Beleidsregel actualiseren grondwatervergunningen

Geldend van 01-03-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel actualiseren grondwatervergunningen

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2009 hebben de waterschappen het grootste deel van het operationeel grondwaterbeheer overgenomen van de provincie, zo ook Waterschap Brabantse Delta. In samenwerking met de waterschappen De Dommel en Aa en Maas wordt nieuw grondwaterbeleid ingevoerd. Eén van de kernpunten daaruit is wel dat het bestaande beleid voor natuurgebieden (uitgewerkt in de zogenaamde beschermde gebieden en attentiegebieden en in een zone rondom Natura 2000-gebieden de zogeheten invloedsgebieden Natura 2000) ongewijzigd blijft. Hier blijven de door de provincie nog verleende vergunningen op grond van de oude wetgeving nog lang van kracht. Dat betekent dat ze voor zowel de vergunninghouder als voor het bevoegd gezag (het waterschap) actueel, duidelijk en werkbaar moeten zijn.

In de praktijk bestaan de door de provincie verleende grondwatervergunningen niet uit één document per vergunninghouder, maar uit een oude basisvergunning met latere losse toevoegingen. Dit blijkt in de praktijk dan ook niet duidelijk meer te zijn, voor zowel de vergunninghouder, als voor het waterschap. Dat maakt het noodzakelijk deze vergunningen te actualiseren, omdat hiermee ook de handhaafbaarheid van de vergunningen en daarmee ook de effectiviteit van het beschermingsbeleid verbeteren.

Het actualiseren van grote hoeveelheden bestaande vergunningen is een omvangrijk proces. Het waterschap wil dat zo veel mogelijk stroomlijnen door met standaard modelvergunningen te werken en de belangenafwegingen voor gelijke gevallen zoveel mogelijk in deze beleidsregel uit te werken.

Deze beleidsregel voorziet in een afwegingskader voor het actualiseren van bestaande vergunningen voor grondwateronttrekkingen in de beschermde gebieden , attentiegebieden en de invloedsgebieden Natura 2000 .

1.2 Wettelijke kaders

Wettelijke grondslag: revisievergunning conformWaterwet

De grondslag voor het beheer wat de waterschappen uitvoeren is de Waterwet. Conform de overgangsregelingen bij de Waterwet zijn vergunningen verleend op basis van voorgaande wetgeving (in dit geval de Grondwaterwet) gelijkgesteld aan een watervergunning op grond van de Waterwet.

Zoals aangegeven in paragraaf 1.1 bestaan de grondwatervergunningen niet uit één document per vergunninghouder, maar uit meerdere stukken die samen een geheel vormen. De Waterwet voorziet ten eerste in de mogelijkheid om oude vergunningen op verzoek of ambtshalve te vervangen door één nieuwe actuele watervergunning, mits de bestaande rechten gerespecteerd worden. Daarnaast voorziet de Waterwet in artikel 6.22 in de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om een vergunning en de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen te wijzigen, aan te vullen of onder voorwaarden geheel of gedeeltelijk in te trekken.

Hoewel de Waterwet strakke kaders stelt aan deze mogelijkheden, blijft er sprake van beleidsvrijheid voor het bevoegd gezag. Zo heeft het bevoegd gezag op grond van artikel 6.22 lid 2 Waterwet de mogelijkheid om te besluiten om een vergunning die gedurende drie achtereenvolgende jaren niet is gebruikt, geheel of gedeeltelijk in te trekken. Dit is echter een bevoegdheid en geen verplichting, zodat de beslissing of het bevoegd gezag deze bevoegdheid toepast gebruikt, berust bij het bevoegd gezag zelf. Deze beleidsregel voorziet in die afwegingen.

1.3 Afbakening van de beleidsregel

De waterschappen voeren nieuwe regels in voor grondwateronttrekkingen voor de gebieden buiten de zogenaamde beschermde gebieden, attentiegebieden en de invloedsgebieden Natura 2000. Binnen deze gebieden blijven de regels en het beleid ongewijzigd. Dat betekent dat voor deze beleidsregel alleen de onttrekkingen binnen deze gebieden relevant zijn.

In de beschermde gebieden, attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000-gebieden komen zowel tijdelijke als permanente onttrekkingen voor. In dit verband zijn de tijdelijke onttrekkingen niet relevant, omdat deze kortstondig van aard zijn en veelal al over een moderne watervergunning beschikken.

Deze beleidsregel heeft alleen betrekking op de permanente onttrekkingen, namelijk:

  • 1.

    Kleine onttrekkingen (<10m3/uur) in de beschermde gebieden en attentiegebieden;

  • 2.

    Graslandberegening in de beschermde gebieden en attentiegebieden;

  • 3.

    Overige onttrekkingen in de beschermde gebieden en attentiegebieden.

2 Afwegingskader

1 De dossiers zijn het uitgangspunt voor de actualisatie

Het doel is de vergunningen up-to-date maken met behoud van bestaande rechten. Dat betekent dat het waterschap er in beginsel vanuit mag gaan dat wat in de dossiers vermeld is die in 2009 van het vorige bevoegde gezag overgenomen zijn, actueel en juist is.

In de praktijk bestaat de dossieropbouw uit twee sporen. Per onttrekkingsinrichting is er een vergunning, afhankelijk van de periode waarin deze verleend is, is deze in meer of mindere mate conform de huidige wettelijke eisen geformuleerd. Vervolgens zijn er later via generieke besluiten voorschriften aan de vergunningen toegevoegd. Deze zijn niet in de individuele dossiers opgenomen, maar steeds in generieke dossiers. Al met al levert dat een onduidelijk en soms onvolledig beeld op. Hoewel dus de individuele dossiers geen compleet overzicht geven, geldt dat de latere aanpassingen steeds uniform zijn, omdat die via generieke besluiten genomen zijn. Dit maakt dat dit nu ook uniform verwerkt kan worden. Hier kan dan ook zondermeer vanuit gegaan worden bij het bepalen van de bestaande rechten bij de actualisatie.

Voor het geval dat er in het verleden toch vergissingen gemaakt zijn, heeft de vergunninghouder de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen naar aanleiding van de geactualiseerde ontwerp watervergunning. Als een vergunninghouder aan kan tonen dat het dossier op een bepaald onderdeel niet klopt, of uit eigen controle door het waterschap blijkt dat iets in het dossier niet klopt, dan wordt de vergunning aangepast zoals het had moeten zijn om zo de bestaande rechten te respecteren.

2 Handelen bij ondertussen doorgevoerde herbegrenzingen van de EHS (beschermde gebieden en attentiegebieden)

Het beleid dat de afgelopen jaren door de provincie en daarna het waterschap is gevoerd, heeft relatie met de EHS en de begrenzing daarvan. Sinds de invoering van het beleid is de EHS echter op verschillende plaatsen herbegrensd. Dit wil zeggen dat er percelen aan de EHS zijn toegevoegd of juist uit de EHS gehaald zijn. Per saldo echter bleef het areaal EHS gelijk. Deze wijzigingen werden steeds eenmaal per jaar geformaliseerd via het Natuurbeleidsplan (thans de Verordening Ruimte). De aanwijzing van de beschermde gebieden via de provinciale verordening waterhuishouding, en daarmee ook van de keuren, liepen hier niet direct mee in de pas. Sinds de verordening van 2005 zijn deze kaarten pas in 2012 voor het eerst geactualiseerd.

Deze aanpassingen van de EHS-begrenzingen betekent enerzijds dat er individuele gevallen zijn waar de status van beschermd gebied of attentiegebied ondertussen is vervallen of dat deze status is gewijzigd van beschermd gebied naar attentiegebied. Anderzijds betekent het, dat er individuele gevallen zijn waar de vergunningplicht nog niet gold, maar ondertussen wel (kleine onttrekkingen).

Op zich voorzien de overgangsregelingen van de keur in deze gevallen. Maar ook hier geldt dat na verloop van jaren de nu nog duidelijke lijn, steeds minder duidelijk wordt. Het is dan ook wenselijk het vergunningenbestand ook voor deze gevallen actueel te maken.

Vervallen status van gebieden

Is het gebied geen beschermd gebied meer en ook geen attentiegebied en het is ook niet binnen een invloedsgebied Natura 2000 komen te vallen, dan geldt dat het standstillbeleid niet meer nodig is. De volgende mogelijkheden doen zich dan voor:

  • ·

    De onttrekking is buiten de beschermde gebieden, attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000 niet vergunningplichtig, en valt onder een vrijstelling uit de algemene regels (bijvoorbeeld kleine onttrekkingen); de vergunning is dan van rechtswege vervallen omdat de rechtsgrond voor de vergunningplicht niet meer aanwezig is.

  • ·

    De onttrekking ligt buiten de beschermde gebieden, attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000 en valt geheel binnen voorschriften van de algemene regels. In dat geval zou men dienen te voldoen aan de algemene regels. Echter, in de algemene regels wordt het hebben van een actueel bedrijfswaterplan voorgeschreven. Dat is nieuw ten opzichte van de bestaande vergunningen en daaraan kan een vergunninghouder dus niet per direct voldoen. Dit betekent dus dat er, gezien het respecteren van bestaande rechten, een overgangstermijn moet worden gehanteerd waarbinnen deze vergunninghouders de kans krijgen om alsnog te voldoen aan het vereiste van een bedrijfswaterplan. Hierin voorzien de keur en algemene regels.

  • ·

    De onttrekking is nog wel vergunningplichtig of valt niet (geheel) onder een algemene regel. In dat geval wordt een nieuwe vergunning afgegeven die de bestaande rechten vastlegt.

Beleidsvariant : Invloedsgebieden Natura 2000 met opheffen voorjaars- en urenverbod

Het beregeningsbeleid resulteert in een zonering rond de Natura 2000-gebieden waarbij buiten de beschermingszones flexibiliteit voor beregenen uit grondwater wordt geboden en daarbinnen een “stand still” beleid geldt. Er is een beleidsvariant uitgewerkt waarbij de ruimtelijke overgang van flexibiliteit naar “stand still” meer geleidelijk gaat door binnen de beschermingszone een overgangszone in te stellen. In deze overgangszone bestaat de flexibiliteit uitsluitend uit het opheffen van het voorjaars- en urenverbod voor het beregenen van grasland. Ook hier is het wenselijk het vergunningenbestand voor deze gevallen actueel te maken waarbij in de vergunningen wordt geregeld dat het voorjaars- en urenverbod voor beregenen van grasland in de vergunningen komen te vervallen mits er waterbesparende- en waterconserverende maatregelen zijn uitgevoerd die zijn vastgelegd in een bedrijfswaterplan.

Gewijzigde status van gebieden

Dit komt voor waar een gebied bijvoorbeeld geen beschermd gebied meer is, maar wel een attentiegebied of een invloedsgebied Natura 2000 is geworden. In dat geval wordt de verwijzing naar het juiste soort gebied geactualiseerd in de vergunning.

Later t oegevoegde gebieden

Wanneer een bestaande legale grondwateronttrekking (kleine onttrekking) door een wijziging van de EHS-begrenzingen binnen een beschermd gebied of een attentiegebied is komen te liggen, of een gebied is aangewezen als invloedsgebied Natura 2000, wordt voor deze onttrekking een watervergunning verleend. De vergunning legt de onttrekking vast zoals deze al rechtmatig aanwezig was bij het wijzigen van de begrenzingen.

3 Omgaan met –mogelijk- illegale situaties (legalisatietoets)

Zoals bij afweging 1 is aangegeven is er tijdens de procedure voor een revisievergunning inspraak mogelijk. Het is daarbij niet ondenkbaar dat een vergunninghouder die ondertussen de onttrekkingsinrichting heeft aangepast hiervan gebruik maakt om dit aangepast te krijgen, of dat deze aangeeft dat de gegevens die uit de provinciale bestanden is overgenomen, niet juist is. Op deze manier komen ook illegale situaties aan het licht. Bovendien zullen bij oudere vergunningen wellicht niet alle gegevens bekend zijn zodat nameten door het waterschap nodig zal zijn. Ook daardoor kunnen illegale situaties aan het licht komen. Bij het constateren van illegale situaties komt de vraag aan de orde of deze situaties gelegaliseerd kunnen of moeten worden. Daarbij zijn twee zaken van belang:

  • 1.

    Het vastgestelde (en voort te zetten) beleid voor de beschermde gebieden, attentiegebieden en invloedsgebieden Natura 2000 staat geen nieuwe onttrekkingen toe.

  • 2.

    De overgangstermijn voor legalisatie van bestaande onttrekkingen is reeds jaren verstreken.

Het huidige beleid is sinds 2000 in twee stappen ingevoerd. Daarbij is iedere keer de gelegenheid geboden aan eenieder die een inrichting had die door de veranderingen vergunningplichtig werd, een legalisatievergunning aan te vragen (zie bijlage 1 voor een nadere toelichting). Daarbij is overigens door de provincie ruimhartig met de termijnen en de beoordeling van de aanvragen omgegaan. Ook aanvragen die ruim na deze termijn binnenkwamen werden verleend. De doelstelling van de regeling was immers het tegengaan van nieuwe (diepe) onttrekkingen, niet het wegnemen van bestaande. Het was dus geoorloofd om er ruimhartig mee om te gaan. Deze termijnen zijn ondertussen echter reeds jaren verstreken. Bovendien geldt dat, al zou er een nieuwe legalisatieronde gestart worden op basis van het oude beleid, dan is het door de verstreken tijd ook niet meer gemakkelijk voor een onttrekker om aan te tonen dat een onttrekking er al was ten tijde van de eerdere overgangstermijnen. Tevens moet er rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat een verleende vergunning later weer is ingetrokken. Immers een put die gedurende enige tijd niet meer gebruikt wordt, moest conform de geldende regels worden verwijderd en afgewerkt (Algemene voorschriften grondwateronttrekkingen). De conclusie is dan ook voor alle onttrekkingen die nu nog aangetroffen worden die niet vergund of gelegaliseerd zijn, het waterschap zich op het standpunt mag stellen dat deze in beginsel illegaal zijn en daartegen handhavend opgetreden kan worden. Legalisatie i s slechts dan aan de orde indien de onttrekker kan aantonen dat de onttrekking toch een bestaande onttrekking is, waarbij deze tevens zal moeten aan tonen waarom van de eerdere mogelijkheden voor legalisatie geen gebruik is gemaakt.

Bijzonder aandachtpunt hierbij zijn de aanwezige putten. De vergunningplicht in dit beleid is altijd primair gekoppeld geweest aan de onttrekkingsinrichting als geheel, en de put maakt onderdeel uit van die onttrekkingsinrichting. Dat betekent dat er vergunning verleend is voor pomp met een bepaalde capaciteit, met daarbij behorend een aantal putten met een bepaalde diepte. Het verplaatsen van putten binnen de beschermde gebieden waterhuishouding (dit is de provinciale benaming voor deze gebieden) en attentiegebieden was niet toegestaan. Dit betekent dat putten die niet voorkomen in het vergunningenbestand als later aangebracht en dus illegaal en ni et legaliseerbaar gezien moeten w orden.Immers, bij het opstellen van de legalisatie vergunningen zijn het aantal en de locatie van de putten opgenomen in de vergunning en daarop was tevens inspraak mogelijk om eventuele fouten te herstellen.

Er moet ook rekening gehouden worden met mogelijke vervuiling van het vergunningenbestand door het niet juist muteren van naam en adresgegevens van de vergunninghouder bij overdracht van de vergunning. Formeel had deze mutatie verwerkt moeten worden en zouden dit soort gebreken niet aan de orde moeten komen. Mocht een dergelijk geval zich toch voordoen bij een verleende vergunning en er is geen intrekking bekend uit de dossiers , dan wordt de mutatie alsnog doorgevoerd. Hierbij wordt in overweging genomen dat het nu niet meer precies te achterhalen is of de mutatie destijds niet is gemeld door de vergunninghouder, of dat de mutatie per abuis niet juist is verwerkt door het toenmalige bevoegde gezag.

4Het intrekken van niet gebruikte vergunningen

Tot de komst van de Waterwet, voorzag de Grondwaterwet in regels om vergunningen geheel of gedeeltelijk in te trekken. Dat kon zijn reactief op verzoek van de vergunninghouder zelf of van een belanghebbende (artikel 24 Grondwaterwet). Het kon ook uit eigen beweging van Gedeputeerde Staten zelf (artikel 25 Grondwaterwet) als de vergunninghouder desgevraagd schriftelijk verklaarde de vergunning niet meer te gebruiken of indien:

  • ·

    achteraf bleek dat de vergunning verleend is op basis van foute gegevens die, als deze wel bekend was geweest, tot een andere afweging had geleid;

  • ·

    van de vergunning gedurende vier achtereenvolgende jaren geen gebruik was gemaakt;

  • ·

    aan het onttrokken water een andere bestemming werd gegeven dan in de vergunning was vermeld;

  • ·

    de voorschriften uit de vergunning niet in acht werden genomen.

In de vergunningen is daarom niets hierover opgenomen. Met de komst van de Waterwet voorziet artikel 6.22 in een soortgelijke regeling. De voorwaarden voor het intrekken van een vergunning zijn wel veranderd. De mogelijkheid om een vergunning die niet gebruikt wordt, in te trekken komt wel als zodanig terug in artikel 6.22 lid 2, met dien verstande dat de termijn nu drie achtereenvolgende jaren is geworden.

Het beleid voor de beschermde gebieden is er steeds op gericht geweest om een standstill te bewerkstelligen met vervolgens een geleidelijke afname door natuurlijk verloop. Het beleid was er dan ook altijd al op gericht om ongebruikte vergunningen actief in te trekken. Dit betekent voor de actualisatie van de vergunningen dat het intrekken van ongebruikte vergunningen aan de orde is.

Een ve rgunning wordt in beginsel ingetrokken als:

  • 1.

    de vergunninghouder daar zelf om verzoekt;

  • 2.

    de vergunning gedurende meer dan drie achtereenvolgende jaren niet gebruikt is en dit niet verklaard kan worden door teeltwisseling of door jaren met veel neerslag; (Het criterium van achtereenvolgende jaren is niet alleen wettelijk bepaald, maar sluit ook aan op teeltwisseling in de land- en tuinbouw. Het feit dat een vergunning niet gebruikt wordt, kan onder andere blijken uit het feit dat er meerdere jaren geen opgave door de vergunninghouder gedaan is van de onttrokken hoeveelheden grondwater, dan wel dat als onttrokken hoeveelheid 0m3/geen is opgegeven door de vergunninghouder.)

  • 3.

    de vergunninghouder niet meer te achterhalen is en/of er kennelijk geen rechtsopvolger is.

(Bijvoorbeeld door overlijden of faillissement wordt niet, of ontkennend op het toezenden van de ontwerp watervergunning gereageerd, zodat het waterschap zich op het standpunt mag stellen dat de bestaande vergunning kennelijk niet meer in gebruik is).

Indien blijkt dat een verleende vergunning voor beregening ondertussen gebruikt wordt als kleine onttrekking, dan wordt de vergunning in beginsel gewijzigd naar een vergunning voor een kleine onttrekking.

5Er wordt gebruik gemaakt van modelvergunningen

Om het proces van de actualisatie van de vergunningen zo veel mogelijk te uniformeren, te vereenvoudigen en efficiënt en duidelijk te maken, wordt gewerkt met uniforme revisievergunningen. De opbouw, overwegingen en voorschriften van alle vergunningen zijn daarmee hetzelfde. Deze aanpak is zeer goed mogelijk doordat de bestaande vergunningen al in hoge mate gelijkluidend zijn, doordat er in het verleden met algemene wijzigingsbesluiten gewerkt is. Bovendien zijn het aantal bepalingen en voorschriften in de bestaande vergunningen zeer beperkt. Met andere woorden: iedere vergunninghouder krijgt dezelfde vergunning, waarbij alleen op enkele plaatsen iets specifieks ingevuld wordt.

Alleen in specifieke gevallen kan er op onderdelen inhoudelijk afgeweken worden, indien de bestaande rechten in dat geval dat noodzakelijk maken.

In de vergunningen komt het volgende terug wat ook in de oude vergunningen opgenomen was:

  • 1.

    NAW-gegevens van de vergunninghouder

  • 2.

    Vergunde pompcapaciteit en aantal pompen

  • 3.

    Aantal putten en hun locaties, en voor de zogeheten kleine onttrekkingen de putdiepte

  • 4.

    Doel van het gebruik van het grondwater (bijv. “beregening van grasland”)

  • 5.

    Urenverbod met ontheffingsmogelijkheid (5%-regeling) bij graslandberegening

  • 6.

    Standaardvoorwaarde dat het vervangen van een put mag, maar maximaal tot een bepaalde diepte.

Hierbij moet worden opgemerkt dat naast deze vergunningvoorwaarden ook de Algemene voorschriften grondwateronttrekkingen van kracht waren, die ook van toepassing waren op deze onttrekkingen. In die algemene voorschriften stonden aanvullende regels voor de beheren, opruimen en afwerken van putten. Deze regels komen nu terug in de landelijke regels krachtens het Besluit Bodemkwaliteit, zodat dergelijke voorwaarden ook nu niet worden opgenomen.

3 Uitvoering

Het vaststellen van deze beleidsregel heeft op zichzelf niet tot gevolg dat de bestaande vergunningen aangepast worden. Daarvoor zijn ontwerpbesluiten van het waterschap nodig. Het waterschap zal daarvoor een gefaseerde aanpak toepassen, zodat het traject ordelijk en zorgvuldig uitgevoerd kan worden. Een beleidsregel is niet de plaats voor een planning. Het wordt echter wel genoemd, zodat voor de vergunninghouders/belanghebbenden duidelijk is dat het werk gefaseerd aangepakt zal worden en dat het dus ook enige tijd kan duren voordat zij iets van de procedures gaan merken.

Bijlage 1

Overzicht veranderingen vergunningplichten beschermde gebieden

In het onderstaande overzicht is per (provinciale) verordening aangegeven welke veranderingen er zijn doorgevoerd die geleid hebben tot het huidige vergunningenstelsel voor de beschermde gebieden waterhuishouding.

Verordening waterhuishouding Noord-Brabant 1997 (zoals gewijzigd per 1 oktober 2000)

  • ·

    In de Verordening waterhuishouding Noord-Brabant 1997 waren kleine onttrekkingen nog geheel vergunningvrij. In 2000 is de verordening partieel herzien.

  • ·

    In de herziening van 2000 is voor de ‘functiegebieden’ een vergunningplicht ingevoerd voor alle onttrekkingen, met uitzondering van noodvoorziening en veedrenkputten (art. 5.3.1).

  • ·

    Als overgangsbepaling was opgenomen (art. 11.2.1) dat binnen 6 maanden na inwerkingtreding van de verordening een vergunning te worden aangevraagd voor bestaande inrichtingen die onder de nieuwe regels vergunningplichtig geworden zijn.

  • ·

    Als onderdeel van het vergunningenbeleid werd de grens van 30 meter diepte van putten ingevoerd.

Verordening waterhuishouding Noord-Brabant 2005 ( in werking per 1 februari 2005)

  • ·

    In deze verordening wordt de vergunningplicht (artikel 5.3.1) uitgebreid door:

    • o

      Invoering van de beschermde gebieden waterhuishouding: deze zijn anders en enigszins groter dan de functiegebieden uit de verordening uit 1997 en 2000. Bovendien worden in 2005 de attentiegebieden toegevoegd.

    • o

      Voor noodvoorzieningen en veedrenkputten wordt bepaald dat deze niet dieper mogen zijn dan 30 meter. Bestaande putten die dieper zijn, komen daarmee onder de overgangsbepalingen te vallen.

  • ·

    Als overgangsbepaling is opgenomen (art. 9.2.1) dat binnen 6 maanden na inwerkingtreding van de verordening een vergunning te worden aangevraagd voor bestaande inrichtingen die onder de nieuwe regels vergunningplichtig geworden zijn.

Keuren van de waterschappen

In de keuren van de drie waterschappen zijn volgens eenzelfde model de regels uit de Verordening waterhuishouding Noord-Brabant 2005 overgenomen. Hoewel de overgangsbepaling van de 3 keuren enigszins verschillen, zijn zij ten aanzien van grondwatervergunningen eensluidend: “Een vergunning of ontheffing verleend vóór inwerkingtreding van deze Keur voor een ingevolge deze Keur vergunningplichtig handelen, wordt geacht ingevolge deze Keur te zijn verleend” en “voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze Keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze Keur te zijn verleend”. Dit betekent in omgekeerde redenatielijn ook dat al hetgeen niet gelegaliseerd was voor de inwerkingtreding van de keur, nog steeds niet gelegaliseerd is.

Urenverbod voor graslandberegening

Specifiek voor beregening van grasland geldt sinds lange tijd een zogenaamd urenverbod dat in alle vergunningen is opgenomen, ook voor bestaande situaties binnen de beschermde gebieden en attentiegebieden. Het urenverbod houdt in dat grasland niet beregend mag worden met grondwater voor 1 juni en in de maanden juni en juli niet tussen 11:00 en 17:00 uur. Deze voorwaarde is standaard in de vergunningen opgenomen. In de vergunningen is echter ook standaard voorzien in de mogelijkheid om bij grote droogte ontheffing van dit verbod te geven, dus eerder te beregenen en ook overdag. Deze regelingen zijn niet in de provinciale verordeningen opgenomen maar in beleid. Bij de overdracht van het grondwaterbeheer hebben de waterschappen dit overgenomen in hun beleidsregels. Voor waterschap Brabantse Delta betrof dat hoofdstuk 10 van de Beleidsregel toepassing Waterwet en keur. De genoemde ontheffingsmogelijkheid wordt al sinds 1991 geregeld via een provinciale regeling, die zogenaamde 5%-regeling. De 5%-regeling uit 1991 is in 1997 aangepast. Bij de overdracht van het grondwaterbeheer door de waterschappen hebben de waterschappen de regeling overgenomen in aparte beleidsregels, in het geval van Waterschap Brabantse Delta is dat de ‘beleidsregel voor het verlenen van ontheffing op het verbod voor beregenen van grasland met grondwater bij grote droogte (5%-regeling)’. Die beleidsregel is nog steeds van kracht.