Regeling vervallen per 10-10-2018

Besluit van het Dagelijks Bestuur van het Waterschap De Dommel houdende regels omtrent SAW Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel

Geldend van 18-04-2018 t/m 09-10-2018

Intitulé

Besluit van het Dagelijks Bestuur van het Waterschap De Dommel houdende regels omtrent SAW Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel

Arbeidsvoorwaarden 1 Werking en begripsbepaling

1.1 Werking

  • Artikel 1.1.1 SAW

  • Artikel 1.1.2 Toepassing en bijzondere gevallen

  • Artikel 1.1.3 Voorschriften en instructies

  • Artikel 1.1.4 Organisatiewijziging

  • Artikel 1.1.5 Beschikbaar zijn rechtspositieregelingen

  • Artikel 1.1.6 Belangenbehartiging

  • Artikel 1.1.7 Vaststelling SAW deel 1

  • Artikel 1.1.8 Vaststelling SAW deel 2

  • Artikel 1.1.9 Vaststelling SAW deel 3

Artikel 1.1.1 SAW

Lid 1

Het dagelijks bestuur van het waterschap stelt de SAW formeel vast na vaststelling van de tekst door het LAWA zoals bedoeld in artikel 1.1.7.

Lid 2

Personele c.q. rechtspositionele verordeningen worden door het dagelijks bestuur vastgesteld, nadat overleg heeft plaatsgevonden met vakorganisaties conform de overlegregeling of de Ondernemingsraad conform de Wet op de Ondernemingsraden.

Lid 3

De SAW bestaat uit drie delen, deel 1, deel 2 en deel 3.

Lid 4

Deel 1 betreft de regelingen die voor de waterschappen bindend zijn. Dit houdt in dat deze regelingen bij alle waterschappen onverkort van kracht zijn. Waterschappen kunnen geen betere of slechtere regelingen vaststellen.

Lid 5

Deel 2 betreft de basisregelingen. De basisregelingen gelden als een waterschap geen vergelijkbare regeling of geen regeling van vergelijkbare strekking kent. Lokaal kan met overeenstemming van het GO of instemming (artikel 27 WOR) van de OR een vergelijkbare regeling of regeling van vergelijkbare strekking gehandhaafd of overeengekomen worden.

Lid 6

Deel 3 betreft het overgangsrecht. Overgangsrecht zijn regelingen of bepalingen die in voorgaande versies van de SAW waren opgenomen en die na afschaffing voor een vastgestelde groep ambtenaren geheel of deels van kracht blijft.

Artikel 1.1.2 Toepassing en bijzondere gevallen

Lid 1

De in de SAW opgenomen bepalingen die gelden voor de gehuwde ambtenaar, zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op de ambtenaar met een levenspartner. Waar staat ‘echtgeno(o)t(e)’ moet ook worden gelezen ‘levenspartner’.

Lid 2

De bepalingen van deel 1 SAW kunnen tevens van toepassing zijn op ambtenaren van wie de rechtstoestand dwingendrechtelijk bij of op grond van de wet is geregeld. In dat geval gelden de bepalingen van deel 1 SAW slechts aanvullend.

Lid 3

Het dagelijks bestuur kan, voor zover daarmee niet in strijd wordt gehandeld met hogere regelgeving, om bijzondere redenen, na overleg met de medezeggenschap, besluiten dat de bepalingen of sommige daarvan, van de SAW deel 1 niet van toepassing zijn op ambtenaren of groepen van ambtenaren.

Lid 4

Het dagelijks bestuur kan, voor zover daarmee niet in strijd wordt gehandeld met hogere regelgeving, in geval van bijzondere omstandigheden of wanneer een strikte toepassing naar zijn oordeel in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid, voor een individuele ambtenaar van de SAW afwijken of in gevallen waarin de SAW niet voorziet, een besluit nemen.

Artikel 1.1.3 Voorschriften en instructies

Met inachtneming van het bepaalde in de SAW deel 1 kan het dagelijks bestuur, indien dit naar zijn oordeel nodig of wenselijk is:

  • a.

    bijzondere voorschriften vaststellen ter uitvoering van de bepalingen van deze regeling, alsmede ten behoeve van het functioneren van de dienst;

  • b.

    instructies vaststellen ten aanzien van functies en bij de vervulling daarvan te volgen werkwijzen.

Artikel 1.1.4 Organisatiewijziging

Lid 1

Indien door het dagelijks bestuur wordt voorgesteld verandering te brengen in de inrichting van enig dienstonderdeel, vallend onder het adviesrecht van artikel 25 WOR, dan stelt het dagelijks bestuur de commissie voor georganiseerd overleg volgens artikel 10.1 SAW hiervan op de hoogte.

Lid 2

Het dagelijks bestuur stelt in geval van een ingrijpende verandering in de inrichting van enig dienstonderdeel regels vast betreffende:

  • a.

    de fase waarin over die verandering het overleg wordt gevoerd met de commissie volgens artikel 10.1 SAW;

  • b.

    de wijze waarop en de fase waarin de bij die verandering betrokken ambtenaren worden gehoord;

  • c.

    de personele gevolgen van die verandering.

Lid 3

Over het voornemen al dan niet regels als bedoeld in het vorige lid vast te stellen wordt overleg gevoerd met de commissie volgens artikel 10.1 SAW.

Artikel 1.1.5 Beschikbaar zijn rechtspositieregelingen

Lid 1

De SAW en alle wijzigingen in de SAW en de door het dagelijks bestuur vastgestelde regelingen worden de ambtenaar, al dan niet digitaal bekend gemaakt.

Lid 2

Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van alle voor hem/haar geldende regelingen.

Lid 3

Wanneer de ambtenaar regels volgens lid 2 heeft na te leven, die niet schriftelijk zijn vastgesteld, worden deze bekend gemaakt.

Lid 4

Op verzoek ontvangen eveneens kosteloos een exemplaar van de in het eerste lid bedoelde stukken:

  • a.

    de centrales van overheidspersoneel die deelnemen aan het arbeidsvoorwaardenoverleg in het Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschapsambtenaren;

  • b.

    de organisaties die blijkens hun statuten de belangen van waterschapsambtenaren behartigen en aangesloten zijn bij de onder a aangeduide centrales;

  • c.

    ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het dagelijks bestuur in aanmerking komt.

Artikel 1.1.6 Belangenbehartiging

De ambtenaar heeft het recht zijn/haar belangen rechtstreeks bij de (algemeen) directeur en bij het dagelijks bestuur voor te dragen.

Artikel 1.1.7 Vaststelling SAW deel 1

Lid 1

De SAW deel 1 is, als onderdeel van het akkoord over de arbeidsvoorwaarden van de waterschapsambtenaren, vastgesteld door het LAWA; dat heeft tot instemming geleid.

Lid 2

De SAW deel 1 is het laatst gewijzigd per 31 december 2016.

Artikel 1.1.8 Vaststelling SAW deel 2

Lid 1

De SAW deel 2 is, als onderdeel van het akkoord over de arbeidsvoorwaarden van de waterschapsambtenaren, vastgesteld door het LAWA; dat heeft tot instemming geleid.

Lid 2

De SAW deel 2 is het laatst gewijzigd per 1 juli 2013.

Artikel 1.1.9 Vaststelling SAW deel 3

Lid 1

De SAW deel 3 is, als onderdeel van het akkoord over de arbeidsvoorwaarden van de waterschapsambtenaren, vastgesteld door het LAWA; dat heeft tot instemming geleid.

Lid 2

De SAW deel 3 is het laatst gewijzigd per 15 december 2016.

1.2 Begripsbepaling

  • Artikel 1.2.1 Begripsbepalingen en -omschrijvingen

Artikel 1.2.1 Begripsbepalingen en –omschrijvingen

Lid 1

Tot de openbare dienst van het waterschap behoren alle diensten en bedrijven door het waterschap beheerd.

Lid 2

Voor de toepassing van de in deze regeling aangehaalde artikelen van het Burgerlijk Wetboek wordt onder ‘werkgever’ verstaan: het dagelijks bestuur en onder ‘werknemer’ de ambtenaar of arbeidscontractant.

Lid 3

Voor de toepassing van deze regeling en de bijlagen wordt verstaan onder:

  • A&O fonds:

    de Stichting Arbeidsmarkt- en Ontwikkelingsfonds Waterschappen;

  • ABP:

    Stichting Pensioenfonds ABP;

  • Activerend personeelsbeleid:

    in alle levensfasen van ambtenaren aantrekkelijk en inspirerend werk bieden. Het bevordert gezondheid, employability en welzijn. De drie kernbegrippen zijn: activeren, verbinden en bewegen.

  • activeringsperiode (eerste en tweede):

    de periode waarin de (ex) ambtenaar geen functie heeft en waarin dagelijks bestuur en ambtenaar zich samen inspannen om passend werk te vinden voor de ambtenaar;

  • ambtenaar:

    hij/zij die door of vanwege het waterschap is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn;

  • arbeidscontractant:

    degene met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten, hij/zij wordt niet beschouwd als ambtenaar;

  • arbeidsongeschiktheid:

    arbeidsongeschiktheid volgens hoofdstuk 1 van de WIA;

  • beoordelingsbevoegde:

    degene die gemandateerd is tot het formeel vaststellen en wijzigen van de beoordeling;

  • bezoldiging:

    het salaris vermeerderd met de vaste toelagen, indien en voor zover deze toelagen niet het karakter hebben van een onkostenvergoeding en uitgezonderd het IKB-collectief;

  • bovenwettelijke uitkering:

    de aanspraken die de ambtenaar kan ontlenen aan hoofdstuk 5.5 SAW, te weten de aanvullende uitkering en de aansluitende uitkering;

  • competenties:

    de competenties waarover concrete afspraken zijn gemaakt volgens artikel 5.2.2 lid 4 SAW;

  • conversie:

    de vertaling van de functierangorde naar functieschalen;

  • dagvenster:

    de periode waarop de ambtenaar werkt zonder toeslagen, te weten maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag van 07.00 uur tot 19.00 uur.

  • deeltijdaanstelling:

    een aanstelling of contract waarbij de gemiddelde arbeidsduur over een jaar minder is dan bij een volledige aanstelling of contract;

  • doel:

    de arbeidsvoorwaardelijke bestemmingsmogelijkheden in het Individueel KeuzeBudget waaruit de ambtenaar kan kiezen;

  • feestdagen:

    nieuwjaarsdag, tweede paasdag, Hemelvaartsdag, tweede pinksterdag, de beide kerstdagen en de dag waarop de verjaardag van de koning wordt gevierd;

  • FPU:

    de regeling Flexibel Pensioen en Uittreden bedoeld in artikel 2 van de Centrale VUT–overeenkomst overheid- en onderwijspersoneel en artikel 1.1 van het Pensioenreglement;

  • functie:

    het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar dient te worden uitgevoerd in opdracht van het dagelijks bestuur;

  • functiewaardering:

    het door het dagelijks bestuur op methodische wijze naar zwaarte rang ordenen van functies volgens het daarvoor vastgestelde regels;

  • garantiesalaris:

    het gegarandeerde salaris bij plaatsing in een lagere functieschaal. Naast salaris krijgt de ambtenaar een toelage onder benamingen als: fusietoelage, herplaatsingstoelage, garantietoelage, functiewaarderingstoelage;

  • geregistreerd partnerschap:

    waar staat echtgeno(o)t(e) of huwelijk moet tevens levenspartner/geregistreerd partnerschap als bedoeld in boek 1 titel 5a, art. 80a t/m 809 van het BW;

  • gezinsleden:

    de echtgenoot of levenspartner van de ambtenaar en de kinderen, stief– en pleegkinderen van hem/haarzelf en/of van zijn/haar echtgenoot of levenspartner, voor zover zij met hem/haar samenwonen;

  • graden van bloed- aanverwantschap:

  • IKB-collectief:

    een collectieve aanspraak in geld opgebouwd volgens artikel 3.2.3 SAW en artikel 3.2.4 SAW;

  • IVA:

    Regeling inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten;

  • klacht:

    een klacht over ongewenst gedrag binnen of in samenhang met de werksituatie, tot uiting komend in verbaal, fysiek en/of ander non–verbaal gedrag;

  • klager:

    de natuurlijke persoon die een klacht heeft ingediend;

  • LAWA:

    Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen;

  • Loonsom:

    loon voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen (kolom 14 van de modelloonstaat van de Belastingdienst).

  • maximum salaris:

    het hoogste bedrag in een salarisschaal;

  • medezeggenschap:

    een commissie voor georganiseerd overleg volgens artikel 10.1 of de ondernemingsraad volgens de Wet op de Ondernemingsraden;

  • Osv 1997:

    Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

  • pensioen:

    een pensioen in de zin van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

  • pensioenreglement:

    het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

  • pensioenwet:

    de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die gold tot en met 31 december 1995;

  • persoonsgebonden basis budget (PBB):

    een budget dat de ambtenaar tot zijn/haar beschikking heeft om in een bepaalde periode in te zetten voor zijn/haar eigen opleiding, ontwikkeling, loopbaan en vitaliteit volgens artikel 5.3.1 SAW.

  • resultaten:

    de resultaten waarover concrete afspraken zijn gemaakt conform artikel 3.1.7 lid 2 SAW en artikel 5.2.2 SAW;

  • salaris:

    het bruto bedrag per maand dat aan de ambtenaar is toegekend volgens een salarisschaal of, indien voor de functie een vast bedrag geldt, dit bedrag.

    Het bruto maandsalaris wordt tevens gebaseerd op het aantal arbeidsuren in de aanstelling;

  • salaris per uur:

    1/156ste van het salaris per maand volgens een salarisschaal bij een 36-urige aanstelling;

  • salarisschaal:

    een bandbreedte waarbinnen het salaris wordt vastgesteld. Het minimumbedrag en het maximum bedrag bij een gemiddelde arbeidsduur van 36 uur zijn opgenomen in de Salarisschalen Waterschapspersoneel, behorende bij deze regeling;

  • SAW:

    de Sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen waterschapspersoneel;

  • sector waterschappen:

    organisaties die de SAW toepassen;

  • standplaats:

    het met name genoemde gedeelte van het waterschap waar of van waaruit de ambtenaar gewoonlijk zijn/haar werkzaamheden verricht. Indien de uitoefening van de functie zich uitstrekt over een gebied, de door het dagelijks bestuur aangewezen plaats;

  • SUWI:

    de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;

  • transferbudget:

    een budget dat de ambtenaar tot zijn/haar beschikking heeft om in een bepaalde periode in te zetten voor de loopbaan, binnen of buiten het waterschap;

  • uitvoeringsinstelling:

    een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 39, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

  • Uwv:

    het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet SUWI;

  • verplaatsen en verplaatsing:

    veranderen respectievelijk verandering van het woongebied van de ambtenaar in opdracht van het dagelijks bestuur in het belang van de dienst;

  • volledige aanstelling of contract:

    een aanstelling of contract waarvan de arbeidsduur gemiddeld over een jaar berekend 36 uur per week bedraagt;

  • wachtdienst:

    het buiten de voor de ambtenaar geldende werktijden in opdracht van het dagelijks bestuur verplicht bereikbaar en beschikbaar zijn om zo nodig arbeid te verrichten.

    Hiervoor wordt de ambtenaar schriftelijk aangewezen.

  • Wajong:

    Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;

  • WAO:

    de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • WAZ:

    Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

  • WAZO

    Wet Arbeid en Zorg:de wettekst is te vinden op www.wetten.overheid.nl

  • werkloosheid:

    werkloosheid in de zin van artikel 16 van de Werkloosheidswet;

  • WGA:

    Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten;

  • WIA:

    Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

  • woongebied:

    het gebied waarin de ambtenaar volgens artikel 3.5.1 SAW verplicht is te wonen;

  • woonplaats:

    de gemeente of het bij name genoemde deel daarvan, waar de ambtenaar woonachtig is;

  • ZW:

    de Ziektewet;

  • ZW–uitkering:

    uitkering krachtens de ZW, bekend als ziekengeld.

2 Dienstverband

2.1 Aanstellingen

  • Artikel 2.1.1 Aanstelling in algemene dienst

  • Artikel 2.1.2 Geneeskundig onderzoek bij aanstelling

  • Artikel 2.1.3 Vast of tijdelijk aanstellen

  • Artikel 2.1.4 Plaatsing in functie

  • Artikel 2.1.5 Plicht verrichten (andere) werkzaamheden

  • Artikel 2.1.6 Tijdelijke aanstelling als trainee

  • Artikel 2.1.7 Volledige of deeltijd aanstelling

  • Artikel 2.1.8 Structureel aanpassen gemiddelde arbeidsduur van de aanstelling

  • Artikel 2.1.9 Aanstellen voor 40 uur per week gemiddeld over een jaar

  • Artikel 2.1.10 Arbeidsvoorwaarden bij aanstellen voor 40 uur

  • Artikel 2.1.11 Besluit van aanstelling

  • Artikel 2.1.12 Elektronische berichtgeving

  • Artikel 2.1.13 Calamiteiten, oorlog en andere buitengewone omstandigheden

Artikel 2.1.1 Aanstelling in algemene dienst

Lid 1

De ambtenaar wordt door het dagelijks bestuur in algemene dienst aangesteld, tenzij bij of krachtens wet of besluit van het algemeen bestuur anders is bepaald.

Lid 2

Voor aanstelling kan slechts in aanmerking komen hij/zij van wie – na een daartoe door of vanwege het tot aanstelling bevoegde bestuursorgaan gehouden onderzoek – kan worden aangenomen dat hij/zij in voldoende mate beschikt over de kwaliteiten tot het verrichten van de hem/haar op te dragen werkzaamheden.

Lid 3

Voor aanstelling kan als vereiste worden gesteld dat betrokkene in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

Lid 4

De vreemdeling zoals omschreven in de Vreemdelingenwet 2000 kan slechts voor een aanstelling of een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in aanmerking komen indien hij/zij beschikt over een tewerkstellingsvergunning, tenzij hij/zij van deze verplichting is uitgesloten volgens artikel 3 van de Wet arbeid vreemdelingen (WAV).

Lid 5

Het dagelijks bestuur treft maatregelen, waardoor de vertrouwelijkheid van de gegevens, ontvangen volgens het in lid 1 bedoelde onderzoek, te allen tijde wordt gegarandeerd.

Artikel 2.1.2 Geneeskundig onderzoek bij aanstelling

Lid 1

Het dagelijks bestuur stelt, met inachtneming van het bepaalde in de Wet op de medische keuringen, vast voor welke functies op grond van functie–eisen een geneeskundig onderzoek volgens het tweede lid noodzakelijk is.

Lid 2

In de functies bedoeld in artikel 2.1.2 SAW is aanstelling alleen mogelijk na een geneeskundig onderzoek, gericht op de te vervullen functie. Uit dit onderzoek moet blijken dat tegen het vervullen van de functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan. Het geneeskundig onderzoek wordt ingesteld door de geneeskundige(n), daartoe aangewezen door het dagelijks bestuur.

Lid 3

De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van het waterschap.

Lid 4

De uitslag van het in lid 2 bedoelde geneeskundig onderzoek wordt uiterlijk binnen veer- tien dagen ter kennis gebracht van belanghebbende. Indien gebleken is dat tegen het vervullen van de in lid 2 bedoelde functie uit medisch oogpunt bezwaren bestaan, kan de ambtenaar binnen veertien dagen na ontvangst van deze kennisneming een verzoek om herkeuring indienen bij het dagelijks bestuur.

De herkeuring vindt zo spoedig mogelijk plaats en geschiedt door een commissie van drie geneeskundigen bestaande uit:

  • a.

    een geneeskundige die niet aan het in lid 2 bedoelde onderzoek heeft deelgenomen, aan te wijzen door het dagelijks bestuur;

  • b.

    een geneeskundige door de ambtenaar aan te wijzen;

  • c.

    een door de onder a en b bedoelde geneeskundigen in onderling overleg of, indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, door het dagelijks bestuur aan te wijzen derde geneeskundige die eveneens niet aan het in lid 2 bedoelde onderzoek heeft deelgenomen.

Lid 5

Over de uitslag van de herkeuring wordt de ambtenaar schriftelijk geïnformeerd. De kosten verbonden aan de herkeuring komen ten laste van het waterschap. Indien echter de commissie of de meerderheid van de in deze commissie zitting hebbende geneeskundigen de medische bezwaren tegen de ambtenaar voor het vervullen van de in lid 2 bedoelde functie gegrond acht, blijven de kosten van de geneeskundige bedoeld onder b ten laste van de ambtenaar.

Artikel 2.1.3 Vast of tijdelijk aanstellen

Lid 1

Aanstelling geschiedt vast of tijdelijk.

Lid 2

  • a.

    Vanaf de dag dat het bestuursorgaan aan dezelfde ambtenaar:

    • 1.

      tijdelijke aanstellingen heeft gegeven die elkaar met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden hebben opgevolgd en een periode van 24 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste aanstelling als een vaste aanstelling;

    • 2.

      meer dan 3 tijdelijke aanstellingen heeft gegeven en die elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden, geldt de laatste aanstelling als een vaste aanstelling.

  • b.

    Sub a is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten/aanstellingen gegeven aan een ambtenaar door verschillende werkgevers/bestuursorganen, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.

  • c.

    Tijdelijke contracten van een uitzendkracht (in fase A), die wegens arbeidsongeschiktheid zijn onderbroken, tellen voor de toepassing van dit artikel als één ononderbroken arbeidsovereenkomst.

  • d.

    Sub a, onderdeel 1 en laatste zinsnede, is niet van toepassing op een aanstelling gegeven voor niet meer dan 6 maanden die onmiddellijk volgt op een door het bestuursorgaan aan dezelfde ambtenaar gegeven aanstelling voor 24 maanden of langer.

Lid 3

Voor de ambtenaar die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, geldt de aanstelling als aanstelling voor onbepaalde tijd vanaf de dag waarop:

  • a.

    de aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar met tussenpozen van niet meer dan zes maanden hebben opgevolgd en een periode van 48 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden;

  • b.

    meer dan zes aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan zes maanden.

Lid 4

Voor de vaststelling of de bedoelde periode of het aantal opvolgende aanstellingen is overschreden, worden alleen de aanstellingen in tijdelijke dienst in aanmerking genomen die zijn aangegaan na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Lid 5

Voor tijdelijke aanstellingen met een ingangsdatum voor 1 juli 2015 blijven voor de bepalingen van termijnen uit lid 2 de afspraken uit de SAW van 1 juli 2015 gelden.

Lid 6

Bij een tijdelijke aanstelling die is aangegaan voor vervulling van de functie bij wijze van proef geldt een termijn van ten hoogste 12 maanden. Deze termijn kan bij uitzondering met ten hoogste 12 maanden worden verlengd.

Artikel 2.1.4 Plaatsing in functie

Lid 1

De ambtenaar wordt in een functie geplaatst. De plaatsing in de functie duurt in principe vijf jaar, tenzij in overleg met de ambtenaar anders wordt bepaald.

Lid 2

Met de ambtenaar wordt als onderdeel van de gesprekscyclus, jaarlijks over de loopbaan, de duur en de toekomst van de functie gesproken met toepassing van het gestelde in hoofdstuk 5 SAW. Dit gesprek richt zich op de loopbaan, het in overleg komen tot een volgende plaatsing in een andere functie of dezelfde functie, na afloop van de periode van plaatsing.

Lid 3

De salarisschaal wordt vastgesteld op het niveau van de functie waarop de ambtenaar geplaatst wordt. Dit is bij een volgende plaatsing tenminste het niveau van de huidige salarisschaal.

Lid 4

Zolang er na afloop van de in lid 1 van dit artikel genoemde periode geen andere passende functie beschikbaar is blijft de ambtenaar zijn/haar functie vervullen.

Lid 5

De ambtenaar kan op eigen verzoek in een andere functie worden geplaatst dan wel tijdelijk met ander werk worden belast als hij/zij voldoet aan de daaraan gesteld eisen van bekwaamheid en geschiktheid.

Artikel 2.1.5 Plicht verrichten (andere) werkzaamheden

Lid 1

De ambtenaar is – nadat hij/zij is gehoord – verplicht de plaatsing in een andere functie te aanvaarden voor de vervulling waarvan hij/zij in het belang van de dienst is aangewezen. Dit geldt als de functie hem/haar redelijkerwijs kan worden opgedragen in verband met zijn/haar persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem/haar bestaande vooruitzichten.

Lid 2

Indien het dagelijks bestuur dit in het dienstbelang nodig acht, is de ambtenaar tijdelijk verplicht om:

  • a.

    niet tot zijn/haar functie behorende werkzaamheden te verrichten dan wel tijdelijk een andere functie waar te nemen;

  • b.

    werkzaamheden te verrichten buiten de voor hem/haar vastgestelde werktijden.

Lid 3

Wanneer de ambtenaar meent dat in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden de plaatsing in de functie in lid 1 of de in lid 2 bedoelde werkzaamheden redelijkerwijs niet van hem/haar kunnen worden gevraagd, geeft hij/zij daarvan door tussenkomst van de (algemeen) directeur direct kennis aan het dagelijks bestuur, dat zo spoedig mogelijk een beslissing neemt. De ambtenaar is verplicht in afwachting van een beslissing de werkzaamheden aan te vangen.

Lid 4

De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig particulier werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats heeft, ter vervanging van stakers of uitgesloten werkzaamheden te verrichten of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden behulpzaam te zijn, tenzij naar het oordeel van het dagelijks bestuur zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst van het waterschap noodzakelijk is.

Lid 5

Bij toepassing van het bepaalde in lid 4 wordt zo spoedig mogelijk overleg gepleegd in de commissie, volgens artikel 10.1 SAW.

Artikel 2.1.6 Tijdelijke aanstelling als trainee

Lid 1

De ambtenaar die in dienst treedt als trainee, wordt door het dagelijks bestuur aangesteld in algemene dienst voor bepaalde tijd.

Lid 2

Voor de duur van de tijdelijke aanstelling wordt een ontwikkelingsplan opgesteld.

Lid 3

Gedurende de tijdelijke aanstelling voert de ambtenaar taken uit die passen in dit ontwikkelingsplan. In het aanstellingsbesluit wordt als functie trainee vermeld.

Lid 4

De salarisschaal wordt vastgesteld op het niveau van de toegewezen taken.

Artikel 2.1.7 Volledige of deeltijd aanstelling

De ambtenaar kan worden aangesteld in een volledige of een deeltijd aanstelling.

Artikel 2.1.8 Structureel aanpassen gemiddelde arbeidsduur van de aanstelling

Het dagelijks bestuur zal een verzoek van de ambtenaar om zijn/haar gemiddelde arbeidsduur structureel te veranderen in beginsel honoreren, tenzij zwaarwegende bedrijf- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

Artikel 2.1.9 Aanstellen voor 40 uur per week gemiddeld over een jaar

Lid 1

Het dagelijks bestuur kan voor een moeilijk vervulbare functie de ambtenaar aanstellen voor 40 uur per week gemiddeld over een jaar.

Lid 2

Voorafgaand aan de externe werving voor een moeilijk vervulbare functie is voor deze aanstellingsduur overleg met de ondernemingsraad noodzakelijk.

Lid 3

Het bestuur besluit in principe voor een termijn van vijf jaar de vacature in te vullen voor 40 uur.

Lid 4

Bij verandering van functie wordt de aanstelling van de ambtenaar aangepast naar 36 uur.

Artikel 2.1.10 Arbeidsvoorwaarden bij aanstellen voor 40 uur

Lid 1

Het salaris kan bij een aanstelling voor 40 uur vastgesteld worden op of doorgroeien naar 40/36ste van het maximum van de salarisschaal.

Lid 2

De ambtenaar die wordt aangesteld voor 40 uur is uitgesloten van het minderwerk uit artikel 4.1.4.

Artikel 2.1.11 Besluit van aanstelling

Lid 1

De ambtenaar ontvangt voor zijn/haar indiensttreding schriftelijk het besluit van aanstelling. Dit besluit vermeldt dat de ambtenaar in algemene dienst is en:

  • a.

    de naam van het waterschap en de plaats van vestiging;

  • b.

    de naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum van de ambtenaar;

  • c.

    de plaats of de plaatsen waar het werk wordt verricht;

  • d.

    de functie waarin de ambtenaar geplaatst wordt;

  • e.

    de dag met ingang waarvan de ambtenaar is aangesteld;

  • f.

    de bezoldiging die de ambtenaar wordt toegekend en de termijn van uitbetaling van de bezoldiging;

  • g.

    de aanspraak op verlof;

  • h.

    de gemiddelde arbeidsduur per week;

  • i.

    of de ambtenaar vast of tijdelijk wordt aangesteld;

  • j.

    indien de aanstelling tijdelijk is wat de reden van de tijdelijkheid is en de duur van de aanstelling;

  • k.

    dat de SAW van toepassing is.

Lid 2

Indien er wijzigingen in de aanstelling optreden betreffende de punten a tot en met k vermeld in het eerste lid, worden deze de ambtenaar bekend gemaakt.

Artikel 2.1.12 Elektronische berichtgeving

Lid 1

Berichten inzake het maandelijkse in geld vastgestelde loon, de jaaropgave en besluiten die voortkomen uit de SAW kunnen uitsluitend elektronisch te worden verzonden.

Lid 2

De in het eerste lid bedoelde berichten worden ook schriftelijk verzonden:

  • a.

    indien de ambtenaar geen mogelijkheid heeft om kennis te nemen van een elektronisch verzonden bericht;

  • b.

    bij ontslag of overlijden van de ambtenaar;

  • c.

    op verzoek van de ambtenaar in het geval deze een zwaarwegend belang heeft bij incidentele verzending op andere wijze.

Artikel 2.1.13 Calamiteiten, oorlog en andere buitengewone omstandigheden

Lid 1

De ambtenaar is verplicht, indien hij/zij daartoe door of namens het dagelijks bestuur wordt aangewezen, in tijden van calamiteiten, oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij/zij gewoonlijk verricht. Mits die werkzaamheden zijn voor de uitvoering van de taak die het waterschap in die tijden heeft of zal krijgen, dan wel er voor zijn een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.

Lid 2

De ambtenaar die, op grond van lid 1 aangewezen is, is te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen aan oefeningen welke verband houden met de aangewezen taak.

Lid 3

De aanwijzing als bedoeld in lid 1 gebeurt alleen als de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar dit redelijkerwijs toelaten.

2.2 Arbeidsovereenkomst

  • Artikel 2.2.1 Voorwaarden en duur

  • Artikel 2.2.2 Arbeidsovereenkomst

  • Artikel 2.2.3 Aanvullende voorwaarden

  • Artikel 2.2.4 Bijzondere opzegging

  • Artikel 2.2.5 Beëindiging

  • Artikel 2.2.6 Voortzetting

Artikel 2.2.1 Voorwaarden en duur

Indienstneming op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht kan plaatsvinden:

  • 1.

    voor tijdelijke aanpassing van het personeelsbestand aan een wisselende behoefte, met een maximale duur van zes maanden;

  • 2.

    voor personen, die blijkens de bewoordingen van de arbeidsovereenkomst in dienst zijn genomen hoofdzakelijk ten behoeve van een reguliere opleiding of vorming, voor de nominale duur van de opleiding;

  • 3.

    voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling voor gesubsidieerde arbeid, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen, voor ten hoogste de termijn gedurende welke de regeling op de arbeidscontractant van toepassing is;

  • 4.

    voor het verrichten van werkzaamheden die naar hun aard slechts beschikbaar zijn gedurende één of meer jaarlijks terugkerende perioden, voor een seizoen of een deel van een seizoen;

Artikel 2.2.2 Arbeidsovereenkomst

Lid 1

De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan, in tweevoud opgemaakt en door beide partijen ondertekend.

Lid 2

De arbeidscontractant ontvangt voor zijn/haar indiensttreding kosteloos een schriftelijk bericht betreffende de arbeidsovereenkomst. Dit bericht vermeldt:

  • a.

    de naam van het waterschap en de plaats van vestiging;

  • b.

    de naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum van de arbeidscontractant;

  • c.

    de plaats of de plaatsen waar het werk wordt verricht;

  • d.

    de functie van de arbeidscontractant;

  • e.

    de datum van indiensttreding;

  • f.

    het salaris en de eventuele toelagen en de termijn van uitbetaling van het salaris;

  • g.

    de aanspraak op verlof;

  • h.

    de gemiddelde arbeidsduur per week;

  • i.

    de duur van de arbeidsovereenkomst;

  • j.

    welke van de in artikel 2.2.1 SAW genoemde gevallen van toepassing is;

  • k.

    de van toepassing zijnde rechtspositieregeling.

Lid 3

Indien er wijzigingen in de arbeidsovereenkomst optreden betreffende de punten a tot en met k vermeld in het tweede lid, worden deze de arbeidscontractant kosteloos bekend gemaakt.

Artikel 2.2.3 Aanvullende voorwaarden

Lid 1

De bepalingen van Boek 7 titel 10, van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing op de arbeidsovereenkomst, met inachtneming van het gestelde in het tweede lid.

Lid 2

In afwijking van het gestelde in het eerste lid geldt dat bij de beëindiging van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan voor onbepaalde tijd, door werkgever dan wel door arbeidscontractant de volgende opzegtermijn in acht wordt genomen. De werkgever neemt een opzegtermijn in acht van tenminste twee maanden, indien de arbeidscontractant tenminste gedurende twee jaar onafgebroken werkzaam is geweest in de functie die eindigt.

In alle andere gevallen neemt de werkgever een opzegtermijn van een maand in acht bij het beëindigen van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan voor onbepaalde tijd. De opzegtermijn die de arbeidscontractant in acht dient te nemen, bedraagt de helft van de periode die door de werkgever als opzegtermijn gehanteerd dient te worden, met een minimum van één maand.

Lid 3

In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid zijn de volgende bepalingen zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op de arbeidsovereenkomst die is aangegaan op grond van het bepaalde in artikel 2.2.1, lid 1 SAW:

a

artikel 1.1.6

Belangenbehartiging;

b

artikel 2.1.7

Aanzeggen bij tijdelijke aanstelling

c

artikel 3.1.1

Uitgangspunten

d

artikel 3.1.10

Individuele prestatietoeslag

e

artikel 3.1.13

Overwerk

f

paragraaf 3.2

Individueel KeuzeBudget

g

artikel 3.3.12

Arbeidsmarkttoelage

h

paragraaf 3.4.2 tot en met 3.4.11

Vergoeding reiskosten

i

paragraaf 3.4.12

Vergoeding verhuiskosten

j

artikel 3.4.17

Ambtsjubilea

k

artikel 3.4.18

Uitkering na overlijden ambtenaar

l

hoofdstuk 4

Werktijd en verlof

m

paragraaf 5.1, 5.2, 5.3, 5.4 en 5.6

Activerend personeelsbeleid

n

hoofdstuk 6

Deskundige begeleiding bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

o

hoofdstuk 7

Disciplinaire maatregelen

p

artikel 8.5

Ontslag bij arbeidsongeschiktheid

Artikel 2.2.4 Bijzondere opzegging

De arbeidsovereenkomst kan te allen tijde zonder opzeggingstermijn worden beëindigd, indien de arbeidscontractant niet langer voldoet aan het gestelde in artikel 2.1.2 SAW.

Artikel 2.2.5 Beëindiging

Lid 1

Voor de arbeidscontractant waarmee een arbeidsovereenkomst is aangegaan op grond van artikel 2.2.1, zijn in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst anders dan op grond van een dringende reden in de zin van artikel 678, Boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 5.5.8 tot en met 5.5.18 SAW (bovenwettelijke werkloosheidsregeling) van overeenkomstige toepassing.

Lid 2

Ten aanzien van de arbeidscontractant, volgens artikel 2.2.1, letter a SAW, is ook in geval van ziekte het gestelde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.2.6 Voortzetting

Indien de arbeidscontractant, volgens artikel 2.2.1 letter a SAW, gedurende een aaneengesloten periode van zes maanden in dezelfde functie op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam is geweest, kan deze dienstbetrekking slechts worden voortgezet door een tijdelijke of vaste aanstelling.

3 Beloning

3.1 Bezoldiging/salariëring

  • Artikel 3.1.1 Uitgangspunten

  • Artikel 3.1.2 Recht op bezoldiging

  • Artikel 3.1.3 Deeltijd aanstelling

  • Artikel 3.1.4 FuWater

  • Artikel 3.1.5 Salaristabel

  • Artikel 3.1.6 Vaststelling salarisniveau

  • Artikel 3.1.7 Verhoging van het salaris

  • Artikel 3.1.8 Geen salarisverhoging

  • Artikel 3.1.9 Niet te beoordelen

  • Artikel 3.1.10 Individuele prestatietoeslag

  • Artikel 3.1.11 Overgangsbepalingen individuele prestatietoeslag

  • Artikel 3.1.12 Extra vrije tijd en beloning

  • Artikel 3.1.13 Overwerk

  • Artikel 3.1.14 Non–activiteit in verband met functie invulling publieke colleges

Artikel 3.1.1 Uitgangspunten

Lid 1

Het uitgangspunt voor het salaris is functiewaardering.

Bij de vaststelling van het salarisniveau kunnen in aanmerking worden genomen:

  • leeftijd en dienstjaren van de ambtenaar;

  • andere omstandigheden, voor zover deze voor het dienstbelang en of de verhoudingen binnen de dienst, van betekenis zijn.

De wijze waarop de ambtenaar functioneert, bepaalt de verhoging van het salaris. Dit met toepassing van artikel 3.1.7 SAW.

Lid 2

De ambtenaar die in dienst komt op basis van de “Participatie- en Quotumwet” wordt aangesteld in algemene dienst en kan worden geplaatst in een reguliere functie gewaardeerd volgens FuWater. Als deze ambtenaar niet geplaatst wordt in een reguliere functie, krijgt hij/zij de opdracht voor het uitvoeren van een samenstel van werkzaamheden. De ambtenaar kan daarbij worden ingedeeld in schaal nul. In beide situaties dient volgens de wet de loonwaarde te worden vastgesteld.

Lid 3

De bezoldiging wordt in beginsel per kalendermaand uitbetaald. Over de wijze waarop, kan het bestuur nadere regels vaststellen.

Lid 4

De ambtenaar krijgt geen bezoldiging over de tijd waarin, hij/zij in strijd met zijn verplichtingen, opzettelijk nalaat zijn/haar functie te vervullen.

Artikel 3.1.2 Recht op bezoldiging

Lid 1

Het recht op bezoldiging begint op de dag van aanstelling.

Lid 2

Het recht op bezoldiging eindigt met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat of met ingang van de dag na het overlijden van de ambtenaar.

Lid 3

Als het salaris, IKB-collectief of een toelage moeten worden berekend over een gedeelte van een maand, wordt het bedrag per dag vastgesteld door het maandbedrag te delen door dertig.

Artikel 3.1.3 Deeltijd aanstelling

Het salaris van de ambtenaar met een deeltijd aanstelling, wordt vastgesteld naar evenredigheid van het aantal uren van de aanstelling.

Artikel 3.1.4 FuWater

Lid 1

FuWater is het systeem dat wordt gebruikt voor het beschrijven en waarderen van functies. De door het LAWA vastgestelde referentiefuncties maken onderdeel uit van FuWater.

Lid 2

De procedure FuWater is opgenomen in bijlage II van de SAW. In deze procedure wordt behalve de beschrijving en waardering van functies, de te volgen bezwarenprocedure geregeld en de instelling van een paritaire regionale bezwarencommissies vastgelegd.

Lid 3

Het dagelijks bestuur stelt met behulp van de conversietabel uit bijlage III van de SAW de voor de functie geldende salarisschaal vast. Voor de ambtenaar die als gevolg van functiewaardering met FuWater uitkomt op een lagere inschaling, zal geen lager maximumsalaris dan dat van de reeds voor hem/haar vastgelegde salarisschaal gelden.

Lid 4

Totdat alle waterschappen FuWater hebben ingevoerd blijft het artikel 4.1.5 SAW, dat op 1 januari 2004 gold, van kracht.

Artikel 3.1.5 Salaristabel

Lid 1

De salaristabel maakt onderdeel uit van de SAW en staat op de site van de Unie van Waterschappen.

Lid 2

Per salarisschaal is het minimumsalaris en het maximumsalaris bepaald.

Artikel 3.1.6 Vaststelling salarisniveau

Lid 1

Bij aanstelling wordt aan de ambtenaar het salaris toegekend op het minimum van de salarisschaal van de functie waarop de ambtenaar geplaatst is.

Lid 2

Van het voorgaande lid kan positief worden afgeweken ingeval daarvoor naar het oordeel van het dagelijks bestuur aanleiding bestaat.

Lid 3

Wanneer voor de ambtenaar een salarisschaal gaat gelden met een hoger maximumsalaris, wordt het salaris in de voor hem/haar geldende nieuwe salarisschaal opnieuw bepaald. Het salaris is hoger dan het salaris waarop de ambtenaar in de oude salarisschaal aanspraak zou hebben gehad.

Lid 4

Bij een disciplinaire maatregel volgens hoofdstuk 7 SAW, of bij het wijzigen van de aanstelling in verband met plaatsing in een passende functie in geval van arbeidsongeschiktheid volgens artikel 6.1.7 SAW, kan zonder voorafgaand ontslag voor een ambtenaar een salarisschaal gelden met een lager maximumsalaris.

Artikel 3.1.7 Verhoging van het salaris

Lid 1

De structurele salarisverhoging binnen de voor de ambtenaar geldende salarisschaal wordt gebaseerd op het eindoordeel dat gevormd wordt op basis van de gesprekscyclus uit hoofdstuk 5.2. schriftelijk, al dan niet digitaal meegedeeld.

Lid 2

Het eindoordeel bepaalt het percentage waarmee het salaris van de ambtenaar die het maximumsalaris van de voor hem/haar geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt wordt verhoogd:

Eindoordeel

Verhoging

A

5% van het maximum van de voor de ambtenaar geldende salarisschaal op 31 december.

B

3,5% van het maximum van de voor de ambtenaar geldende salarisschaal op 31 december.

C

2,5% van het maximum van de voor de ambtenaar geldende salarisschaal op 31 december.

D

1,5% van het maximum van de voor de ambtenaar geldende salarisschaal op 31 december.

E

0%

Lid 3

De salarisverhoging kan slechts worden toegekend tot het maximum van de salarisschaal.

Artikel 3.1.8 Geen salarisverhoging

Lid 1

Indien aan de ambtenaar een eindoordeel van D of E wordt toegekend maken ambtenaar en dagelijks bestuur afspraken die moeten leiden tot verbetering van het functioneren van de ambtenaar.

Lid 2

De ambtenaar die gedurende twee achtereenvolgende jaren een eindoordeel D of E krijgt, ontvangt de eerste twee jaren de salarisverhoging behorend bij eindoordeel D. Pas indien het derde jaar een eindoordeel E wordt toegekend aan het functioneren van de ambtenaar vindt geen verhoging plaats.

Artikel 3.1.9 Niet te beoordelen

Lid 1

Het tijdvak waarover beoordeeld wordt beslaat minimaal zes maanden. Indien dit tijdvak korter is kan de ambtenaar niet beoordeeld worden en komt de ambtenaar voor dat jaar niet in aanmerking voor een salarisverhoging.

Lid 2

Met de ambtenaar die nieuw in dienst treedt na 31 mei van enig jaar en die vanwege het bepaalde in lid 1 in dat jaar niet in aanmerking komt voor een salarisverhoging, kunnen in het arbeidsvoorwaardengesprek maatwerkafspraken worden gemaakt.

Lid 3

Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor de ambtenaar die wegens ziekte of zwangerschapen/of bevallingsverlof niet beoordeeld kan worden over een tijdvak van minimaal 6 maanden. In deze situaties krijgt de ambtenaar in beginsel een bij eindoordeel C behorende salarisverhoging. In uitzonderlijke gevallen kan hiervan worden afgeweken.

Lid 4

Indien het eindoordeel namens het dagelijks bestuur niet door de eigen leidinggevende kan worden opgemaakt dient deze tijdig opgemaakt te worden door de plaatsvervangend leidinggevende.

Lid 5

Indien buiten schuld of toedoen van de ambtenaar en met inachtneming van het bepaalde in het vierde lid, in enig jaar het eindoordeel niet (tijdig) wordt opgemaakt, zal aan de ambtenaar in beginsel een eindoordeel C met de daarbij behorende salarisverhoging worden toegekend.

Lid 6

Indien het niet (tijdig) opmaken van het eindoordeel te wijten is aan grove nalatigheid van het dagelijks bestuur wordt in beginsel aan de ambtenaar een salarisverhoging toegekend die hoger ligt dan het bepaalde in het vijfde lid.

Artikel 3.1.10 Individuele prestatietoeslag

Lid 1

De ambtenaar, die bij aanvang van het beoordelingsjaar het maximum heeft bereikt, kan in aanmerking komen voor een individuele prestatietoeslag.

Lid 2

De beoordeling van het functioneren wordt vastgesteld op basis van de gesprekscyclus en resulteert in een volgens artikel 5.2.4 SAW vastgelegd eindoordeel.

Lid 3

Is het eindoordeel zeer goed, een B beoordeling, dan is de individuele prestatietoeslag 3,5%. Is het eindoordeel uitstekend, een A beoordeling, dan is de individuele prestatietoeslag 5%.

Lid 4

De individuele prestatietoeslag is gebaseerd op twaalf keer het uitbetaalde maandsalaris in het jaar waarover beoordeeld wordt. Deze toeslag wordt uiterlijk in februari van het daaropvolgende jaar in zijn geheel opgenomen in het IKB van de ambtenaar (artikel 3.2.5 SAW).

Lid 5

Indien het niet (tijdig) opmaken van het eindoordeel te wijten is aan grove nalatigheid van de leidinggevende/de organisatie wordt in beginsel aan de ambtenaar een individuele prestatietoeslag volgens lid 1 toegekend.

Artikel 3.1.11 Overgangsbepalingen individuele prestatietoeslag

Lid 1

De ambtenaar die op basis van een regeling persoonlijke toelage op 1 januari 2011 een toelage gebaseerd op goed functioneren boven het maximum van de voor hem/haar geldende salarisschaal ontvangt, kan eenmalig kiezen voor behoud van de regeling van het waterschap c.q. deze persoonlijke toelage of de individuele prestatietoeslag. Kiest hij/zij voor het gegarandeerd krijgen van de waterschapsregeling dan is hij/zij daarmee uitgesloten van de prestatietoeslag volgens artikel 3.1.10 SAW.

Lid 2

De ambtenaar die anders dan in lid 1 een gegarandeerd salaris(perspectief) boven het maximum van de voor hem/haar geldende salarisschaal heeft, waarbij een goed functioneren criterium ten grondslag heeft gelegen aan de nu gegarandeerde toeslag, kan eenmalig kiezen voor behoud van de garantie of de individuele prestatietoeslag. Kiest hij/zij voor behoud van de garantie dan is hij/zij daarmee uitgesloten van de prestatietoeslag volgens artikel 3.1.10 SAW. De genoemde persoonlijke toelage is gebaseerd op artikel 3.1.15 SAW van 2010. Dit artikel is opgenomen in deel 3 SAW.

Artikel 3.1.12 Extra vrije tijd en beloning

Wegens buitengewone inzet of bijzondere vervulling van een deel van de functie kan aan de ambtenaar extra vrije tijd (niet zijnde IKB) of een bijzondere beloning worden toegekend.

Artikel 3.1.13 Overwerk

Lid 1

De ambtenaar verricht overwerk als in opdracht van of namens het dagelijks bestuur werkzaamheden worden verricht gedurende meer dan een half uur vóór het begin of onmiddellijk na het einde van het voor de ambtenaar vastgestelde rooster.

Indien de opgedragen werkzaamheden een regelmatig karakter hebben is er ook sprake van overwerk als er gedurende minder dan een half uur voor het begin of onmiddellijk na het einde van het voor de ambtenaar vastgestelde rooster wordt overgewerkt.

Lid 2

Het dagelijks bestuur bepaalt welke ambtenaren gelet op de aard en het niveau van hun functie aanspraak hebben op vergoeding voor overwerk.

Het dagelijks bestuur is bevoegd aan de ambtenaar die op grond van het bovenstaande geen aanspraak heeft op vergoeding voor overwerk in bijzondere gevallen een door het dagelijks bestuur te bepalen vergoeding toe te kennen, indien en naarmate dit naar zijn oordeel, gelet op de aard of omvang van het overwerk en de onvermijdelijkheid daarvan, redelijk is te achten.

Lid 3

De ambtenaar die overwerk verricht ontvangt daarvoor een vergoeding ter grootte van het salaris per uur.

Lid 4

Voor overwerk, op andere tijden dan op het dagvenster, wordt naast de in lid 3 genoemde vergoeding een geldelijke toeslag toegekend. De geldelijke toeslag is een percentage van het voor de ambtenaar geldende salaris per uur en wel:

  • a.

    100% op een zondag tussen 0.00 en 24.00 uur;

    75% op een zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur;

    75% op een maandag tussen 0.00 en 7.00 uur;

    50% op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 0.00 en 7.00 uur;

    50% op een maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 19.00 en 24.00 uur.

  • b.

    Voor overwerk op een feestdag als bedoeld in artikel 1.2.1, en op de dag volgende op die feestdag tussen 0.00 en 7.00 uur, geldt het percentage respectievelijk voor een zondag en voor een maandag tussen 0.00 en 7.00 uur.

  • c.

    Is voor de ambtenaar met een rooster volgens artikel 3.3.8 SAW, in plaats van een zaterdag, zondag, een feestdag, als bedoeld in artikel 1.2.1, een andere dag als vrije dag aangewezen dan wordt overwerk op die dag beschouwd als overwerk op een zondag.

Lid 5

Indien het uitbetalen van overwerkuren volgens lid 1 er toe leidt dat de ambtenaar de rusttijden uit de Arbeidstijdenwet binnen een bepaalde termijn niet kan naleven, dan worden de gewerkte uren binnen deze termijn zodanig als vrij ingeroosterd dat de ambtenaar voldoet aan de wettelijke eisen van de Arbeidstijdenwet.

Voor die ingeroosterde uren vervalt betaling volgens lid 3. Een eventuele toeslag volgens lid 4 wordt uitbetaald.

Lid 6

Het dagelijks bestuur is bevoegd om voor werkzaamheden die door ambtenaren met een verschillende bezoldiging en eventueel een verschillende functie samen en gelijktijdig als overwerk moeten worden verricht, een naar zijn oordeel voor deze ambtenaren billijke gelijke vergoeding vast te stellen.

Lid 7

Dit artikel is niet van toepassing op overwerk dat voortvloeit uit een van de in artikel 2.1.13 SAW (Calamiteiten, oorlog en andere buitengewone omstandigheden) bedoelde verplichtingen. Het dagelijks bestuur regelt afzonderlijk de vergoeding voor zodanig overwerk.

Lid 8

De ambtenaar van 58 jaar of ouder, is niet verplicht tot het verrichten van overwerk, tenzij hij/zij overwerk verricht in het kader van de wachtdienstregeling als bedoeld in paragraaf 3.3.1 SAW.

Artikel 3.1.14 Non–activiteit in verband met functie invulling publieke colleges

Lid 1

Bij non–activiteit volgens artikel 125c, eerste lid Ambtenarenwet bestaat geen recht op doorbetaling van het salaris.

Lid 2

Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn/haar benoeming of verkiezing, volgens artikel 125c, tweede lid Ambtenarenwet, aanspraak heeft op een vaste vergoeding – niet zijnde een onkostenvergoeding – wordt op zijn/haar salaris over de tijd dat hij/zij het volgens artikel 125c, eerste lid Ambtenarenwet verleende verlof geniet, een inhouding toegepast. Deze inhouding is niet meer dan hij/zij zou ontvangen als salaris voor de met het verlof overeenkomende tijd.

Lid 3

Het dagelijks bestuur kan voor de uitvoering van de vorige leden nadere regels vaststellen.

3.2 Individueel KeuzeBudget

  • Artikel 3.2.1 Algemeen

  • Artikel 3.2.2 Opbouw budget

  • Artikel 3.2.3 Opbouw van het pensioengevend deel van het IKB

  • Artikel 3.2.4 Opbouw van het niet pensioengevende deel van het IKB

  • Artikel 3.2.5 Doelen

  • Artikel 3.2.6 Keuzemoment

  • Artikel 3.2.7 Garantiesalaris

  • Artikel 3.2.8 Financiële gevolgen

  • Artikel 3.2.9 Fiscale regelgeving

Artikel 3.2.1 Algemeen

Lid 1

Voor de ambtenaar is er een IKB, dat door het dagelijks bestuur wordt beheerd.

Lid 2

Het IKB wordt voorzien van in geldwaarde uitgedrukte rechten. Deze rechten kan de ambtenaar aanwenden voor een door hem/haar te kiezen bestemming, een en ander op een wijze en onder de voorwaarden als in deze paragraaf is bepaald.

Artikel 3.2.2 Opbouw budget

Het IKB bestaat uit een recht opgebouwd volgens artikelen 3.2.3 SAW en 3.2.4 SAW.

Artikel 3.2.3 Opbouw van het pensioengevend deel van het IKB

Het pensioengevend IKB wordt per kalendermaand als volgt opgebouwd:

  • 1.

    Met 8% van de voor de ambtenaar in die maand geldende bezoldiging, met dien verstande dat dit bedrag niet lager kan zijn dan de voor waterschapspersoneel vastgestelde minimum vakantietoelage.

    Het minimum bedrag is opgenomen in de salaristabel en wordt bij deeltijd naar evenredigheid berekend.

  • 2.

    Met het percentage volgens onderstaande tabel van het voor de ambtenaar in die maand geldende salaris:

    Voor de ambtenaar:

Berekeningsgrondslag

Ambtenaar geboren voor 1-1-1950

Ambtenaar geboren na 31-12-1949 en voor 1-1-1955

Ambtenaar geboren na 31-12-1954 en voor 1-1-1960

Ambtenaar geboren na 31-12-1959

% van het maandsalaris

8,69%

8,91%

9,27%

9,97%

  • a.

    die is geboren voor 1-1-1955 en die niet deelneemt aan de op 30 september 2009 beëindigde seniorenregeling wordt het percentage uit de tabel in dit lid verhoogd met 0,36 procentpunt.

  • b.

    die is geboren voor 1-1-1950, en op 1 april 1997 geen deelnemer was bij het ABP wordt het percentage uit de tabel in dit lid verhoogd met 0,22 procentpunt.

  • c.

    die is geboren op of voor 31-12-1959 en in dienst is getreden op of na 1 januari 2009 wordt het percentage uit de tabel in dit lid verhoogd met 0,7 procentpunt.

    • 3.

      Met het percentage volgens onderstaande tabel van het maximum salaris van de in die maand voor de ambtenaar geldende functieschaal. Het bedrag wordt naar evenredigheid van de in de aanstelling vastgelegde arbeidsduur berekend.

Salarisschaal

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

% IKB van het maximum salaris van de functieschaal

5,66%

5,15%

4,63%

4,15%

3,76%

3,3%

2,12%

1,47%

1,3%

1,14%

1,01%

0,89%

0,78%

0,71%

0,65%

0,59%

0,53%

0,49%

Artikel 3.2.4 Opbouw van het niet pensioengevende deel van het IKB

Het niet pensioengevend IKB wordt per kalendermaand als volgt opgebouwd:

  • 1.

    Met het percentage volgens onderstaande tabel van het voor de ambtenaar in die maand geldende salaris:

Berekeningsgrondslag

Ambtenaar geboren voor 1-1-1950

Ambtenaar geboren na 31-12-49 en voor 1-1-55

Ambtenaar geboren na 31-12-54 en voor 1-1-60

Ambtenaar geboren na 31-12-1959

% van het maandsalaris

1,33%

2,2%

2,2%

2,2%

  • 2.

    Voor de ambtenaar:

    • a.

      die geboren is voor 1950, en op 1 april 1997 geen deelnemer was bij het ABP wordt het percentage uit de tabel in dit artikel verhoogd met 0,87 procentpunt.

    • b.

      die voor 1 januari 2009 een aanstelling of arbeidsovereenkomst in de sector waterschappen heeft die sedert dat moment nog ononderbroken voortduurt en die geboren is tussen 31-12-1954 en 01-01-1960 wordt het percentage uit de tabel in dit artikel verhoogd met 1,53 procentpunt.

    • c.

      die voor 1 januari 2009 een aanstelling of arbeidsovereenkomst in de sector waterschappen heeft die sedert dat moment nog ononderbroken voortduurt en die geboren is voor 01-01-1955 wordt het percentage uit de tabel in dit artikel verhoogd met 1,92 procentpunt.

  • 3.

    Voor de ambtenaar die op basis van 3.3.6 SAW onregelmatige dienst verricht, waarin ook de zaterdagen en zondagen als dagen waarop arbeid wordt verricht zijn opgeno- men, wordt het percentage uit de tabel in dit artikel verhoogd met 2,69 procentpunt.

Artikel 3.2.5 Doelen

De ambtenaar kan zijn aanspraken uit het IKB inzetten voor de volgende doelen:

  • 1.

    Vakbondscontributie

    De ambtenaar kan budget inzetten voor de betaling van zijn/haar vakbondslidmaatschap, indien en voor zover de geldende fiscale bepalingen deze bestemming belastingvrij mogelijk maken.

  • 2.

    Opleidingskosten

    De ambtenaar kan budget inzetten voor betaling en/of vergoeding van de kosten van een studie of opleiding, indien en voor zover:

    • a.

      die niet door het waterschap worden vergoed

    • b.

      de geldende fiscale bepalingen deze bestemming belastingvrij mogelijk maken.

  • 3.

    Uitbetalen

    De ambtenaar kan het budget laten uitbetalen.

  • 4.

    Verlof

    De ambtenaar kan met het budget verlof kopen. In het IKB mag verlof gekocht worden, waarbij het verlofsaldo van de ambtenaar niet hoger mag worden dan 26 keer de arbeidsduur die in de aanstelling is vastgelegd. Met IKB gekocht verlof kent geen vervaltermijn. Eventuele aanpassingen van het salaris met terugwerkende kracht, leiden niet tot een herberekening van een eerder gekocht verlofuur.

    Op de verlofuren die de ambtenaar uit het budget koopt zijn de artikelen 4.2.2 SAW en 4.2.10 SAW van toepassing.

Artikel 3.2.6 Keuzemoment

Lid 1

De ambtenaar kan tot de maandelijkse sluitingsdatum van de salarisverwerking keuzen maken.

Lid 2

De ambtenaar kan het budget voor meerdere doelen in één kalendermaand aanwenden, echter alleen voor zover het budget toereikend is.

Lid 3

Maakt de ambtenaar geen keuze dan wordt het niet aangewende deel van het budget automatisch gereserveerd.

Lid 4

De keuze van de ambtenaar heeft uitsluitend betrekking op het kalenderjaar. De ambtenaar kan dus uitsluitend budget reserveren voor keuzes in hetzelfde kalenderjaar.

Lid 5

Budget waarvoor de ambtenaar in de maand december geen keuzes heeft gemaakt wordt automatisch uitbetaald. De ambtenaar mag over minimaal € 1,00 van het december budget geen keuze maken.

Artikel 3.2.7 Garantiesalaris

Bij de ambtenaar met een gegarandeerd salaris wordt in deze paragraaf:

  • met salaris het garantiesalaris bedoeld; en

  • in artikel 3.2.3, lid 3 SAW met functieschaal de functieschaal die hoort bij het garantiesalaris.

Artikel 3.2.8 Financiële gevolgen

Bij de keuzen kunnen fiscale gevolgen, gevolgen in de zin van sociale verzekeringen en andere gevolgen, bijvoorbeeld voor de pensioenopbouw een rol spelen.

De werkgever informeert de ambtenaar over mogelijke consequenties.

De gevolgen van het maken van keuzen in het kader van het bepaalde in deze paragraaf zijn voor rekening van de ambtenaar.

Indien achteraf blijkt dat door onjuiste informatie van de kant van de ambtenaar een vergoeding ten onrechte belastingvrij is aangewend, worden de loonheffing die hierover verschuldigd is, alsmede de eventuele boetes, alsnog op de ambtenaar of in voorkomend geval, op de ex ambtenaar verhaald.

Artikel 3.2.9 Fiscale regelgeving

Indien wijziging van fiscale wet- en regelgeving van invloed is op de inhoud of de werking van deze regeling, zullen vervallen netto–voordelen voor ambtenaren door de werkgever niet worden gecompenseerd.

3.3 Toelagen

Naast het salaris gebaseerd op functiewaardering en functioneren, krijgt de ambtenaar voor niet in de functiewaardering meegewogen elementen een beloning in de vorm van een toelage.

Wachtdienst

  • Artikel 3.3.1 Toelage wachtdienst

  • Artikel 3.3.2 Arbeid tijdens wachtdienst

  • Artikel 3.3.3 Geneeskundig onderzoek

  • Artikel 3.3.4 Afbouwregeling

  • Artikel 3.3.5 Overgangsrecht wachtdienst

Onregelmatige dienst

  • Artikel 3.3.6 Onregelmatige dienst

  • Artikel 3.3.7 Toelage onregelmatige dienst

  • Artikel 3.3.8 Vrijwillig stoppen met nachtarbeid

  • Artikel 3.3.9 Overgangstoelage onregelmatige dienst

Overige toelagen

  • Artikel 3.3.10 Arbeidsmarkttoelage

  • Artikel 3.3.11 Waarneming andere functie

  • Artikel 3.3.12 Lokale toelagen

Artikel 3.3.1 Toelage wachtdienst

Lid 1

De toelage wachtdienst per dag bereikbaarheid bedraagt 0,154% van het salaris.

Lid 2

De toelage wachtdienst per uur bedraagt:

  • op maandag t/m vrijdag 7,5%;

  • op zaterdag, zondag en feestdagen 15%;

van het maximum salaris per uur van salarisschaal 6.

Artikel 3.3.2 Arbeid tijdens wachtdienst

Indien een ambtenaar tijdens de wachtdienst en op grond daarvan werk verricht, wordt dit betaald volgens artikel 3.1.13 SAW (overwerk).

Artikel 3.3.3 Geneeskundig onderzoek

Lid 1

De ambtenaar die is aangewezen voor het verrichten van wachtdiensten ondergaat, vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar, periodiek een geneeskundig onderzoek volgens artikel 6.1.5 SAW om te beoordelen of hij/zij medisch gezien nog in staat is om wachtdienst te verrichten.

Lid 2

Dit onderzoek vindt elke twee jaar plaats of vaker indien daartoe aanleiding bestaat.

Lid 3

Indien de ambtenaar de leeftijd van 50 jaar nog niet heeft bereikt vindt een geneeskundig onderzoek plaats op zijn/haar verzoek.

Artikel 3.3.4 Afbouwregeling

Lid 1

Indien naar aanleiding van het geneeskundig onderzoek de ambtenaar geen wachtdienst meer verricht of als buiten zijn/haar eigen schuld of toedoen de wachtdienst, die een regelmatig karakter draagt en tenminste 24 maanden heeft geduurd, wordt beëindigd of blijvend sterk verminderd, is een afbouwregeling van kracht.

Lid 2

Het dagelijks bestuur bepaalt wat er in het kader van deze paragraaf wordt gezien als een blijvende sterke vermindering van de wachtdienst, echter een blijvende vermindering van 50% of meer wordt in ieder geval gezien als een sterke vermindering.

Lid 3

De grondslag voor berekening van de afbouwtoelage is de gemiddelde maandelijkse toelage over de laatste 24 maanden waarop de ambtenaar recht had voor de blijvend sterke vermindering, verminderd met de toelage wachtdienst die de ambtenaar behoudt na de blijvend sterke vermindering.

Lid 4

Voor elk jaar dat de ambtenaar wachtdienst heeft verricht wordt gedurende 2 maanden een afbouw toegekend. De toelage wordt in drie even lange termijnen afgebouwd. De eerste termijn bedraagt de afbouwtoelage 75%, volgende termijn 50% en de laatste termijn 25% van de in lid drie aangegeven grondslag.

Artikel 3.3.5 Overgangsrecht wachtdienst

De ambtenaar die op 31 december 2007 in dienst was bij het waterschap en was aangewezen voor het verrichten van wachtdiensten heeft vóór 31 december 2007 een eenmalige keuze gemaakt

De ambtenaar kon kiezen voor de regeling van wachtdienst zoals deze luidt vanaf 1 januari 2008 of voor de wachtdienstregeling van de artikelen 3.3.1 SAW, 3.3.2 SAW, 3.3.5 SAW en 3.3.6 SAW zoals deze luidden tot 31 december 2007. Deze laatstgenoemde artikelen zijn opgenomen in deel 3 SAW.

Artikel 3.3.6 Onregelmatige dienst

De ambtenaar voor wiens functie werktijden zijn vastgesteld of bij rooster wisselende werktijden zijn vastgesteld anders dan tussen 7.00 en 19.00 uur op maandag tot en met vrijdag, ontvangt daarvoor een toelage, conform artikel 3.3.7 SAW.

Artikel 3.3.7 Toelage onregelmatige dienst

Lid 1

Aan de ambtenaar die, anders dan bij wijze van overwerk, regelmatig arbeid verricht op andere tijden dan op het dagvenster: maandag tot en met vrijdag tussen 7.00 en 19.00 uur, wordt een toelage toegekend, bestaand uit twee componenten, te weten een vaste toelage per maand conform lid 2 en een variabele toelage per gewerkt uur volgens lid 3.

Lid 2

De toelage bedraagt 0,77% van het voor de ambtenaar in die maand geldende salaris.

Lid 3

Aan de ambtenaar voor wie een salaris geldt lager dan het maximum van schaal 11, bedraagt de toelage per gewerkt uur een percentage van het voor de ambtenaar geldende salaris per uur, waarbij de percentages ten hoogste worden berekend over het salaris per uur, dat is afgeleid van het maximum van salarisschaal 7 van de salarisschalen Waterschapspersoneel:

  • a.

    25% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 19.00 en 22.00 uur;

  • b.

    40% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 en 07.00 uur en tussen 22.00 en 24.00 uur;

  • c.

    voor de uren op zaterdag:

    45% voor de uren tussen 00.00 en 08.00 uur;

    25% voor de uren tussen 08.00 en 18.00 uur;

    70% voor de uren tussen 18.00 en 24.00 uur;

  • d.

    70% voor de uren op zondag;

  • e.

    100% voor feestdagen volgens artikel 1.2.1 SAW, inclusief eerste paasdag en eerste pinksterdag.

Lid 4

In bijzondere gevallen kan het dagelijks bestuur een regeling treffen, die het bepaalde in dit artikel aanvult of daarvan afwijkt.

Artikel 3.3.8 Vrijwillig stoppen met nachtarbeid

Lid 1

De ambtenaar, van 58 jaar of ouder is niet verplicht tot het verrichten van diensten, tussen 22.00 en 07.00 uur.

Lid 2

Lid 1 is niet van toepassing als de ambtenaar door het vervallen van de verplichting tot het verrichten van nachtdiensten onmogelijk zijn/haar functie kan uitoefenen.

Lid 6

De ambtenaar die gebruik maakt van het recht omschreven in het eerste lid van dit artikel en die tenminste tien jaar direct voorafgaande aan het moment van beëindiging van nachtdiensten zonder wezenlijke onderbreking een toelage voor het verrichten van diensten gelegen tussen 22.00 en 07.00 uur heeft ontvangen, wordt een blijvende toelage toegekend. Het dagelijks bestuur stelt voor de uitvoering van dit lid nadere regels vast.

Artikel 3.3.9 Overgangstoelage onregelmatige dienst

Lid 1

Aan de ambtenaar van wie de bezoldiging, als gevolg van het buiten zijn/haar toedoen beëindigen of verminderen van een toelage volgens artikel 3.3.7 SAW, een blijvende verlaging ondergaat, die minstens 3% van de som van het salaris en de maandelijkse toelage bedraagt, wordt door het dagelijks bestuur een in drie jaar aflopende overgangstoelage toegekend van respectievelijk 75%, 50% en 25% van de oorspronkelijke vermindering van de toelage onregelmatige dienst, mits de toelage onregelmatige dienst, direct voorafgaande aan het tijdstip van vorenbedoelde beëindiging of vermindering, gedurende tenminste twee jaar zonder wezenlijke onderbreking voor hem/haar van toepassing is geweest.

Lid 2

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt door het dagelijks bestuur aan de ambtenaar die de leeftijdsgrens volgens lid 2 heeft bereikt en wiens bezoldiging als gevolg van het buiten zijn/haar toedoen beëindigen of verminderen van een toelage volgens artikel 3.3.8 SAW een blijvende verlaging ondergaat, een blijvende toelage toegekend, mits de toelage onregelmatige dienst, direct voorafgaande aan het tijdstip van vorenbedoelde beëindiging of vermindering ervan, gedurende tenminste tien jaren zonder wezenlijke onderbreking voor hem/haar van toepassing is geweest.

Lid 3

De in het eerste lid bedoelde aflopende toelage gaat over in een blijvende toelage als bedoeld in het vorige lid, wanneer de ambtenaar de leeftijd volgens lid 2 heeft bereikt en, onmiddellijk vóór de aanvang van die toelage, gedurende tenminste tien jaar zonder wezenlijke onderbreking een toelage volgens artikel 3.3.7 SAW voor hem/haar van toepassing is geweest.

Lid 4

Voor de toepassing van de voorgaande leden wordt onder wezenlijke onderbreking verstaan een onderbreking van langer dan twee maanden.

Lid 5

Het dagelijks bestuur stelt voor de uitvoering van dit artikel nadere regels vast.

Artikel 3.3.10 Arbeidsmarkttoelage

Lid 1

Aan de ambtenaar kan door het dagelijks bestuur voor werving of behoud een toelage worden toegekend van maximaal 10% van zijn salaris.

Lid 2

De toepassing van dit artikel zal jaarlijks met de Ondernemingsraad worden besproken.

Artikel 3.3.11 Waarneming andere functie

Lid 1

De ambtenaar die in opdracht van of namens het dagelijks bestuur volledig een andere functie waarneemt, ontvangt, indien voor die functie een hogere schaal geldt dan voor zijn functie, over de tijd van deze waarneming een vergoeding.

Lid 2

De vergoeding in lid 1 bedraagt 8% van het eigen salaris per uur van de ambtenaar. De vergoeding wordt alleen toegekend bij een hele werkdag waarneming.

Lid 3

Voor de ambtenaar van wie het salaris hoger is dan het maximum van schaal 9, bestaat pas aanspraak op deze vergoeding, indien de waarneming in een aaneengesloten tijdvak van zes weken tenminste twintig hele werkdagen heeft geduurd, in welk geval hem/haar de vergoeding over de dagen waarop hij/zij reeds waargenomen heeft alsnog wordt uitbetaald.

Lid 4

De ambtenaar die in opdracht van of namens het dagelijks bestuur een andere functie waarneemt, waarvoor andere werktijden zijn vastgesteld dan voor zijn/haar functie gelden, ontvangt – zulks onverminderd het bepaalde in lid 1 – in zoverre op de waar te nemen functie volgens artikel 3.3.6 SAW (onregelmatige dienst) van toepassing is een vergoeding overeenkomstig de in dat artikel bedoelde regelen. Op de eerste twee dagen en op de eerste zaterdag en zondag van de waarneming ontvangt hij/zij evenwel voor de uren die liggen buiten de voor zijn/haar functie geldende werktijd, tenminste een bedrag gelijk aan de vergoeding volgens artikel 3.1.13 SAW (overwerk). Wordt achtereenvolgens en zonder onderbreking meer dan één functie als hier bedoeld waargenomen, dan geldt dit als één geval van waarneming.

Lid 5

Geen vergoeding ingevolge de leden 1 en 3 wordt genoten door de ambtenaar voor wie krachtens zijn/haar aanstelling een bijzondere regeling geldt.

Lid 6

Het dagelijks bestuur is bevoegd om in andere gevallen van waarneming een naar zijn oordeel billijke vergoeding toe te kennen, gelet op de aard en de omvang van de ingevolge de waarneming verrichte werkzaamheden, alsmede op de duur en de wijze van de waarneming.

Artikel 3.3.12 Lokale toelagen

Het dagelijks bestuur kan een lokale regeling voor een toelage treffen, waarbij voor de toelage het uitgangspunt geldt dat het een vorm van belonen is, die niet in de functiewaardering is meegewogen.

3.4 Vergoedingen en verstrekkingen

Bij vergoedingen en verstrekkingen staat het uitgangspunt voorop dat de ambtenaar de daadwerkelijke kosten vergoed krijgt, die hij/zij gerelateerd aan het werk maakt. Hierbij worden de fiscale mogelijkheden voor netto vergoedingen zoveel mogelijk benut.

Vergoeding woon-werkverkeer

  • Artikel 3.4.1 Recht vergoeding woon–werkverkeer

  • Artikel 3.4.2 Vergoeding eigen vervoer woon–werkverkeer

  • Artikel 3.4.3 Vergoeding openbaar vervoer woon–werkverkeer

  • Artikel 3.4.4 Keuze uitvoering vergoeding woon-werkverkeer

  • Artikel 3.4.5 Vaste maandelijkse vergoeding woon-werkverkeer

  • Artikel 3.4.6 Declareren vergoeding woon-werkverkeer

Vergoeding dienstreizen

  • Artikel 3.4.7 Recht vergoeding reis– en verblijfskosten dienstreizen

  • Artikel 3.4.8 Vergoeding reis– en verblijfskosten dienstreizen

  • Artikel 3.4.9 Samenloop dienst– en woon–werkkilometers bij een vaste maandelijkse vergoeding

  • Artikel 3.4.10 Overige bepalingen

Vergoeding verhuiskosten

  • Artikel 3.4.11 Verhuiskosten

Overige vergoedingen

  • Artikel 3.4.12 Vergoeding voor de kosten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering

  • Artikel 3.4.13 Bedrijfskleding en persoonlijke beschermingsmiddelen

  • Artikel 3.4.14 Schadevergoeding

  • Artikel 3.4.15 Plicht tot schadevergoeding

  • Artikel 3.4.16 Aanvullingsplicht rekenplichtige ambtenaar

  • Artikel 3.4.17 Ambtsjubilea

  • Artikel 3.4.18 Uitkering na overlijden ambtenaar

  • Artikel 3.4.19 Collectieve rechtsbijstandsverzekering

  • Artikel 3.4.20 Vergoeding geneeskundige kosten

  • Artikel 3.4.21 Lokale vergoedingen en verstrekkingen

Artikel 3.4.1 Recht vergoeding woon–werkverkeer

De ambtenaar heeft recht op een vergoeding in verband met daadwerkelijke kosten voor het reizen tussen de woning en de standplaats.

Artikel 3.4.2 Vergoeding eigen vervoer woon–werkverkeer

Lid 1

De vergoeding voor eigen vervoer is € 0,19 per kilometer.

Lid 2

De afstand tussen de woning en de standplaats van de ambtenaar wordt bepaald met de meest recente versie van de ’ANWB routeplanner’ waarbij het gebruikelijke vervoermiddel en de gebruikelijke route worden gekozen.

Lid 3

De vergoeding wordt toegekend over de hele kilometers van de woning naar de standplaats en van de standplaats naar de woning.

Artikel 3.4.3 Vergoeding openbaar vervoer woon–werkverkeer

Lid 1

De ambtenaar die het woon-werkverkeer per openbaar vervoer aflegt, ontvangt een vergoeding van de kosten van het openbaar vervoer tegen het laagste tarief.

Lid 2

De ambtenaar ontvangt een vergoeding eigen vervoer conform artikel 3.4.2 SAW voor de kilometers van de woning naar het opstappunt openbaar vervoer en voor de kilometers van het uitstappunt openbaar vervoer tot de standplaats.

Lid 3

De ambtenaar kan voor zowel het opstappunt als het uitstappunt kiezen voor de optimale reisroute.

Artikel 3.4.4 Keuze uitvoering vergoeding woon-werkverkeer

Voor de uitvoering van de vergoeding woon-werkverkeer kan de ambtenaar kiezen tussen een vaste maandelijkse vergoeding of onder voorwaarden (zie artikel 3.4.6) declareren van de kosten.

Artikel 3.4.5 Vaste maandelijkse vergoeding woon-werkverkeer

Lid 1

De ambtenaar die in de regel vijf dagen per week tussen de woning en de standplaats reist, kan een vaste maandelijkse kilometervergoeding ontvangen, over het door de fiscus vastgestelde aantal reisdagen per jaar en/of een maandelijkse vergoeding van de kosten van het openbaar vervoer tegen het laagste tarief op jaarbasis.

Lid 2

De ambtenaar die met enige regelmaat minder dan vijf dagen per week tussen de woning en de standplaats reist, ontvangt een vaste maandelijkse vergoeding naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij/zij naar het werk reist.

Lid 3

Indien de ambtenaar ten gevolge van ziekte niet reist tussen de woning en de standplaats dan wordt de vaste reiskostenvergoeding binnen de door de fiscus vastgestelde grenzen voor netto reiskostenvergoedingen stopgezet.

Artikel 3.4.6 Declareren vergoeding woon-werkverkeer

Lid 1

Indien de ambtenaar ten gevolge van ziekte niet reist tussen de woning en de standplaats dan wordt de vaste reiskostenvergoeding binnen de door de fiscus vastgestelde grenzen voor netto reiskostenvergoedingen stopgezet.

Lid 2

De keuze voor declareren wordt in principe voorafgaand aan het kalenderjaar gemaakt.

Lid 3

Declareren kan uitsluitend indien de ambtenaar minimaal 20 keer per jaar op incidentele basis van de woning naar een andere plaats dan de standplaats reist.

Of als de ambtenaar meer dan 150 kilometer woon- werkverkeer per reisdag heeft.

Lid 4

De ambtenaar kan de reiskosten declareren voor zowel eigen vervoer als voor openbaar vervoer.

Lid 5

De ambtenaar die gebruik maakt van het openbaar vervoer voor het woon-werkverkeer declareert de daadwerkelijk gereisde kilometers naar het opstappunt openbaar vervoer en vanaf het uitstappunt openbaar vervoer tot de standplaats en de kosten van het openbaar vervoer tegen het laagste tarief op maandbasis.

Artikel 3.4.7 Recht vergoeding reis– en verblijfskosten dienstreizen

De ambtenaar heeft recht op een vergoeding van reis– en verblijfkosten in verband met reizen die hij/zij in opdracht van de dienst, buiten de standplaats, met openbaarvervoer, auto of motorfiets, maakt.

Artikel 3.4.8 Vergoeding reis– en verblijfskosten dienstreizen

Lid 1

Dienstreizen worden in beginsel gemaakt per openbaar vervoer, dit ter beoordeling door het dagelijks bestuur.

Lid 2

De kosten van dienstreizen per openbaar vervoer worden volledig vergoed.

Lid 3

De ambtenaar kan voor dienstreizen, indien het dagelijks bestuur toestemming geeft, zijn/haar eigen motorvoertuig gebruiken voor dienstreizen. Indien de ambtenaar geen eigen motorvoertuig in kan– of wenst te zetten en reizen per openbaar vervoer niet mogelijk is, zorgt het waterschap voor vervoer vanwege de dienst.

Lid 4

De vergoeding voor kosten van dienstreizen per eigen motorvoertuig bedraagt € 0,33 per kilometer.

Lid 5

De vergoeding voor overige reis– en verblijfkosten voor dienstreizen wordt vastgesteld en uitgekeerd in overeenstemming met de door het rijk vastgestelde regels (de Reisregeling binnenland van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).

Lid 6

De ambtenaar declareert maandelijks de daadwerkelijk gemaakte reis- en verblijfskosten dienstreizen.

Artikel 3.4.9 Samenloop dienst– en woon–werkkilometers bij een vaste maandelijkse vergoeding

Lid 1

Indien de ambtenaar, die een vaste maandelijkse vergoeding ontvangt, door het maken van een dienstreis, minder kilometers van de woning naar de standplaats en/of van de standplaats naar de woning reist, dan de kilometers waarop de vaste vergoeding is gebaseerd, dan wordt de vergoeding van deze daadwerkelijk minder gereden kilometers in mindering gebracht op de vergoeding van de dienstreiskilometers.

Lid 2

Lid 1 is niet van toepassing voor zover de ambtenaar voor de kilometers woonwerkverkeer gebruik maakt van een abonnement openbaar vervoer of voor de dienstreis het openbaar vervoer gebruikt en hiervoor een vervoersbewijs aanschaft.

Artikel 3.4.10 Overige bepalingen

Het dagelijks bestuur kan, bij organisatiewijzigingen volgens artikel 25 Wet op de Ondernemingsraden, een bijzondere regeling voor vergoeding van reiskosten woon-werkverkeer treffen.

Artikel 3.4.11 Verhuiskosten

Lid 1

Het dagelijks bestuur kan, bij indiensttreding of doorstroming, afspraken maken over vergoeding van verblijfskosten en of verhuiskosten, waarbij rekening wordt gehouden met de lokale woningmarkt, privé omstandigheden en reisafstanden.

Lid 2

Het dagelijks bestuur kan, bij organisatiewijzigingen volgens artikel 25 Wet op de Ondernemingsraden, een regeling voor vergoeding van verhuiskosten treffen, die recht doet aan de (lokale) woningmarkt en reisafstanden.

Artikel 3.4.12 Vergoeding voor de kosten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering

Maandelijks wordt als vergoeding voor de kosten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering, 0,3 procent van het voor de ambtenaar in die maand geldende salaris uitbetaald.

Artikel 3.4.13 Bedrijfskleding en persoonlijke beschermingsmiddelen

Lid 1

De ambtenaar is verplicht tijdens de vervulling van zijn/haar functie de door het dagelijks bestuur voor die functie of voor bepaalde werkzaamheden voorgeschreven kleding of uniform en persoonlijke beschermingsmiddelen te dragen.

Lid 2

Het dagelijks bestuur stelt regels over de verstrekking, reiniging en herstelling van de in lid 1 bedoelde kleding.

Artikel 3.4.14 Schadevergoeding

Lid 1

Aan de ambtenaar wordt de schade vergoed, die buiten zijn/haar schuld of nalatigheid ontstaat aan hem/haar toebehorende kleding en uitrusting, bij de vervulling van zijn functie. Dit voor zover die schade niet bestaat uit normale slijtage van de goederen en geen motorrijtuigen in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijn.

Lid 2

Schade aan een motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, die de ambtenaar lijdt, bij de vervulling van zijn/haar functie wordt vergoed, tenzij:

  • a.

    die schade bestaat uit de normale slijtage of

  • b.

    er sprake is van aan opzet of bewuste roekeloosheid grenzende verwijtbaarheid of

  • c.

    de ambtenaar in de regel 10.000 of meer kilometers per jaar rijdt ten behoeve van de dienst.

Lid 3

Het dagelijks bestuur kan bepalen in welke niet elders voorziene gevallen schadeloosstelling en vergoeding van kosten zullen worden verleend.

Artikel 3.4.15 Plicht tot schadevergoeding

Lid 1

De ambtenaar kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van door het waterschap geleden schade, voor zover deze aan zijn/haar schuld of nalatigheid is te wijten.

Lid 2

Het bedrag van de schadevergoeding en de wijze van inhouding daarvan op de bezoldiging van de ambtenaar worden niet eerder vastgesteld voordat hij/zij in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden en ter zake van de wijze van inhouding zijn/haar wensen kenbaar te maken.

Artikel 3.4.16 Aanvullingsplicht rekenplichtige ambtenaar

Lid 1

De rekenplichtige ambtenaar is verplicht tot aanvulling van een tekort. De ambtenaar kan naarmate hij/zij het beheer nauwgezet heeft gevoerd en de nodige voorzorgen heeft genomen voor de bewaring van gelden en geldswaardige papieren, geheel of gedeeltelijk ontheven worden van de aanvullingsplicht.

Lid 2

Vloeit de verplichting tot aanvulling van een tekort voort uit aansprakelijkheid voor ondergeschikt personeel, dan wordt bovendien in aanmerking genomen in hoeverre hij/zij op de handelingen van dat personeel deugdelijk toezicht heeft gehouden.

Lid 3

De rekenplichtige ambtenaar is van zijn/haar verantwoordelijkheid ontheven gedurende de tijd dat hij/zij door ziekte of wettige afwezigheid zijn beheer niet persoonlijk heeft gevoerd. Dit als gedurende die tijd zijn/haar functie wordt waargenomen krachtens aanwijzing door of namens het dagelijks bestuur.

Artikel 3.4.17 Ambtsjubilea

Lid 1

In de maand waarin de ambtenaar gedurende 25, 40 of 50 jaar een functie bij de overheid heeft vervuld, ontvangt hij/zij een gratificatie gelijk aan een bedrag, overeenkomende met de gehele bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief waarop hij/zij in de maand van deze jubilea aanspraak heeft. De op grond van het vorenstaande berekende bedragen worden naar boven afgerond tot een volle euro.

Lid 2

De ambtenaar die volledig uittreedt om gebruik te maken van de regeling Keuzepensioen, ontvangt een ambtsjubileumgratificatie bedoeld in het eerste lid. Voorwaarde is dat hij/zij, ware hij/zij in dienst gebleven tot het bereiken van de volgens artikel 7.3 eerste lid van het Pensioenreglement ABP voor het recht op ouderdomspensioenvereiste leeftijd, hiervoor in aanmerking zou zijn gekomen.

Lid 3

De in het vorige lid bedoelde gratificatie bedraagt een deelbedrag van de gratificatie, zoals omschreven in lid 1, berekend naar het werkelijk aantal dienstjaren gedeeld door 25, 40 of 50, al naar gelang welke gratificatie aan de orde is.

Artikel 3.4.18 Uitkering na overlijden ambtenaar

Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ambtenaar wordt aan de erfgenamen een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief over een periode van drie maanden.

Uitgegaan wordt van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging per maand op de dag van overlijden.

Artikel 3.4.19 Collectieve rechtsbijstandsverzekering

Het dagelijks bestuur van het waterschap sluit een collectieve rechtsbijstandsverzekering ten behoeve van de ambtenaar voor die gevallen:

  • a.

    waarin de ambtenaar uit hoofde van zijn/haar functie strafrechtelijk wordt vervolgd of civielrechtelijk aansprakelijk wordt gesteld;

  • b.

    voor de ambtenaar die door hem/haar geleden schade als gevolg van fysiek en/of verbaal geweld door derden tijdens de functievervulling gerechtelijk op die derde wil verhalen.

De rechtsbijstandsverzekering geldt niet in geval van disciplinaire maatregelen van de werkgever tegen de ambtenaar, in procedures van de ambtenaar tegen het waterschap of een strafbaar feit van de ambtenaar waarvan het waterschap aangifte heeft gedaan.

Artikel 3.4.20 Vergoeding geneeskundige kosten

Lid 1

In geval van ziekte die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn/haar schuld of nalatigheid is te wijten, worden hem/haar vergoed de ten laste blijvende, naar het oordeel van het dagelijks bestuur noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging.

Lid 2

Het dagelijks bestuur kan omtrent het bepaalde in lid 1 nadere voorschriften geven.

Artikel 3.4.21 Lokale vergoedingen en verstrekkingen

Het dagelijks bestuur kan een lokale regeling voor een vergoeding treffen, waarbij voor de vergoeding of verstrekking het uitgangspunt voorop staat dat de ambtenaar de daadwerkelijke kosten vergoed krijgt, die hij/zij gerelateerd aan het werk maakt.

4 Werktijd en verlof

4.1 Arbeidsduur en werktijden

  • Artikel 4.1.1 Arbeidsduur

  • Artikel 4.1.2 Arbeidsduur verminderen of uitbreiden

  • Artikel 4.1.3 Jaarlijkse keuze meerwerk

  • Artikel 4.1.4 Jaarlijkse keuze minderwerk

  • Artikel 4.1.5 Werktijden

Artikel 4.1.1 Arbeidsduur

In de aanstelling wordt de gemiddelde arbeidsduur over een jaar vastgelegd.

Artikel 4.1.2 Arbeidsduur verminderen of uitbreiden

Lid 1

Overeenkomstig de Wet flexibel werken heeft een persoon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan, het recht de formele arbeidsduur per week te verminderen of de formele arbeidsduur per week uit te breiden tot het aantal uur van een volledige betrekking, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.

Lid 2

Overeenkomstig de Wet flexibel werken heeft een persoon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan, het recht de werktijden aan te passen, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.

Lid 3

Overeenkomstig de Wet flexibel werken kan een persoon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan het college verzoeken tot aanpassing van zijn/haar arbeidsplaats.

Lid 4

De bepaling in lid 1 geldt niet voor de ambtenaar of de persoon met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Artikel 4.1.3 Jaarlijkse keuze meerwerk

Lid 1

De ambtenaar met een voltijd aanstelling kan, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel, kiezen voor maximaal 288 uur meerwerk per jaar.

Lid 2

Voor de ambtenaar met een deeltijd aanstelling geldt het bepaalde in lid 1 naar evenredigheid van de arbeidsduur volgens de aanstelling.

Lid 3

De ambtenaar met een aanstelling voor 40 uur (artikel 2.1.10 SAW) kan, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel, kiezen voor maximaal 96 uur meerwerk per jaar.

Lid 4

De keuze voor meerwerk wordt voor één kalenderjaar gemaakt.

Lid 5

De ambtenaar ontvangt maandelijks een vergoeding ter grootte van het salaris per uur over de in het rooster opgenomen aantal uren meerwerk van de betreffende maand.

Lid 6

De tijdelijk verlengde arbeidsduur werkt door in de pensioenopbouw. Hiertoe wordt de deeltijdfactor verhoogd die aan het ABP wordt doorgegeven.

De verhoogde deeltijdfactor wordt vastgesteld als het product van de deeltijdfactor en een verhogingsfactor. Deze verhogingsfactor is het quotiënt van het pensioengevend inkomen bij verlengde arbeidsduur zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel gedeeld door het pensioengevend inkomen zonder de verlenging van de arbeidsduur zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.

Lid 7

De tijdelijke verlenging van de arbeidsduur heeft geen consequenties voor de aanspraken op grond van andere arbeidsvoorwaarden.

Lid 8

Indien de ambtenaar een kalendermaand aaneengesloten verhinderd is zijn functie te vervullen eindigt de maandelijkse vergoeding voor het geroosterde meerwerk met ingang van de eerste dag van de opvolgende kalendermaand.

De vergoeding van het geroosterde meerwerk herleeft binnen het kalenderjaar op de eerste dag van de kalendermaand na volledige hervatting van de functie.

Lid 9

De ambtenaar die wenst te kiezen voor een langere arbeidsduur als bedoeld in dit artikel, dient hiertoe een schriftelijk verzoek in bij het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur kan het verzoek op organisatorische gronden, budget, formatie, begroting en/of het niet voorhanden zijn van voldoende werk en/of geld afwijzen. Een afwijzing van het verzoek gebeurt schriftelijk en gemotiveerd.

Lid 10

Op de ambtenaar die bij aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft gebruik maakt van korting arbeidsduur op medische indicatie, een regeling voor langdurig verlof of een aanvraag heeft ingediend om in dat kalenderjaar daarvan gebruik te maken, is dit artikel niet van toepassing. Ook voor de ambtenaar aan wie gedeeltelijk ontslag is verleend onder toekenning van deeltijdpensioen staat de keuze voor meerwerk in het kader van dit artikel niet open.

Lid 11

Ambtenaren die op 1 januari van het kalenderjaar een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de WAO of WIA ontvangen zijn uitgesloten van de toepassing van dit artikel.

Lid 12

Het is niet mogelijk om binnen hetzelfde kalenderjaar gelijktijdig de keuzemogelijkheid meerwerk te combineren met de keuzemogelijkheid minderwerk (artikel 4.1.4 SAW).

Artikel 4.1.4 Jaarlijkse keuze minderwerk

Lid 1

De ambtenaar met een voltijd aanstelling kan, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel, kiezen voor maximaal 288 uur minderwerk per jaar.

Lid 2

Voor de ambtenaar met een deeltijd aanstelling geldt het bepaalde in lid 1 naar evenredigheid van de arbeidsduur volgens de aanstelling.

Lid 3

De keuze voor minderwerk wordt voor één kalenderjaar gemaakt.

Lid 4

Bij de ambtenaar wordt maandelijks op het salaris ingehouden het uurloon van de in het rooster opgenomen aantal uren minderwerk van de betreffende maand.

Lid 5

De keuze voor minderwerk heeft tot 10% vermindering van de arbeidsduur in het kalenderjaar geen gevolgen voor de hoogte van de berekeningsgrondslag voor het pensioen.

Lid 6

De tijdelijke vermindering van de arbeidsduur heeft met uitzondering van het bepaalde in lid 5 gevolgen voor de aanspraken op grond van andere arbeidsvoorwaarden.

Lid 7

Indien de ambtenaar een kalendermaand aaneengesloten verhinderd is zijn functie te vervullen eindigt de maandelijkse vermindering van het salaris voor het geroosterde minderwerk met ingang van de eerste dag van de opvolgende kalendermaand. De vermindering voor het geroosterde minderwerk herleeft binnen het kalenderjaar op de eerst dag van de kalendermaand na volledige hervatting van de functie.

Lid 8

De ambtenaar die wenst te kiezen voor een kortere arbeidsduur dan zijn aanstellingsduur, dient hiertoe een schriftelijk verzoek in bij het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur kan het verzoek op grond van organisatorische gronden of formatie afwijzen. Een afwijzing van het verzoek gebeurt schriftelijk en gemotiveerd.

Lid 9

Het is niet mogelijk om binnen hetzelfde kalenderjaar de keuzemogelijkheid voor minderwerk te combineren met de keuzemogelijkheid voor meerwerk (artikel 4.1.2 SAW).

Artikel 4.1.5 Werktijden

Lid 1

Met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidstijdenwet, worden de werktijden bij besluit van het dagelijks bestuur vastgesteld.

Lid 2

Bij de regeling van de werktijd wordt in acht genomen dat:

  • a.

    de arbeid zodanig georganiseerd wordt dat de ambtenaar ten hoogste 12 uur per dag, 60 uur per week, in elke periode van 4 achtereenvolgende weken maximaal gemiddeld 55 uur per week en in elke periode van 16 achtereenvolgende weken maximaal gemiddeld 48 uren per week arbeid verricht;

  • b.

    geen arbeid wordt verricht op zaterdagen en zondagen, tenzij afwijking van deze regel in het belang van de dienst noodzakelijk is;

  • c.

    de werktijd behoorlijk door rusttijd wordt onderbroken.

Lid 3

Bij de regeling van de werktijd en haar toepassing wordt er voorts zoveel mogelijk voor gezorgd dat de ambtenaar op zondag en de voor hem/haar geldende religieuze feestdagen kan vieren en dat hij/zij in zijn rust zo weinig mogelijk wordt beperkt.

Lid 4

Afwijking als bedoeld in lid 2, onder b, is wat betreft de zondag slechts mogelijk indien tenminste 13 vrije zondagen per jaar overblijven.

Lid 5

Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van arbeid op feestdagen volgens artikel 1.2.1 SAW.

Lid 6

Het bepaalde in dit artikel is overeenkomstig van toepassing voor de ambtenaar die tot een kerkgenootschap behoort, dat de wekelijkse rustdag op de sabbat of de zevende dag viert. hij/zij dient een daartoe strekkend verzoek tot de (algemeen) directeur te richten.

Lid 7

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder ‘werkdag’ de krachtens dit artikel voor de functie van de ambtenaar per dag vastgestelde – al dan niet gelijke – arbeidsperiode.

Lid 8

Onder roostervrije tijd wordt verstaan de in het kader van de regeling van de werktijd door het dagelijks bestuur aangewezen uren waarop door de ambtenaar, in beginsel, geen arbeid behoeft te worden verricht.

4.2 Verlof

  • Artikel 4.2.1 Recht op verlof

  • Artikel 4.2.2 Aanvragen verlof

  • Artikel 4.2.3 Verlenen verlof

  • Artikel 4.2.4 Recht op opnemen verlof op religieuze dagen

  • Artikel 4.2.5 Compensatie bij niet verlenen basisverlof wegens dienstbelang

  • Artikel 4.2.6 Intrekking verlof wegens dienstbelang

  • Artikel 4.2.7 Vervaltermijn

  • Artikel 4.2.8 Verlofrecht bij bijzondere omstandigheden

  • Artikel 4.2.9 Verlof en ziekte

  • Artikel 4.2.10 Ontslag en verlof

Artikel 4.2.1 Recht op verlof

Lid 1

Ieder kalenderjaar heeft de ambtenaar recht op basisverlof. Dit basisverlof bedraagt vier keer de in de aanstelling vastgelegde gemiddelde arbeidsduur per week.

Lid 2

De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of wordt ontslagen, heeft recht op een evenredig deel van het basisverlof dat voor een geheel kalenderjaar voor hem/haar zou gelden.

Artikel 4.2.2 Aanvragen verlof

Lid 1

De ambtenaar dient een verzoek in om verlof op te nemen. Door of namens het dagelijks bestuur wordt beslist over de duur van het verlof en op welke tijdstippen het verlof wordt verleend.

Lid 2

De ambtenaar dient een verzoek om langdurig verlof voor meer dan één maand en minder dan drie maanden tenminste drie maanden voor het beoogde tijdstip van ingang schriftelijk bij het dagelijks bestuur in.

Bij een langdurig verlof van drie maanden of langer moet de aanvraag tenminste zes maanden voor het beoogde tijdstip van ingang schriftelijk bij het dagelijks bestuur worden ingediend.

Lid 3

In afwijking van het tweede lid kan het bevoegd gezag in daartoe aanleiding gevende gevallen toestaan dat een kortere aanvraagtermijn in acht wordt genomen.

Lid 4

De aanvraag om toekenning van langdurig verlof bevat de volgende gegevens:

  • a.

    de gewenste datum van ingang van de verlofperiode;

  • b.

    het aantal uren verlof dat wordt opgenomen;

  • c.

    de verdeling van de uren verlof over de weken;

Lid 5

Bij de beslissing over een verlofverzoek wordt, voor zover de belangen van de dienst en die van de andere ambtenaren dit toelaten, zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar.

Lid 6

Ingeval door of namens het dagelijks bestuur niet wordt ingestemd met de verlof aanvraag, dan wordt dat schriftelijk en gemotiveerd binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van het verzoek meegedeeld.

Artikel 4.2.3 Verlenen verlof

Lid 1

In het kader van een goede zorg voor gezondheid en vitaliteit dient het basisverlof in beginsel in het jaar van toekenning te worden opgenomen en verleend.

Lid 2

Het basisverlof kan worden gesplitst, maar wordt in beginsel voor tenminste eenmalig tien werkdagen aaneensluitend verleend.

Lid 3

Het basisverlof wordt desgevraagd zoveel mogelijk, in het bijzonder wat betreft de aaneengesloten periode als bedoeld in het vorige lid, verleend in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober.

Lid 4

Het basisverlof wordt verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten. Is aan de ambtenaar om redenen van dienstbelang in enig kalenderjaar het basisverlof niet of niet geheel verleend, dan wordt hem/haar het nog niet genoten basisverlof zoveel mogelijk in het eerstvolgende, doch uiterlijk voor 1 juli van het daarop volgende kalenderjaar verleend.

Lid 5

Indien in enig kalenderjaar het basisverlof geheel of gedeeltelijk niet is verleend, wordt het niet genoten verlof in de eerste helft van het volgend kalenderjaar verleend, tenzij het belang van de dienst of de belangen van de andere ambtenaren zich daartegen verzetten.

Lid 6

Het bepaalde in het voorafgaande lid geldt met dien verstande, dat de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer meer basisverlofuren kan opnemen dan twee maal het hem/haar bij of krachtens artikel 4.2.1 SAW toekomende aantal uren, tenzij op een desbetreffend verzoek van de ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist.

Lid 7

Indien de ambtenaar tijdens het verlof ziek wordt, dan worden die uren als niet opgenomen verlof aangemerkt. De ambtenaar dient hierbij aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • a.

    ziekmelden

  • b.

    bij verblijf in het buitenland dient achteraf het ziek zijn aangetoond te worden

  • c.

    bij verblijf in het buitenland moeten geadviseerde vaccinaties voor de bestemming geldig zijn.

Artikel 4.2.4 Recht op opnemen verlof op religieuze dagen

Lid 1

De ambtenaar heeft het recht op het opnemen van verlof uit zijn/haar verloftegoed op de voor hem/haar geldende religieuze dagen.

Lid 2

Dit recht kan niet worden ontzegd op grond van zwaarwegend dienstbelang.

Artikel 4.2.5 Compensatie bij niet verlenen basisverlof wegens dienstbelang

Lid 1

Indien het belang van de dienst het onvermijdelijk maakt, dat het basisverlof of het aaneengesloten gedeelte daarvan wordt genoten buiten het in artikel 4.2.3, lid 3 SAW, genoemde tijdvak, kan door het dagelijks bestuur de duur van het basisverlof of het aaneengesloten deel daarvan met 1/3 worden verlengd. Dit verlof kent dezelfde vervaltermijn als het oorspronkelijke basisverlof.

Lid 2

Aan de ambtenaar die tijdens zijn/haar basisverlof bepaalde voordelen die verbonden zijn aan zijn functie misloopt, kan deswege een vergoeding worden toegekend.

Artikel 4.2.6 Intrekking verlof wegens dienstbelang

Lid 1

Verleend verlof kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen van dienstbelang dat noodzakelijk maken. Dit met uitzondering van de redenen genoemd in artikel 4.2.4 SAW. Indien ten gevolge van dit intrekken van verlof de ambtenaar op een bepaalde dag slechts gedeeltelijk verlof geniet, worden de uren van deze dag niet in aanmerking genomen bij de berekening van het aantal genoten verlofuren.

Lid 2

Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van het verlof geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem/haar vergoed.

Artikel 4.2.7 Vervaltermijn

Lid 1

Het basisverlof van een kalenderjaar vervalt 6 maanden na de laatste dag van het kalenderjaar waarin het recht is ontstaan, tenzij de ambtenaar niet in staat is geweest om dit verlof op te nemen.

Lid 2

Het basisverlof dat niet als gevolg van het eerste lid vervalt, vervalt na verloop van twee kalenderjaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin het recht is ontstaan.

Lid 3

In gevallen waarin dit artikel niet voorziet stelt het dagelijks bestuur bijzondere regelen vast.

Artikel 4.2.8 Verlofrecht bij bijzondere omstandigheden

Lid 1

Voor de ambtenaar die wegens oorzaken anders dan die bedoeld in artikel 4.2.1 SAW niet gedurende het volle kalenderjaar, dan wel niet volledig, arbeid verricht, wordt het recht op het basisverlof van het lopende kalenderjaar naar evenredigheid verminderd.

Lid 2

Het eerste lid is niet van toepassing indien geheel of gedeeltelijk geen arbeid wordt verricht wegens:

  • a.

    ziekte;

  • b.

    zwangerschaps- en bevallingsverlof;

  • c.

    re-integratieactiviteiten volgens artikel 6.2.1 SAW.

Lid 3

In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid en in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, heeft de ambtenaar geen recht op verlof:

  • a.

    voor de tijd die hij/zij geheel of gedeeltelijk ziek is en deze ziekte door zijn opzet is ontstaan;

  • b.

    voor de tijd die hij/zij geheel of gedeeltelijk ziek is tengevolge van een gebrek waarover hij/zij in het kader van de medische keuring bij aanstelling opzettelijk valse inlichtingen heeft gegeven;

  • c.

    voor de tijd die hij/zij door zijn toedoen genezing belemmert of vertraagt;

  • d.

    voor de tijd die hij/zij, hoewel hij/zij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid niet verricht;

  • e.

    voor de tijd die hij/zij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door het dagelijks bestuur of door een door hem/haar aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en getroffen maatregelen die er op gericht zijn hem/haar in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid te verrichten.

4.2.9 Verlof en ziekte

Lid 1

De ambtenaar kan tijdens ziekte verlof opnemen. Gedurende dit verlof hoeft de ambtenaar geen arbeid of re-integratie activiteiten te verrichten.

Lid 2

Bij de ambtenaar die wegens ziekte gedeeltelijk arbeid verricht, worden bij het opnemen van het verlof de uren voor de gehele geroosterde arbeidsduur in mindering gebracht op het basisverlof.

4.2.10 Ontslag en verlof

Voor verlofuren waarop de ambtenaar recht heeft, maar die met ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend, wordt een vergoeding gegeven. Deze vergoeding wordt berekend met het uurloon volgens artikel 1.2.1 op ontslagdatum van de ambtenaar voor elk niet verleend verlofuur.

4.3 Buitengewoon verlof

  • Artikel 4.3.1 Verlof op feestdagen

  • Artikel 4.3.2 Bijzonder verlof

  • Artikel 4.3.3 Verlof voor vakbondsactiviteiten

Artikel 4.3.1 Verlof op feestdagen

Voor zover het dienstbelang niet anders vereist, wordt aan de ambtenaar op feestdagen volgens artikel 1.2.1 SAW verlof met behoud van bezoldiging verleend. De openbare dienst van het waterschap is deze dagen gesloten.

Artikel 4.3.2 Bijzonder verlof

Het dagelijks bestuur kan op verzoek van de ambtenaar bijzonder verlof verlenen.

Het dagelijks bestuur kan voor dit bijzondere verlof nadere voorwaarden stellen en bepalen of dit (gedeeltelijk) met behoud van bezoldiging wordt verleend.

Artikel 4.3.3 Verlof voor vakbondsactiviteiten

Lid 1

Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

  • a.

    Centrales van overheidspersoneel:

    • de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP);

    • de Christelijke Centrale van Overheids– en Onderwijzend Personeel (CCOOP);

    • de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF).

  • b.

    Verenigingen van ambtenaren:

    de verenigingen van ambtenaren die zijn aangesloten bij de onder a genoemde centrales van overheidspersoneel.

Lid 2

Aan de ambtenaar, benoemd tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren, kan het dagelijks bestuur na diens aanvraag verlof buiten genot van bezoldiging verlenen voor de duur van de vervulling van deze functie, evenwel slechts voor ten hoogste twee jaar.

Lid 3

Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door het dagelijks bestuur buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend aan de ambtenaar:

  • a.

    voor het bijwonen van algemene vergaderingen van verenigingen van ambtenaren of, voor zover het algemene verenigingen betreft die ook andere groepen van ambtenaren dan waterschapspersoneel organiseren, voor het bijwonen van algemene vergaderingen van een landelijke groep van waterschapspersoneel, indien de ambtenaar lid van het hoofdbestuur, bestuurslid van een landelijke groep of afgevaardigde van een afdeling is, met dien verstande dat van elke afdeling voor iedere vijftig leden of gedeelte daarvan aan ten hoogste twee afgevaardigden tot een maximum van tien afgevaardigden, verlof wordt verleend;

  • b.

    voor het bijwonen van hoofdbestuursvergaderingen indien hij/zij lid is van het hoofdbestuur van bondsraad– of bestuursvergaderingen indien hij/zij lid is van de bonds– of bestuursraad en van groepsraadsvergaderingen indien hij/zij lid is van een landelijke groepsraad;

  • c.

    voor het bijwonen van één algemene vergadering van de centrale organisatie waarbij de vereniging van de ambtenaar is aangesloten, indien hij/zij als vertegenwoordiger van zijn/haar vereniging aan die vergadering deelneemt.

Lid 4

Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door het dagelijks bestuur aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:

  • a.

    om, indien hij/zij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen, bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen of namens die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het waterschapsapparaat, die ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, alles samen voor ten hoogste 187,2 uren per kalenderjaar;

  • b.

    voor het – op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren – als cursist deelnemen aan een cursus die door of ten behoeve van de leden van die vereniging van ambtenaren wordt gegeven, alles samen voor ten hoogste 43,2 uren per twee kalenderjaren.

Lid 5

Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten en indien de vereniging van ambtenaren als bedoeld in lid 1 onder b bij het betreffende waterschap een verzoek heeft ingediend om een ambtenaar aan te wijzen als vakbondsconsulent, wordt door het dagelijks bestuur buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:

  • a.

    bij een waterschap tot 400 fte aan een of meerdere ambtenaren voor het verrichten van werkzaamheden als vakbondsconsulent voor samen ten hoogste 100 uur per kalenderjaar;

  • b.

    bij een waterschap vanaf 400 fte aan een of meerdere ambtenaren voor het verrichten van werkzaamheden als vakbondsconsulent voor samen ten hoogste 200 uur per kalenderjaar.

Elke vereniging van ambtenaren als bedoeld in lid 1 onder b kan in het waterschap één ambtenaar als vakbondsconsulent aanwijzen.

Lid 6

Het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging van een ambtenaar met een onvolledige werktijd kan ten hoogste een naar evenredigheid van het in lid 4 onder a en b genoemde aantal uren bedragen.

Lid 7

Het verlof volgens de leden 3, 4 en 5 samen kan voor de individuele ambtenaar niet meer bedragen dan ten hoogste 216 uren per kalenderjaar, echter met dien verstande dat ten hoogste 288 uren verlof kan worden verleend aan de ambtenaar die:

  • a.

    lid is van het hoofdbestuur van een centrale van overheidspersoneel, genoemd in het eerste lid onder a, nr. 1 of 2 en/of van een vereniging van ambtenaren die rechtstreeks bij die centrale is aangesloten;

  • b.

    lid is van het centrale bestuur van de centrale genoemd in het eerste lid onder a, nr. 3 en/of bestuurslid is van een sector of sectie van de centrale.

Voor de ambtenaar met een onvolledige werktijd kan het verlof bedoeld in de leden 3 en 4 samen ten hoogste een naar evenredigheid van de in dit lid genoemde aantallen uren bedragen.

Lid 8

Verlof als bedoeld in de vorige leden kan slechts worden verleend aan de ambtenaar die lid is van een vereniging van ambtenaren volgens lid 1 onder b.

Lid 9

Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij/zij lid is, is aangewezen als lid van de commissie volgens artikel 10.1, lid 1 SAW, buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend voor het bijwonen van de vergadering van die commissie, alsmede voor één voorvergadering per uitgeschreven commissievergadering. Hetgeen ten aanzien van de voorvergadering is bepaald, geldt eveneens voor de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij/zij lid is, is aangewezen als plaatsvervangend lid van de commissie volgens artikel 10.1, lid 1 SAW.

Lid 10

Het dagelijks bestuur kan omtrent het bepaalde in dit artikel nadere regelen stellen, waarbij het te verlenen verlof volgens de leden 3, 4 en 6 op een lager aantal werkdagen kan worden gesteld.

4.4 Verlof in verband met Arbeid en Zorg

De Wet arbeid en zorg (Wazo) is van toepassing. De volgende aanvullende bepalingen zijn voor waterschapspersoneel overeengekomen.

  • Artikel 4.4.1 Adoptie en pleegzorg

  • Artikel 4.4.2 Kortdurend zorgverlof

Artikel 4.4.1 Adoptie en pleegzorg

De ambtenaar heeft het recht op het opnemen van verlof uit zijn/haar verloftegoed om de mogelijkheid te hebben om aanvullend op de aanspraak uit de Wet arbeid en zorg betreffende adoptie en pleegzorg 1 week verlof op te nemen. Dit recht kan niet worden ontzegd op grond van zwaarwegend dienstbelang.

Artikel 4.4.2 Kortdurend zorgverlof

Gedurende het kortdurend zorgverlof heeft de ambtenaar recht op 75% doorbetaling van zijn/haar bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief over de arbeidsduur waarvoor het kortdurend zorgverlof geldt.

4.5 Overgangsrecht seniorenregeling en levensloopregeling

  • Artikel 4.5.1 Seniorenregeling

  • Artikel 4.5.2 Levensloopregeling

Artikel 4.5.1 Seniorenregeling

De ambtenaar die op 30 september 2009 deelnam aan de seniorenregeling mag dit blijven doen tot aan de datum waarop hem/haar –al dan niet gedeeltelijk- ontslag wordt verleend. De seniorenregeling is opgenomen in deel 3 SAW.

Artikel 4.5.2 Levensloopregeling

De ambtenaar die op 31 december 2011 deelnemer aan de levensloopregeling was en een positief saldo van € 3.000,00 op de levenslooprekening of polis had staan, kon deelname aan de levensloopregeling voortzetten. De levensloopregeling is opgenomen in deel 3 SAW.

5 Activerend personeelsbeleid

5.1 Uitgangspunten

  • Artikel 5.1.1 Ambitie

  • Artikel 5.1.2 A&O-fonds Waterschappen

  • Artikel 5.1.3 Strategische personeelsplanning

  • Artikel 5.1.4 Activerend Personeelsbeleid

  • Artikel 5.1.5 Opleidingsplan

Artikel 5.1.1 Ambitie

Waterschappen zijn kennisintensieve organisaties. Om het werk goed uit te voeren en een goede samenwerkingspartner te zijn, is excellente kennis onder andere op het gebied van watersystemen, waterkeringen en afvalwater nodig. Met strategische personeelsplanning brengen we als organisaties in beeld welke kennis en kunde nodig is, nu en in de toekomst. Waterschappen zijn werkgevers die ambtenaren stimuleren om zich te ontwikkelen en zelf regie te voeren over carrière en werk. Het is belangrijk om zowel fysiek als mentaal vitaal te zijn en daarmee duurzaam inzetbaar. Ambtenaren zijn samen met de leidinggevende verantwoordelijk voor inzetbaarheid en ontwikkeling.

Artikel 5.1.2 A&O-fonds Waterschappen

Het A&O-fonds heeft als doel het initiëren, stimuleren en bevorderen van (vernieuwende-) activiteiten in de sector Waterschappen op het gebied van arbeidsmarkt en HRM-beleid. Op verzoek van het LAWA voert het fonds activiteiten uit die rechtstreeks verband houden met de SAW, de werkgelegenheid en van een adequate scholing en opleiding voor de ambtenaren.

Het A&O-fonds wordt gefinancierd door middel van een jaarlijkse bijdrage van de waterschappen van 0,12% van de totale loonsom per van het voorgaande jaar van de waterschappen.

Jaarlijks doen de waterschappen aan het A&O-fonds opgaaf van de totale loonsom van het voorgaande jaar. Een kopie van de loonstaat waaruit dit bedrag kan worden afgeleid wordt bijgevoegd.

5.1.3 Strategische personeelsplanning

Strategische personeelsplanning is het in kaart brengen van de verschillen tussen de gewenste toekomstige organisatie en het huidige personeelsbestand. Daarmee is het één van de belangrijkste instrumenten om de continuïteit van de organisatie met goed gekwalificeerde ambtenaren te waarborgen. In ieder waterschap is strategische personeelsplanning een jaarlijks onderwerp van gesprek tussen het dagelijks bestuur en de medezeggenschap.

Artikel 5.1.4 Activerend Personeelsbeleid

Het dagelijks bestuur en de ambtenaar zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor duurzame inzetbaarheid en –loopbaanontwikkeling. Het dagelijks bestuur zorgt voor een activerend personeelsbeleid in het waterschap en faciliteert de ambtenaar door inzicht te verschaffen in de toekomstige personeelsbehoefte vastgesteld op basis van strategische personeelsplanning, zodat deze zijn/haar verantwoordelijkheid kan nemen voor de eigen inzetbaarheid en loopbaanontwikkeling. Dit vraagt van partijen een actieve rol.

Het dagelijks bestuur en de ambtenaar maken afspraken gericht op optimale inzetbaarheid van de ambtenaar, die dan in staat is werk en inkomen te krijgen en te behouden.

Artikel 5.1.5 Opleidingsplan

Het dagelijks bestuur stelt een opleidingsplan vast voor organisatie brede opleidingen ter hoogte van een bedrag dat minimaal gelijk is aan 1% van de loonsom.

Het opleidingsplan wordt met de OR besproken.

5.2 Gesprekscyclus

  • Artikel 5.2.1 Gesprekscyclus

  • Artikel 5.2.2 Planningsgesprek

  • Artikel 5.2.3 Voortgangsgesprek

  • Artikel 5.2.4 Evaluatie- en beoordelingsgesprek

Artikel 5.2.1 Gesprekscyclus

Lid 1

De gesprekscyclus bestaat in beginsel uit drie gesprekken per jaar tussen het dagelijks bestuur en de ambtenaar. In deze gesprekken komen planning, voortgang en evaluatie en beoordeling aan de orde. In overleg tussen dagelijks bestuur en ambtenaar kan bepaald worden dat het moment van evaluatie en beoordeling samenvalt met het moment waarop planningsafspraken worden gemaakt.

Lid 2

Binnen de gesprekscyclus komen ontwikkeling, loopbaan, mobiliteit, vitaliteit, opleiding, Arbeidsomstandigheden, integriteit en Tijd- en PlaatsOnafhankelijk Werken aan de orde.

Lid 3

De gesprekken in de cyclus kunnen uitgebreid worden met gesprekken over een Persoonlijk OntwikkelingsPlan, vitaliteit, de loopbaan, de tweede loopbaan of de afronding van de loopbaan.

Artikel 5.2.2 Planningsgesprek

Lid 1

Het dagelijks bestuur en ambtenaar maken ieder jaar, na gezamenlijk overleg, vóór 31 maart concrete planningsafspraken.

Lid 2

Het dagelijks bestuur en de ambtenaar brengen hun opvattingen over de te maken planningsafspraken vooraf en in het gesprek in.

Lid 3

Het dagelijks bestuur en de ambtenaar kunnen afspreken dat andere personen aanwezig zijn bij het planningsgesprek.

Lid 4

In het planningsgesprek worden concrete afspraken gemaakt over de te behalen resultaten en over talent- en competentieontwikkeling. Afspraken over (te ontwikkelen) competenties worden pas gemaakt nadat de organisatie een competentiewoordenboek/systeem heeft vastgesteld waarover overeenstemming is bereikt met de Ondernemingsraad. Tevens komen de wensen, ambities, vitaliteit, loopbaan en ontwikkelmogelijkheden van de ambtenaar aan de orde en hierover worden concrete afspraken gemaakt.

Lid 5

De planningsafspraken worden schriftelijk vastgelegd. Het dagelijks bestuur en de ambtenaar tekenen de gemaakte afspraken.

Lid 6

Als het dagelijks bestuur en de ambtenaar het niet eens worden over de te maken planningsafspraken beslist het dagelijks bestuur. De ambtenaar kan schriftelijk zijn zienswijze kenbaar maken en tekent daarna de afspraken voor gezien.

Artikel 5.2.3 Voortgangsgesprek

Lid 1

Het dagelijks bestuur en de ambtenaar bespreken halverwege het jaar tenminste eenmaal de voortgang van de gemaakte afspraken. Hierbij kan onder meer aandacht worden besteed aan de wijze waarop de werkzaamheden worden verricht, de randvoorwaarden om de resultaten te bereiken, de arbeidsomstandigheden en de wijze van leidinggeven. Ook de afspraken gemaakt in het kader van Persoonlijk Ontwikkelingsperspectief, loopbaan of vitaliteit worden besproken.

Lid 2

Het dagelijks bestuur en de ambtenaar kunnen afspreken dat andere personen bij het voortgangsgesprek aanwezig zijn.

Lid 3

Het voortgangsgesprek heeft tot doel de realisering van de vastgelegde planningsafspraken te volgen en te ondersteunen. Zo nodig worden de afspraken nader ingevuld, aangevuld dan wel bijgesteld. Afspraken over nadere invulling, aanvulling of bijstelling worden schriftelijk vastgelegd.

Lid 4

Als het dagelijks bestuur en de ambtenaar het niet eens worden over de te maken afspraken beslist het dagelijks bestuur. De ambtenaar kan schriftelijk zijn zienswijze kenbaar maken en tekent daarna de afspraken voor gezien.

Artikel 5.2.4 Evaluatie- en beoordelingsgesprek

Vóór 1 december van ieder jaar hebben het dagelijks bestuur en ambtenaar een evaluatieen beoordelingsgesprek. Zo nodig vinden extra gesprekken plaats.

Lid 1

Minimaal één week voordat het evaluatie- en beoordelingsgesprek zal plaatsvinden, ontvangt de ambtenaar de concept evaluatie en beoordeling.

Lid 2

De ambtenaar wordt uitgenodigd zijn/haar opvattingen over de concept evaluatie- en beoordeling voor het evaluatie- en beoordelingsgesprek in te brengen.

Lid 3

In het evaluatie- en beoordelingsgesprek evalueren het dagelijks bestuur en de ambtenaar de realisatie van de gemaakte afspraken uit het plannings- en voortgangsgesprek.

Lid 4

Het dagelijks bestuur kent een eindoordeel A, B, C, D, of E toe aan het totale functioneren van de ambtenaar.

A

Uitstekend:De ambtenaar voldoet beduidend beter dan de norm (C=Goed). De ambtenaar realiseert veel meer dan in de functie en/of op basis van resultaatafspraken en/of competenties verwacht mag worden. Realiseert dit op een beduidend hoger niveau dan het normniveau.

B

Zeer goed: De ambtenaar voldoet beter dan de norm (C=Goed). De ambtenaar realiseert meer dan in de functie en/of op basis van de resultaatafspraken en/of competenties verwacht mag worden. Realiseert dit op een hoger niveau dan het normniveau.

C

Goed:De ambtenaar voldoet aan de norm. De ambtenaar realiseert wat in de functie en/of resultaatafspraken en/of competenties verwacht mag worden op het gewenste niveau.

D

Nog te ontwikkelen ten opzichte van score C (Goed): De ambtenaar voldoet op een aantal punten (nog) niet aan de norm (C = Goed). Er is ruimte voor ontwikkeling in de realisatie van datgene wat in de functie en of op basis van de resultaatafspraken en/of competenties verwacht mag worden.

E

Onvoldoende: Het functioneren op basis van de (functie)eisen en/of resultaatafspraken en/of competenties dient op een groot aantal punten een drastische verbetering.De ambtenaar voldoet niet aan de norm en kan niet realiseren wat in de functie en/of op basis van de resultaatafspraken verwacht mag worden op het gewenste niveau.

Lid 5

Deze score wordt vastgelegd in een evaluatie- en beoordelingsformulier. Een beslissing tot toekenning van een eindoordeel wordt de ambtenaar uiterlijk voor 31 december, schriftelijk, dan wel digitaal meegedeeld.

Lid 6

Het dagelijks bestuur en de ambtenaar kunnen afspreken dat andere personen bij het evaluatie- en beoordelingsgesprek aanwezig zijn.

Lid 7

Het dagelijks bestuur kan voor het opmaken van de evaluatie- en beoordeling inlichtingen bij derden inwinnen. Ook de ambtenaar kan aan het dagelijks bestuur vragen om informatie bij derden in te winnen. Het dagelijks bestuur deelt de ambtenaar mee welke informatie hij/zij van deze derden heeft ontvangen.

Lid 8

Indien de ambtenaar weigert deel te nemen aan het evaluatie- en beoordelingsgesprek of de ambtenaar niet kan deelnemen, terwijl uitstel naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet verantwoord is, kan het dagelijks bestuur besluiten de evaluatie- en beoordeling, inclusief eindoordeel buiten aanwezigheid van de ambtenaar uit te brengen. Het dagelijks bestuur stelt de ambtenaar hiervan tijdig schriftelijk en gemotiveerd in kennis.

Lid 9

Het dagelijks bestuur ondertekent het evaluatie- en beoordelingsformulier, inclusief eindoordeel voor akkoord. De ambtenaar ondertekent het evaluatie- en beoordelingsformulier, inclusief eindoordeel voor gezien. Indien de ambtenaar het niet eens is met de evaluatie- en beoordeling, inclusief eindoordeel kan hij/zij binnen twee weken de geschilpunten op het evaluatie- en beoordelingsformulier vermelden.

Lid 10

Indien de ambtenaar niet binnen twee weken zijn/haar geschilpunten kenbaar heeft gemaakt wordt de evaluatie- en beoordeling, inclusief eindoordeel, door het dagelijks bestuur vastgesteld.

Lid 11

De ambtenaar die zijn/haar geschilpunten volgens lid 10 kenbaar heeft gemaakt wordt binnen twee weken nadat hij/zij dit heeft gedaan in de gelegenheid gesteld deze bezwaren mondeling toe te lichten bij het dagelijks bestuur.

Lid 12

Het dagelijks bestuur wijzigt de evaluatie- en beoordeling, inclusief eindoordeel, voor zover hij/zij de bezwaren van de functionaris deelt. Wanneer hij/zij geheel aan de bezwaren tegemoet komt, stelt hij/zij de evaluatie- en beoordeling, inclusief eindoordeel vast. Indien het dagelijks bestuur de bezwaren niet deelt wordt de evaluatie- en beoordeling, inclusief eindoordeel uiterlijk na 6 weken nadat deze is uitgebracht vastgesteld door het dagelijks bestuur.

5.3 Opleiding, ontwikkeling, loopbaan en vitaliteit

Dagelijks bestuur en ambtenaar beschikken over de volgende instrumenten:

  • Artikel 5.3.1 Persoonsgebonden basis budget

  • Artikel 5.3.2 Persoonlijk OntwikkelingsPlan

  • Artikel 5.3.3 Individuele loopbaanscan

  • Artikel 5.3.4 Algemene instrumenten loopbaan en ontwikkeling

Artikel 5.3.1 Persoonsgebonden basis budget

Lid 1

Het persoonsgebonden basis budget (PBB) bedraagt ten minste € 5.000,00. Het PBB kan in een periode van 5 jaar ingezet worden voor de eigen opleiding, ontwikkeling, loopbaan en vitaliteit. Het PBB heeft tot doel dat de ambtenaar inzetbaar is en blijft en om zicht te krijgen op de eigen kwaliteiten, ontwikkeling, ambities, mogelijkheden etc.

Lid 2

Het dagelijks bestuur en de ambtenaar maken afspraken over de inzet van het PBB, waarbij duurzame inzetbaarheid centraal staat. Dit betreft zowel inzet van het PBB voor de huidige functie als voor andere werkzaamheden.

Artikel 5.3.2 Persoonlijk OntwikkelingsPlan

Dagelijks bestuur en ambtenaar kunnen in overleg vaststellen dat er in aanvulling op de afspraken uit de reguliere gesprekscyclus, behoefte is aan een gesprek over opleiding, ontwikkeling, carrière en mobiliteit. Het gesprek en de afspraken, inclusief de inzet van het PBB, het Persoonlijk OntwikkelingsPlan (POP), worden vastgelegd in het personeelsdossier.

Artikel 5.3.3 Individuele loopbaanscan

Lid 1

De ambtenaar kan een individuele loopbaanscan (www.aenowaterschappen.nl) gebruiken om zich te oriënteren op zijn/haar inzetbaarheid.

Lid 2

De individuele loopbaanscan kan leiden tot maatregelen en afspraken over de inzet van het PBB om de employability van de ambtenaar te verbeteren.

Lid 3

De afspraken over in het vorige lid bedoelde maatregelen worden opgenomen in het POP, waarbij het dagelijks bestuur en de ambtenaar wederzijds zijn verplicht om zich maximaal in te spannen om uitvoering te geven aan het POP.

Artikel 5.3.4 Algemene instrumenten loopbaan en ontwikkeling

De ambtenaar kan, in overleg met het dagelijks bestuur, binnen de in dit hoofdstuk genoemde gesprekken, het PBB voor een diversiteit aan instrumenten inzetten. Gedacht kan worden aan:

  • loopbaanadvies;

  • coachen;

  • mentor;

  • assessment;

  • psychologisch onderzoek;

  • opleidingen;

  • Eerder Verworven Competenties (EVC) meting bij een erkende EVC aanbieder;

  • cursussen en trainingen;

  • loopbaanscan;

5.4 Duurzame inzetbaarheid

  • Artikel 5.4.1 Arbowet

  • Artikel 5.4.2 Duurzame inzetbaarheid

  • Artikel 5.4.3 Individueel KeuzeBudget

  • Artikel 5.4.4 Vitaliteitgesprek

  • Artikel 5.4.5 Individuele vitaliteitscan

  • Artikel 5.4.6 Afronding loopbaan voor het bereiken van de AOW gerechtigde leeftijd

  • Artikel 5.4.7 Algemene instrumenten vitaliteit

  • Artikel 5.4.8 Preventief medisch onderzoek

Belastend werk

Inzetbaarheid staat centraal, uitstroom via de WIA is niet wenselijk. Uitgangspunt is dan ook dat belastend werk niet een leven lang uitgevoerd wordt. Tijdig moet een tweede loopbaan voorbereid worden. Met de afspraken in dit deel wordt een beleid in gang gezet om verminderde inzetbaarheid te voorkomen en doorstroming te bevorderen.

  • Artikel 5.4.9 Vaststellen belastend werk

  • Artikel 5.4.10 Belastend werk en vitaliteitsscan

  • Artikel 5.4.11 Loopbaangesprek

  • Artikel 5.4.12 Tweede loopbaan

  • Artikel 5.4.13 Korting arbeidsduur op medische indicatie

Artikel 5.4.1 Arbowet

Het dagelijks bestuur is verantwoordelijk voor het naleven van de Arbowet en voert daartoe een beleid om de arbeidsomstandigheden zo goed mogelijk in te richten.

Het dagelijks bestuur zet hier de volgende drie instrumenten voor in:

  • a.

    De risico inventarisatie en evaluatie (RIE)

  • b.

    Een plan van aanpak

  • c.

    Preventiemedewerker

Doel van de RIE is inzicht krijgen in de arbeidsomstandigheden, waarbij het terug dringen van de risico’s centraal staat. Het dagelijks bestuur investeert in het terug dringen van de belastende werkzaamheden op organisatieniveau middels een plan van aanpak.

Artikel 5.4.2 Duurzame inzetbaarheid

De ambtenaar is mee verantwoordelijk voor de eigen inzetbaarheid en vitaliteit en kan daarbij de volgende door het dagelijks bestuur beschikbare gestelde instrumenten, waaronder het persoonsgebonden basis budget (PBB) inzetten.

Artikel 5.4.3 Individueel KeuzeBudget

Het Individueel KeuzeBudget geeft de ambtenaar de mogelijkheid keuzes te maken die aansluiten bij de behoeften en de levensfase waarin de ambtenaar zich bevindt om zodoende zijn/haar vitaliteit te bevorderen.

Artikel 5.4.4 Vitaliteitgesprek

Dagelijks bestuur en ambtenaar kunnen in overleg vaststellen dat er in aanvulling op de afspraken uit de reguliere gesprekscyclus, behoefte is aan een vitaliteitgesprek over mobiliteit, tweede loopbaan, gezondheid, vitaliteit en welzijn. De afspraken en inzet van instrumenten en het PBB worden vastgelegd in het personeelsdossier.

Artikel 5.4.5 Individuele vitaliteitscan

Lid 1

De ambtenaar kan de individuele vitaliteitscan ‘vitaal in je werk’ (www.aenowaterschappen.nl) gebruiken om te onderzoeken hoe het met de eigen vitaliteit en gezondheid is gesteld.

Lid 2

De scan ‘vitaal in je werk’ geeft inzicht in de factoren die de vitaliteit, de werkbeleving en de omgevingsfactoren kunnen beïnvloeden. De scan kan leiden tot afspraken over het PBB en de inzet van instrumenten om de vitaliteit van de ambtenaar te verbeteren.

Lid 3

De afspraken zijn onderdeel van het vitaliteitgesprek, waarbij het dagelijks bestuur en de ambtenaar zich wederzijds verplichten om zich maximaal in te spannen om uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken.

Artikel 5.4.6 Afronding loopbaan voor het bereiken van de AOW gerechtigde leeftijd

Lid 1

Het dagelijks bestuur en de ambtenaar kunnen in overleg vaststellen dat er in aanvulling op de afspraken uit de reguliere gesprekscyclus, behoefte is aan een gesprek met de leidinggevende over de afronding van zijn/haar loopbaan. Het gesprek en de afspraken worden vastgelegd in het personeelsdossier.

Lid 2

Drie jaar voor het bereiken van de AOW gerechtigde leeftijd wordt standaard een gesprek gevoerd met de ambtenaar over de afronding van de loopbaan.

Lid 3

Dagelijks bestuur en ambtenaar bespreken wensen als coachen, kennis overdracht, flexibele pensionering, deeltijdpensioen of op basis van artikel 8.4 SAW de wens tot werken na de AOW gerechtigde leeftijd.

Artikel 5.4.7 Algemene instrumenten vitaliteit

De ambtenaar kan, in overleg met het dagelijks bestuur, binnen de in dit hoofdstuk genoemde gesprekken en van het PBB een diversiteit aan andere instrumenten inzetten. Gedacht kan worden aan:

  • medische keuring;

  • fitheidtest.

Artikel 5.4.8 Preventief medisch onderzoek

Het dagelijks bestuur laat preventief medisch onderzoek verrichten. Deelname aan het onderzoek is voor de ambtenaar vrijwillig. De ambtenaar krijgt inzicht in de eigen gezondheid en het onderzoek geeft het dagelijks bestuur inzicht in de werkdruk en de gezondheid in de organisatie.

Artikel 5.4.9 Vaststellen belastend werk

Het dagelijks bestuur en de medezeggenschap stellen in overleg vast welke werkzaamheden zodanig belastend zijn dat deze werkzaamheden vanuit het oogpunt van duurzame inzetbaarheid gedurende een beperkt aantal jaren kunnen worden uitgevoerd. De RIE en het sectoraal ontwikkelde beoordelingsmethodiek Bezwarende Omstandigheden zijn hierbij belangrijke middelen.

Voor de ambtenaar die deze werkzaamheden uitvoert gelden de onderstaande voorzieningen.

Artikel 5.4.10 Belastend werk en vitaliteitsscan

De ambtenaar die in opdracht van het dagelijks bestuur belastende werkzaamheden uitvoert kan jaarlijks een vitaliteitscan gebruiken om te onderzoeken hoe het met de eigen vitaliteit en gezondheid is gesteld.

Artikel 5.4.11 Loopbaangesprek

Met de ambtenaar die belastende werkzaamheden uitvoert, wordt iedere drie jaar als onderdeel van de gesprekscyclus een loopbaangesprek gehouden dat tot doel heeft de inzetbaarheid van de ambtenaar verder te ontwikkelen. Het gesprek richt zich zowel op de vitaliteit en inzetbaarheid in de huidige functie als op ontwikkeling, bredere inzetbaarheid en tijdig perspectief op een tweede loopbaan.

Artikel 5.4.12 Tweede loopbaan

Blijkt uit de vitaliteitscan dat de belastbaarheid minder wordt, dan krijgt de ambtenaar voor een jaar het transferbudget toegekend.

Over de in te zetten faciliteiten worden tussen het dagelijkse bestuur en de ambtenaar afspraken gemaakt om de tweede loopbaan te realiseren.

Artikel 5.4.13 Korting arbeidsduur op medische indicatie

Voor muskusrattenbestrijders geboren voor 1 januari 1961 gelden de volgende bepalingen:

  • 1.

    Blijkt uit medische onderzoek dat de werkzaamheden voor de muskusrattenbestrijder te belastend worden, dan heeft de muskusrattenbestrijder recht op urenvermindering.

  • 2.

    Deze ambtenaar heeft op medische indicatie recht op 2,5 ontzie uren per week. Voor de ambtenaar van 60 jaar en ouder wordt dit recht verhoogd tot maximaal 5 ontzie uren per week.

  • 3.

    De ambtenaar die in de loop van het kalenderjaar op medische indicatie gaat deelnemen aan deze regeling, mag in dat jaar naar evenredigheid (in hele weken) deelnemen.

  • 4.

    De ambtenaar zal de ontzie uren aanwenden voor herstel. De ontzie uren worden op medische indicatie ingeroosterd.

  • 5.

    Er vindt geen inhouding op het salaris plaats voor de ontzie uren. De ontzie uren hebben geen gevolgen voor de andere arbeidsvoorwaarden.

  • 6.

    De ambtenaar die deel neemt aan de seniorenregeling uit deel 3 SAW of soortgelijke regeling is van deze regeling uitgesloten.

5.5 Actief van werk naar werk

Het doel van de eerste activeringsperiode is van werk naar werk en het voorkomen van werkloosheid. Het doel van de tweede activeringsperiode is om van uitkering naar werk te komen.

Activeren

  • Artikel 5.5.1 Activeren in het kader van reorganisatie

  • Artikel 5.5.2 Activeringsinstrumentarium

  • Artikel 5.5.3 Inkomen tijdens de eerste activeringsperiode

  • Artikel 5.5.4 Toelagen en vergoedingen tijdens de activeringsperiode

Salarisgarantie

  • Artikel 5.5.5 Salarisgarantie en perspectief binnen de eigen organisatie

  • Artikel 5.5.6 Salarisgarantie en perspectief buiten de eigen organisatie

WW periode

Het doel van de tweede activeringsperiode is om van uitkering naar werk te komen.

  • Artikel 5.5.7 Rechten na reorganisatie ontslag

Uitkeringsrechten bij werkloosheid na reorganisatieontslag

  • Artikel 5.5.8 Bepalingen Werkloosheidswet

Aanvullende uitkering

  • Artikel 5.5.9 Hoogte van de aanvullende uitkering: berekeningsgrondslag

  • Artikel 5.5.10 Hoogte van de aanvullende uitkering: bedrag

  • Artikel 5.5.11 Aanvulling op ziekengeld

  • Artikel 5.5.12 Aanvulling op uitkering Arbeid en zorg

Aansluitende uitkering

  • Artikel 5.5.13 Aanspraak aansluitende uitkering

  • Artikel 5.5.14 Hoogte van de aansluitende uitkering

  • Artikel 5.5.15 Arbeidsverleden

  • Artikel 5.5.16 Duur van de aansluitende uitkering

  • Artikel 5.5.17 Aanvang en betaling aansluitende uitkering

  • Artikel 5.5.18 Remplaçant

  • Artikel 5.5.19 Overlijdensuitkering

Artikel 5.5.1 Herplaatsing in het kader van reorganisatie

Lid 1

De ambtenaar die op basis van een reorganisatie volgens artikel 1.1.4 SAW boventallig is verklaard heeft recht op een eerste activeringsperiode van 18 maanden.

Lid 2

Binnen twee maanden na het vaststellen van boventalligheid stelt het dagelijks bestuur in overleg met de boventallig verklaarde ambtenaar een actieplan ‘van werk naar werk’ vast. Het dagelijks bestuur en de ambtenaar komen daarbij een wederzijdse inspanningsverplichting overeen om het maximale te doen om hem/haar naar ander werk te begeleiden. In dit actieplan wordt vastgelegd welke activeringsinstrumenten en welke middelen zullen worden ingezet.

Lid 3

In de eerste activeringsperiode heeft de ambtenaar een transferbudget van tenminste € 5.000,00 ter beschikking om in te zetten voor zijn/haar ontwikkeling en loopbaan gericht op het vinden van ander werk, binnen of buiten het waterschap.

Lid 4

Indien na afloop van de eerste activeringsperiode het actieplan voor de boventallig verklaarde ambtenaar niet heeft geleid tot het vinden van werk, komen partijen een vervolgplan overeen. In dit vervolgplan wordt vastgelegd of een wijziging van strategie nodig is, en welke instrumenten gedurende de WW-fase moeten worden ingezet om de tweede activeringsperiode succesvol te laten verlopen.

Lid 5

Bij geschiktheid, of potentiële geschiktheid, heeft de boventallige of ontslagen ambtenaar bij vacatures die na de reorganisatie binnen het waterschap ontstaan de voorkeur boven (andere) interne of externe kandidaten. Als er meerdere (potentieel) geschikte boventallige ambtenaren op de vacature solliciteren, heeft diegene die het langst boventallig is de voorkeur.

Lid 6

Bij gelijke geschiktheid, of geschikt te maken, heeft de boventallige of de al ontslagen ambtenaar bij vacatures die na de reorganisatie binnen het waterschap ontstaan de voorkeur boven (andere) interne of externe kandidaten. Als er meerdere geschikte of geschikt te maken boventallige ambtenaren op de vacature solliciteren, heeft diegene die het langst boventallig is en een uitkering geniet, de voorkeur.

Lid 7

Het dagelijks bestuur kan op basis van zwaarwegende persoonlijke omstandigheden besluiten:

  • a.

    de in lid 1 bedoelde eerste activeringsperiode te verlengen;

  • b.

    het op basis van het in lid 4 bedoelde actieplan ‘van werk naar werk’ overeengekomen activeringsinstrumentarium, uit te breiden;

  • c.

    dat de boventallige ambtenaar geschikt, of geschikt te maken is voor de betreffende functie.

Voordat het dagelijks bestuur een besluit neemt, wordt advies ingewonnen bij een derde. Deze derde is een paritaire commissie, bij voorkeur in het kader van een organisatiewijziging genoemd in artikel 1.1.4 SAW.

Artikel 5.5.2 Activeringsinstrumentarium

Volgens artikelen 5.5.1 SAW kunnen maatwerk afspraken worden gemaakt over het gebruik van activeringsinstrumenten. Naast de in hoofdstuk 5 SAW genoemde instrumenten zijn in ieder geval de volgende activeringsinstrumenten beschikbaar:

  • a.

    in kaart brengen van kennis, vaardigheden, belangstelling en mogelijkheden op de arbeidsmarkt, in verschillende vormen;

  • b.

    om- her- en bijscholing;

  • c.

    detachering,

  • d.

    indiensttreding bij een outplacementbureau of re-integratiebedrijf;

  • e.

    begeleiding bij het opzetten van een eigen bedrijf.

Het dagelijks bestuur heeft de mogelijkheid om het activeringsinstrumentarium uit dit artikel aan te bieden aan groepen van ambtenaren die (nog) niet boventallig zijn maar bij organisatie onderdelen werken waar boventalligheid dreigt.

Artikel 5.5.3 Inkomen tijdens de eerste activeringsperiode

Gedurende de eerste activeringsperiode, volgens artikel 5.5.1, lid 1 en lid 6 SAW heeft de boventallig verklaarde ambtenaar recht op zijn/haar salaris en het IKB-collectief.

Artikel 5.5.4 Toelagen en vergoedingen tijdens de activeringsperiode

Het dagelijks bestuur en de organisaties van overheidspersoneel maken in een sociaal plan, afspraken over toelagen en vergoedingen van de boventallig verklaarde ambtenaar gedurende de activeringsperiode. Dit voor zover de SAW niet voorziet in een afbouw.

Artikel 5.5.5 Salarisgarantie en perspectief binnen de eigen organisatie

Bij aanvaarding van een functie met een lager maximum salaris binnen de eigen organisatie, wordt een garantiesalaris conform artikel 1.2.1 SAW toegekend tot het niveau van het salaris dat geldt direct voor de plaatsing. Het salaris wordt aangevuld tot het niveau van het oude salaris op het moment van boventalligheid.

Artikel 5.5.6 Salarisgarantie en perspectief buiten de eigen organisatie

Bij aanvaarding van een passende functie buiten de eigen organisatie met een lager salaris, wordt het salaris als volgt aangevuld tot het niveau van het oude salaris op het moment van boventalligheid:

  • a.

    gedurende de resterende maanden van de eerste activeringsperiode tot 100% van het salaris;

  • b.

    gedurende de volgende 12 maanden tot 90% van het salaris;

  • c.

    gedurende de volgende 12 maanden tot 80% van het salaris;

  • d.

    gedurende de volgende 12 maanden tot 70% van het salaris.

Bij aanvaarding buiten de eigen organisatie van een passende functie met een lager salaris, voor minder uren dan de oorspronkelijke aanstellingsduur, kan deze salarisgarantie samen lopen met het recht op aanvullende WW-uitkering volgens artikel 5.5.8 tot en met 5.5.18 SAW.

Artikel 5.5.7 Rechten na reorganisatie ontslag

Voor de ex-ambtenaar aan wie ontslag is verleend op grond van reorganisatie (artikel 8.6 SAW) gelden de volgende bepalingen:

  • 1.

    De ex-ambtenaar aan wie ontslag is verleend volgens dit artikel, krijgt voor de uitvoering van het vervolgplan de beschikking over het transferbudget van ten minste € 5.000,00 van de voormalige werkgever.

  • 2.

    De ex-ambtenaar die recht heeft op een uitkering volgens de Werkloosheidswet, heeft recht op een bovenwettelijke uitkering volgens artikel 5.5.8 en verder.

Artikel 5.5.8 Bepalingen Werkloosheidswet

Lid 1

De ex-ambtenaar:

  • a.

    aan wie ontslag is verleend op grond van reorganisatie (artikel 8.6 SAW) en,

  • b.

    die uit hoofde van voornoemd ontslag recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en,

  • c.

    deze WW-uitkering daadwerkelijk ontvangt:

heeft recht op een aanvullende en aansluitende uitkering naar aanleiding van dit hoofdstuk, volgens de voorwaarden die zijn vermeld.

Lid 2

De begrippen en bepalingen van de Werkloosheidswet, voor zover relevant en naar aard en strekking toepasbaar, zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvullende en aansluitende uitkering in dit hoofdstuk, zoals onder meer:

  • a.

    het dagloon

  • b.

    de betalingssystematiek,

  • c.

    de bepalingen over het einde en de herleving,

  • d.

    het volledige verplichtingen- en sanctieregime,

  • e.

    de regels over anticumulatie en verrekening, en

  • f.

    de regels met betrekking tot scholing en onbeloonde activiteiten.

Artikel 5.5.9 Hoogte van de aanvullende uitkering: berekeningsgrondslag

De berekeningsgrondslag voor de aanvullende uitkering is het dagloon, maar dan ongemaximeerd, op de dag voorafgaande aan het ontslag waaraan de ex-ambtenaar recht op aanvullende uitkering wordt toegekend, voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit de functie waaraan het recht op aanvullende uitkering wordt ontleend.

Artikel 5.5.10 Hoogte van de aanvullende uitkering: bedrag

Lid 1

De uitkering volgens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering bedragen samen een percentage van de berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering, zoals bedoeld in artikel 5.5.9 SAW.

Lid 2

Het in lid 1 genoemde percentage bedraagt:

  • a.

    Gedurende de eerste 6 maanden 90%;

  • b.

    Gedurende de daarop volgende 6 maanden 80%;

  • c.

    Daarna tot het einde van de WW-uitkering 70%;

  • d.

    En tot het einde van de aansluitende uitkering 70%.

Artikel 5.5.11 Aanvulling op ziekengeld

Lid 1

De ex-ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is om arbeid te verrichten en dientengevolge een uitkering volgens de Ziektewet ontvangt (ziekengeld), heeft, indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering als hij niet ziek was geweest, recht op aanvulling van dat ziekengeld.

Lid 2

Het ziekengeld en de in het eerste lid genoemde aanvulling bedragen samen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat betrokkene op grond van artikel 5.5.10 SAW zou ontvangen wanneer hij niet wegens ziekte ongeschikt zou zijn om arbeid te verrichten.

Lid 3

Het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet is van toepassing op de aanvulling op het ziekengeld.

Artikel 5.5.12 Aanvulling op uitkering Arbeid en zorg

Lid 1

De ex-ambtenaar die:

  • a.

    Conform deze paragraaf een aanvulling op de Werkloosheidsuitkering zou ontvangen als zij niet wegens zwangerschap- en bevallingsuitkering verhinderd zou zijn om arbeid te verrichten, en

  • b.

    Daarom een uitkering volgens de Wet arbeid en zorg ontvangt, heeft recht op een aanvulling van de Arbeid en zorg-uitkering als deze uitkering minder bedraagt dan de uitkering die zij volgens artikel 5.5.10 SAW zou hebben ontvangen.

Lid 2

De aanvulling bedraagt het verschil tussen de uitkering volgens artikel 5.5.10 SAW en het bedrag van de Arbeid en zorg-uitkering.

Lid 3

Het verplichtingen- en sanctieregime van de Wet arbeid en zorg is van toepassing op deze aanvulling.

Artikel 5.5.13 Aanspraak aansluitende uitkering

Lid 1

De aansluitende uitkering compenseert de wijzigingen in de opbouw en de duur van de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (hierna ook: de wettelijke uitkering) per 1 januari 2016.

Lid 2

De ex-ambtenaar die recht heeft op de aanvullende uitkering, heeft tevens recht op een aansluitende uitkering, met uitzondering van de situaties zoals bedoeld in artikel 5.5.11 en 5.5.12 SAW, indien de uitkomst van de formule, zoals vermeld in artikel 5.5.16, lid 1 SAW, hoger is dan 0.

Lid 3

Onverminderd het bepaalde in lid 2 van dit artikel, ontstaat geen recht op een aansluitende uitkering, als de wettelijke uitkering of aanvullende uitkering eindigt vóór aanvang van de aansluitende uitkering.

Lid 4

Als ingevolge dit artikel recht ontstaat op de aansluitende uitkering, duurt de aanvullende uitkering van de ex-ambtenaar, zoals bedoeld in artikel 5.5.8 SAW e.v., tevens voort en wel tot aan het einde van de aansluitende uitkering.

Artikel 5.5.14 Hoogte van de aansluitende uitkering

De hoogte van de aansluitende uitkering wordt bepaald overeenkomstig de dagloonbepalingen van de Werkloosheidswet.

Artikel 5.5.15 Arbeidsverleden

Met het arbeidsverleden wordt bedoeld het arbeidsverleden dat ingevolge de Werkloosheidswet van toepassing is en meetelt voor de duur van de wettelijke uitkering.

Artikel 5.5.16 Duur van de aansluitende uitkering

Lid 1

De duur van de aansluitende uitkering wordt bepaald aan de hand van de volgende formule: A – B = Duur aansluitende uitkering.

Lid 2

In de formule vermeld in lid 1 van dit artikel staat:

  • a.

    A voor de maximale duur van de wettelijke uitkering voor de ex-ambtenaar, zoals opgebouwd aan de hand van het meetellende arbeidsverleden op grond van de Werkloosheidswet geldend op 31 december 2015;

  • b.

    B voor de maximale duur van de wettelijke uitkering voor de ex-ambtenaar, zoals opgebouwd aan de hand van het meetellende arbeidsverleden op grond van de Werkloosheidswet geldend per 1 januari 2016.

Artikel 5.5.17 Aanvang en betaling aansluitende uitkering

De aansluitende uitkering wordt ontvangen door de ex-ambtenaar direct aansluitend op de wettelijke uitkering waarop de ex-ambtenaar aanspraak heeft.

Artikel 5.5.18 Remplaçant

Lid 1

Indien een ex-ambtenaar aangeeft als remplaçant voor ontslag op grond van reorganisatie (artikel 8.6 SAW) in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering volgens de Werkloosheidswet als sanctie geheel of gedeeltelijk weigert, kent het dagelijks bestuur een aanvulling op de aanvullende uitkering toe, zodanig dat de uitkering volgens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering samen een bedrag vormen dat overeenkomt met het bedrag waarop de ex-ambtenaar recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen.

Lid 2

Deze waterschaps-werkloosheidsuitkering bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt, indien aan de voorwaarden van artikel 5.5.8 SAW wordt voldaan, aangevuld met een aanvullende uitkering. Op deze waterschaps-werkloosheidsuitkering zijn eveneens de bepalingen van de Werkloosheidswet van overeenkomstige toepassing. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt de waterschaps-werkloosheidsuitkering gelijkgesteld met een uitkering volgens de Werkloosheidswet.

Artikel 5.5.19 Overlijdensuitkering

Lid 1

Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ex-ambtenaar die aanspraak heeft op een aanvullende respectievelijk een aansluitende uitkering zoals bedoeld in deze paragraaf, of een aanvulling zoals bedoeld in artikel 5.5.11 of artikel 5.5.12 SAW, wordt een overlijdensuitkering toegekend aan de nabestaanden. De overlijdensuitkering bedraagt 100% van de berekeningsgrondslag zoals vermeld in artikel 5.5.9 SAW, berekend over een periode van drie maanden.

Lid 2

Op de overlijdensuitkering wordt in mindering gebracht enige andere betaling of uitkering waarop de nabestaanden recht hebben ten gevolge van het overlijden van de ex-ambtenaar op grond van een andere bepaling in of voortvloeiende uit de SAW, of op grond van een andere wettelijke of vrijwillige verzekering (tegen bijvoorbeeld ziekte, arbeidsongeschiktheid, of onvrijwillige werkloosheid).

5.6 Werkzekerheid

  • Artikel 5.6.1 Uitgangspunt

  • Artikel 5.6.2 Duur

  • Artikel 5.6.3 Ontslaggrond

  • Artikel 5.6.4 Inspanning

  • Artikel 5.6.5 Terugkeergarantie

  • Artikel 5.6.6 Inspanningsverplichting ambtenaar

Artikel 5.6.1 Uitgangspunt

In de sector waterschappen vinden gedurende zes jaar geen gedwongen ontslagen ten gevolge van reorganisatie plaats. Daarmee is een balans gevonden tussen zekerheid en verandering in de arbeidssituatie.

Artikel 5.6.2 Duur

De garantie uit artikel 5.6.1 SAW geldt van 2 juli 2015 tot 2 juli 2021.

Artikel 5.6.3 Ontslaggrond

In de periode genoemd in artikel 5.6.2 kan het dagelijks bestuur:

  • 1.

    de aanstelling niet beëindigen op grond van artikel 8.6 SAW.

  • 2.

    de arbeidsovereenkomsten niet beëindigen op grond van bedrijfseconomische omstandigheden.

Artikel 5.6.4 Inspanning

De ambtenaar spant zich maximaal in om in de in artikel 5.6.2 genoemde periode aan het werk te blijven. Het dagelijks bestuur ondersteunt de ambtenaar hierbij met instrumenten en voorzieningen zoals opgenomen in paragraaf 5.5 van de SAW en door werk te realiseren door:

  • a.

    het terugdringen van de inhuur van externen;

  • b.

    de ambtenaar te detacheren naar een andere werkgever, waarbij het verschil in loonkosten voor rekening van het waterschap is.

Artikel 5.6.5 Terugkeergarantie

De boventallige ambtenaar die ontslag neemt op eigen verzoek heeft onder de volgende voorwaarden recht op terugkeer:

De ambtenaar krijgt bij de nieuwe werkgever een tijdelijke aanstelling of tijdelijke arbeidsovereenkomst aangeboden voor maximaal 12 maanden. Deze tijdelijke aanstelling of overeenkomst wordt voor of op de einddatum beëindigd.

De garantie op terugkeer geldt op de beëindigingdatum en tot uiterlijk 2 juli 2021.

Artikel 5.6.6 Inspanningsverplichting ambtenaar

Indien de boventallige ambtenaar, in de periode van de werkgarantie volgens artikel 5.6.2 SAW, zich onvoldoende inspant om opgedragen werkzaamheden naar behoren uit te voeren, kan het dagelijks bestuur op grond van artikel 7.2 SAW een disciplinaire maatregel opleggen.

6 Deskundige begeleiding bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

6.1 Deskundige begeleiding

  • Artikel 6.1.1 Deskundigen op het gebied van preventie en bescherming

  • Artikel 6.1.2 Consultatie deskundigen

  • Artikel 6.1.3 Periodiek onderzoek

  • Artikel 6.1.4 Non-actief stelling

  • Artikel 6.1.5 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij ziekte

  • Artikel 6.1.6 Deskundigen oordeel (second opinion)

  • Artikel 6.1.7 Re-integratie–inspanning en passende arbeid

Artikel 6.1.1 Deskundigen op het gebied van preventie en bescherming

Lid 1

Het waterschap laat zich bijstaan door deskundigen als bedoeld in de artikelen 13 (bijstand deskundige werknemers op het gebied van preventie en bescherming), 14 (maatwerkregeling aanvullende deskundige bijstand bij specifieke taken op het gebied van preventie en bescherming) en 14a (vangnetregeling aanvullende deskundige bijstand op het gebied van preventie en bescherming) van de Arbeidsomstandighedenwet.

Lid 2

Het dagelijks bestuur stelt nadere regels vast ten aanzien van de organisatie van de deskundige begeleiding als bedoeld in het vorige lid.

Artikel 6.1.2 Consultatie deskundigen

De ambtenaar heeft het recht om bij gezondheidsproblemen een bedrijfsarts rechtstreeks te consulteren.

Artikel 6.1.3 Periodiek onderzoek

Lid 1

De ambtenaar die in verband met de uitoefening van zijn/haar werkzaamheden aan bijzonder gevaar voor zijn/haar gezondheid blootstaat dan wel voor een goede vervulling van zijn/haar functie aan bijzondere gezondheidseisen moet voldoen, is verplicht aan een periodiek onderzoek (b.v. Preventief Medisch Onderzoek of Periodiek ArbeidsGezondheidskundig Onderzoek) deel te nemen, indien dit naar het oordeel van het dagelijks bestuur, na overleg met de deskundigen, noodzakelijk is.

Lid 2

Het dagelijks bestuur is bevoegd om deskundigen opdracht te geven de ambtenaar aan een onderzoek deel te laten nemen:

  • a.

    indien naar het oordeel van het dagelijks bestuur redelijkerwijs aanleiding bestaat tot twijfel aan een goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;

  • b.

    indien de ambtenaar niet of niet langer volledig geschikt is gebleken voor het naar behoren vervullen van zijn/haar functie, om na te gaan of hiervoor medische oorzaken zijn aan te wijzen;

  • c.

    om na te gaan of de ambtenaar geschikt is voor Wachtdienst en/of Onregelmatige dienst.

Lid 3

De ambtenaar is verplicht aan een onderzoek, volgens de vorige leden, deel te nemen.

Artikel 6.1.4 Non-actief stelling

Lid 1

Indien bij een onderzoek, volgens artikel 6.1.3 SAW, blijkt van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar, dat naar het oordeel van de deskundigen de belangen van de ambtenaar, die van de dienst of die van bij de dienstuitoefening betrokken derden zich tegen voortzetting van zijn/haar functie verzetten, dan wordt de ambtenaar door het dagelijks bestuur op non-actief gesteld (NB geen disciplinaire straf).

Lid 2

Op non-actief gesteld worden, als bedoeld in het vorige lid, vindt niet plaats indien, naar het oordeel van de deskundigen, de lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar het wenselijk maakt dat hij/zij tijdelijk met andere werkzaamheden wordt belast, indien en voor zover deze voorhanden zijn. In dat geval is artikel 6.2.4 SAW van overeenkomstige toepassing.

Lid 3

Op non-actief gesteld worden, als bedoeld in lid 1, wordt voor de toepassing van de overige artikelen van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een verhindering wegens ziekte.

Artikel 6.1.5 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij ziekte

Lid 1

De ambtenaar is verplicht zich te onderwerpen aan een door of vanwege de deskundigen in te stellen arbeidsgezondheidskundig onderzoek ter beantwoording van de vragen:

  • a.

    of er sprake is van verhindering tot het vervullen van zijn/haar functie wegens ziekte;

  • b.

    in welke mate er sprake is van verhindering als bedoeld onder a;

  • c.

    of de ambtenaar de verhindering tot het vervullen van zijn/haar functie opzettelijk heeft veroorzaakt;

  • d.

    of de ambtenaar ten onrechte nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem/haar door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat de voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard zijn uitgezonderd;

  • e.

    of de ambtenaar zich zodanig gedraagt, dat zijn/haar genezing wordt belemmerd of vertraagd;

  • f.

    of verdere maatregelen of voorzieningen nodig zijn in het belang van het herstel van zijn/haar gezondheid dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn/haar arbeidsgeschiktheid;

  • g.

    wanneer en in welke mate de vervulling van de functie kan worden hervat.

Lid 2

De deskundige die het onderzoek, als bedoeld in het vorige lid, heeft verricht, deelt na het afsluiten van het onderzoek de uitkomst daarvan terstond schriftelijk mede aan de ambtenaar en zendt het dagelijks bestuur een afschrift van die mededeling.

Artikel 6.1.6 Deskundigen oordeel (second opinion)

Bij verschil van mening tussen de werkgever en de ambtenaar kan, na advisering door de deskundige namens de werkgever, door zowel de werkgever als de ambtenaar een niet bindend deskundigenoordeel worden gevraagd aan de UWV. Zulks onder meer ten aanzien van de vraag of:

  • de ambtenaar arbeidsongeschikt is;

  • er binnen de organisatie passende arbeid is;

  • zowel de werkgever als de ambtenaar voldoende re-integratie-inspanningen verricht.

De kosten van het deskundigenoordeel komen voor rekening van de werkgever.

Artikel 6.1.7 Re-integratie–inspanning en passende arbeid

Aan de ambtenaar wordt na 6 maanden ziekte het transferbudget van tenminste € 5.000,00 toegekend en aan het persoons gebonden basis budget toegevoegd om in te zetten voor maatregelen die de gezondheid en vitaliteit bevorderen en voor ontwikkeling en loopbaan ondersteuning.

Het dagelijks bestuur en de ambtenaar leggen vast welke instrumenten worden ingezet. Het instrumentarium vanuit activerend personeelsbeleid wordt daarbij gebruikt.

Lid 1

Het dagelijks bestuur zal zich, binnen de grenzen van redelijkheid en billijkheid, maximaal inspannen om de ambtenaar, die wegens ziekte verhinderd is zijn functie te vervullen, passende arbeid aan te bieden.

Lid 2

Het dagelijks bestuur zal daarbij trachten:

  • a.

    de arbeidsplek en het werk zodanig aan te passen dat de ambtenaar zijn/haar functie naar behoren kan blijven vervullen; en

  • b.

    indien dit niet mogelijk is passende arbeid in een andere functie aan te bieden.

Lid 3

In geval voor de ambtenaar uit het eerste lid, door het UWV een mate van arbeidsongeschiktheid van tussen de 35% en 80% wordt vastgesteld, zullen de inspanningen van de werkgever uit het tweede lid, er op gericht zijn om passende arbeid aan te bieden waardoor de ambtenaar minimaal 50% van zijn/haar restverdiencapaciteit benut.

Lid 4

Indien de ambtenaar volgens het eerste en derde lid, in staat is passende arbeid te verrichten en hij/zij door zijn werkgever of een andere werkgever daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, is hij/zij verplicht die arbeid te verrichten.

Lid 5

Onder de in dit artikel bedoelde term passende arbeid wordt verstaan passende arbeid als bedoeld in artikel 658a van boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek.

Lid 6

Indien de ambtenaar volgens het eerste lid, zonder deugdelijke grond weigert de in het vorige lid bedoelde passende arbeid te verrichten, worden de inkomsten die hij/zij uit deze passende arbeid zou hebben ontvangen indien hij/zij deze arbeid wel zou hebben verricht, geheel in mindering gebracht op zijn/haar bezoldiging volgens artikel 6.2.1 SAW, eerste en tweede lid, respectievelijk artikel 6.2.2 SAW

Lid 7

De ambtenaar krijgt na 18 maanden ziekte nogmaals het volledige transferbudget van tenminste € 5.000,00 toegekend om in te zetten voor ontwikkeling en loopbaanondersteuning.

6.2 Aanspraken bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

  • Artikel 6.2.1 Bezoldiging bij ziekte

  • Artikel 6.2.2 Aanvulling op de bezoldiging bij minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

  • Artikel 6.2.3 Samenloop met andere inkomsten

  • Artikel 6.2.4 Korting bezoldiging bij re-integratie

  • Artikel 6.2.5 Beperking aanspraak bezoldiging

  • Artikel 6.2.6 Bijzondere omstandigheden bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

  • Artikel 6.2.7 Uitkering bij ziekte en arbeidsongeschiktheid ontstaan voor ontslag

  • Artikel 6.2.8 Uitkering bij ziekte en arbeidsongeschiktheid ontstaan na ontslag

  • Artikel 6.2.9 Aanvullende en aansluitende uitkering wegens arbeidsongeschiktheid

  • Artikel 6.2.10 Berekeningsbasis bij bijzondere beloning

  • Artikel 6.2.11 Salarisgarantie bij minder dan 35% arbeidsongeschiktheid bij aanvaarding van een passende functie buiten de eigen organisatie

  • Artikel 6.2.12 Aanvullende uitkering bij ontslag minder dan 35% arbeidsongeschikt

Artikel 6.2.1 Bezoldiging bij ziekte

Lid 1

  • a.

    De ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn/haar functie te vervullen, heeft vanaf de eerste dag van die verhindering gedurende twaalf maanden aanspraak op de volle bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief.

  • b.

    De ambtenaar heeft na afloop van de in sub a genoemde periode tot het einde van zijn/haar dienstverband aanspraak op:

    • 70% van de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief, indien en voor zolang hij/zij geen werkzaamheden noch re-integratieactiviteiten verricht.

    • 80% van de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief, indien en voor zolang hij/zij 1 tot en met 12 uur per week werkzaamheden en/of reintegratieactiviteiten verricht.

    • 90% van de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief, indien en voor zolang hij/zij meer dan 12 maar minder dan 26 uur per week werkzaamheden en/of re-integratieactiviteiten verricht.

    • 100% van de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief, indien en voor zolang hij/zij 26 of meer uur per week werkzaamheden en/of reintegratieactiviteiten verricht.

  • c.

    De in sub b genoemde uren gelden voor deeltijders naar evenredigheid van het dienstverband.

  • d.

    De periode van zwangerschap– en bevallingsverlof, volgens artikel 4.4.2 SAW, schort de periode uit sub a en b op.

  • e.

    De periode waarover de ambtenaar voorafgaand aan de periode uit sub d, ziek is als gevolg van zwangerschap, schort de periode uit sub a en b op.

Lid 2

De ambtenaar heeft ook na afloop van de in het eerste lid, sub a genoemde periode van twaalf maanden tot aan het einde van zijn/haar dienstverband aanspraak op de volle bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief indien de ziekte, uit hoofde waarvan hij/zij ongeschikt is zijn/haar arbeid te verrichten, in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de hem/haar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn/haar schuld of nalatigheid is te wijten.

Lid 3

Voor de toepassing van dit artikel worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld indien zij:

  • a.

    elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken volledige werkhervatting opvolgen of;

  • b.

    direct voorafgaan en aansluiten op een periode van zwangerschap– en bevallingsverlof, volgens artikel 4.4.2 SAW, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

Lid 4

Ten aanzien van de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn/haar functie te vervullen, kan worden bepaald dat hij/zij zijn functie slechts weer zal mogen vervullen indien het dagelijks bestuur, gelet op het advies van de deskundigen of van het UWV, daarvoor toestemming heeft verleend, onder bepaling van de mate waarin de hervatting kan geschieden. Deze toestemming is in ieder geval vereist indien de ambtenaar gedurende meer dan een jaar volledig verhinderd is geweest zijn/haar functie te vervullen.

Lid 5

De in het eerste en tweede lid bedoelde doorbetaling van bezoldiging eindigt indien de ambtenaar wordt herplaatst in een andere functie, maar niet eerder dan 24 maanden na de eerste dag van verhindering wegens ziekte.

Artikel 6.2.2 Aanvulling op de bezoldiging bij minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

Lid 1

De ambtenaar die minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt verklaard, en die wordt herplaatst tegen een lagere bezoldiging dan de bezoldiging voor de eerste ziektedag, heeft recht op een aanvulling op de lagere bezoldiging.

Lid 2

De ambtenaar heeft met inachtneming van artikel 6.2.1, vijfde lid SAW, recht op de aanvulling vanaf het moment van herplaatsing en duurt tot het einde van zijn/haar dienstverband.

Lid 3

De hoogte van de aanvulling bedraagt 80% van het verschil tussen de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief voor de eerste ziektedag, en de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief zoals die geldt op het moment van herplaatsing.

Artikel 6.2.3 Samenloop met andere inkomsten

Lid 1

Indien de ambtenaar gedurende de periode uit artikel 6.2.1, eerste of tweede lid SAW, recht heeft op een ZW, WAO, IVA-, WGA–, WW–uitkering of bovenwettelijke aanvulling op grond van het ABP pensioenreglement, wordt het bedrag van de uitkering of bovenwettelijke aanvulling in mindering gebracht op het bedrag waarop hij/zij ingevolge de in artikel 6.2.1, eerste en tweede lid SAW bedoelde bezoldiging recht heeft.

Lid 2

Indien de ambtenaar gedurende de periode uit artikel 6.2.2, tweede lid SAW, recht heeft op verhoging van het inkomen en/of een uitkering als bedoeld in art. 6.2.3, lid 1 SAW, wordt het bedrag van de verhoging en/of uitkering op de aanvulling uit artikel 6.2.2, eerste lid SAW, in mindering gebracht.

Lid 3

Indien de ambtenaar uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen recht heeft op een in het eerste of tweede lid genoemde uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van het eerste respectievelijk tweede lid, toegerekend aan de dienstbetrekkingen waarvan zijn bezoldiging wordt doorbetaald, naar evenredigheid van de bezoldigingen uit de desbetreffende dienstbetrekkingen.

Lid 4

Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de ambtenaar de in het eerste of tweede lid genoemde uitkering een vermindering ondergaat, dan wel de aanspraak daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt deze uitkering voor het vaststellen van de vermindering, bedoeld in het eerste lid, steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Lid 5

Voor toepassing van het vierde lid wordt, in geval van ziekte of arbeidsongeschiktheid, uitgegaan van de uitkering waarop de ambtenaar recht zou hebben gehad in geval van volledige ziekte of arbeidsongeschiktheid.

Lid 6

Op verzoek van de werkgever verleent de ambtenaar alle medewerking aan het via de werkgever tot uitbetaling laten komen van de uitkering.

Lid 7

Op verzoek van de werkgever verstrekt de ambtenaar alle informatie die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit artikel.

Artikel 6.2.4 Korting bezoldiging bij re-integratie

Indien de ambtenaar tijdens de verhindering tot het vervullen van zijn/haar functie, op grond van een aan het dagelijks bestuur door de deskundigen of door het UWV uitgebracht advies, in het belang van zijn/haar genezing of zijn re-integratie dan wel in het kader van herplaatsing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, worden de inkomsten in mindering gebracht op de bezoldiging, voor zover de inkomsten plus bezoldiging het niveau van de bezoldiging uit artikel 6.2.1, eerste en tweede lid SAW, respectievelijk artikel 6.2.2 SAW overstijgen.

Artikel 6.2.5 Beperking aanspraak bezoldiging

Lid 1

Geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging bestaat:

  • a.

    indien blijkens het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, volgens artikel 6.1.5, eerste lid SAW, er sprake is van een in dat lid, sub c, bedoelde omstandigheid, tenzij de ambtenaar daarvan op grond van zijn/haar geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt;

  • b.

    indien de verhindering wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na de in artikel 2.1.3, tweede lid SAW, bedoelde arbeidsgezondheidskundige keuring en als dan blijkt dat de ambtenaar hierbij onjuiste informatie omtrent zijn/haar gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring dat tegen de vervulling van zijn/haar functie uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan, ten onrechte is afgegeven, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij/zij te goeder trouw heeft gehandeld.

Lid 2

De doorbetaling van bezoldiging wordt gestaakt, indien en voor zolang:

  • a.

    blijkens het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, volgens artikel 6.1.5, eerste lid SAW, zich een van de omstandigheden, bedoeld in dat lid, onder d of e, voordoet;

  • b.

    de ambtenaar weigert de in de artikelen 6.1.3, derde lid SAW, en 6.1.5, eerste lid SAW, neergelegde verplichting tot het verlenen van medewerking aan een door of vanwege de deskundigen in te stellen medisch onderzoek na te komen;

  • c.

    de ambtenaar tijdens de verhindering om zijn/haar functie te vervullen voor zichzelf of voor derden arbeid verricht, tenzij dit door de deskundigen in het belang van zijn/haar genezing wenselijk wordt geacht en het dagelijks bestuur daartoe toestemming heeft verleend;

  • d.

    de ambtenaar in gebreke blijft op het door de deskundigen bepaalde tijdstip en in de door deze deskundige bepaalde mate zijn functie weer te vervullen, tenzij hij/zij daarvoor een inmiddels opgekomen – door deze deskundige erkende – reden heeft opgegeven;

  • e.

    de ambtenaar door zijn toedoen er de oorzaak van is dat controle bij ziekte niet kan plaats hebben;

  • f.

    de ambtenaar weigert om – op verzoek van de werkgever – de noodzakelijke informatie te verstrekken, volgens artikel 6.2.3, zevende lid SAW.

Lid 3

Ten aanzien van het in het vorige lid onder a en b bepaalde vindt doorbetaling van bezoldiging wel plaats indien een ambtenaar van het zich niet houden aan de voorschriften op grond van zijn/haar geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt.

Artikel 6.2.6 Bijzondere omstandigheden bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

Lid 1

Het dagelijks bestuur kan indien daarvoor naar zijn oordeel bijzondere omstandigheden aanleiding geven, bepalen dat de volgens artikel 6.2.5 SAW niet uitbetaalde bezoldiging geheel of ten dele aan anderen dan de ambtenaar zal worden uitbetaald.

Lid 2

Voor zover het dagelijks bestuur van zijn in het eerste lid bedoelde bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt volgens artikel 6.2.5 SAW niet uitbetaalde bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald wanneer de ambtenaar op grond van de second opinion die hij/zij volgens artikel 32, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (wet SUWI) heeft aangevraagd, inzake het oordeel over de ongeschiktheid tot werken in het gelijk gesteld wordt.

Artikel 6.2.7 Uitkering bij ziekte en arbeidsongeschiktheid ontstaan voor ontslag

Lid 1

De ex ambtenaar die:

  • geen aanspraak kan ontlenen aan artikel 5.5.7 tot en met 5.5.18 SAW (WW periode); en

  • wegens ziekte, ontstaan voor de datum van ingang van zijn ontslag, nadien nog ongeschikt is een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen en dientengevolge een uitkering krachtens de Ziektewet (ziekengeld) ontvangt;

heeft recht op een aanvullende uitkering tot uiterlijk 52 weken na aanvang van zijn/haar ongeschiktheid. Deze aanvullende uitkering is gelijk aan het bedrag van de uitkering die de ambtenaar volgens artikel 5.5.18 SAW zou hebben genoten indien dit op hem/haar van toepassing zou zijn geweest.

Lid 2

Het verplichtingen– en sanctieregime van de Ziektewet is van toepassing op de aanvulling op het ziekengeld.

Lid 3

Dit artikel vindt geen toepassing op degene die op of na het tijdstip van zijn ontslag in verband met de aanvaarding van een functie van tenminste een gelijke omvang als die waaruit hij/zij is ontslagen, aanspraak kan maken op loon of bezoldiging dan wel op een uitkering krachtens de Ziektewet of een daarmee gelijk te stellen wettelijke regeling.

Artikel 6.2.8 Uitkering bij ziekte en arbeidsongeschiktheid ontstaan na ontslag

Lid 1

De ex ambtenaar die:

  • geen aanspraak kan ontlenen aan artikel 5.5.7 tot en met 5.5.18 SAW; en

  • tenminste twee maanden zijn functie heeft vervuld, en die binnen een maand na de datum van zijn ontslag wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen en dientengevolge een uitkering krachtens de Ziektewet (ziekengeld) ontvangt;

heeft recht op een aanvullende uitkering tot uiterlijk 52 weken na de aanvang van zijn/haar ongeschiktheid. Deze aanvullende uitkering zal niet minder mogen bedragen dan die hij/zij volgens artikel 5.5.17 SAW zou hebben genoten indien dit op hem/haar van toepassing zou zijn geweest.

Lid 2

Het verplichtingen– en sanctieregime van de Ziektewet is van toepassing op de aanvulling op het ziekengeld.

Lid 3

Dit artikel vindt geen toepassing in de gevallen genoemd in artikel 6.2.7, derde lid SAW.

Artikel 6.2.9 Aanvullende en aansluitende uitkering wegens arbeidsongeschiktheid

Lid 1

Aan de ex-ambtenaar die volgens artikel 8.5 SAW ontslag is verleend en die recht heeft op een WGA-of IVA-uitkering, wordt een aanvullende uitkering verleend. Het recht op een aanvullende uitkering bestaat ook, als de arbeidsongeschiktheid is ontstaan in of door de dienst. Het recht op de aanvullende uitkering kan alleen ontstaan en bestaan, zolang er recht bestaat op de WGA- of IVA-uitkering en deze daadwerkelijk wordt ontvangen en voor een maximale termijn van 38 maanden.

Aanvullende uitkering bij een IVA-uitkering

Lid 2

Indien de ex-ambtenaar zoals bedoeld in het eerste lid recht heeft op een IVA–uitkering, houdt de aanvullende uitkering in een aanvulling op de IVA–uitkering plus bovenwettelijke aanvulling op grond van het ABP pensioenreglement tot 90% van de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief, waarop de ambtenaar recht had op de dag voor de periode zoals aangegeven in artikel 6.2.1 SAW.

Aanvullende uitkering bij een WGA-uitkering

Lid 3

Indien de ex-ambtenaar zoals bedoeld in het eerste lid recht heeft op een WGA– uitkering , houdt de aanvullende uitkering in een aanvulling op de WGA–uitkering plus bovenwettelijke aanvulling op grond van het ABP pensioenreglement:

  • Gedurende de loongerelateerde WGA–uitkering, in geval de restverdiencapaciteit volledig wordt benut, tot 90% van het verschil tussen de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief op de dag voor de periode zoals aangegeven in artikel 6.2.1 SAW en de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief tijdens de loongerelateerde WGA–uitkering.

  • Gedurende de loongerelateerde WGA–uitkering, in geval de restverdiencapaciteit niet volledig wordt benut, tot 80% van het verschil tussen de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief op de dag voor de periode zoals aangegeven in artikel 6.2.1 SAW en de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief tijdens de loongerelateerde WGA–uitkering.

Aansluitende uitkering tijdens de loongerelateerde WGA-uitkering

Lid 4

De ex-ambtenaar zoals bedoeld in het derde lid heeft recht op een aansluitende uitkering overeenkomstig de artikelen 5.5.14 t/m 5.5.18 SAW, die de wijzigingen in de opbouw en de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA per 1 januari 2016 compenseert.

Lid 5

Gedurende de periode dat de ex-ambtenaar recht heeft op een aansluitende uitkering zoals bedoeld in het derde lid, behoudt deze ex-ambtenaar tevens zijn aanspraak op de aanvullende uitkering op grond van het eerste lid.

Verval aanvullende en aansluitende uitkering

Lid 6

De aanspraak op de aanvullende en aansluitende uitkering op grond van deze paragraaf van de ex-ambtenaar zoals bedoeld in het derde lid, vervalt met ingang van de dag na de dag dat de mate van arbeidsongeschiktheid lager is dan 35%.

Overlijdensuitkering

Lid 7

Indien de betrokkene op het moment van overlijden recht heeft op een uitkering als bedoeld in het eerste of derde lid en zijn overlijden het rechtstreeks gevolg is van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in het eerste of derde lid, wordt aan degenen die in verband met dit overlijden uit hoofde van dit dienstverband een nabestaandenpensioen genieten, een uitkering verleend ten bedrage van 18% van dit pensioen, zonder dat daarop de bepalingen inzake inbouw van AOW/AWW respectievelijk bepalingen inzake vermindering met de franchise zijn toegepast. De uitkering eindigt op de dag van de maand, waarop de overledene de AOW gerechtigde leeftijd zou hebben bereikt dan wel – indien de weduwe of de weduwnaar aan wie een pensioen werd toegekend hertrouwt– met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die van het hertrouwen.

Verstrekken van inlichtingen

Lid 8

De ex-ambtenaar aan wie een uitkering als bedoeld in het eerste of het derde lid is toegekend, is verplicht gedurende de termijn van de uitkering het dagelijks bestuur op de hoogte te stellen van wijzigingen in zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering, of zijn bovenwettelijke aanvulling op grond van het ABP pensioenreglement.

Artikel 6.2.10 Berekeningsbasis bij bijzondere beloning

Voor de toepassing van het bepaalde in de voorgaande artikelen van dit hoofdstuk worden de vergoeding, volgens artikel 3.3.10 SAW, de overgangstoelage onregelmatige dienst, alsmede de prestatietoeslag slechts geacht te behoren tot de bezoldiging tot een bedrag dat overeenkomt met hetgeen in de drie kalendermaanden of in de dertien kalenderweken, voorafgaande aan de datum waarop de verhindering tot het vervullen van de functie is ontstaan, gemiddeld per maand of per week is toegekend, al naar gelang de bezoldiging van de ambtenaar per maand of per week wordt uitbetaald. Voor zover de ambtenaar op even bedoelde datum minder dan drie kalendermaanden of dertien kalenderweken zijn/haar functie heeft vervuld, wordt gerekend met het bedrag dat hem/haar gemiddeld per maand of per week is toegekend over het tijdvak waarin hij/zij vóór het ontstaan van de verhindering in dienst is geweest.

Artikel 6.2.11 Salarisgarantie bij minder dan 35% arbeidsongeschiktheid bij aanvaarding van een passende functie buiten de eigen organisatie

Bij aanvaarding buiten de eigen organisatie van een passende functie met een lager salaris, wordt het salaris als volgt aangevuld tot het niveau van het oude salaris voor de eerste ziektedag:

  • a.

    gedurende de eerste 12 maanden tot 90% van het salaris;

  • b.

    gedurende de volgende 12 maanden tot 80% van het salaris;

  • c.

    gedurende de volgende 12 maanden tot 70% van het salaris.

Bij aanvaarding buiten de eigen organisatie van een passende functie met een lager salaris, voor minder uren dan de oorspronkelijke aanstellingsduur, kan deze salarisgarantie samenlopen met het recht op aanvullende WW-uitkering volgens artikel 6.2.12.

Artikel 6.2.12 Aanvullende uitkering bij ontslag minder dan 35% arbeidsongeschikt

De ambtenaar die volgens artikel 8.7, lid 3 en 4 SAW (minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en zwaarwegend dienstbelang) wordt ontslagen en recht heeft op een uitkering volgens de Werkloosheidswet en deze daadwerkelijk ontvangt, heeft recht op de aanvullende en aansluitende uitkering volgens artikel 5.5.8 tot en met 5.5.18 SAW.

7 Disciplinaire maatregelen

Artikel 7.1 Plichtsverzuim

Lid 1

Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets wat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Lid 2

Aan de ambtenaar die de hem/haar opgelegde verplichtingen niet nakomt, plichtsverzuim, kan een disciplinaire maatregel worden opgelegd.

Artikel 7.2 Disciplinaire maatregelen

Lid 1

Het dagelijks bestuur kan de volgende disciplinaire maatregelen opleggen:

  • a.

    de toegang ontzeggen tot netwerken, kantoren, werkplaatsen of andere arbeidsterreinen. De ambtenaar levert bij de ontzegging van de toegang direct alle eigendommen van de werkgever in;

  • b.

    schriftelijke berisping;

  • c.

    geldboete tot ten hoogste 1% van het salaris per jaar;

  • d.

    niet–betaling van het salaris, tot ten hoogste het salaris over een halve maand;

  • e.

    stilstand van verhoging van het salaris voor ten hoogste vier jaar, met uitzondering van verhoging als gevolg van algemene loonmaatregelen of een herwaardering van de functie;

  • f.

    vermindering van salaris voor ten hoogste twee jaar, met ten hoogste het bedrag van de laatste twee verhogingen. Indien de ambtenaar een functie heeft zonder schaal vermindering van het salaris met ten hoogste 5%;

  • g.

    plaatsing in een andere functie voor bepaalde of onbepaalde tijd, met behoud van salaris;

  • h.

    plaatsing in een andere functie voor bepaalde of onbepaalde tijd, met vermindering van het salaris;

  • i.

    schorsing;

  • j.

    ontslag.

Lid 2

Bij het opleggen van een maatregel kan worden bepaald dat deze niet ten uitvoer wordt gelegd indien de ambtenaar zich gedurende de termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim of aan enig ander ernstig plichtsverzuim. Ook kan worden bepaald dat de ambtenaar zich gedurende deze termijn moet houden aan bijzondere voorwaarden, die bij het opleggen van de maatregel gesteld worden.

Lid 3

De maatregelen c tot en met j, worden niet ten uitvoer gelegd, zolang de ambtenaar zich niet heeft kunnen verantwoorden volgens artikel 7.3 SAW.

Lid 4

De maatregelen worden niet ten uitvoer gelegd voor zover deze strijdig zijn met wet- en regelgeving.

Artikel 7.3 Verantwoording door de ambtenaar

Lid 1

De ambtenaar wordt gehoord door het dagelijks bestuur, voordat een disciplinaire maatregel uit artikel 7.2 lid 1 c tot en met j wordt opgelegd.

Lid 2

Op verzoek van de ambtenaar worden hij/zij en zijn/haar raadsman in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de ambtelijke rapporten of andere bescheiden die op de hem/haar ten laste gelegde feiten betrekking hebben.

Lid 3

De verantwoording door de ambtenaar kan schriftelijk of mondeling gebeuren. De verantwoording vindt plaats in de periode tussen zes maal 24 uur en twaalf maal 24 uur nadat aan de ambtenaar kennis heeft genomen van het voornemen de maatregel op te leggen. Op verzoek van de ambtenaar kan van deze termijn worden afgeweken.

Lid 4

Verantwoord de ambtenaar zich mondeling, dan wordt daarvan binnen 36 uur proces– verbaal opgemaakt. Na voorlezing wordt het procesverbaal getekend door de ambtenaar en het dagelijks bestuur. Weigert de ambtenaar te tekenen, dan wordt daarvan in het proces–verbaal melding gemaakt. Hierbij worden zo mogelijk de redenen voor het niet tekenen vermeld. De ambtenaar krijgt een afschrift van het proces–verbaal.

Artikel 7.4 Schorsingsgronden en –besluit

Lid 1

Het dagelijks bestuur kan de ambtenaar schorsen:

  • a.

    wanneer hem/haar het voornemen tot ontslag is meegedeeld of de maatregel tot ontslag is opgelegd;

  • b.

    wanneer tegen hem volgens bepalingen van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis ten uitvoer wordt gelegd, of wanneer tegen hem/haar een strafrechtelijke vervolging voor een misdrijf wordt ingesteld;

  • c.

    in andere gevallen waarin schorsing wordt gevorderd door het belang van de dienst.

Lid 2

Het schorsingsbesluit bevat in ieder geval:

  • a.

    een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat;

  • b.

    een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van de schorsing.

Artikel 7.5 Schorsing en bezoldiging

Lid 1

Tijdens de schorsing volgens artikel 7.2 SAW, kan tot de in de strafaanzegging of – oplegging van de maatregel genoemde datum van ingang van het ontslag de bezoldiging geheel of gedeeltelijk worden ingehouden.

Lid 2

Tijdens de schorsing volgens artikel 7.2 SAW, kan de bezoldiging voor een derde gedeelte worden ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere vermindering van het uit te keren bedrag, ook tot het volle bedrag van de bezoldiging, plaatsvinden.

Lid 3

De inhouding volgens lid 1 en 2 mag per maand niet meer zijn dan anderhalf maal het salaris.

Lid 4

Het betaalbare gedeelte van de bezoldiging kan aan anderen dan de ambtenaar worden uitgekeerd.

Lid 5

Gedurende de schorsingsperiode blijft de ambtenaar in ieder geval in het genot van een bedrag, gelijk aan het op hem/haar verhaalbare gedeelte van de premie voor pensioen.

Lid 6

Indien op de schorsing met de maatregel ontslag, het ontslag niet volgt, dan wordt niet uitgekeerde bezoldiging alsnog uitbetaald.

Lid 7

Indien de schorsing niet door een door de strafrechter opgelegde straf wordt gevolgd of op andere gronden alsnog tot uitbetaling wordt besloten, wordt niet uitgekeerde bezoldiging alsnog uitbetaald.

Artikel 7.6 Ontslag

Lid 1

Het dagelijks bestuur kan de ambtenaar de maatregel ontslag opleggen:

  • a.

    wanneer hem/haar het voornemen tot ontslag is meegedeeld en de ambtenaar zich volgens artikel 7.3 verantwoord heeft;

  • b.

    wanneer een veroordeling tot vrijheidsstraf voor een misdrijf onherroepelijk is.

Lid 2

Een ontslag op grond van dit artikel wordt niet eervol verleend.

Lid 3

De maatregel van ontslag bevat in ieder geval de datum waarop het ontslag in gaat.

8 Ontslag

Artikel 8.1 Bevoegdheid en ingangsdatum

Lid 1

Ontslag wordt verleend door het bevoegde bestuursorgaan dat de ambtenaar aanstelde in zijn/haar laatste functie.

Lid 2

In het besluit tot het verlenen van ontslag wordt de datum van ingang van het ontslag vermeld dan wel een omschrijving of aanduiding van die datum.

Artikel 8.2 Eigen verzoek

Lid 1

Indien de ambtenaar ontslag verzoekt, wordt hem/haar dit eervol verleend.

Lid 2

Dit ontslag wordt niet verleend met ingang van een datum gelegen binnen een maand dan wel later dan drie maanden na de datum waarop het verzoek om ontslag is ingekomen.

Lid 3

Indien de ambtenaar dit verzoekt, kan van lid 2 worden afgeweken.

Lid 4

Indien een strafrechtelijke vervolging tegen de ambtenaar aanhangig is of indien overwogen wordt hem/haar in aanmerking te brengen voor disciplinaire straf, kan het nemen van een beslissing op een verzoek om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf onherroepelijk is geworden.

Artikel 8.3 Ontslag voor de AOW-gerechtigde leeftijd en deeltijd pensioen

Op verzoek van de ambtenaar wordt het ontslag vanaf de in artikel 7.4 van het Pensioenreglement ABP genoemde leeftijd voor een gedeelte van de voor hem/haar geldende werktijd verleend. De omvang van de overblijvende functie, c.q. werktijd bedraagt tenminste 10% van de oorspronkelijke aanstellingsduur.

Artikel 8.4 Ontslag bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd

Aan de ambtenaar wordt eervol ontslag verleend, met ingang van de dag waarop hij/zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.

Van het bepaalde in dit artikel kan in bijzondere gevallen worden afgeweken. Dit ter beoordeling van het dagelijks bestuur dat bevoegd is het ontslag te verlenen.

Artikel 8.5 Ontslag na de AOW-gerechtigde leeftijd

Na de AOW-gerechtigde leeftijd geldt voor het dagelijks bestuur en de ambtenaar één maand opzegtermijn.

In geval van ziekte geldt een opzegtermijn van 13 weken.

Artikel 8.6 Ontslag bij reorganisatie

Lid 1

Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend wegens:

Opheffing van zijn/haar functie;

Verandering in de inrichting van het dienstonderdeel waarbij hij/zij werkzaam is of van andere dienstonderdelen;

Verminderde behoefte aan arbeidskrachten.

Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.

Lid 2

Indien aan een ambtenaar op grond van dit artikel ontslag wordt verleend, wordt een opzegtermijn van drie maanden in acht genomen.

Lid 3

Ontslag op één van de in lid 1 genoemde gronden kan slechts plaatsvinden na afloop van de in artikel 5.5.1 SAW benoemde herplaatsingtermijn.

Lid 4

Indien het dagelijks bestuur, op basis van artikel 5.5.1, lid 6 SAW besluit dat de herplaatsingtermijn wordt verlengd, kan het ontslag op grond van één van de in het eerste lid genoemde gronden slechts plaatsvinden na afloop van de verlengde herplaatsingtermijn.

Lid 5

De ambtenaar aan wie ontslag is verleend volgens dit artikel, verkrijgt met ingang van de datum van ontslag aanspraak op een uitkering volgens de artikelen 5.5.8 tot en met 5.5.18 SAW.

Artikel 8.7 Ontslag bij arbeidsongeschiktheid

Lid 1

Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van arbeidsongeschiktheid voor de vervulling van zijn/haar functie wegens ziekte. Het ontslag wordt verleend door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de functie.

Lid 2

Een ontslag als bedoeld in lid 1 mag slechts plaatsvinden indien:

  • a.

    er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn/haar functie wegens ziekte gedurende een periode van 24 maanden;

  • b.

    herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde periode van 24 maanden is te verwachten;

  • c.

    het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de ambtenaar binnen de openbare dienst van het waterschap andere arbeid op te dragen dan wel indien de ambtenaar zodanige werkzaamheden weigert te aanvaarden.

Lid 3

Geen ontslag vindt plaats, indien de ambtenaar door het UWV, in het kader van de uitvoering van de WIA, minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard, tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang.

Lid 4

Van een zwaarwegend dienstbelang is in ieder geval sprake indien:

  • a.

    de huidige arbeidsplek en het werk, in alle redelijkheid en billijkheid, niet zodanig kan worden aangepast dat de arbeidsongeschikte zijn/haar functie naar behoren kan blijven uitoefenen; én

  • b.

    er geen andere passende arbeid bij het waterschap aanwezig is.

Lid 5

Voor het bepalen van het tijdvak van 24 maanden als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt niet in aanmerking genomen afwezigheid van een vrouwelijke ambtenaar wegens door de zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof.

Lid 6

Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte van de ambtenaar samen geteld:

  • a.

    indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen;

  • b.

    indien zij worden onderbroken door afwezigheid wegens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van de zwangerschap;

  • c.

    indien een onder b bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een periode van arbeidsgeschiktheid, die in totaal minder dan vier weken bedraagt.

Lid 7

Het bestuursorgaan betrekt bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid, sub a, b en c het resultaat van de claimbeoordeling op grond van de WIA en een door het bestuursorgaan of de ambtenaar aangevraagd deskundigenoordeel van het UWV.

Lid 8

Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de WIA–beschikking zijn genomen.

Lid 9

De kosten van het door het bestuursorgaan of de ambtenaar bij het UWV aangevraagde deskundigenoordeel, komen ten laste van het waterschap.

Lid 10

Indien de ambtenaar een WAO-uitkering ontvangt, is dit artikel op gelijke wijze van toepassing.

Artikel 8.8 Ontslag bij onbekwaamheid en ongeschiktheid

Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn/haar functie anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.

Artikel 8.9 Overige ontslaggronden

Lid 1

Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van:

  • a.

    verlies van een vereiste bij de aanstelling door het bestuursorgaan gesteld, tenzij het vereiste alleen bij aanvaarding van de functie geldt;

  • b.

    aangaan van een graad van zwagerschap die de aanstelling in de functie zou uitsluiten;

  • c.

    staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

  • d.

    toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

  • e.

    het verstrekken van onjuiste gegevens in verband met indiensttreding, tenzij hem/haar daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

Lid 2

Een ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend. Het ontslag kan niet eerder ingaan dan op de dag volgende op die waarop de reden voor het ontslag voor het eerst aanwezig was.

Artikel 8.10 Onverenigbaarheid van karakters

Lid 1

Het dagelijks bestuur kan bepalen dat een ambtenaar die vast is aangesteld eervol kan worden ontslagen op een bij zijn besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van deze paragraaf genoemd.

Lid 2

De grond waarop het ontslag berust, wordt slechts op verzoek van de ambtenaar in het ontslagbesluit vermeld.

Lid 3

In geval van ontslag op grond van dit artikel kunnen het dagelijks bestuur en de betrokken ambtenaar afspraken maken over de inzet van het re-integratie-instrumentarium uit artikel 5.5.2 SAW.

Lid 4

De ambtenaar aan wie ontslag is verleend volgens dit artikel heeft recht op een transitievergoeding, conform artikel 673 lid 2 Burgerlijk Wetboek.

Artikel 8.11 Ontslag na functie in publiekrechtelijk college

Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechtelijk college, waarin hij/zij was benoemd of verkozen, tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn/haar ambt, wordt, indien hij/zij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij/zij naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.

Artikel 8.12 Einde van rechtswege van de aanstelling

Lid 1

De aanstelling voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege op de datum waarop die tijd verstrijkt.

Lid 2

Ingeval aan een ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor het verstrijken van de termijn ontslag wordt verleend, wordt de grond waarop het ontslag berust slechts op verzoek van de ambtenaar vermeld.

Lid 3

Indien na het einde van rechtswege het dienstverband feitelijk wordt gehandhaafd, zonder dat opnieuw een aanstelling is verleend, wordt de tijdelijke aanstelling geacht nogmaals voor dezelfde periode en dezelfde omvang te zijn aangegaan.

Lid 4

De aanstelling van de ambtenaar eindigt van rechtswege met ingang van de dag na het overlijden.

Artikel 8.13 Aanzeggen bij tijdelijke aanstelling

Lid 1

Indien de tijdelijke aanstelling van rechtswege eindigt, worden de volgende termijnen voor aanzeggen aangehouden:

  • a.

    drie maanden, als de ambtenaar een aanstelling voor 15 maanden of langer heeft;

  • b.

    twee maanden, als de ambtenaar een aanstelling van 8 maanden of meer en korter dan 15 maanden heeft;

  • c.

    één maand, als de ambtenaar een aanstelling van minder dan 8 maanden heeft.

Lid 2

Over de tijd die aan de in lid 1 bedoelde aanzegtermijn ontbreekt, heeft de ambtenaar recht op een bedrag ter grootte van het salaris over de ontbrekende aanzegtermijn.

Lid 3

Op het moment van aanzeggen wordt het transferbudget toegekend en aan het persoonsgebonden basis budget zoals bedoeld in artikel 5.3.1 SAW toegevoegd.

Artikel 8.14 Ontslagbescherming

Lid 1

Opzegging of ontslag volgens dit hoofdstuk kan niet geschieden wegens het feit dat de ambtenaar geplaatst is op de kandidatenlijst van de Ondernemingsraad, lid is van de Ondernemingsraad of van een commissie van de Ondernemingsraad of korter dan twee jaar geleden lid is geweest van de Ondernemingsraad of van een commissie van de Ondernemingsraad.

Lid 2

Opzegging of ontslag als bedoeld in dit hoofdstuk kan niet plaatsvinden wegens het feit dat de ambtenaar door een centrale volgens artikel 1, tweede lid, van de Overlegregeling of door een daarbij aangesloten vereniging, is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn/haar centrale of een daarbij aangesloten vereniging, dan wel binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn/haar centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten verenigingen te ondersteunen.

Lid 3

Het bepaalde in de voorgaande leden geldt tevens voor de plaatsvervangers van de genoemde personen.

9 Integriteit

Artikel 9.1 Integriteitsbeleid

Het dagelijks bestuur van het waterschap:

  • a.

    voert een integriteitsbeleid dat is gericht op het bevorderen van goed ambtelijk handelen en dat in ieder geval aandacht besteedt aan het bevorderen van integriteitsbewustzijn en aan het voorkomen van misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling en discriminatie;

  • b.

    zorgt ervoor dat het integriteitsbeleid een vast onderdeel uitmaakt van het personeelsbeleid in ieder geval door integriteit in de gesprekscyclus en werkoverleg aan de orde te stellen en door het aanbieden van scholing en vorming op het gebied van integriteit;

  • c.

    draagt zorg voor de totstandkoming van een gedragscode voor goed ambtelijk handelen;

  • d.

    stelt in overeenstemming met het algemeen bestuur, vast op welke wijze jaarlijks verantwoording wordt afgelegd over het gevoerde integriteitsbeleid en over de naleving van de gedragscode;

Artikel 9.2 Integriteitsvoorschriften

Lid 1

Voor zover deze onderwerpen niet bij of krachtens de wet zijn geregeld, worden voor de ambtenaren, door het waterschap aangesteld, voorschriften vastgesteld over:

  • a.

    de verplichte aflegging van de eed of belofte door de ambtenaar bij zijn/haar aanstelling;

  • b.

    de melding en de registratie van nevenwerkzaamheden die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken;

  • c.

    de openbaarmaking van de krachtens onderdeel b geregistreerde nevenwerkzaamheden van ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van nevenwerkzaamheden noodzakelijk is;

  • d.

    het verbieden van nevenwerkzaamheden waardoor de goede vervulling van de functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met de functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd;

  • e.

    de melding van financiële belangen respectievelijk van het bezit van en transacties in effecten, die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken voor ambtenaren aangesteld in een functie waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is;

  • f.

    een procedure voor het omgaan met bij een ambtenaar levende vermoedens van misstanden binnen de organisatie waar hij/zij werkzaam is.

Lid 2

De ambtenaar die te goeder trouw de bij hem/haar levende vermoedens van misstanden meldt volgens de procedure, bedoeld in het eerste lid onder f, zal als gevolg van het melden van die vermoedens geen nadelige gevolgen voor zijn/haar rechtspositie ondervinden tijdens en na het volgen van die procedure.

10 Overleg

Artikel 10.1 Commissie voor georganiseerd overleg

Lid 1

Het dagelijks bestuur zal een commissie voor georganiseerd overleg instellen.

Lid 2

Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, kunnen in de commissie voor georganiseerd overleg afspraken worden gemaakt, voor zover daarin niet is voorzien door het LAWA.

Lid 3

De samenstelling, bevoegdheid en werkwijze van de commissie, bedoeld in het eerste lid, worden bij afzonderlijke regeling geregeld.

Lid 4

Als er geen commissie als bedoeld in het eerste lid is ingesteld, moeten de vak- organisaties worden gehoord conform artikel 10.2.

Artikel 10.2 Formeel overleg met vakorganisaties

Lid 1

Met de organisaties, waarbij de ambtenaren zijn aangesloten, vindt overleg plaats over de aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, voor zover daarin niet wordt voorzien door het centraal arbeidsvoorwaardenoverleg in het Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen.

Lid 2

Als organisaties bedoeld in het vorige lid worden aangemerkt de landelijke verenigingen van overheidspersoneel aangesloten bij de centrales van overheidspersoneel, toegelaten tot het centraal arbeidsvoorwaardenoverleg in het vorige lid bedoeld.

Lid 3

Het overleg wordt gevoerd door aan een organisatie een ontwerp van het voorgenomen besluit met toelichting toe te zenden, met het verzoek binnen een daarbij te stellen termijn, welke niet korter dan veertien dagen zal zijn, het dagelijks bestuur schriftelijk haar gevoelen kenbaar te maken. Indien de organisatie dit verlangt, wordt zij tot mondelinge toelichting toegelaten. Mocht een der deelnemers aan dit overleg tot het oordeel komen dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben, dan kan een beroep worden gedaan op de Advies– en Arbitragecommissie voor de lagere overheden. De voorzitter van de Advies– en Arbitragecommissie bepaalt als dan de procedure.

Lid 4

Aan de bepaling van lid 1 wordt geacht te zijn voldaan, indien de organisatie in gebreke is gebleven binnen de in het vorige lid bedoelde termijn van haar gevoelen te doen blijken.

Lid 5

Behoort het nemen van het in lid 3 bedoelde besluit tot de bevoegdheid van het algemeen bestuur, dan vermeldt het dagelijks bestuur bij het ontwerp van het besluit tevens het gevoelen van de organisaties.

Lid 6

Het dagelijks bestuur zendt een afschrift van zijn besluiten en van de besluiten van het algemeen bestuur, binnen veertien dagen nadat deze zijn genomen, aan de organisaties.

Lid 7

Indien met de vakorganisaties overlegd wordt volgens dit artikel moeten de volgende artikelen in de SAW als volgt worden gelezen:

in artikel 1.1.4 SAW en artikel 2.1.7, lid 5 SAW zullen de woorden ‘in de commissie volgens 10.1 SAW’ moeten worden gelezen als ‘met de organisaties.

Bijlagen

Bijlagen

Bijlage Salaristabel

Salarisschalen waterschappen 1 januari 2018 (verhoging WML)

Schaal 0= Minimumloon (WML) 1-1-2018

Leeftijd

Bedrag

Bedrag

15

473,40

473,40

16

544,40

544,40

17

623,30

623,30

18

749,55

749,55

19

867,90

867,90

20

1104,60

1104,60

21

1341,30

1341,30

22

1578,00

1578,00

Salaris1-1-2016

Bedrag

Schaal ->

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

Bedrag

1628

min

1628

1695

min

1695

1765

min

1765

1838

min

1838

1912

min

1912

1937

max

1937

1996

min

1996

2042

max

2042

2125

min

2125

2153

max

2153

2269

max

2269

2326

min

2326

2391

max

2391

2559

max

2559

2584

min

2584

2797

max

2797

2890

min

2890

3121

max

3121

3232

min

3232

3540

max

3540

3613

min

3613

4014

max

4014

4038

min

4038

4442

min

4442

4552

max

4552

4887

min

4887

5161

max

5161

5376

min

5376

5853

max

5853

5917

min

5914

6438

max

6438

6505

min

6505

7082

max

7082

7791

max

7791

8571

max

8571

9428

max

9428

De hoogte van de minimumvakantietoelage bedraagt: 152 euro

Bijlage I Transponeringstabel SAW

Transponeringstabel SAW (oud) naar SAW (nieuw)

SAW 1 januari 2016

SAW 15 december 2016

2.1.7

8.11

2.1.8

2.1.7

2.1.9

2.1.8

2.1.10

2.1.9

2.1.11

2.1.10

2.1.12

2.1.11

3.2.6

3.2.5

3.2.7

3.2.6

3.2.8

3.2.7

3.2.9

3.2.8

3.2.10

3.2.9

3.3.1

1.2.1 lid 3

3.3.2

3.3.1

3.3.3

3.3.2

3.3.4

3.3.3

3.3.5

3.3.4

3.3.6

3.3.5

3.3.7

3.3.6

3.3.8

3.3.7

3.3.9

3.3.8

3.3.10

3.3.9

3.3.11

3.3.10

3.3.12

3.3.11

3.3.13

3.3.12

3.4.20

3.4.20

4.1.2

4.1.3

4.1.3

4.1.4

4.1.4

4.1.5

4.4.5

4.4.1

4.4.8

4.4.2

6.2.1 a

6.2.2

6.2.2

6.2.3

6.2.3

6.2.4

6.2.4

6.2.5

6.2.5

6.2.6

6.2.6

6.2.7

6.2.7

6.2.8

6.2.8

6.2.9

6.2.9

3.4.20

8.11

8.12

Bijlage II, 5.1

Bijlage II, 4.1

Bijlage II Procedure FuWater

Inhoudsopgave

  • Paragraaf 1 Algemeen

    • Artikel 1.1 Begripsbepalingen

    • Artikel 1.2 Het opmaken van nieuwe functiebeschrijvingen

    • Artikel 1.3 Waarderen en conversie

    • Artikel 1.4 Schriftelijke mededeling

  • Paragraaf 2 Specifieke functiebeschrijvingen

    • Artikel 2.1 Procedure specifiek functiebeschrijven

  • Paragraaf 3 Generieke functiebeschrijvingen

    • Artikel 3.1 Procedure generiek functie beschrijven

  • Paragraaf 4 Slot

    • Artikel 4.1 Slotbepalingen

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    ambtenaar:

    degene zoals bedoeld in artikel 1.2.1, van de Sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen waterschapspersoneel (SAW);

  • b.

    bezwarencommissie:

    de commissie bedoeld in artikel 4.1 van deze regeling;

  • c.

    conversietabel:

    de tabel in bijlage V die de resultaten van het waarderingsproces vertaald naar functieschalen;

  • d.

    functiebeschrijving:

    een generieke of specifieke taakomschrijving van een organieke functie;

  • e.

    functieboek:

    een weergave van alle functies binnen (een samenhangend deel van) de organisatie;

  • f.

    functiefamilie:

    dit is een verzameling van functies die een grote verwantschap met elkaar hebben en vergelijkbare eisen stellen aan de competenties van de functiehouders;

  • g.

    functiewaardering:

    het proces van het waarderen van functies volgens de in artikel 3.1.4 SAW genoemde methodiek FuWater;

  • h.

    functiewaarderingsdeskundige:

    een FuWater gecertificeerde adviseur;

  • i.

    FuWater:

    het functiewaarderingssysteem zoals bedoeld in artikel 3.1.4 van de SAW;

  • j.

    generieke functiebeschrijving:

    een beschrijving van taken die een weergave is van aard, karakter, niveau en complexiteit: logisch voortvloeiend uit de organisatiestructuur en verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen het waterschap;

  • k.

    management:

    de ambtena(a)r(en) die verantwoordelijk is/zijn voor het organisatie- en personeelsbeleid van het waterschap;

  • l.

    organieke functie:

    een taak of groep van taken, logisch voortvloeiend uit de organisatiestructuur en verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen het waterschap, die door of namens het dagelijks bestuur is vastgesteld om door een ambtenaar te worden vervuld;

  • m.

    plaatsingsbesluit:

    het besluit waarin vastgelegd wordt welke functiebeschrijving voor de ambtenaar geldt;

  • n.

    specifieke functiebeschrijving:

    een expliciete beschrijving van taken die de organisatie van een bepaalde medewerker verwacht.

Artikel 1.2 Het opmaken van nieuwe functiebeschrijvingen

Lid 1

Functiebeschrijvingen worden opgemaakt:

  • a.

    voor alle organieke functies: die bij de invoering van FuWater bij het waterschap bestaan;

  • b.

    bij het ontstaan van nieuwe functies;

  • c.

    bij een niveaubepalende wijziging van de taakinhoud van één of meer functies.

Lid 2

Het management is verantwoordelijk voor de actualiteit van de functiebeschrijvingen.

Lid 3

De procedure functiebeschrijving is opgenomen in de artikelen 2.1 en 3.1.

Artikel 1.3 Waarderen en conversie

Lid 1

Onder de verantwoordelijkheid van het management wordt de beschreven functie met behulp van FuWater, door de functiewaarderingsdeskundige gewaardeerd en wordt, aan de hand van de door het LAWA vastgestelde conversietabel de daarbij behorende functieschaal toegekend.

Lid 2

Het dagelijks bestuur stelt de waardering en de functieschaal op basis van het bepaalde in het vorige lid vast.

Artikel 1.4 Schriftelijke mededeling van de plaatsing

Het dagelijks bestuur deelt tegelijkertijd schriftelijk aan de ambtenaar het volgende mede:

  • a.

    de functiebeschrijving;

  • b.

    de waardering van de functie en de bijbehorende functieschaal;

  • c.

    de ingangsdatum van de functiebeschrijving en de waardering.

Paragraaf 2 Specifieke functiebeschrijvingen

Artikel 2.1 Procedure specifiek functiebeschrijven

Lid 1

Van iedere specifieke functie wordt door een functiewaarderingsdeskundige, onder verantwoordelijkheid van het management, een functiebeschrijving opgesteld op basis van FuWater.

Lid 2

De functiebeschrijving wordt ter beschikking gesteld aan de ambtenaar die de betreffende functie vervult. De ambtenaar kan zijn opmerkingen over de functiebeschrijving schriftelijk, of indien hij/zij dit wenst mondeling, kenbaar maken. De opmerkingen worden schriftelijk vastgelegd. De ambtenaar ontvangt hiervan een kopie. De opmerkingen van de ambtenaar maken onderdeel uit van het dossier.

Lid 3

Het management beoordeelt of de gemaakte opmerkingen al dan niet worden verwerkt in de functiebeschrijving.

Lid 4

De ambtenaar tekent de functiebeschrijving daarna voor gezien.

Lid 5

De functiebeschrijvingen worden door het dagelijks bestuur vastgesteld.

Lid 6

De functie van de secretaris–directeur wordt beschreven onder de verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur.

Paragraaf 3 Generieke functiebeschrijvingen

Artikel 3.1 Procedure generiek functie beschrijven

Lid 1

Van iedere generieke functie wordt door een functiewaarderingsdeskundige, onder verantwoordelijkheid van de secretaris directeur van het waterschap een generieke functiebeschrijving opgesteld. De secretaris directeur stelt deze beschrijving voorlopig vast.

Lid 2

De voorlopig vastgestelde generieke functiebeschrijving wordt als voorgenomen besluit ter advisering (artikel 25 Wet op de Ondernemingsraden) aan de OR voorgelegd.

Lid 3

Nadat de OR heeft geadviseerd stelt het dagelijks bestuur de generieke functiebeschrijving vast.

Lid 4

De functie van de secretaris–directeur wordt beschreven onder de verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur.

Lid 5

Het functieboek wordt gewijzigd voor nieuwe functiefamilies en/of bandbreedtes bij wijziging of aanpassing van de organisatiestructuur, taken of doelstellingen van de organisatie die duurzaam moeten worden vervuld en die niet op basis van het vigerende functieboek kunnen worden vervuld.

Lid 6

Onder verantwoordelijkheid van de directie zal door het managementoverleg jaarlijks worden bezien in hoeverre de noodzaak tot herbeschrijven aanwezig is.

Lid 7

Een verzoek tot herbeschrijven kan ook worden ingediend door de Ondernemingsraad. Het verzoek wordt tenminste eenmaal besproken in een overlegvergadering. De WOR bestuurder beslist binnen acht weken na ontvangst van een verzoek tot herbeschrijven.

Lid 8

Een ambtenaar geplaatst op een generieke functie kan verzoeken tot herziening van het eigen plaatsingsbesluit.

Paragraaf 4 Slot

Artikel 4.1 Slotbepalingen

Lid 1

Deze regeling wordt aangehaald als procedure FuWater.

Lid 2

In gevallen waarin deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet, beslist het dagelijks bestuur in de geest van deze regeling.

Bijlage IV Conversietabel FuWater

Schaal

Punten

1

14 t/m 16

2

17 t/m 20

3

21 t/m 24

4

25 t/m 27

5

28 t/m 30

6

31 t/m 34

7

35 t/m 37

8

38 t/m 41

9

42 t/m 44

10

45 t/m 48

11

49 t/m 51

12

52 t/m 54

13

55 t/m 58

14

59 t/m 61

15

62 t/m 64

16

65 t/m 67

17

68 t/m 69

18

70

Bijlage IV Herkomst middelen IKB-collectief

Artikel SAW 31 december 2011

Artikel SAW 2009

Naamgeving in SAW 2009

Aanduiding in gebruik

3.2.3 lid 1

3.2.1

Vakantietoelage

3.2.3 lid 2

3.2.2

Eindejaarsuitkering

3.5

Collectieve resultatendeling

3.5.2.3

Maandelijkse levensloopbijdrage

3.5.2.1

Maandelijkse levensloopbijdrage

4.5

Seniorenregeling

3.2.3 lid 2 a

4.5

Seniorenregeling

3.2.3 lid 2 b

3.5.2.1

Maandelijkse levensloopbijdrage

3.2.3 lid 3

3.2.2.1

Eindejaarsuitkering

Bodem bepaling

3.5.1

Jaarlijkse levensloopbijdrage

3.5.2.2

Maandelijkse levensloopbijdrage

3.2.4 lid 1

3.5.2.1

Maandelijkse levensloopbijdrage

Bovenwettelijk verlof

4.2.3.2

Verlofrechten

3.2.4 lid 2 a

3.5.2.1

Maandelijkse levensloopbijdrage

3.2.4 lid 2 b

4.2.3.3

Aanvullende verlofrechten

Leeftijdsdagen

3.2.4 lid 2 c

4.2.3.3

Aanvullende verlofrechten

Leeftijdsdagen

3.2.4 lid 3

4.2.3.5

Aanvullende verlofrechten

Extra verlof voor wachtdienst en ORT Per 1-1-2016 vervalt dit lid en gaan de middelen naar de toelagen.

3.2.4 lid 4

4.2.3.6

Aanvullende verlofrecht

Feestdagencompensatie

Artikel SAW 1 januari 2012

Artikel SAW 31 december 2011

Naamgeving in de SAW 2012

Aanduiding in gebruik

3.2.3 lid 2

3.2.3 lid 2

Opbouw van het IKB collectief

CAO afspraak 1 procentpunt verhoging IKB

Artikel SAW 1 januari 2013

Artikel SAW 2012

Naamgeving in SAW 2012

Aanduiding in gebruik

3.2.3 lid 2

3.2.3 lid 2

Opbouw van het IKB collectief

CAO afspraak 1 procentpunt verhoging IKB

3.2.3 lid 2

4.1.3.4

Minder werken Ouderschapsverlof

Lokale regelingen

3.2.3 lid 3

5.3.2

Tegemoetkoming ziektekostenvoorziening

Per 1-1-2016 is dit uit het IKB gehaald en als vergoeding opgenomen in 3.4

3.2.4 lid 1 3.2.5

4.3.2 Nieuw

Verlof op een bijzondere dag

Lokale feestdag

SAW deel 3: Overgangsrecht

Voorwoord

De SAW wijzigt regelmatig. Bij deze veranderingen wordt incidenteel afgesproken dat groepen ambtenaren het recht op “oude” afspraken houden. Dit overgangsrecht is gebundeld in dit deel 3 van de SAW.

Ieder overgangsrecht wordt ingeleid. Vervolgens is de oorspronkelijke tekst van het overgangsrecht uit de SAW letterlijk opgenomen. De originele datum van de tekst is vermeld. Waar nodig geven sociale partners gezamenlijk een toelichting op het overgangsrecht.

1 Wachtdienst

Inhoudsopgave

  • Inleiding

  • SAW artikel 3.3.1, 3.3.2, 3.3.5 en 3.3.6 (31 december 2007)

    • Artikel 3.3.1 Begripsbepalingen

    • Artikel 3.3.2 Toeslag

    • Artikel 3.3.5 Leeftijdsgrens

    • Artikel 3.3.6 Leeftijdsgarantie

Inleiding

1 januari 2008 is een nieuwe wachtdienstregeling in de SAW opgenomen.

Daarbij is het volgende overgangsrecht afgesproken:

De ambtenaar die op 31 december 2007 in dienst was bij het waterschap en was aangewezen voor het verrichten van wachtdiensten had vóór 31 december 2007 een eenmalige keuze.

De ambtenaar kon kiezen voor de regeling van wachtdienst zoals deze luidt vanaf 1 januari 2008.

of

De ambtenaar kon kiezen voor de wachtdienstregeling van de artikelen 3.3.1 SAW, 3.3.2 SAW, 3.3.5 SAW en 3.3.6 SAW zoals deze luidden tot 31 december 2007, waarbij in artikel 3.3.6 lid 2 SAW de verwijzing naar artikel 3.3.4 SAW (afbouwregeling) gelezen dient te worden als een verwijzing naar de afbouwperiode naar het artikel in de SAW zoals deze luidt vanaf januari 2008.

In het overgangsrecht wordt verwezen naar artikel 3.3.4 SAW. Dit artikel regelt de afbouw. Door herindeling verandert het artikelnummer. 31 december 2013 is dit artikel 3.4.5 SAW.

SAW artikel 3.3.1, 3.3.2, 3.3.5 en 3.3.6 (31 december 2007)

Artikel 3.3.1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    Wachtdienst:

    Het buiten de voor hem geldende werktijden in opdracht van de werkgever verplicht bereikbaar en beschikbaar zijn van de ambtenaar om zo nodig arbeid te verrichten op basis van artikel 6.2.8, lid 2 onder c.

  • 2.

    Extra gebondenheid:

    Wachtdienst, waarbij de ambtenaar verplicht is zich in of nabij zijn woning op te houden, dan wel op een andere door de (algemeen) directeur aangewezen plaats.

Artikel 3.3.2 Toeslag

De toeslag voor wachtdienst per uur bedraagt:

  • op maandag t/m vrijdag 5%;

  • op zater–, zon– en feestdagen 10%;

van het maximum van schaal 6 van de salarisschalen waterschapspersoneel;

In geval van extra gebondenheid zoals bedoeld in artikel 3.3.1 lid 2 worden de in dit artikel genoemde percentages met de helft verhoogd.

Artikel 3.3.5 Leeftijdsgrens

De verplichting tot het verrichten van wachtdiensten eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 58 jaar.

Artikel 3.3.6 Leeftijdsgarantie

Lid 1

De ambtenaar die de leeftijd van 58 jaar heeft bereikt en gedurende ten minste tien voorafgaande jaren een maandelijkse wachtdienstvergoeding heeft genoten, behoudt deze vergoeding in de vorm van een toelage tot de beëindiging van zijn dienstverband. Deze toelage wordt berekend over de gemiddeld genoten maandelijkse wachtdiensttoelage over de laatste 24 maanden.

Lid 2

De ambtenaar die tijdens de in artikel 3.3.4 genoemde afbouwperiode de leeftijd van 58 jaar bereikt en gedurende ten minste tien voorafgaande jaren wachtdienst heeft verricht, behoudt de afbouwtoelage die hij, op het moment waarop hij de leeftijd van 58 jaar bereikt, geniet, tot de beëindiging van zijn dienstverband.

2 Seniorenregeling

Inhoudsopgave

  • Inleiding

  • SAW paragraaf 4.5 Seniorenregeling (30 september 2009)

    • Artikel 4.5.1 Voorwaarden

    • Artikel 4.5.2 Aanvraag

    • Artikel 4.5.3 Evenredige spreiding

    • Artikel 4.5.4 Inhouding

    • Artikel 4.5.5 Overige arbeidsvoorwaarden

    • Artikel 4.5.6 Beëindiging

    • Artikel 4.5.7 Deeltijdaanstelling

    • Artikel 4.5.8 FPU

    • Artikel 4.5.9 Uitsluiting

    • Artikel 4.5.10 Duur

  • Toelichting

Inleiding

Deze regeling gaf de oudere ambtenaar de mogelijkheid om tegen voorwaarden gedurende de laatste jaren van zijn werkzame leven minder te gaan werken. In de regeling werden de bijdrage van de oudere medewerker voor de organisatie en de wenselijkheid om op een gezonde manier de (pre)pensioenleeftijd te bereiken gecombineerd.

De regeling is 1 oktober 2009 beëindigd. De regeling is als overgangsrecht gebleven voor medewerkers die op 30 september 2009 deelnamen aan de regeling.

SAW paragraaf 4.5 Seniorenregeling (30 september 2009)

Artikel 4.5.1 Voorwaarden

Lid 1

Met inachtneming van de bepalingen van deze regeling heeft de ambtenaar van 55 jaar en ouder recht op urenvermindering of taakverlichting tegen de in artikel 4.5.4 vastgestelde inhouding.

Lid 2

Indien de ambtenaar kiest voor:

  • a.

    urenvermindering, heeft de ambtenaar van 55 jaar of ouder recht op 125 seniorenverlofuren per kalenderjaar. Voor de ambtenaar van 58 jaar en ouder wordt dit recht verhoogd tot maximaal 250 seniorenverlofuren per kalenderjaar. Voor de ambtenaar die de voor hem geldende spilleeftijd van de FPU heeft bereikt, wordt dit recht verder verhoogd tot maximaal 500 seniorenverlofuren per kalenderjaar. Onder de spilleeftijd wordt verstaan de spilleeftijden van de categorieën deelnemers zoals bepaald in het ‘Hoofdlijnenakkoord inzake aanpassing ABP-regelingen aan VPL-wetgeving’.

  • b.

    taakverlichting, stelt de werkgever in overleg met de ambtenaar vast hoeveel uren gemoeid zijn met de taken die niet meer uitgevoerd zullen worden. De ambtenaar blijft hetzelfde aantal uren werken. De ambtenaar van 55 jaar kan maximaal taken inleveren die corresponderen met 125 uren. Voor de ambtenaar van 58 jaar en ouder bedraagt dit 250 uren. De ambtenaar die de voor hem geldende spilleeftijd FPU heeft bereikt mag taken inleveren die maximaal corresponderen met 500 uur. Onder de spilleeftijd wordt verstaan de spilleeftijden van de categorieën deelnemers zoals bepaald in het ‘Hoofdlijnenakkoord inzake aanpassing ABP-regelingen aan VPL-wetgeving’.

Lid 3

De ambtenaar die in de loop van het kalenderjaar de vereiste leeftijd voor deelname aan deze regeling bereikt mag in dat jaar naar evenredigheid deelnemen vanaf de eerste van de maand waarin hij deze leeftijd bereikt.

Artikel 4.5.2 Aanvraag

De ambtenaar die gebruik wil maken van urenvermindering of taakverlichting dient hiertoe een verzoek in bij het dagelijks bestuur. Het verzoek wordt ingewilligd tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten.

Artikel 4.5.3 Evenredige spreiding

Lid 1

De vermindering van uren of verlichting van taken moet evenredig over het jaar worden gespreid.

Lid 2

In overleg tussen ambtenaar en werkgever kan worden afgeweken van lid 1:

  • a.

    als een andere wijze van invulling van de vermindering van uren of de verlichting van taken bijdraagt aan het gezond ouder worden van de ambtenaar; en

  • b.

    de wijze van opname de bedrijfsvoering niet onevenredig schaadt.

Artikel 4.5.4 Inhouding

De inhouding per uur bedraagt:

  • a.

    voor de uren tot en met 250, 0,04% van de bezoldiging, eindejaarsuitkering en vakantietoelage van de ambtenaar;

  • b.

    voor de uren vanaf 251, 0,02% van de bezoldiging, eindejaarsuitkering en vakantietoelage van de ambtenaar.

Artikel 4.5.5 Overige arbeidsvoorwaarden

Voor de grondslag van de berekening van ziektekosten–, pensioen– en VUT-fondspremie wordt de in artikel 4.5.4 genoemde inhouding buiten beschouwing gelaten.

Artikel 4.5.6 Beëindiging

De ambtenaar die deelneemt aan deze regeling kan deze deelname beëindigen – indien, voor zover en zodra de werkgever hiermee instemt.

Artikel 4.5.7 Deeltijdaanstelling

Voor de ambtenaar met een deeltijdaanstelling geldt het bepaalde in artikel 4.5.1 lid 2 naar rato van de individuele arbeidsduur.

Artikel 4.5.8 FPU

De ambtenaar die kiest om met deeltijd–FPU te gaan, kan geen gebruikmaken van de seniorenregeling.

Artikel 4.5.9 Uitsluiting

De ambtenaar die gebruik maakt van de seniorenregeling, kan niet gelijktijdig gebruikmaken van de in artikel 12.2.1 geboden mogelijkheid om meer uren te gaan werken.

Artikel 4.5.10 Duur

Deze regeling geldt tot 1 oktober 2009. Voor die datum zullen werkgevers en vakbonden in het kader van de bredere studie naar levensfasebewust personeelsbeleid, gezamenlijk onderzoeken welke maatregelen mogelijk zijn om medewerkers op een gezonde manier tot aan het pensioen werkzaam te laten zijn. Ook de mogelijkheid van een toekomstige op deze doelgroep toegesneden regeling, zonder hierbij het verboden onderscheid naar leeftijd te maken, wordt in deze studie betrokken. Hierbij worden ook de middelen die samenhangen met deze regeling betrokken.

Toelichting

Voorjaar 2015 heeft het LAWA extern juridisch advies gevraagd welke uitleg aan het begrip spilleeftijd in artikel 4.5.1, lid 2 b moet worden gegeven?

De verhoging van het aantal uren taakverlichting/seniorenverlof naar 500 uur wordt toegestaan aan medewerkers die reeds deelnemen aan de seniorenverlofregeling en daarom verzoeken. Daarbij is de leeftijd waarop medewerkers gebruik kunnen maken van de verhoging naar 500 uur taakverlichting/seniorenverlof bepaald op 63 jaar en 6 maanden.

3 Persoonlijke toelage

Inleiding

Met de individuele prestatietoeslag willen sociale partners een landelijk eenduidige regeling invoeren, een systematiek waaraan rechten ontleend kunnen worden. Dit vervangt de tot dan toe decentraal overeen gekomen regelingen voor persoonlijke toelage.

Sociale partners wilden tevens de op dat moment bestaande mogelijk betere rechten handhaven en hadden de nadrukkelijke wens om niet te stapelen met goed functioneringsbeloningen. Dit is uitgewerkt in een keuze tussen het behouden van de persoonlijke toelage op basis van artikel 3.1.15 SAW (2010) of de op dat moment nieuwe individuele prestatietoeslag.

De ambtenaar die op basis van een regeling persoonlijke toelage op 1 januari 2011 een toelage gebaseerd op goed functioneren boven het maximum van de voor hem geldende salarisschaal ontving, kon eenmalig kiezen voor behoud van de regeling van het waterschap, c.q. deze persoonlijke toelage of de individuele prestatietoeslag. Heeft hij voor het gegarandeerd krijgen van de waterschapsregeling gekozen dan is hij daarmee uitgesloten van de prestatietoeslag.

De waterschapsregelingen in dit overgangsrecht zijn gebaseerd op de SAW.

SAW artikel 3.1.15 Persoonlijke toelage (2010)

Artikel 3.1.15 Persoonlijke toelage

Lid 1

Aan de ambtenaar die het maximum van de voor hem geldende salarisschaal heeft bereikt, kan door het dagelijks bestuur, wanneer daartoe naar zijn oordeel op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver aanleiding bestaat, een toelage worden toegekend.

Lid 2

De in het voorgaande lid bedoelde toelage is niet hoger dan 10% van het salaris van de betrokken ambtenaar, met dien verstande dat de som van dat salaris en die toelage het hoogste bedrag van de naast hogere salarisschaal niet overschrijdt.

Lid 3

De toelage wordt ingetrokken indien de gronden waarop de toelage werd toegekend niet meer aanwezig zijn, tenzij het dagelijks bestuur van oordeel is dat er omstandigheden zijn om de toelage geheel of gedeeltelijk te handhaven.

Toelichting

De toekenning van een persoonlijke toelage was één van de mogelijkheden om bij de bezoldiging rekening te houden met de persoonlijke inbreng van de ambtenaar als aanvulling op het beginsel dat aard en niveau van de functie de salarisschaal van de ambtenaar bepalen. Als voorwaarde voor de toekenning van de toelage gold naast de eis van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver, dat de ambtenaar het maximumsalaris van zijn schaal heeft bereikt.

4 Levensloopregeling

Inhoudsopgave

  • Inleiding

  • SAW paragraaf 4.5 Levensloopregeling waterschap personeel (31 december 2011)

    • Artikel 4.5.1 Begripsbepalingen en –omschrijvingen

    • Artikel 4.5.2 Werkingsfeer

    • Artikel 4.5.3 Aanvraag

    • Artikel 4.5.4 Inleg

    • Artikel 4.5.5 Procedures inleg

    • Artikel 4.5.6 Einde spaarperiode

    • Artikel 4.5.7 Het levenslooptegoed

    • Artikel 4.5.8 Overboeken

    • Artikel 4.5.9 Verlofaanvraag

    • Artikel 4.5.10 Uitkeringen tijdens het levensloopverlof

    • Artikel 4.5.11 Gevolgen voor arbeidsvoorwaarden

    • Artikel 4.5.12 Ziekte tijdens de verlofperiode

    • Artikel 4.5.13 Zwangerschap- en bevallingsverlof

  • Toelichting

Inleiding

Voortzetting aan de levensloopregeling waterschapspersoneel is vanaf 1 januari 2012 mogelijk voor de ambtenaar die op 31 december 2011 deelnemer aan de levensloopregeling is en een positief saldo van € 3.000,00 op de levenslooprekening en of polis heeft staan.

Voor deze medewerkers blijft de regeling gelden. Veranderende regelgeving van de overheid gaat boven de SAW. Nieuwe afspraken over levensloop worden automatisch voor de groep deelnemers van kracht.

SAW paragraaf 4.5 Levensloopregeling waterschap personeel (31 december 2011)

Artikel 4.5.1 Begripsbepalingen en –omschrijvingen

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    levensloopverlof:

    verlof zonder behoud van bezoldiging waarvoor een uitkering uit het levenslooptegoed wordt toegekend;

  • b.

    spaarperiode:

    de periode gedurende welke de ambtenaar een geldelijke voorziening spaart ten behoeve van het opnemen van een periode van levensloopverlof;

  • c.

    levenslooptegoed:

    de bij een levensloopinstelling opgebouwde voorziening in geld, vermeerderd met de met de daarop gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen, die wordt aangewend voor een financiële vergoeding gedurende de levensloopverlofperiode;

  • d.

    levenslooploon:

    het loon afkomstig uit het levenslooptegoed dat via de werkgever aan de ambtenaar op diens verzoek tijdens onbetaald verlof wordt uitgekeerd;

  • e.

    levensloopinstelling:

    een door de ambtenaar gekozen instelling die voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 19g, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964;

  • f.

    levenslooprekening:

    een geblokkeerde rekening op naam van de ambtenaar bij een levensloopinstelling;

  • g.

    levensloopverzekering:

    een verzekering op naam van de ambtenaar bij een levensloopinstelling;

  • h.

    levensloopverlofperiode:

    de periode waarin onbetaald verlof wordt genoten en levenslooploon wordt verkregen.

Artikel 4.5.2 Werkingsfeer

Lid 1

De Levensloopregeling waterschapspersoneel heeft ten doel het treffen van een geldelijke voorziening uitsluitend ter financiering van een periode van onbetaald verlof.

Lid 2

Het bepaalde in deze regeling is van toepassing voor zover niet anders is bepaald in de Wet arbeid en zorg.

Artikel 4.5.3 Aanvraag

Lid 1

De ambtenaar kan een aanvraag indienen om een voorziening in geld te sparen voor een levensloopverlofperiode. De aanvraag dient de volgende gegevens te bevatten:

  • a.

    het nummer van de levenslooprekening of het (polis)nummer van de levensloopverzekering;

  • b.

    het te sparen bedrag;

  • c.

    de geldelijke voorziening voor levensloopverlof kan door de medewerker worden ingehouden op het Individuele KeuzeBudget;

  • d.

    een verklaring van de ambtenaar waaruit blijkt:

    • dat hij bekend is met de inhoud van de Levensloopregeling waterschapspersoneel;

    • of hij in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen buiten het waterschap een levenslooptegoed heeft opgebouwd en wat de omvang daarvan op 1 januari van het kalenderjaar van de ondertekening van de verklaring is;

    • dat hij ermee instemt dat diens gehele of gedeeltelijke levenslooptegoed aan het bevoegd gezag wordt uitgekeerd in de situaties als bedoeld in artikel 4.5.8;

    • dat hij er zorg voor draagt dat per 1 januari van elk jaar een overzicht wordt verstrekt van het levenslooptegoed.

Lid 2

Indien het een eerste aanvraag bij het waterschap betreft dient de ambtenaar een verklaring van de levensloopinstelling te overleggen waaruit blijkt dat deze instelling:

  • a.

    ten aanzien van de levenslooprekening of de levensloopverzekering conform het gestelde in deze regeling en de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 zal handelen;

  • b.

    de werkgever aan het begin van elk kalenderjaar een opgave zal verstrekken van het levenslooptegoed op 1 januari van dat jaar.

Lid 3

Indien in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen een levenslooptegoed is opgebouwd dient de ambtenaar een verklaring te overleggen van de levensloopinstelling waar dat tegoed is opgebouwd waarin wordt aangegeven hoeveel kalenderjaren de ambtenaar heeft gespaard, en tot welke bedragen in die jaren een voorziening in geld ten behoeve van levensloopverlof is uitgekeerd en wat de omvang van het levenslooptegoed op 1 januari van het lopende kalenderjaar is.

Lid 4

De ambtenaar dient de aanvraag minimaal twee maanden voor de gewenste ingangsdatum van de spaarperiode in. Het dagelijks bestuur kan de ambtenaar toestaan de aanvraag na genoemde datum in te dienen.

Artikel 4.5.4 Inleg

Lid 1

De per kalenderjaar te sparen geldelijke voorziening voor levensloopverlof bedraagt ten hoogste 12 procent van het brutoloon in dat jaar.

Lid 2

Het in het eerste lid bedoelde maximumpercentage is niet van toepassing op de ambtenaar die op 31 december 2005 de leeftijd van 51 maar niet de leeftijd van 56 jaar heeft bereikt.

Artikel 4.5.5 Procedures inleg

Lid 1

Het dagelijks bestuur kent binnen 30 kalenderdagen na datum van indiening de in artikel 4.5.3 bedoelde aanvraag toe, tenzij het levenslooptegoed, vermeerderd met:

  • a.

    het levenslooptegoed uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen;

  • b.

    het saldo van de fiscaal verlofspaarregeling waterschapspersoneel, op 1 januari gelijk is aan of meer bedraagt dan 2,1 maal het brutoloon op jaarbasis over het voorafgaande kalenderjaar.

Lid 2

Voor de toepassing van het eerste lid mag een salarisvermindering buiten beschouwing blijven, voor zover deze het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of een lager gekwalificeerde functie in de periode die aanvangt tien jaar direct voorafgaand aan de pensioendatum mits de omvang van het dienstverband in geval van het aanvaarden van een deeltijdfunctie niet met meer dan 50% verminderd.

Lid 3

De inleg als bedoeld in artikel 4.5.4 wordt gestort op de levenslooprekening dan wel overgemaakt als premie voor de levensloopverzekering in de maand waarin dit door de werknemer aangewezen wordt in het IKB.

Lid 4

Het is de ambtenaar niet toegestaan gelden rechtstreeks op zijn levenslooprekening of levensloopverzekering te storten of te doen storten.

Lid 5

Indien in een kalenderjaar het geld dat gedurende dat kalenderjaar is ingelegd meer bedraagt dan 12 procent van het bruto jaarsalaris, wordt het bovenmatige gedeelte door de levensloopinstelling aan de werkgever uitgekeerd en vervolgens als salaris aan de ambtenaar uitgekeerd.

Artikel 4.5.6 Einde spaarperiode

De ambtenaar kan in het IKB de spaarperiode beëindigen uiterlijk met ingang van de dag van de eerst volgende salarisverwerking.

Artikel 4.5.7 Het levenslooptegoed

Lid 1

Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt:

  • a.

    ten behoeve van de uitbetaling van levenslooploon;

  • b.

    ten behoeve van het levenslooptegoed in een aanspraak als bedoeld in artikel 17.10.3 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, mits na de omzetting de aanspraak nog blijft binnen de in of krachtens hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde grenzen.

Lid 2

Het levenslooptegoed wordt op geen enkele wijze afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid anders dan ten behoeve van de in artikel 61k van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding worden aangeboden.

Artikel 4.5.8 Overboeken

Een verzoek van de ambtenaar aan de werkgever om het levenslooptegoed dat is opgebouwd in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen buiten het waterschap geheel of gedeeltelijk over te boeken naar een op grond van deze regeling geopende levenslooprekening of afgesloten levensloopverzekering wordt gehonoreerd.

Artikel 4.5.9 Verlofaanvraag

Lid 1

De ambtenaar dient een verzoek om verlof voor minder dan drie maanden tenminste drie maanden voor het beoogde tijdstip van ingang schriftelijk bij de werkgever in. Bij een verlof van drie maanden of langer moet de aanvraag tenminste zes maanden voor het beoogde tijdstip van ingang schriftelijk bij de werkgever worden ingediend.

Lid 2

In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag in daartoe aanleiding gevende gevallen toestaan dat een kortere aanvraagtermijn in acht wordt genomen.

Lid 3

De aanvraag om toekenning van levensloopverlof bevat de volgende gegevens:

  • a.

    de gewenste datum van ingang van de levensloopverlofperiode;

  • b.

    het aantal uren levensloopverlof dat wordt opgenomen;

  • c.

    de verdeling van de uren levensloopverlof over de weken;

  • d.

    het percentage van het maandinkomen dat als uitkering moet worden betaald;

  • e.

    een machtiging van de ambtenaar om een eenmalige of maandelijkse uitkering ter grootte van het in de aanvraag aangegeven bedrag ten laste van zijn levenslooptegoed aan de werkgever te verstrekken.

Lid 4

De werkgever stemt in met de aanvraag als bedoeld in het eerste lid van dit artikel tenzij de belangen van de dienst zich verzetten tegen toekenning op het voorgestelde tijdstip en/of de vorm van het verlof.

Lid 5

Ingeval de werkgever niet instemt met de verlofaanvraag, deelt de werkgever dat schriftelijk en gemotiveerd binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van het verzoek mee.

Artikel 4.5.10 Uitkeringen tijdens het levensloopverlof

Lid 1

Gedurende het levensloopverlof ontvangt de ambtenaar een maandelijkse uitkering als bedoeld in artikel 4.5.9, derde lid sub d. De uitkering is ten hoogste gelijk aan het maandinkomen dat de ambtenaar direct voorafgaand aan de verlofperiode ontving.

Lid 2

Indien het levensloopverlof voor een deel van de voor de ambtenaar geldende arbeidsduur wordt toegekend bedraagt de uitkering samen met salaris en andere toegekende beloningen niet meer dan het maandinkomen dat de ambtenaar direct voorafgaand aan de verlofperiode ontving.

Artikel 4.5.11 Gevolgen voor arbeidsvoorwaarden

Lid 1

Over de opgenomen uren levensloopverlof vindt geen opbouw van het IKB-collectief plaats.

Lid 2

Tijdens de opgenomen uren levensloopverlof bestaat geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging, toeslagen, toelagen, tegemoetkomingen, uitkeringen en vergoedingen.

Artikel 4.5.12 Ziekte tijdens de verlofperiode

Lid 1

De ambtenaar heeft in geval sprake is van langdurige ziekte het recht om de opname van het levenslooploon stop te zetten. Dit kan niet wanneer er sprake is van verlof voorafgaand aan pensionering.

Lid 2

Dit recht ontstaat vanaf het moment waarop de ambtenaar, na melding van de ziekte bij de werkgever, tenminste vier weken aaneengesloten ziek is geweest en de ziekte naar verwachting van de bedrijfsarts van langdurige aard zal zijn.

Lid 3

Na herstel van de ambtenaar zullen ambtenaar en werkgever in onderling overleg bepalen of, en zo ja op welke wijze, het resterende deel van het levensloopverlof wordt opgenomen.

Artikel 4.5.13 Zwangerschap- en bevallingsverlof

Voor de duur van het zwangerschap- en bevallingsverlof wordt het levensloopverlof opgeschort.

Toelichting

De pensioenopbouw tijdens de periode van levensloopverlof is gebaseerd op de afspraak die op centraal niveau met vakbonden in de Pensioenkamer is gemaakt en is vastgelegd in het Pensioenreglement: de pensioenopbouw stopt na 1 jaar levensloopverlof.

Voor deze pensioenopbouw geldt de gebruikelijke normale premieverdeling tussen werkgever en werknemer. Er zijn geen afwijkende of andere afspraken op sectoraal niveau gemaakt.

Met de komst van het IKB in 2012 kon de medewerker zelf de keuzes voor inleg in de levensloopregeling maken, zowel frequentie als hoogte inleg werd door de medewerker zelf in de keuzemodule van het IKB aangegeven. In het overgangsrecht kan de medewerker van zijn salaris storten naar de levenslooprekening.

Een uitvoerige toelichting is te vinden in de paragrafen 22.2 en 22.3 / 21.2 en 21.3 van het Handboek en de site van de Belastingdienst: www.belastingdienst.nl, met zoekterm “levensloop”.

5 Bovenwettelijke regeling bij werkloosheid

Inhoudsopgave

  • Inleiding

  • SAW paragraaf 8.2 Bovenwettelijke regeling bij werkloosheid (31 december 2015)

    • 8.2 Bovenwettelijke regeling bij werkloosheid

      • Artikel 8.2.1 Voorwaarden voor recht op aanvullende uitkering

      • Artikel 8.2.2  Hoogte van de aanvullende uitkering: berekeningsgrondslag

      • Artikel 8.2.3  Hoogte van de aanvullende uitkering: indexering

      • Artikel 8.2.4  Hoogte van de aanvullende uitkering: bedrag

      • Artikel 8.2.5  Beëindiging van het recht op uitkering

      • Artikel 8.2.6  Herleving van het recht op uitkering

      • Artikel 8.2.7  Verlenging van het recht op uitkering

      • Artikel 8.2.8  Verplichtingen en sancties

      • Artikel 8.2.9  Anticumulatie

      • Artikel 8.2.10  Scholing aanvullende uitkering

      • Artikel 8.2.11  Aanvulling op ziekengeld

      • Artikel 8.2.12  Aanvulling op uitkering Arbeid en zorg

      • Artikel 8.2.13  Aansluitende uitkering: diensttijd

      • Artikel 8.2.14  Voorwaarden voor recht op aansluitende uitkering

      • Artikel 8.2.15  Duur van de aansluitende uitkering

      • Artikel 8.2.16  Hoogte van de aansluitende uitkering: berekeningsgrondslag

      • Artikel 8.2.17  Hoogte van de aansluitende uitkering: indexering

      • Artikel 8.2.18  Hoogte van de uitkering: bedrag

      • Artikel 8.2.19  Beëindiging van het recht op aansluitende uitkering

      • Artikel 8.2.20  Nawerking Ziektewet

      • Artikel 8.2.21  Herleving van het recht op uitkering

      • Artikel 8.2.22  Pensioenpremie bij reorganisatieontslag

      • Artikel 8.2.23  Verplichtingen en sancties

      • Artikel 8.2.24  Anticumulatie

      • Artikel 8.2.25  Scholing aansluitende uitkering

      • Artikel 8.2.26  Re-integratiepremie

      • Artikel 8.2.27  Grensarbeiders

      • Artikel 8.2.28 Overgangsregeling duur aansluitende uitkering

      • Artikel 8.2.29 Slotbepaling

Inleiding

n het cao akkoord 2014-2016 hebben Sociale partners een aantal afspraken over uitstroom en WW gemaakt. Vanaf 1 januari 2016 sluiten de waterschappen aan op wijzigende wet- en regelgeving. De aanvullende WW uitkering wordt geïntegreerd in hoofdstuk 5 en de nawettelijke WW vervalt. Daarvoor in de plaats komt de volledige financiering door de werkgever van het derde WW jaar. Voor medewerkers die op 31 december 2015 een WW uitkering hebben, blijft hoofdstuk 8 paragraaf 2 van kracht.

SAW paragraaf 8.2 Bovenwettelijke regeling bij werkloosheid (31 december 2015)

8.2 Bovenwettelijke regeling bij werkloosheid

Artikel 8.2.1 Voorwaarden voor recht op aanvullende uitkering

Recht op een aanvullende uitkering heeft de ex ambtenaar die recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet en is ontslagen op grond van:

  • a.

    artikel 8.1.4 SAW (reorganisatie);

  • b.

    artikel 8.1.5, lid 3 SAW (minder dan 35% arbeidsongeschikt);

  • c.

    artikel 8.1.6 SAW (onbekwaamheid/ongeschiktheid);

  • d.

    artikel 8.1.7, lid 1 sub a of c SAW (verlies vereiste bij aanstelling/staat van curatele);

  • e.

    artikel 8.1.8 SAW (onverenigbaarheid van karakters).

Artikel 8.2.2  Hoogte van de aanvullende uitkering: berekeningsgrondslag

De berekeningsgrondslag voor de aanvullende uitkering is het dagloon op de dag voorafgaande aan het ontslag waarvan de ex ambtenaar recht op aanvullende uitkering wordt toegekend, voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit de functie waaraan het recht op aanvullende uitkering wordt ontleend.

Artikel 8.2.3  Hoogte van de aanvullende uitkering: indexering

De berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wordt telkens aangepast aan de indexering van de WW.

Artikel 8.2.4  Hoogte van de aanvullende uitkering: bedrag

Lid 1

De uitkering volgens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering bedragen samen een percentage van de berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering.

Lid 2

Het in lid 1 genoemde percentage bedraagt:

  • a.

    gedurende de eerste 6 maanden 90%;

  • b.

    gedurende de daarop volgende 6 maanden 80%;

  • c.

    daarna tot het einde van de WW-uitkering 70%.

Artikel 8.2.5  Beëindiging van het recht op uitkering

De bepalingen betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op uitkering vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 8.2.6  Herleving van het recht op uitkering

De bepalingen betreffende de herleving van het recht op uitkering vastgelegd in de Werkloosheidswet zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 8.2.7  Verlenging van het recht op uitkering

De bepalingen betreffende de verlenging van het recht op uitkering vastgelegd in de Werkloosheidwet zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 8.2.8  Verplichtingen en sancties

Lid 1

Het verplichtingen– en sanctieregime van de Werkloosheidwet is van overeenkomstige toepassing op de aanvullende uitkering, met inachtneming van het in lid 2 gestelde.

Lid 2

Indien een ex ambtenaar ontslagen wordt op grond van artikel 8.1.4 SAW, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet als sanctie gedeeltelijk weigert, kent het dagelijks bestuur een aanvulling op de aanvullende uitkering toe zodanig dat de uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering samen een bedrag vormen dat overeenkomt met het bedrag waarop de ex ambtenaar recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen.

Lid 3

Indien een ex ambtenaar ontslagen wordt op grond van artikel 8.1.4 SAW, nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet geheel weigert, kent het dagelijks bestuur een waterschapswerkloosheidsuitkering toe, waarvan de hoogte en de duur overeenkomen met de uitkering krachtens de Werkloosheidswet waarop de ex ambtenaar recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen. Deze waterschapswerkloosheidsuitkering wordt, indien aan de voorwaarden van artikel 8.2.1 SAW wordt voldaan, aangevuld met een aanvullende uitkering. Op deze waterschapswerkloosheidsuitkering zijn de bepalingen van de Werkloosheidswet van toepassing. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt de waterschapswerkloosheidsuitkering gelijkgesteld aan een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.

Artikel 8.2.9  Anticumulatie

Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 8.2.10  Scholing aanvullende uitkering

De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten zoals beschreven in artikel 75 tot en met 78 van de Werkloosheidswet zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvullende uitkering.

Artikel 8.2.11  Aanvulling op ziekengeld

Lid 1

De ex ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is om arbeid te verrichten en dientengevolge een uitkering krachtens de Ziektewet ontvangt (ziekengeld), heeft, indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 8.2.1 SAW als hij niet ziek was geweest, recht op aanvulling van dat ziekengeld.

Lid 2

Het ziekengeld en de in het eerste lid genoemde aanvulling bedragen samen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat de betrokkene op grond van artikel 8.2.4 SAW zou ontvangen wanneer hij niet wegens ziekte ongeschikt zou zijn om arbeid te verrichten.

Lid 3

Het verplichtingen– en sanctieregime van de Ziektewet is van toepassing op de aanvulling op het ziekengeld.

Artikel 8.2.12  Aanvulling op uitkering Arbeid en zorg

Lid 1

De ex ambtenaar die:

  • a.

    conform deze paragraaf een aanvulling op de werkloosheidsuitkering zou ontvangen als zij niet wegens zwangerschap– en bevallingsuitkering verhinderd zou zijn om arbeid te verrichten, en

  • b.

    daarom een uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg ontvangt heeft recht op een aanvulling van de Arbeid en zorg–uitkering als deze uitkering minder bedraagt dan de uitkering die zij volgens artikel 8.2.4 SAW zou hebben ontvangen.

Lid 2

De aanvulling bedraagt het verschil tussen de uitkering volgens artikel 8.2.4 SAW en het bedrag van de Arbeid en zorg–uitkering.

Lid 3

Het verplichtingen– en sanctieregime van de Wet arbeid en zorg is van toepassing op deze aanvulling.

Artikel 8.2.13  Aansluitende uitkering: diensttijd

Lid 1

Voor de aansluitende uitkering wordt verstaan onder diensttijd:

de aan het ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de Wet privatisering ABP is verbonden, alsmede de tijd die door inkoop voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

Lid 2

Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de functie waaruit ontslag is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van even genoemde regeling niet is verbonden.

Lid 3

In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijven buiten beschouwing:

  • a.

    diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een jaar;

  • b.

    diensttijd die in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld, een daarmee gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid of een bovenwettelijke uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid;

  • c.

    diensttijd die in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend wegens functioneel leeftijdsontslag of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

  • d.

    tijd bedoeld in artikel 5.4 van het Pensioenreglement;

  • e.

    tijd in een aangehouden functie, dan wel in een functie welke de betrokkene had kunnen aanhouden, maar uit die hij vrijwillig ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop de uitkering krachtens de Werkloosheidswet ingaat.

Artikel 8.2.14  Voorwaarden voor recht op aansluitende uitkering

Lid 1

Recht op een aansluitende uitkering heeft de ex ambtenaar die recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet en ontslagen is op grond van:

  • a.

    artikel 8.1.4 SAW (reorganisatie);

  • b.

    artikel 8.1.5 SAW lid 3 (minder dan 35% arbeidsongeschikt);

  • c.

    artikel 8.1.8 SAW (onverenigbaarheid van karakters).

Lid 2

Eveneens recht op een aansluitende uitkering heeft de ex ambtenaar die door het dagelijks bestuur op basis van artikel 8.2.8 derde lid SAW een waterschaps–werkeloosheidsuitkering is toegekend.

Lid 3

Het recht op een aansluitende uitkering ontstaat op de eerste dag van de werkloosheid waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de uitkering krachtens de Werkloosheidwet en de aanvullende uitkering zijn geëindigd op grond van artikel 20, lid 1 onderdeel e van de Werkloosheidswet.

Artikel 8.2.15  Duur van de aansluitende uitkering

Lid 1

De duur van de aansluitende uitkering is een aantal hele maanden. Dit aantal wordt berekend door het aantal dienstjaren te vermenigvuldigen met de correctiefactor.

Lid 2

De correctiefactor bedraagt:

  • a.

    1,4 voor dienstjaren die voor de leeftijd van 40 jaar van betrokkene hebben plaatsgevonden;

  • b.

    2 voor dienstjaren die vanaf de leeftijd van 40 jaar tot de leeftijd van 50 jaar van de ex ambtenaar hebben plaatsgevonden;

  • c.

    3 voor dienstjaren die vanaf de leeftijd van 50 jaar van de ex ambtenaar hebben plaatsgevonden.

Artikel 8.2.16  Hoogte van de aansluitende uitkering: berekeningsgrondslag

Artikel 8.2.2 SAW is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 8.2.17  Hoogte van de aansluitende uitkering: indexering

Artikel 8.2.3 SAW is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 8.2.18  Hoogte van de uitkering: bedrag

De aansluitende uitkering bedraagt 70% van de berekeningsgrondslag.

Artikel 8.2.19  Beëindiging van het recht op aansluitende uitkering

Lid 1

De bepalingen in de Werkloosheidswet van de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op WW zijn ook van toepassing op de aansluitende uitkering.

Lid 2

In afwijking van het gestelde in lid 1 eindigt het recht op aansluitende uitkering niet in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en er geen aanspraak bestaat op een uitkering krachtens de Ziektewet.

Lid 3

Het in het eerste lid gestelde geldt niet in geval het recht op uitkering krachtens artikel 20, lid 1 onderdeel e van de Werkloosheidswet zou worden beëindigd wegens het verstrijken van de uitkeringsduur. In dat geval eindigt het recht op uitkering na het verstrijken van de uitkeringsduur van de aansluitende uitkering berekend overeenkomstig artikel 8.2.15 SAW.

Lid 4

De aansluitende uitkering eindigt uiterlijk met ingang van de dag waarop hij de AOWgerechtigde leeftijd bereikt.

Artikel 8.2.20  Nawerking Ziektewet

Indien op grond van artikel 46 van de Ziektewet na aanvang van de aansluitende uitkering recht ontstaat op een uitkering krachtens de Ziektewet, wordt deze uitkering krachtens de Ziektewet in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

Artikel 8.2.21  Herleving van het recht op uitkering

Lid 1

De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de herleving van het recht op uitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Lid 2

Artikelen 43 van de Werkloosheidswet met betrekking tot verlenging van het recht op uitkering krachtens de Werkloosheidswet is niet van toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 8.2.22  Pensioenpremie bij reorganisatieontslag

De ex ambtenaar die op grond van artikel 8.1.4 SAW (reorganisatie) is ontslagen, heeft recht op vergoeding van het werkgeversdeel van de pensioenpremie op basis van de doorsneepremie, voor de pensioenopbouw van 50% tot 100% bij het ABP, gedurende de WW-fase en aansluitende uitkering.

Artikel 8.2.23  Verplichtingen en sancties

Lid 1

Het verplichtingen– en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Lid 2

Tijdens ziekte is het verplichtingen– en sanctieregime van de Ziektewet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 8.2.24  Anticumulatie

Artikel 20 en 35 van de Werkloosheidswet zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 8.2.25  Scholing aansluitende uitkering

De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aansluitende uitkering.

Artikel 8.2.26  Re-integratiepremie

De ex ambtenaar die tijdens de WW-fase of aansluitende uitkering een baan vindt ontvangt een re-integratiepremie van één maand uitkering.

Artikel 8.2.27  Grensarbeiders

De bovenwettelijke regeling als bedoeld in deze paragraaf wordt ook toegepast op de ex ambtenaar die in het buitenland woont en werkte in de sector waterschappen in Nederland. Hij heeft recht op een aanvullende uitkering, die de buitenlandse wettelijke werkloosheidsuitkering aanvult tot de in de SAW genoemde niveaus, en op een aansluitende uitkering na afloop van deze buitenlandse werkloosheidsuitkering.

Artikel 8.2.28 Overgangsregeling duur aansluitende uitkering

Lid 1

In afwijking van artikel 8.2.15 SAW wordt de duur van de aansluitende uitkering, voor de ambtenaar die op 1 januari 2008 een aanstelling heeft bij een organisatie in de sector waterschappen, en op die datum 20 of meer dienstjaren heeft, op de ontslagdatum als volgt vastgesteld:

  • a.

    19,5% van de diensttijd plus vervolgens 1,5% van de diensttijd per leeftijdsjaar dat de ambtenaar ouder is dan 21 jaar, met in totaal een bovengrens van 78% van de diensttijd;

  • b.

    verminderd met 1 jaar en 9 maanden en;

  • c.

    verminderd met de duur van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet, zoals deze is vastgesteld op de dag van werkloosheid en;

  • d.

    verminderd met het verschil tussen de duur van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet zoals deze van kracht was op 31 september 2006 en de duur van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet zoals deze van kracht was op 1 oktober 2006, zoals weergegeven in bijlage VI.

Lid 2

De ex ambtenaar die op het tijdstip van ontslag de leeftijd van 58,5 jaar of ouder heeft bereikt en een aaneengesloten diensttijd van tenminste twintig jaren heeft, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin hij de AOW gerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Lid 3

Een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet wordt in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

Artikel 8.2.29 Slotbepaling

Indien wettelijke wijzigingen leiden tot een neerwaartse wijziging in de hoogte en de duur van de uitkering zal in het LAWA worden overlegd over de wijze waarop deze wijziging invloed heeft op de bovenwettelijke aanspraken. Indien dit overleg zes maanden na publicatie in het Staatsblad van de wetswijziging niet tot overeenstemming heeft geleid zullen de wettelijke wijzigingen integraal gelden voor het wettelijke en bovenwettelijke deel van de uitkering.

6 Aanvullende uitkering wegens arbeidsongeschiktheid

Inleiding

In het cao akkoord 2014-2016 hebben Sociale partners een aantal afspraken over uitstroom en WW gemaakt. Vanaf 1 januari 2016 sluiten de waterschappen aan op wijzigende wet- en regelgeving. De werkgever financiert het 3e WW-jaar. Deze afspraken worden ook doorgetrokken naar de loongerelateerde WGA. Voor medewerkers die op 31 december 2015 een WAOuitkering, een WGA-uitkering of een IVA-uitkering hebben blijft artikel 6.2.8 van kracht.

Artikel 6.2.8 Aanvullende uitkering wegens arbeidsongeschiktheid

Lid 1

Aan de ex ambtenaar die recht heeft op een WAO–uitkering wordt – indien de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan hem opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten – een aanvullende uitkering verleend.

Lid 2

De aanvullende uitkering genoemd in het eerste lid is gelijk aan het bedrag dat nodig is om de aan de ambtenaar toegekende WAO–uitkering vermeerderd met een hem toegekend invaliditeitspensioen ingevolge het pensioenreglement aan te vullen tot een bepaald percentage van de bezoldiging die de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

80% of meer

90,02%;

65 tot 80%

65,27%;

55 tot 65%

54,01%;

45 tot 55%

45,01%;

35 tot 45%

36,01%;

25 tot 35%

27,00%;

15 tot 25%

18,01%.

Lid 3

Aan de ex ambtenaar die recht heeft op een WGA– of IVA–uitkering wordt – indien de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan hem opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten – een aanvullende uitkering verleend.

Lid 4

Indien de ambtenaar uit het eerste lid recht heeft op een IVA–uitkering, vult de aanvullende uitkering de IVA–uitkering plus bovenwettelijke aanvulling op grond van het ABP pensioenreglement aan tot 90% van de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief, waarop de ambtenaar recht had op de dag voor de periode zoals aangegeven in artikel 6.2.1 SAW.

Lid 5

Indien de ambtenaar uit het eerste lid recht heeft op een WGA–uitkering, vult de aanvullende uitkering de WGA–uitkering plus bovenwettelijke aanvulling op grond van het ABP pensioenreglement aan:

  • Gedurende de loongerelateerde WGA–uitkering, in geval de restverdiencapaciteit volledig wordt benut, tot 90% van het verschil tussen de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief op de dag voor de periode zoals aangegeven in artikel 6.2.1 SAW en de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief tijdens de loongerelateerde WGA– uitkering.

  • Gedurende de loongerelateerde WGA–uitkering, in geval de restverdiencapaciteit niet volledig wordt benut, tot 80% van het verschil tussen de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief op de dag voor de periode zoals aangegeven in artikel 6.2.1 SAW en de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief tijdens de loongerelateerde WGA– uitkering.

  • Gedurende de WGA Loonaanvullingsuitkering, tot 90% van het verschil tussen de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief op de dag voor de periode zoals aangegeven in artikel 6.2.1 SAW en de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief die de ambtenaar zou kunnen verdienen tijdens de WGA Loonaanvullingsuitkering, indien hij zijn restverdiencapaciteit volledig zou benutten.

  • Gedurende de WGA vervolguitkering, maar maximaal 10 jaar, tot 75% van de bezoldiging vermeerderd met het IKB-collectief maal het arbeidsongeschiktheidspercentage.

Lid 6

De aanvullende uitkering eindigt op het moment dat de ex ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste of derde lid genoemde voorwaarden en in ieder geval met ingang van de eerste van de maand, volgend op die waarin de ex ambtenaar de leeftijd van de AOW gerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Lid 7

Indien de betrokkene op het moment van overlijden recht heeft op een uitkering als bedoeld in het eerste of derde lid en zijn overlijden het rechtstreeks gevolg is van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in het eerste of derde lid, wordt aan degenen die in verband met dit overlijden uit hoofde van dit dienstverband een nabestaandenpensioen genieten, een uitkering verleend ten bedrage van 18% van dit pensioen, zonder dat daarop de bepalingen inzake inbouw van AOW/AWW respectievelijk bepalingen inzake vermindering met de franchise zijn toegepast. De uitkering eindigt op de dag van de maand, waarop de overledene de AOW gerechtigde leeftijd zou hebben bereikt dan wel – indien de weduwe of de weduwnaar aan wie een pensioen werd toegekend hertrouwt– met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die van het hertrouwen.

Lid 8

De ex ambtenaar aan wie een uitkering als bedoeld in het eerste of het derde lid is toegekend, is verplicht gedurende de termijn van de uitkering het dagelijks bestuur op de hoogte te stellen van wijzigingen in zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering, of zijn bovenwettelijke aanvulling op grond van het ABP pensioenreglement.

7 Uitkering na overlijden ex ambtenaar

Inleiding

In het cao akkoord 2014-2016 hebben Sociale partners een aantal afspraken over uitstroom en WW gemaakt. Vanaf 1 januari 2016 sluiten de waterschappen aan op wijzigende wet- en regelgeving. De basis voor berekeningen bij rechten op grond van artikel 3.6.7 komen daarmee te vervallen. In de nieuwe aanvullende WW afspraken kan ook dit artikel geïntegreerd worden. Tot die tijd geldt artikel 3.6.7 tekstversie 1 van 31 december 2013 SAW als overgangsrecht.

SAW artikel 3.6.7 (tekstversie 1 van 31 december 2013)

Artikel 3.6.7 Uitkering na overlijden ex ambtenaar

Lid 1

Zo spoedig mogelijk na overlijden van de ex ambtenaar bedoeld in artikel 4.4.3 SAW wordt een overlijdensuitkering toegekend. De uitkering bedraagt 100% van het voor betrokkene geldende dagloon zoals gedefinieerd in artikel 8.3.2 SAW, berekend over een periode van 13 weken.

Lid 2

Zo spoedig mogelijk na overlijden van de ex ambtenaar bedoeld in artikel 6.2.7 SAW of 6.2.8 SAW, wordt in aanvulling op artikel 35 Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen samen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon zoals gedefinieerd in artikel 8.3.2 SAW, berekend over een periode van 13 weken.

Lid 3

Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ex ambtenaar bedoeld in artikel 8.3.1 SAW, wordt in aanvulling op artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen samen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.

Lid 4

Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ex ambtenaar bedoeld in artikel 8.3.4 SAW die een aansluitende uitkering geniet, wordt in overeenkomstige toepassing van artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen samen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.

Lid 5

Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uit- kering waarop de nabestaanden van de betrokkene bij diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een rechtspositieregeling van de waterschap- pen, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeids- ongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

8 Ketenbepaling Wet werk en zekerheid

Inleiding

1 januari 2016 zijn de nieuwe ketenbepalingen uit de Wet werk- en zekerheid doorgevoerd in de SAW. Sociale partners willen lopende afspraken respecteren. Op tijdelijke aanstellingen die voor 31 december 2015 zijn ingegaan blijven de termijnen uit artikel 2.1.4 lid 2 van toepassing.

SAW artikel 2.1.4 lid 3 (2 juli 2015)

Artikel 2.1.4 Vast of tijdelijk aanstellen

Lid 2

  • a.

    Vanaf de dag dat het bestuursorgaan aan dezelfde ambtenaar:

    • 1.

      tijdelijke aanstellingen heeft gegeven die elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste aanstelling als een vaste aanstelling;

    • 2.

      meer dan 3 tijdelijke aanstellingen heeft gegeven en die elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden, geldt de laatste aanstelling als een vaste aanstelling.

  • b.

    Sub a is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten/aanstellingen gegeven aan een ambtenaar door verschillende werkgevers/bestuursorganen, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.

  • c.

    Sub a, onderdeel 1 en laatste zinsnede, is niet van toepassing op een aanstelling gegeven voor niet meer dan 3 maanden die onmiddellijk volgt op een door het bestuursorgaan aan dezelfde ambtenaar gegeven aanstelling voor 36 maanden of langer.

Ondertekening