen van de afgelopen jaren niet te verwachten valt, toch problemen met de waterhuishouding ontstaan, dan heeft het waterschap altijd nog de mogelijkheid om op te treden op basis van de zorgplichtbepaling uit de Keur (artikel 1.3).

Artikel 2.7 Agrarische activiteiten in de beschermingszone van waterkeringen

Binnen de beschermingszone van regionale keringen zijn agrarische activiteiten vrijgesteld. Hieronder dienen éénjarige gewassen te worden begrepen, normaal spit- en ploegwerk, alsmede het aanwezig hebben, beweiden en maaien van grasland.

Artikel 3.1 Duikers in b-wateren

Dit artikel bevat algemene regels voor duikers en overkluizingen in b-wateren en verklaart de vergunningplicht niet van toepassing. Indien het gaat om de aanleg van een duiker of overkluizing van ten hoogste 15 meter lengte in b-wateren is geen vergunning vereist. Voorwaarde is wel dat de te leggen duiker redelijkerwijs noodzakelijk is ten behoeve van perceelsontsluiting. Indien enige andere wettelijke bepaling ertoe verplicht dat perceels-ontsluiting plaatsvindt met meer dan één duiker, dan moet dit begrepen worden onder de term ‘redelijkerwijs noodzakelijk’ en is de vrijstelling van toepassing. In alle andere gevallen geldt dat indien de bereikbaarheid van een perceel reeds gewaarborgd is, met gebruikmaking van dit artikel geen (extra) duiker kan worden aangelegd.

Bij het aanleggen dienen de bepalingen uit het tweede lid in acht te worden genomen.

Om te waarborgen dat eventueel machinaal onderhoud aan de betreffende waterloop doorgang kan blijven vinden, is een minimale afstand van 5 meter ten opzichte van andere, reeds aanwezige kunstwerken voorgeschreven.

Valt een duiker niet onder de werkingssfeer van deze vrijstelling, dan blijft het verbod behoudens vergunning van toepassing. In de beleidsregels is verwoord of, en zo ja, onder welke voorwaarden vergunning verleend kan worden.

Artikel 3.2 Lozingsconstructies en onttrekkingswerken in en nabij oppervlaktewaterlichamen

Lozingsconstructies en onttrekkingswerken in en langs oppervlaktewaterlichamen kunnen belemmerend werken voor onderhoud. Met deze algemene regel wordt een uniforme regeling geboden voor dergelijke werken. Deze moeten zodanig worden aangebracht

dat hierdoor het onderhoud aan het betreffende oppervlaktewaterlichaam niet belemmerd wordt. Hierbij kan in het geval van een waterlozingspunt (buis) of drainagebuizen aan het volgende worden gedacht (niet-limitatief):

• de uitmondingen van de drainagebuizen moeten zo worden aangelegd en gehouden, dat geen aantasting van het profiel van de watergang kan plaatsvinden;

• het talud van de watergang vanaf de uitmonding van de drainagebuizen moet beschermd worden door het aanbrengen en onderhouden van uitloopgoten;

• deze uitloopgoten moeten minimaal 0,15 m ingezonken in het talud van de watergang worden aangebracht en gehouden;

• (drainage)buizen moeten worden afgeschuind overeenkomstig de taludhelling van de watergang;

• na het aanbrengen van het waterlozingspunt moet de onderhoudsstrook goed geëgaliseerd zijn en vrij van (overige) obstakels.

Voor onttrekkingen aan oppervlaktewaterlichamen gelden dezelfde uitgangspunten ten aanzien van de daarvoor benodigde werken.

Artikel 3.3 Kabels en leidingen in de nabijheid van a-wateren en in de beschermingszone van waterkeringen

Het leggen van kabels en leidingen onder of over oppervlaktewaterlichamen en hun beschermingszone en in de beschermingszone van waterkeringen komt regelmatig voor. Het gebeurt veelal door gespecialiseerde bedrijven in opdracht van nutsbedrijven. Indien de initiatiefnemer voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld in dit artikel, is geen watervergunning vereist. Middels voorschriften verbonden aan de vrijstelling, is het waterhuishoudkundig belang voldoende geborgd.

Artikel 3.4 Natuurvriendelijke oevers langs b- en c-wateren in overige gebieden

Natuurvriendelijke oevers zijn oevers waar uitdrukkelijk rekening gehouden wordt met natuur, landschap en ecologie. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Als randvoorwaarde geldt, dat het natte profiel van de watergang niet verandert. Verder is de vrijstelling alleen van toepassing op b- en c-wateren in overig gebied; dit met het oog op het anti-verdrogingsbeleid in keurbeschermings- en attentiegebieden.

A-wateren vallen niet onder de vrijstelling; dergelijke waterlopen vormen de kern van het oppervlaktewatersysteem en die wateren zijn om die reden veelal in beheer en onderhoud bij het waterschap. Het is daarom onwenselijk dat derden met gebruikmaking van een algemene regel wijzigingen in het hoofdwatersysteem kunnen aanbrengen.

Artikel 3.5 Afvoeren van neerslag afkomstig van verhard oppervlak groter dan 2000 m 2

Het tot afvoer laten komen van hemelwater via verhard oppervlak betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomende activiteit in of langs een oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Dit komt doordat neerslag via het verharde oppervlak sneller wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater dan wanneer het oppervlak onverhard was gebleven. Deze versnelde afvoer kan wateroverlast benedenstrooms veroorzaken omdat de piekafvoer toeneemt. Dit effect wordt versterkt, wanneer er meerdere van deze ingrepen plaatsvinden die leiden tot een toename van het verhard oppervlak dat afwatert op een oppervlaktewater (cumulatief effect).

Om versnelde afvoer van neerslag te voorkomen dienen maatregelen te worden getroffen. De piekneerslag zal ter plaatse verwerkt moeten worden, bijvoorbeeld door te zorgen voor voldoende infiltratie, ondergrondse buffering of bovengrondse buffering. Hiervoor gelden hydraulische voorwaarden op basis van de nota “Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk” en de praktische vertaling van deze nota in de vorm van een rekeninstrumentarium (HNO-tool), door het waterschap beschikbaar gesteld via de Dommelwebsite. Ter voorkoming van een (toename van) een lozing wordt een buffering tot een T=10 situatie en een vrijwaring van overlast in een T=100 situatie voorgeschreven.

Uitgangspunt van de algemene regel is, dat alleen neerslag tot afvoer mag worden gebracht indien overeenkomstig HNO gewerkt wordt. Bovendien geldt als eis, dat de neerslag niet eerder tot afvoer mag worden gebracht dan nadat de bergingsopgave, overeenkomstig HNO, is gerealiseerd.

Voor het afvoeren via een lozingswerk is een aparte algemene regel gemaakt. Hierin worden voorwaarden gesteld aan het voorkomen en herstellen van eventuele beschadigingen van het talud van een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.6 Profiel van vrije ruimte bij oppervlaktewaterlichamen

Beekherstel betekent in de regel dat de betreffende beek meanderend gemaakt wordt. De beek volgt dan het reliëf van het landschap en aldus wordt een meer natuurlijke afwatering bereikt. Hierdoor ontstaan verschillen in stroomsnelheid en daardoor meer ecologische variatie.

Doel van de regeling is het voorkomen van ingrepen die afbreuk doen aan het meanderende en/of natuurlijke karakter van een beek. Voorts dient te worden voorkomen dat nog uit te voeren beekherstel niet onmogelijk gemaakt wordt.

De vrijstelling is slechts van toepassing voor ingrepen die geen onomkeerbaar karakter hebben in relatie tot beekherstel, het meanderende en/of natuurlijke karakter van de beek en/of de aanleg van een EVZ. In ieder geval worden de volgende werken als onomkeerbaar aangemerkt:

  • -

    nutsleidingen;

  • -

    bouwwerken welke duurzaam met de grond verbonden zijn d.m.v. fundamenten;

  • -

    infrastructurele werken.

Dergelijke werken vallen dan ook niet onder de vrijstelling.

Artikel 3.7 Kortdurende activiteiten in en nabij a-wateren

Dit artikel bevat algemene regels voor kortdurende activiteiten in of langs a-wateren. Deze activiteiten kunnen, naast tijdelijke werken, ook bestaan uit ‘evenementen’ in of langs het water. Het waterschap heeft daartegen geen bezwaar, indien de watergang en de beschermingszones na afloop in de oorspronkelijke staat worden teruggebracht. In verband met doelmatig beheer en onderhoud is een meldplicht opgenomen. Het waterschap zal de initiatiefnemer naar aanleiding van een melding tevens nader informeren over eventuele veiligheidsaspecten (met name in het geval van een evenement). Deze bepaling heeft geen betrekking op gehele of gedeeltelijke tijdelijke stremming van de doorstroming van het water. Hiervoor blijft een vergunning vereist.

Artikel 3.8 Bebording ten behoeve van wandelroutes langs a-wateren

Het aanleggen van dergelijke werken betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Als randvoorwaarde geldt dat de bebording zo min mogelijk hinder oplevert voor het door het waterschap uit te voeren onderhoud.

Artikel 3.9 Poelen

De aanleg van poelen komt frequent voor in het beheergebied van Waterschap De Dommel. Het accent ligt hierbij op de natuurfunctie. Een poel als geïsoleerd water heeft weinig invloed op de waterhuishouding als geheel. Om die reden wordt, onder bepaalde voorwaarden, vrijstelling verleend voor de aanleg van poelen. De initiatiefnemer dient het bepaalde in bijlage 1 in acht te nemen.

De in lid 1 gebezigde term ‘waterbergende functie’ moet worden uitgelegd als ‘bufferfunctie in relatie tot de afvoer van hemelwater afkomstig van verhard oppervlak’.

Indien sprake is van de aanleg van meerdere poelen in elkaars nabijheid, moet dit artikel worden toegepast op het geheel. De aanleg van twee poelen die samen meer dan 5000 m2 oppervlak beslaan, valt dan ook niet onder de vrijstelling.

Artikel 4.1 Gebiedsaanwijzing

Dit artikel regelt het vaststellen van de kaart waarop de gebiedsindeling voor het grondwaterbeleid is weergegeven. Dit artikel regelt niet de aanwijzing van de beschermde gebieden en de attentiegebieden, want dat is in de keur geregeld, omdat die kaart de basis vormt voor een onderscheid in twee soorten vergunningplicht (grondwater respectievelijk oppervlaktewaterlichamen).

Voor het aanduiden van de bodemopbouw bestaan meerdere typologieën in Nederland. In de algemene regels en beleidsregels sluit het waterschap aan op de typologie van Regis II van TNO-NITG. Dit is een landelijke erkende digitale database die een model geeft van de landelijke geologische kartering van de Nederlandse ondergrond. Deze standaard wordt ook in andere regelgeving toegepast zoals het Protocol mechanisch boren krachtens artikel 25 Besluit Bodemkwaliteit.

Artikel 4.2 Algemene voorschriften voor onttrekking en infiltreren

Dit artikel omvat regels die gelden voor alle onttrekkingen en het infiltreren van water die daarna in de algemene regels worden genoemd. Voorheen golden veel meer algemeen geldende regels via de algemene voorschriften grondwateronttrekkingen. Ondertussen is er landelijke regelgeving gekomen die deze aspecten regelt, namelijk het Protocol Mechanisch boren, krachtens artikel 25 van het Besluit Bodemkwaliteit. Elders in het land komen in algemene regels nog voorschriften voor zoals de regel dat bij de aanleg en het beheer van een onttrekkingsinrichting uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten voorkomen moet worden. Ook daarin voorziet het Protocol Mechanisch boren reeds.

Artikel 4.3 Algehele vrijstellingen van vergunningplicht (kleine onttrekkingen)

Dit artikel regelt enkele algehele vrijstellingen van de vergunningplicht, zonder nadere bijzondere voorwaarden. De strekking van de leden 1 en 2 is niet nieuw. Deze komt overeen met bestaande vrijstellingen uit de vorige keur die nog teruggaan tot de periode voor 2009, toen deze regels nog in de provinciale verordening opgenomen waren. Lid 3 is opgenomen met het oog op deregulering.

Artikel 4.4 Agrarische graslandberegening

Gereserveerd.

Artikel 4.5 Akker- en tuinbouw

Gereserveerd.

Artikel 4.6 Brandblusvoorzieningen

Tot op heden waren brandblusvoorzieningen (voorheen ‘noodvoorzieningen’ geheten en in richtlijnen voor de brandweerzorg ook wel bluswatervoorziening geheten) vrijgesteld van de vergunningplicht, mits de put niet dieper was dan 30 meter. Bij die vrijstelling gelden wel twee kanttekeningen. De eerste is dat brandblusvoorzieningen nog steeds onder de algemene voorschriften grondwateronttrekkingen vielen. Er was dan wel geen vergunning nodig, maar er golden toch nog steeds regels. Ten tweede werd toen deze regels opgesteld werd nog beduidend minder vaak naar grondwater uitgeweken voor de bluswatervoorziening dan thans. De oorzaak ligt in aangescherpte landelijke regelgeving voor bluswatervoorzieningen. Die aangescherpte regels leiden in de praktijk al langer tot een toename van het aantal noodvoorzieningen die dieper dan 30 meter moeten zijn, omdat anders de wettelijk voorgeschreven debieten bluswater niet gerealiseerd kunnen worden. Dit betekent op zijn beurt dat het aantal diepe putten en daarmee doorboringen van scheidende lagen verder zal toenemen. Voortzetting van de vergunningplicht zoals deze voorheen gold, heeft geen meerwaarde, omdat gezien de landelijke regelgeving het weigeren van een vergunning na een eenvoudige toetsing eigenlijk niet meer aan de orde is. Het is dan ook effectiever om betere randvoorwaarden te stellen via algemene regels dan tot nu toe gebruikelijk was. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is het tegengaan van misbruik van brandblusvoorzieningen voor ander gebruik. Een brandblusvoorziening is immers alleen bedoeld voor incidenteel gebruik door de brandweer of voor een sprinklerinstallatie, waarbij het regulier spuien ten behoeve van het onderhoud van de put is inbegrepen. Een brandblusvoorziening is echter nadrukkelijk niet bedoeld voor bijvoorbeeld beregening. Misbruik wordt ondervangen door aan te sluiten bij de landelijk geldende normen voor brandblusvoorzieningen. Die normen zijn bedoeld om het gebruik door de brandweer of een sprinklerinstallatie, en om de leveringszekerheid van voldoende bluswater te waarborgen. Deze eisen omvatten onder andere het soort aansluiting voor brandslangen, bereikbaarheid, afdichting en het beheer en onderhoud van de put. Deze eisen zorgen er bijna vanzelf voor dat een ander gebruik niet mogelijk is. In de algemene regels is dan ook een clausule opgenomen dat een onttrekkingsput bedoeld voor de brandweer of een sprinklerinstallatie slechts een brandblusvoorziening is als bedoeld in de algemene regels, als deze ook daadwerkelijk aan die landelijke regels voldoet.

Mocht een brandblusvoorziening toch anders aangelegd moeten worden dan de algemene regels toestaan, met name een grotere diepte dan in de algemene regels is opgenomen (om aan de leveringszekerheid te kunnen voldoen van de wettelijk voorgeschreven debieten bluswater), dan geldt nog steeds een vergunningsplicht zodat specifieke toetsing naar de noodzakelijkheid mogelijk is.

In vergunningen en algemene regels is veelal bepaald dat een onttrekkingsinrichting (en daar maakt de put deel van uit) alleen voor het doel aangewend mag worden waarvoor deze bedoeld was. Bijvoorbeeld een beregeningsput mag alleen voor beregening gebruikt worden. Dit betekent echter niet dat bijvoorbeeld een beregeningsput niet als brandblusvoorziening gebruikt mag worden door de brandweer, ook al is hier niet specifiek in voorzien in de algemene regels of vergunningsvoorwaarden. De wettelijke basis is dan artikel 62, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s die bepaald dat de brandweer bevoegd is alle benodigde uitrustingsstukken en hulpmiddelen ter plaatse zodanig te gebruiken als zij noodzakelijk achten voor een goede vervulling van hun taak. In de algemene regels is hiervoor dan ook geen nadere regel opgenomen.

Artikel 4.7 Bronbemalingen van tijdelijke aard

Dit artikel regelt vrijstelling van vergunningplicht voor tijdelijke bronbemalingen in beginsel zoals dat voorheen in de keur en daarvoor in de provinciale verordening geregeld was. Ook lid 2 kent zijn oorsprong in de voormalige keur en de daarvoor geldende provinciale verordening. Onttrekkingen met een langere duur en/of een groter debiet en met een ander doel dan in de algemene regel is aangegeven, blijven vergunningplichtig. Noviteit in de algemene regel is de voorziening voor sleufbemalingen, oftewel mobiele bronbemalingen (lid 1 onder b). Dit zijn bijvoorbeeld bronbemalingen voor het drooghouden van bouwputten voor ondergrondse leidingtracés. In dergelijke gevallen verplaatst de bronbemaling zich steeds langs het tracé van de aanleg en bevindt zich zodoende slechts enkele dagen op dezelfde plaats. Dit type onttrekking komt in de praktijk regelmatig voor, maar viel niet onder de vrijstelling voor bronbemalingen. In de praktijk blijkt behoefte te zijn aan soortgelijke regeling en blijkt deze ook realiseerbaar via algemene regels, zodat deze nu is opgenomen. Tevens wordt hiermee voorkomen dat, ondanks een algemene regel, voor veel ondergrondse leidingen nog steeds een vergunning nodig blijft omdat een deel van het tracé een beschermd gebied doorkruist. Bij het formuleren van de algemene regel is voor het debiet en de tijdsduur aansluiting gezocht bij wat in de praktijk gangbaar en acceptabel is qua werkdruk en grondwatergebruik. Daarbij is tevens geen onderscheidt gemaakt naar ligging binnen of buiten beschermde gebieden. Dit wordt verantwoord geacht gezien de minimale en zeer tijdelijke impact van een dergelijke bemaling vanwege de korte tijdsduur en het gering debiet dat toegestaan is. Hiermee is de beoogde standstill ten behoeve van verdrogingsbestrijding in deze gebieden nog steeds afdoende geborgd.

Artikel 4.8 Grondwatersanering

Dit artikel regelt volgens dezelfde opbouw als artikel 4.7 de vrijstelling van vergunningplicht specifiek voor grondwatersaneringen. De enige noviteit ten opzichte van de regels zoals deze voorheen in de keur opgenomen waren, is het gebruik van het begrip grondwatersaneringen in plaats van grondsanering omdat dit duidelijker is en landelijk gebruikelijk is. Bodemsaneringen vallen onder artikel 4.7.

Artikel 4.9 Meldplicht

Lid 1 en 2 zijn een omzetting van de bestaande regels uit de keuren en de voorgaande algemene voorschriften grondwateronttrekkingen. Wat in deze leden anders is dan voorheen, is dat aansluiting gezocht is bij de wettelijke eisen krachtens het Besluit Bodemkwaliteit. Voorheen werden via de algemene voorschriften regels gesteld voor de wijze waarop putten aangebracht, beheerd en verwijderd moesten worden, inclusief regels voor de te overleggen gegevens in de melding. Ondertussen voorziet het Protocol mechanisch boren krachtens het Besluit Bodemkwaliteit daarin. Zo is geregeld dat putten alleen door een erkend bedrijf aangelegd mogen worden en dat er boorstaten aangeleverd dienen te worden, voorzien van nadere gegevens over bijvoorbeeld de exacte plaats van de put. In het Protocol mechanisch boren wordt deze rapportage (die bij de melding krachtens het Besluit Bodemkwaliteit moet worden ingediend) aangeduid met de term ‘beschrijving van het veldwerk’. Het volstaat dan ook om hier als regel te stellen dat de melding die men krachtens het Besluit Bodemkwaliteit bij het bevoegd gezag dient in te dienen, tevens bij het waterschap moet worden ingediend.

Lid 3 voorziet in een aanvulling op de Waterwet. De Waterwet (artikel 7.18) legt onttrekkers van grondwater een zorgplicht op om nadelige gevolgen van de onttrekking voor derden te voorkomen en als dat niet kan zo veel mogelijk te beperken. Nadelige gevolgen kunnen onverwacht of onvoorzien zijn en dan kan het bijvoorbeeld gaan om schade aan landbouw of natuur, verplaatsing van bodemverontreiniging, schade aan bouwwerken (verzakking). De Waterwet heeft verschillende regels die hierop betrekking hebben, maar voorziet niet in een meldplicht bij het waterschap. Dit is wel gewenst om eventueel controle uit te kunnen voeren.

Globaal overzicht belangrijkste algemene regels / vergunningplichten oppervlaktewaterlichamen *

a-wateren

b-wateren

c-wateren

Activiteit

Aanleggen

Vergunning

Vergunning

Vergunning / AR ** in overig gebied / AR poelen

Dempen

Vergunning

Vergunning

AR

Kunstwerken

Vergunning

Vergunning / AR voor oeverbeschoeiing, LOP-stuwen, duikers

AR

Overige activiteiten in/langs oppervlaktewateren

Vergunning / AR voor gewassen, overhangende takken, kabels en leidingen, kortdurende activiteiten, wandelroutes

AR

AR

Drainage

Vergunning in beschermde gebieden

Vergunning in beschermde gebieden

Vergunning in beschermde gebieden

Lozen

Vergunning meer dan 40 m3 / AR lozingsconstructie

Vergunning meer dan 40 m3 / AR lozingsconstructie

Vergunning meer dan 40 m3 / AR lozingsconstructie

Onttrekken

AR / vergunning waterinlaatgebieden

AR / vergunning waterinlaatgebieden

AR / vergunning waterinlaatgebieden

Handelingen in profiel van vrije ruimte

AR

n.v.t.

n.v.t.

Natuurvriendelijke oevers

Vergunning

AR in overig gebied

AR in overig gebied

Verhard oppervlak

AR

AR

AR

(*) Dit overzicht geldt slechts als indicatie! De tekst van de Keur en de Algemene regels is doorslaggevend.

(**) AR = algemene regels