Regeling vervallen per 12-04-2013

Beleidsnota Waterkeringen

Geldend van 01-01-2010 t/m 11-04-2013

Intitulé

Beleidsnota Waterkeringen

1. Inleiding

1.1. Algemeen

De beleidsnota waterkeringen geeft regels voor het gebruik en de inrichting van alle waterkeringen In beheer en gelegen in liet beheersgebied van waterschap Hollandse Delta (WSHD). De nota is een aanvullend instrument op de Keur van waterschap Hollandse Delta (2010). De bepalingen over waterkeringen zoals opgenomen In deze Keur zijn gefundeerd op de Waterwet, het Waterbesluit en de provinciale Waterverordening.

In deze beleidsnota staan regels die betrekking hebben op de wijze waarop bestaande bevoegdheden door WSHD worden uitgeoefend. De beleidsregels dienen als toetsingskader voor het nemen van besluiten en de daaraan te verbinden voorschriften. Voor de motivering van een besluit kan door WSHD worden volstaan met een verwijzing naar de van toepassing zijnde beleidsregels zoals opgenomen in deze nota.

1.2. Algemene juridische aspecten

In de Waterschapswet is bepaald dat het waterschapsbestuur bevoegd is tot regeling en bestuur ter behartiging van de taken die aan WSHD bij Reglement zijn opgedragen. Om zijn taak, de waterstaatkundige verzorging van zijn beheersgebied, te kunnen uitoefenen heeft het waterschapsbestuur een autonome bevoegdheid tot het stellen van regels. De Keur van waterschap Hollandse Delta is een verordening die regels (algemeen verbindende voorschriften) bevat met betrekking tot het bij WSHD in beheer zijnde watersysteem en de bij WSHD in beheer zijnde wegen. In de Keur zijn onder andere ge- en verbodsbepalingen opgenomen ten behoeve van de aan WSHD opgedragen 'natte' en 'droge' waterstaatkundige taken. Deze bepalingen hebben als doel de bescherming van de watersysteembelangen en wegenbelangen en richten zich tot derden. Wanneer een bepaalde handeling of gedraging niet Is toegestaan, is er sprake van een verbod. Wanneer een bepaalde handeling of gedraging juist verplicht is gesteld of moet worden geduld, dan Is er sprake van een gebod.

1.3. Watervergunning en vergunningvoorschriften

De meeste van de in de Keur opgenomen geboden en verboden zijn niet absoluut. Het dagelijks bestuur heeft op grond van de Keur de bevoegdheid om vergunning te verlenen van de verbodsbepalingen die zijn opgenomen in de Keur. Ten aanzien van de waterkeringen in beheer bij WSHD heeft het dagelijks bestuur de bevoegdheid om een watervergunning te verlenen.

Het verlenen van een vergunning houdt in dat, ondanks dat WSHD een bepaalde handeling of gedraging verbiedt, in een individueel geval een uitzondering op de vastgestelde regel wordt gemaakt. Het kan immers voorkomen dat een verboden activiteit, die in algemene zin een nadelige invloed kan hebben op het watersysteem, in een concreet geval die nadelige invloed niet heeft.

Een vergunning betekent dat WSHD in ieder individueel geval bekijkt of de verboden activiteit in een bepaalde situatie kan worden toegestaan. In het kader van de vergunningverlening dient WSHD een belangenafweging te maken tussen de belangen van degene die de vergunning heeft aangevraagd, eventuele derde belanghebbenden en de watersysteembelangen zoals deze door de Keur worden beschermd. Een watervergunning wordt alleen verleend indien de watersysteembelangen zich hiertegen niet verzetten en voldoende blijven gewaarborgd.

In de Waterwet is bepaald dat de Watervergunning niet persoonsgebonden Is. De vergunning geldt tevens voor rechtsopvolgers van de vergunninghouder tenzij in de vergunning anders is bepaald.

Vergunningvoorschriften

Indien een vergunning wordt verleend, worden aan die vergunning (technische) voorschriften of beperkingen verbonden ter bescherming van het watersysteem. De voorwaarden die WSHD aan een vergunning voor werken in en activiteiten aan waterkeringen verbindt, hebben als doel:

  • het waarborgen van de waterkerende functie waarbij onder andere gekeken wordt naar het faalmechanisme; overloop en overslag, macro-instabiliteit, kwel/piping, micro¬instabiliteit en erosiebestendigheid van de bekleding;

  • het waarborgen van inspectie, beheer en onderhoud, zowel voor nu als voor de toekomst.

Op grond van de Waterwet kunnen aan de watervergunning tevens financiële voorschriften worden opgenomen waarbij aan de houder van de vergunning de verplichting kan worden opgelegd financiële zekerheid te stellen voor de bekostiging van de verwijdering van het op grond van de vergunning aangebrachte werk na de beëindiging van het gebruik daarvan. Tevens bestaat op grond van de Waterwet de mogelijkheid dat voorschriften worden opgenomen die betrekking hebben op het wegnemen, beperken of compenseren van veroorzaakte nadelige gevolgen voor het watersysteem, veroorzaakt door de vergunde handeling.

1.4. Beleidsregels

Om zowel WSHD als de ingelanden van het beheersgebied van WSHD zoveel mogelijk inzicht en duidelijkheid te geven over de wijze waarop WSHD zijn bevoegdheden uitoefent, is als aanvullend instrument op de Keur de beleidsnota waterkeringen opgesteld. Het doel van de beleidsnota waterkeringen is om aan te geven hoe het dagelijks bestuur van WSHD omgaat met zijn bevoegdheid om vergunning te verlenen van de verbodsbepalingen die in de Keur zijn opgenomen ten aanzien van alle waterkeringen gelegen binnen het beheersgebied van WSHD. Om te voorkomen dat bij het In behandeling nemen van een aanvraag voor een vergunning steeds weer een volledige belangenafweging dient plaats te vinden, heeft het dagelijks bestuur in deze nota beleidsregels vastgelegd, wanneer we! en wanneer niet gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot vergunningverlening: de beleidsnota waterkeringen bevat randvoorwaarden en toetsingcriteria voor de behandeling van vergunningaanvragen.

1.5. Binding van beleidsregels

Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bindt een beleidsregel het bestuursorgaan in die zin dat er rekening moet worden gehouden met de betreffende beleidsregel. Dit betekent dat WSHD in overeenstemming met het vastgestelde beleid dient te handelen. Op grond van het vastgestelde beleid mag de burger er op vertrouwen dat de besluitvorming plaatsvindt in overeenstemming met de in het beleid opgenomen beleidsregels. De burger mag er op vertrouwen dat WSHD consistent en voorspelbaar (zoals neergelegd in het beleid) handelt. Door de rechter wordt aan een beleidsregel getoetst indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit dat is genomen op grond van het vastgestelde beleid.

Ondanks dat WSHD in overeenstemming met de vastgestelde beleidsregels dient te handelen, is de binding aan het vastgestelde beleid niet absoluut. In bijzondere omstandigheden kan er van beleidsregels worden afgeweken. Dit wordt de inherente afwijkingsbevoegdheid genoemd. Indien van de inherente afwijkingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt dient aan twee voorwaarden te zijn voldaan:

  • a.

    het moet gaan om uitzonderingen;

  • b.

    de bijzondere omstandigheden moeten met zich meebrengen dat de nadelige of voordelige gevolgen van het handelen in overeenstemming met de beleidsregel, onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Wanneer het volgen van de vastgestelde beleidsregel dus onevenredige gevolgen heeft voor een of meerder belanghebbenden, moet van de beleidsregel worden afgeweken (In die zin is er eigenlijk sprake van een afwijkingsplicht).

1.6. Algemene regels

In de Waterwet is bepaald dat de watervergunning kan worden vervangen door of worden aangevuld met algemene regels. In de Keur wordt aan het dagelijks bestuur de bevoegdheid gegeven algemene regels te stellen met als gevolg dat Keurbepalingen een ruimere strekking krijgen (vrijstelling van de vergunningplicht), dan wel juist geen toepassing vinden (algeheel /absoluut verbod).

Vrijstelling van de vergunningplicht

WSHD heeft diverse algemene regels opgesteld waarbij sprake is van een vrijstelling van de vergunningplicht. Het doel van deze algemene regels is het eenvoudiger reguleren van handelingen/activiteiten die een geringe inbreuk maken op het watersysteem en hierdoor een gering risico zijn voor de watersysteembelangen. WSHD heeft voor een aantal handelingen/ activiteiten algemene regels opgesteld die duidelijk aangeven onder welke voorwaarden deze activiteiten zijn toegestaan zonder dat daarvoor een vergunningsprocedure dient te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met een melding. Voor alle waterkeringen in beheer bij WSHD zijn algemene regels opgesteld voor de volgende activiteiten:

  • Huisaansluitingen van kabels in en nabij waterkeringen;

  • Huisaansluitingen van leidingen in en nabij waterkeringen;

  • Boringen, sonderingen en peilbuizen.

2. Handelingen in het watersysteem

2.1. Algemeen

Om de watersysteembelangen van alle waterstaatswerken en bijbehorende (buiten)beschermingszones te kunnen waarborgen zijn in hoofdstuk 4 van de Keur van waterschap Hollandse Delta algemene regels opgenomen die betrekking hebben op handelingen in het watersysteem.

In deze beleidsnota zijn beleidsregels geformuleerd voor handelingen die worden verricht in en nabij waterkeringen in beheer van WSHD. Deze beleidsregels zullen worden gehanteerd in het kader van de vergunningverlening en voorkomen een aantasting van de stabiliteit en veiligheid van de waterkeringen en daarmee een aantasting van het gehele watersysteem in het beheersgebied van WSHD.

2.2. Waterkeringen

Van oudsher is de zorg voor veilige waterkeringen een wettelijke taak van de waterschappen. De zorg voor de primaire en regionale waterkeringen in beheer bij WSHD richt zich erop het land achter deze waterkeringen duurzaam tegen overstroming en hoog water te beschermen. Waterkeringen hebben een waterkerende functie: zij dienen ter voorkoming van wateroverlast. Daarbij moet rekening worden gehouden met veranderende omstandigheden, zoals de verwachte klimaatverandering die zeespiegelstijging en verhoogde rivierafvoeren tot gevolg heeft. Ondermeer door de toenemende hoeveelheid neerslag en door een stijgende zeespiegelrijzing is het van belang dat waterkeringen op niveau worden gehouden, gebracht of verbeterd. Voor de veiligheid van de ingelanden is het van groot belang dat waterkeringen veilig en stabiel zijn. Waterkeringen moeten bestand zijn tegen verweking bij hoge waterstanden, golfaanvallen (van water) en water dat over de dijk been slaat.

Artikel 1.1, onder o, van de Keur bepaalt dat onder waterkering moet worden verstaan:

de zeewering, duinen, stranden, dijken, kaden en andere kunstmatige of natuurlijke hoogten, onder welke benaming dan ook, die dienen tot kering van wateren en die als zodanig in de legger zijn opgenomen, met ondersteunende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben.

Maatschappelijk gezien ligt er een grote druk op de waterkeringen. Ruimte voor dijkversterkingen vormen een tegenstrijdig belang met de uitbreiding van stedelijk gebied en de daarbij behorende infrastructuur. Bevolkingsgroei, stedelijke- en commerciële ontwikkelingen, natuurbehoud, recreatie, weg- en waterbeheer vragen om een planologische visie en invulling van het grondgebied waarbinnen zich ook de ruimte van de waterkeringen bevindt.

WSHD heeft in totaal 653 kilometer waterkeringen* in beheer en heeft de zorgplicht de waterkerende functie, de veiligheid en stabiliteit van deze waterkeringen te waarborgen.

* Naast de primaire waterkeringen (ca. 309 km. dijk en 35 km. duin) beheert WSHD ook ongeveer 435 km. regionale waterkeringen.

2.3. (Buiten)beschermingszones

Aan weerszijden van waterkeringen liggen zogenaamde (bulten)beschermingszones. Deze zones dienen ter bescherming, instandhouding en toegankelijkheid van de waterkeringen, en bieden de mogelijkheid voor de uitvoering van doelmatig beheer, onderhoud en inspecties aan waterkeringen.

2.4. Begrenzingen waterkeringen en (buiten)beschermingszones

In de legger voor de waterkeringen van WSHD (hierna legger) zijn de begrenzingen vastgelegd van de waterkeringen en (buiten)beschermingszones waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van toepassing zijn. In de legger wordt omschreven waaraan de waterkeringen en (buiten)beschermingszones naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen.

2.5. Categorieën en typen waterkeringen

In de legger voor waterkeringen van WSHD wordt onderscheid gemaakt in categorieën en typen van waterkeringen:

Categorieën

De waterkeringen in beheer bij WSHD worden in de legger onderverdeeld in twee categorieën:

  • Primaire waterkeringen Waterkeringen, die beveiliging bieden tegen overstroming doordat deze ofwel behoort tot het stelsel dat een dijkringgebied - al dan niet met hoge gronden - omsluit, ofwel voor een dijkringgebied is gelegen. Primaire waterkeringen keren het zee- en rivierwater (het buitenwater).

  • Regionale waterkeringen Overige waterkeringen, die als zodanig zijn aangegeven in de legger als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet en artikel 5.1 van de Waterwet.

Typen

De legger van WSHD maakt onderscheid in de volgende typen regionale waterkeringen:

  • Boezemkaden Een boezemkade beschermt het achterliggend gebied tegen permanent hoogwater (wateroverlast) in de boezem. De boezemkade zorgt tevens voor de instandhouding van de boezem zelf. De boezemkade omkaadt de ten opzichte van de polder gelegen boezem. Water wordt vanuit de polder opgevoerd naar de boezem en vervolgens geloosd op het buitenwater. Boezemkaden keren dus het water van boezemwateren of bemalingskanalen die (regen)water afvoeren naar het buitenwater (zee- en rivierwater).

  • Compartimenteringsdiiken Een compartimenteringsdijk is een 2e waterkering achter een primaire waterkering en heeft geen direct buitenwaterkerende functie. De compartimenteringsdijk geeft een zekere mate van bescherming van achterliggende polders wanneer een primaire waterkering of boezemkering zou bezwijken of falen.

  • Voorliggende waterkeringen Voorliggende waterkeringen liggen aan de buitendijkse zijde van een primaire waterkering en keren het zee- en rivierwater (het buitenwater). Een voorliggende waterkering beschermt het buitendijks gelegen gebied tegen hoogwater en zorgt voor een vermindering van de belasting op de primaire waterkering.

Schematisch overzicht

Categorie

Typen

Primaire waterkeringen

-

Regionale waterkeringen

Voorliggende waterkeringen

Boezemkaden

Compartimenteringswaterkerlngen

De onderverdeling van de verschillende typen waterkeringen is niet absoluut. In de praktijk komt het voor dat een compartimenteringsdijk tevens een functie als boezemkade heeft.

2.6. Inhoud en uitgangspunten beleidsnota

In deze beleidsnota worden beleidsregels gegeven voor het gebruik van waterkeringen en (buiten)beschermingszones in beheer van WSHD. De uitgangspunten waarop de in deze beleidsnota opgenomen beleidsregels zijn gebaseerd, vallen binnen de kaders van hoger strategisch beleid op het gebied van watersysteembeheer. Dit strategisch beleid is vastgelegd in onder andere:

  • Waterbeheersplan 2010-2015 (WBP) Het Waterbeheersplan 2010-2015 (WBP) van WSHD:

- bevat het voorgenomen operationele beheer van het regionale watersysteem;

- kent functies toe aan het regionale watersysteem;

- bevat het programma van maatregelen en voorzieningen zoals dat verplicht is op grond van de Kader Richtlijn Water (KRW);

- geeft aan hoe het waterbeheer wordt uitgevoerd onder normale omstandigheden en bij calamiteiten;

- de doelstellingen van het WBP zijn:

1. het op orde brengen en houden van het watersysteem, met het oog op het voorkomen van wateroverlast (kwantitatief) dan wel een watertekort (kwantitatief en kwalitatief)

2. een goede ecologische en chemische toestand van het water (kwalitatief); het IWBP stelt dat de ecologische en chemische toestand van water niet mag verslechteren als gevolg van 

    het belemmeren van de doorstroming of het aanbrengen van (verontreinigd) materiaal.

  • Beleidsplan Waterkeringen 'Kijk op Dijk en Duin' (BPW) Het Beleidsplan Waterkeringen 'Kijk op Dijk en Duin' van WSHD (BPW) bevat een visie over het beheer van de waterkeringen door WSHD met een beschrijving van de wijze waarop WSHD invulling wil geven aan het beheer van de waterkeringen als functionele verdedigingswerken.

3. Beleidsregels voor het gebruik van waterkeringen

3.1 Algemeen

In hoofdstuk 4 van de Keur zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen met betrekking tot het gebruik van waterstaatswerken (waterkeringen) en (buiten)beschermingszones. Doel van de regelgeving voor het gebruik van waterkeringen is om het waterkerend vermogen, de stabiliteit en de veiligheid van waterkeringen (de watersysteembelangen) zoveel mogelijk te garanderen.

Waarom verboden?

Het realiseren van werken of het verrichten van werkzaamheden in of nabij waterkeringen kan afbreuk doen aan de stabiliteit van waterkeringen en de functies die aan het watersysteem of de onderdelen daarvan zijn toegekend. Werken kunnen indirect fungeren als een fysieke belemmering bij het onderhoud van waterkeringen. Een werk kan het uitvoeren van onderhoud aan de waterkering fysiek verhinderen waardoor de instandhouding van het watersysteem wordt belemmerd. Met het verrichten van werkzaamheden in of nabij waterkeringen, worden er veranderingen aangebracht in het bestaande watersysteem die lokaal of bovenlokaal gevolgen kunnen hebben. Zo kunnen werkzaamheden bijvoorbeeld de grasmat van de waterkering beschadigen waardoor erosie wordt veroorzaakt. De cumulatieve effecten van ingrepen die op zichzelf gezien nauwelijks effect hebben, kunnen toch leiden tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor de stabiliteit van de waterkering en daarmee voor het gehele watersysteem.

Aangezien het gebruik van waterkeringen c.q. het verrichten van handelingen in en nabij waterkeringen om diverse redenen toch noodzakelijk kan zijn, geeft de Keur aan dat door het dagelijks bestuur vergunning kan worden verleend waarbij handelingen in strijd met de verboden, onder voorwaarden, kunnen worden toegestaan.

Meerdere vergunningen voor een werk

Voor het aanbrengen van werken in of nabij waterkeringen, zijn in de sommige gevallen meerdere vergunningen of ontheffingen verplicht. De mogelijkheid bestaat dat voor het realiseren van een werk eveneens een omgevingsvergunning noodzakelijk is. Tevens bestaat de mogelijkheid dat er een ontheffing moet worden aangevraagd bij de provincie, gemeente of Rijkswaterstaat als wegbeheerder.

Inhoud hoofdstuk 3

In dit hoofdstuk worden de volgende beleidsregels gegeven ten behoeve van de vergunningverlening voor het gebruik van waterkeringen: Kabels in of nabij waterkeringen. Leidingen in of nabij waterkeringen. Kunstwerken op of nabij waterkeringen. Bouwen op en nabij primaire en voorliggende waterkeringen. Gebruik van dijkgraslanden voor primaire en voorliggende waterkeringen. Werkzaamheden in het gesloten seizoen.

3.2 Kabels in of nabij waterkeringen

Algemeen

Kabels hebben een negatieve Invloed op het waterkerend vermogen van een waterkering, leder kabeltracé dat zich binnen de invloedssfeer van een waterkering bevindt heeft invloed op de Instandhouding, het beheer en onderhoud en daarmee op de veiligheid van de waterkering. Probleem is vooral de verstoring van de ondergrond bij de aanleg van kabels in waterkeringen. Wanneer een waterkering na de aanleg van een kabel niet goed wordt hersteld kan water de waterkering of de ondergrond indringen en de stabiliteit van de waterkering nadelig beïnvloeden. Bij wateroverslag ontstaat op die piek een grotere kans op erosie. Ook vergen kabels vaak een extra inspanning bij het beheer en onderhoud van waterkeringen en vormt het beheer van kabels (herstellen van bijvoorbeeld breuken) tijdens hoogwaterperiodes een extra risico voor wateroverlast. Het aanbrengen en de aanwezigheid van kabels binnen de (directe) invloedssfeer van een waterkering is dus een potentiële verzwakking van de waterkering en kan de beheerbaarheid beperken.

Afweging

De Keur verbiedt het leggen van kabels in waterkeringen en (buiten)beschermingzones omdat kabels een negatieve invloed hebben op het waterkerend vermogen, de stabiliteit en veiligheid van een waterkering en daarmee op het functioneren van het watersysteem. WSHD wil deze zones daarom zo veel mogelijk vrij houden van infrastructuur. Vanuit maatschappelijke belangen bezien is infrastructuur binnen de kern- en (buiten)- beschermingszones echter niet altijd te voorkomen. Het leggen van kabels in waterkeringen en/of (buiten)beschermingszones mag echter geen belemmering zijn voor het functioneren van het watersysteem. In het kader van de vergunningverlening is het daarom noodzakelijk dat kabels voldoen aan de in deze beleidsregel opgenomen criteria zodat het functioneren van het watersysteem en daarmee de watersysteembelangen gewaarborgd blijven.

Betrokken Keurartikelen

Artikel 4.1.1, eerste lid, onder b, Keur

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk en beschermingszone door, werken of (opgaande hout-) beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen.

Artikel 4.1.1, derde lid, onder d, Keur

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de buitenbeschermingszone leidingen, tanks of andere werken te plaatsen of te hebben.

Artikel 4.1.1, vierde lid, Keur

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen of te behouden.

Toepassinggebied

Deze beleidsregel geldt voor alle waterkeringen en de daarbij behorende (buiten)beschermingszones die zijn opgenomen In de leggers van WSHD.

Overige regelgeving

  • Het Waterbeheersplan 2010-2015 (WBP).

  • Beleidsplan Waterkeringen 'Kijk op Dijk en Duin' (BPW).

  • 'Voorschriften Toetsen op Veiligheid' (VTV).

  • Leidraad Zandige Kust, TCW 1995.

  • Voor 'huisaansluitingen van kabels in en nabij waterkeringen' is een vrijstellingsregel van toepassing.

Toetsingscriteria

Een vergunningaanvraag voor het leggen van kabels in waterkeringen en/of in (buiten) beschermingszones wordt aan de volgende criteria/eisen getoetst:

Algemene criteria

1. Er mogen geen kabels worden gelegd evenwijdig in de kernzone van een waterkering.

2. Kabels moeten altijd in open ontgraving en bij voorkeur in bestaande sleuven worden aangelegd.

3. Kabelstroken moeten worden geclusterd bij haakse- en langsligging.

4. Toepassen van beschermplaten onder en boven hoogspanningskabels wordt gezien als mantelbuis en is niet toegestaan.

5. Het toepassing van mantelbuizen voor het doorvoeren van kabels is niet toegestaan.

6. Kabels moeten de waterkering haaks kruisen, tenzij na beoordeling van het ontwerptracé geen alternatief mogelijk is.

7. De invloed van (hoogspannings)kabels en de daarbij behorende masten mag niet leiden tot schadelijke gevolgen voor de waterkering.

8. Kabels die de waterkering kruisen en worden aangelegd onder de Maatgevend Hoog Water (MHW) moeten worden voorzien van een kwelscherm.

9. In dijkvakken die niet voldoen aan de veiligheidsnorm op grond van de Waterwet mogen geen kabels worden gelegd die een dijkverzwaring in de weg staan.

10. Bij de beoordeling van nieuwe kabeltracés in of nabij afgekeurde dijkvakken, moet het versterkingsprofiel of een nieuw aan te wijzen kabel- en leidingtracé het uitgangspunt zijn.

11. Ter voorkoming van onnodig ruimtebeslag, moet een kabelkruising bij een waterkering zoveel mogelijk worden geconcentreerd op locaties waar zich reeds andere kabel- of leidingtracés bevinden (clusteren).

12. Kabel- en leidingbeheerders moeten in een vroeg stadium betrokken worden bij voorgenomen of aangevraagde werken om het leggen van kabels- en leidingen te combineren in een werkgang.

13. Kabels die geen functie meer hebben moeten door de kabelbeheerder worden verwijderd.

14. Verwijdering van kabels moet plaatsvinden in overleg met WSHD ter voorkoming van het aanrichten van eventuele schade aan de waterkering.

Locatie-eisen

-

Constructie-eisen

Ten aanzien van de verschillende waterkeringen gelden de volgende constructie-eisen:

  • Primaire- en voorliggende waterkeringen

- Kruisende ligging:

    - Aanlegdiepte kabel minimaal onder de kleilaag van de kruin.

    - Aanlegdiepte boven Dijktafelhoogte (DTH) of minimaal boven Maatgevend Hoogwater (MHW) niveau.

- Parallelligging:

    - Geen sleuf buitendijks, tenzij een hoog en permanent blijvend voorland boven dijktafelhoogte aanwezig is.

    - Geen sleuf toegestaan als er een drainage in de dijkteen ligt.

    - Dekking onder de kleilaag van de kruin.

    - Bij aaneengesloten bebouwing (stedelijk gebied) is een langstracé mogelijk, indien er geen alternatief tracé mogelijk is, een ander tracé onverantwoord hoge kosten met zich mee brengt en/of van hoog maatschappelijk belang is.

  • Boezemwaterkeringen

- Geen sleuf buitendijks, tenzij er voldoende hoog voorland is om de kabel erosieveilig aan te leggen.

- Sleuf in de binnendijkse berm zover mogelijk uit de teen leggen.

- Bij aaneengesloten bebouwing (stedelijk gebied) is een langstracé mogelijk, indien er geen alternatief tracé mogelijk is, een ander tracé onverantwoord hoge kosten met zich mee brengt en/of van hoog maatschappelijk belang is.

  • Compartimenteringsdijken

- Geen sleuf in de teen van de dijk, doch minimaal 1,00 m uit de teen als er geen alternatief is.

- Bij aaneengesloten bebouwing (stedelijk gebied) is een langstracé mogelijk, indien er geen alternatief tracé mogelijk is, een ander tracé onverantwoord hoge kosten met zich mee brengt en/of van hoog maatschappelijk belang is.

- In het geval dat de compartimenteringswaterkering tevens een dubbelfunctie heeft als boezemkade, moet de zwaarste norm worden gehanteerd die voor beide categorieën waterkeringen geldt.

Normeisen

Ten aanzien van ondergrondse kruisingen van kabels gelden de volgende normeisen:

Gestuurd boren

- Voor alle waterkeringen geldt dat het aanbrengen van een mantelbuis voor het doorvoeren van een kabel met behulp van een gestuurde boring is toegestaan. Om een boring te mogen uitvoeren en een mantelbuis te mogen leggen, moet een berekening worden uitgevoerd op grond van de NEN 3650 serie. Deze berekening moet worden gecontroleerd door WSHD voordat het werk wordt uitgevoerd.

- In- en uittredepunten van mantelbuizen moeten zich minstens buiten de veiligheidszone van de waterkering bevinden, maar bij voorkeur buiten de beschermingszone van de waterkering. Mantelbuizen moeten minstens op 10,00 m onder de kruin van primaire waterkeringen en regionale waterkeringen worden aangebracht. In uitzonderingssituaties kan van deze maatvoering bij regionale waterkeringen worden afgeweken (zie NEN 3550).

Persen of boren (GFT of PBT)

- Hydraulisch uit te voeren persingen voor het doorvoeren van een kabel is bij primaire waterkeringen niet toegestaan.

- Hydraulisch uit te voeren persingen voor het doorvoeren van een kabel is bij boezemkaden en compartimenteringsdijken toegestaan maar alleen indien (conform de NEN 3650 serie) andere mogelijkheden uitgesloten zijn en na overleg met WSHD. Gebruik van mantelbuizen is niet toegestaan.

- Bij toepassing van een perskuip, moet deze voldoen aan de waterkerende hoogte (minstens grenspeil).

- Het ontrekken van grondwater in de bouwkuip mag niet leiden tot instabiliteit van de waterkering.

Onderhoudseisen

De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van de kabel zodanig dat het werk de functie van de waterkering niet negatief beïnvloedt.

Toelichting toetsingscriteria

Ad. 1 Een veilige waterkering vraagt om een goed beheer van de waterkering. Alle obstakels, ook ondergrondse kabels binnen de kernzone, vormen een belemmering in het beheer.

Ad. 2 Er moet zichtbaar gewerkt worden in de ondergrond van een waterkering en zoveel mogelijk bij bestaande trajecten aansluiten.

Ad. 3 Duidelijke of herkenbare kabel- en leidingstroken zijn gewenst bij het kruisen of leggen van kabels in waterkeringen.

Ad. 4 Beschermplaten vormen een koker en daarmee holle ruimten in een waterkering. Er kan daardoor een kwelweg ontstaan die uitspoeling tot gevolg kan hebben en daarmee de veiligheid van de waterkering In gevaar brengt.

Ad. 5 Ook mantelbuizen kunnen een kwelweg veroorzaken, zowel in de buis als er direct omheen. Ook hier is uitspoeling een gevaar voor instabiliteit.

Ad. 5 Kabels zijn ondergrondse obstakels, daarom moet de kruising van de waterkering zo kort mogelijk zijn.

Ad. 7 Hoogspanningskabels veroorzaken ondergronds warmte. Dijkenklei waarin de kabels zich bevinden kan onder Invloed van die warmte verdrogen en aanleiding geven tot het doorlaten van kwelstromen.

Ad. 8 Kabels onder dijktafelniveau kunnen aanleiding geven tot een kwelstroom en daarmee het risico op uitspoeling veroorzaken. Een kwelscherm is een haaks schot in een kleilaag die waterdicht om de kabel afsluit en daarmee een kwelstroom voorkomt.

Ad. 9 Niet investeren in ondergrondse infrastructuur als een dijk op de nominatie staat om te worden versterkt.

Ad. 10 Alleen nieuwe kabels leggen in een kabelstrook die de dijkversterking niet hindert.

Ad. 11 Voorkomen dat willekeur ontstaat bij het leggen van kabels nabij waterkeringen. Ondergrondse obstakels beperken vrije ruimte voor andere objecten. Uit het oogpunt van beheer is concentreren of clusteren nodig.

Ad. 12 Clusteren en combineren van ondergrondse infrawerken Is efficiënter en werkt kostenbesparend. Tevens wordt voorkomen dat de dijkbekleding meerdere malen geopend moet worden.

Ad. 13 WSHD wil geen 'verlaten' infrastructuur In de waterkeringen. Obstakels blijven een belemmering voor het beheer. Van oude kabels is niet meer bekend wie de beheerder is en bovendien weet niemand of de kabels nog onder spanning staan.

Ad. 14 Verwijderen van 'verlaten' kabels gaat gepaard met ontgravingen, Dit kan gevolgen hebben voor de stabiliteit van de waterkering. WSHD bepaalt op welke wijze de kabel moet worden verwijderd.

3.3 Leidingen in of nabij waterkeringen

Algemeen

Leidingen hebben een negatieve invloed op het waterkerend vermogen van een waterkering. leder leidingentracé dat zich binnen de invloedssfeer van een waterkering bevindt heeft invloed op de instandhouding, het beheer en onderhoud en daarmee op de veiligheid van de waterkering. Probleem is voornamelijk dat leidingen de sterkte van de waterkering nadelig kunnen beïnvloeden, ook als zij conform de eisen zijn aangelegd. Falende leidingen kunnen de waterkering ernstig beschadigen. Er kunnen bijvoorbeeld "inleidende glijvlakken" en kwelwegen ontstaan die de faalkans van de waterkering vergroten. Wanneer een waterkering na de aanleg van een leiding niet goed wordt hersteld kan water de waterkering of de ondergrond indringen en de stabiliteit van de waterkering nadelig beïvloeden. Bij wateroverslag ontstaat op die piek een grotere kans op erosie. Ook vergen leidingen vaak een extra inspanning bij het beheer en onderhoud van waterkeringen en vormt het beheer van leidingen (herstellen van bijvoorbeeld breuken) tijdens hoogwaterperiodes een extra risico voor wateroverlast. Het aanbrengen en de aanwezigheid van leidingen binnen de (directe) invloedssfeer van een waterkering is dus een potentiële verzwakking en kan de beheerbaarheid beperken.

Afweging

De Keur verbiedt het leggen van leidingen in waterkeringen en (buiten)beschermingzones omdat leidingen een negatieve invloed hebben op het waterkerend vermogen, de stabiliteit en veiligheid van een waterkering en daarmee op het functioneren van het watersysteem. WSHD wil deze zones daarom zo veel mogelijk vrij houden van infrastructuur, maar vanuit maatschappelijke belangen bezien is infrastructuur binnen de kern- en (buiten)beschermingszones niet altijd te voorkomen. Het leggen van leidingen in waterkeringen en/of (bulten)beschermingszones mag echter geen belemmering zijn voor het functioneren van het watersysteem. In het kader van de vergunningverlening is het daarom noodzakelijk dat leidingen voldoen aan de in deze beleidsregel opgenomen criteria zodat het functioneren van het watersysteem en daarmee de watersysteembelangen gewaarborgd blijven.

Betrokken Keurartikelen

Artikel 4.1.1. eerste lid, onder b. Keur

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk en beschermingszone door, werken of (opgaande hout-) beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen.

Artikel 4.1.1, derde lid, onder d. Keur

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de buitenbeschermingszone leidingen, tanks of andere werken te plaatsen of te hebben.

Artikel 4.1.1, vierde lid. Keur

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen of te behouden.

Toepassinggebied

Deze beleidsregel geldt voor alle waterkeringen en de daarbij behorende (buiten)beschermingszones die zijn opgenomen in de legger van WSHD.

Deze beleidsregel is niet van toepassing op het aanleggen, hebben en onderhouden van al dan niet kokervormige kunstwerken die ten behoeve van de waterhuishouding de waterkering doorkruisen. De toelaatbaarheid van dergelijke kunstwerken, herkenbaar aan de met waterkerende afsluiters af te sluiten open einden aan beide zijden van de waterkering, wordt geregeld in de beleidsregels voor Kunstwerken in of nabij Waterkeringen (zie 3.4).

Overige regelgeving

  • Het Waterbeheersplan 2010-2015 (WBP).

  • Beleidsplan Waterkeringen 'Kijk op Dijk en Duin' (BPW).

  • 'Voorschriften Toetsen op Veiligheid' (VTV).

  • Leidraad Zandige Kust, TCW 1995

  • Landelijke richtlijnen.

    Voor de technische toetsing van vergunningaanvragen gaat WSHD onder andere uit van landelijk geldende richtlijnen en randvoorwaarden. Indien er een nieuwe herziene versie van een dergelijke richtlijn verschijnt, zal de herziene versie gehanteerd worden. De richtlijnen zijn:

    - De NEN-normen voor de waterstaatskundige veiligheid bij gas- en vloeistofleidingen, zoals de NEN 3650-serie en NPR 3659, voor zover geaccordeerd in de Studiegroep Pijpleidingen;

    - Het Basisrapport Waterkerende Kunstwerken en Bijzondere Constructies, Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TAW), 1997;

    - de Handreiking Constructief Ontwerpen, TAW, 1994;

    - de Leidraad Rivieren, Expertise netwerk Waterkeren (ENW), mei 2007;

    - de Leidraad Kunstwerken, TAW, 2003;

    - de Leidraad voor ontwerp, beheer en onderhoud constructies en vreemde objecten, in op en nabij waterkeringen, TAW, 1976 (geactualiseerd in 1997);

    - het Compendium - Geo-Tubomechanica, Provinciale waterstaat Zuid-Holland, 1977;

    - de Pijpleidingcode, Provincie Zuid-Holland, 1972;

    - het Technisch Rapport Waterkerende Grondconstructies, TAW, 2001;

    - het CUR-rapport nummer 166, Damwandconstructies, Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving (CUR), 1993;

  • Voor 'huisaansluitingen van leidingen in en nabij waterkeringen' is een vrijstellingsregel van toepassing.

Toetsingscriteria

WSHD is vooruitstrevend en zoekt bij de uitoefening van zijn taken naar de beste verhouding tussen veiligheid en maatschappelijke belangen. Om dit zo goed en efficiënt mogelijk te doen stelt WSHD eisen aan de manier waarop leidingen worden aangelegd, met het oog op de risico's die dergelijke leidingen kunnen hebben voor (het onderhoud van) de waterkering.

Bij de afweging of de veiligheid van de waterkering in het geding is, speelt mee:

1.         De locatie van de werkzaamheden:

  • a.

    Primaire waterkeringen;

  • b.

    Voorliggende waterkeringen;

  • c.

    Kern-, beschermings-, of buitenbeschermingszone.

2.         De duur van de werkzaamheden:

  • a.

    Kleine werkzaamheden met een uitvoeringstijd van maximaal 1 dag, of

  • b.

    Werkzaamheden met een langere uitvoeringstijd.

3.         De invloed van de werkzaamheden op de waterkering.

4.         Worden er technische voorzieningen worden getroffen zoals:

  • a.

    Erosiebeschermende maatregelen (bijvoorbeeld krammatten);

  • b.

    Calamiteitenvoorzieningen. Bij het optreden van een calamiteit moeten deze voorzieningen direct beschikbaar zijn om de waterkering te beschermen (bijvoorbeeld big bags met zand, stelconplaten);

  • c.

    Vervangende waterkeringconstructies;

  • d.

    Beschermende maatregelen voor het talud om gevolgschade te voorkomen (als gevolg van bijvoorbeeld transport of zwaar materieel), bijvoorbeeld rijplaten.

5.         De (weers-)omstandigheden, zoals zware neerslag of hoge waterstanden op de rivier;

6.         De controleerbaarheid en de handhaafbaarheid.

Algemene criteria

1          De aanleg en aanwezigheid van de leiding brengt de veiligheid van de waterkering niet in gevaar.

2          De leiding is noodzakelijk vanwege een (zwaarwegend) maatschappelijk belang.

3          De aanwezige (over)dimensies worden gehandhaafd.

4          Er is geen ander redelijk alternatief voor de leiding.

5          Het fysieke profiel van de waterkeringen wordt zoveel als mogelijk vrijgehouden van niet-waterkerende objecten.

Locatie-eisen

6.         In het talud van de waterkering worden geen leidingen toegestaan.

7.         Binnen de veiligheidszone van waterkeringen wordt de parallelle ligging van leidingen (6.2 NEN 3551-1:2003) alleen toegestaan voor leidingen van het distributienet voor nutsvoorzieningen ten behoeve van huisaansluitingen;

8.         In de veiligheidszone van waterkeringen worden geen mantelbuizen toegestaan, met uitzondering van de gevallen als vermeld in 8.1.7 van NEN 3650-1:2003 en 9.6.2 van NEN- 3651:2003.

9.         In de veiligheidszone van waterkeringen worden geen mijterbochten en geen gelede leidingen toegestaan.

10.       Binnen de veiligheidszone van waterkeringen mogen geen materiaalovergangen voorkomen.

Constructie-eisen

11.       Indien aan punt 5 niet kan worden voldaan, moeten leidingen worden gelegd:

  • a.

    Parallel aan de waterkering, buiten de veiligheidszone, conform de NEN 3650¬serie. Indien dit niet mogelijk is:

  • b.

    Parallel aan de waterkering, buiten het fysieke profiel van de waterkeringen. Als ook dit niet mogelijk is:

  • c.

    Buiten het theoretisch profiel, of

  • d.

    Bij aaneengesloten bebouwing (in stedelijk gebied) is in overleg en na beoordeling van een alternatief, een tracéligging in de kruin mogelijk, bijvoorbeeld een distributienet voor huisaansluitingen.

12.       Kruisende leidingen worden geheel boven DTH (theoretisch profiel) aangelegd, uitgezonderd leidingen die met behulp van HDD-boringen worden gelegd.

13.       Kruisende leidingen worden zoveel als mogelijk geclusterd en gebundeld aangebracht, op door WSHD aan te wijzen plaatsen.

Normeisen

14.       Leidingen binnen de veiligheidszone van de waterkering moeten voldoen aan de NEN 3650-serie.

15.       Er worden geen nieuwe functiescheidingen toegestaan.

16.       Het 'afpersen' van leidingen conform de NEN 3550-serie gebeurt op de leiding in de eindsituatie (als de sleuf is aangevuld en afgewerkt).

17.       Leidingapplicaties zoals afsluiters en dergelijke moeten buiten de veiligheidszone van de waterkering worden gesitueerd.

18.       De voorkeursvolgorde voor het aanbrengen van leidingen in waterkeringen gebeurt als volgt:

  • a.

    Open ontgraving;

  • b.

    Horizontaal gestuurde boring;

  • c.

    Een alternatief.

19.       Lassen worden conform de NEN 3650-serie gecontroleerd.

20.       Om een zettingssprong bij aansluitingen tussen bestaande en nieuwe leidingen te voorkomen moet de bestaande leiding over een lengte van 5 meter ondergraven worden om aanvullings- en verdichtingsmateriaal te kunnen aanbrengen.

Aanvullende Normeisen voor leidingen in primaire waterkeringen

21.       De te hanteren schadefactor voor primaire waterkeringen bedraagt 0,75.

22.       Leidingen worden aangelegd onder de kleilaagdekking van de waterkering, conform NEN 3551, artikel 8.1.3.1.

23.       Leidingkruisingen met primaire of voorliggende waterkeringen moeten conform de NEN 3550-serie (NEN 3651 art. 8.1.3.2) mogelijk voorzien worden van een vervangende waterkering.

24.       In voorliggende waterkeringen en primaire waterkeringen worden geen sleufloze technieken toegepast, anders dan horizontaal gestuurde boringen (HDD), haaks op de waterkering, conform NEN 3650, art. 8.1.7 en 3651 art. 9.6.2.

Aanvullende normeisen voor leidingen in boezemkaden

25.       De te hanteren schadefactor voor boezemkaden wordt bepaald door WSHD.

25.       Leidingen worden aangelegd onder de kleilaagdekking van de waterkering, conform NEN 3651, artikel 8.1.2.1.

27.       Leidingkruisingen met boezemkaden moeten conform de NEN 3550-serie (NEN 3651 art. 8.1.2.2) mogelijk voorzien worden van een vervangende waterkering.

28.       In boezemkaden worden geen sleufloze technieken toegepast, anders dan geslotenfront¬technieken en HDD-boringen, haaks op de waterkering, conform NEN 3650, art. 8.1.7 en 3651 art. 9.6.2.

Aanvullende normeisen voor leidingen in compartimenteringswaterkeringen

29.       De te hanteren schadefactor voor compartimenteringwaterkeringen bedraagt 1,0.

30.       Leidingen worden aangelegd onder de kleilaagdekking van de waterkering, conform NEN 3551, artikel 8.1.4.1.

31.       In compartimenteringwaterkeringen worden geen sleufloze technieken toegepast, anders dan geslotenfront-technieken, HDD-boringen, en persingen waarbij de geperste buis tevens mediumvoerende buis is. Ze worden haaks op de waterkering uitgevoerd, conform de NEN 3550, art. 8.1.7 en 3651 art. 9.5.2.

32.       In het geval dat de compartimenteringswaterkering tevens een dubbelfunctie heeft als boezemkade, moet de zwaarste norm worden gehanteerd die voor beide categorieën waterkeringen geldt.

Onderhoudseisen

33.       De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van de leiding zodanig dat het werk de functie van de waterkering niet negatief beïnvloedt.

Toelichting toetsingscriteria

Ad. 1/2            Waterkeringen beschermen het achterland en de inwoners tegen hoge waterstanden. De veiligheid van de waterkering is bij de beoordeling van de belangen en de afweging of leidingen aangelegd kunnen worden te allen tijde het belangrijkst. Werkzaamheden mogen nooit leiden tot een achteruitgang van de veiligheid van de waterkering.

Ad. 3/5    Ruimtelijke ontwikkelingen dienen zodanig plaats te vinden en gestuurd te worden dat de veiligheid van de waterkering geborgd is en blijft. Om een duurzame veiligheid te kunnen waarborgen, streeft WSHD naar voldoende ruimtereservering voor mogelijke toekomstige versterkingen. De huidige (over)dimensies van waterkeringen worden daarom gehandhaafd. Om de benodigde ruimtelijke reserveringen te kunnen vastleggen stelt WSHD een profiel van vrije ruimte op voor primaire waterkeringen en boezemkaden. Dit profiel, wordt, nadat het is vastgesteld, in de Legger opgenomen.

Ad. 3 t/m 5  Ad. 11+14    Uit oogpunt van veiligheid, beheer en onderhoud, maar ook in verband met toekomstige dijkversterkingen, zijn niet-waterkerende objecten in, op of nabij waterkeringen ongewenst. Uitgangspunt is dan ook om waterkeringen hiervan vrij te houden. Voor nieuwe situaties worden de nieuwste regels en voorschriften toegepast. Bestaande situaties worden zoveel als mogelijk gerespecteerd. Anders gezegd: WSHD voert een uitsterfbeleid.

Nieuwe functiescheidingen worden in principe niet toegestaan, in verband met de extra beheersinspanning die dit met zich meebrengt. Niet-waterkerende objecten worden niet toegestaan in het fysieke profiel van de waterkering zoals dat aangetroffen wordt in het veld en zoals dit ook is vastgelegd in de voert een uitsterfbeleid. Legger. In verband met het handhaven van de stabiliteit van het fysieke profiel wordt dit profiel doorgezet beneden maaiveld. Hierbij wordt ter plaatse van de teenlijn van de waterkering een lijn van 1:3 (zijnde het talud gebruikt wordt voor ontwerpen van waterkeringen) doorgetrokken beneden maaiveld.

Het voorgaande betekent ook dat leidingen alleen in waterkeringen toegestaan worden als zij een toeleverende functie hebben naar percelen die direct aan de waterkering grenzen. Bovendien mogen deze percelen niet op een andere wijze van nutsvoorzieningen voorzien kunnen worden. Hoofdtransportleidingen hebben geen direct toeleverende functie en worden daarom niet toegestaan binnen de zones van waterkeringen (uitgezonderd noodzakelijke kruisingen).

Ad. 6    In de NEN-normen en onderzoeken is nog vrij weinig bekend over de impact van een leiding gelegen in het talud van de waterkering. Wel wordt er vanuit gegaan dat leidingen een negatieve invloed hebben op de stabiliteit van het talud. Als ze beschadigd raken kunnen de gevolgen groot zijn. Daarom worden leidingen niet toegestaan in het talud van de waterkering.

Ad. 9    Mijterbochten, samengestelde bochten bestaande uit rechte leidingdelen, worden vanwege de vergrote kans op falen niet toegestaan.

Ad. 11/18    De aangegeven volgorde is de volgorde waarin leidingen binnen de zones van waterkeringen worden toegestaan.

Ad. 12     Leidingen die, rekening houdend met voorgaande, toch aangelegd (moeten) worden beneden dijktafelhoogte kunnen een kwelweg creëren en moeten daarom worden voorzien van een kwelscherm met kleikist. Voor leidingen wordt uitgegaan van een kwelscherm dat minimaal 0,50 m buiten de leiding uitsteekt en gevat is in een kleikist die dit geheel minimaal 0,50 m omvat.

Ad. 13    WSHD wil het aantal kruisingen met waterkeringen zoveel mogelijk beperken en liefst terugdringen. Daarom worden kruisende leidingen zoveel als mogelijk geclusterd en gebundeld aangebracht, en wel op plaatsen die WSHD aanwijst.

Ad. 16    In de Pijpleidingcode en de Geo-Tubomechanica, die beide de basis voor de NEN 3650-serie vormen, is vastgelegd dat het "afpersen' van leidingen pas mag als de leiding op zijn definitieve piek ligt. Anders gezegd: de leiding moet geheel aangevuld zijn voordat hij op sterkte en dichtheid beproefd wordt.

Ad. 17    Leidingapplicaties, zoals afsluiters, vormen een zwakke schakel en een risico in de leiding en moeten daarom buiten de veiligheidszone van de waterkering worden gesitueerd.

3.4 Dijkversterkingsprojecten en kabels en/of leidingen

Afgekeurde dijkvakken

Na de eerste en tweede toetsingsronde van de veiligheid van de waterkeringen is duidelijk geworden dat sommige dijkvakken in de (nabije) toekomst versterkt moeten worden. Toekomstige toetsrondes zullen mogelijk meer verzwakte dijkvakken aan het licht brengen, in zowel primaire als regionale waterkeringen. Voor de afgekeurde dijkvakken worden plannen ontwikkeld om deze binnen een afzienbare tijd (ongeveer 10 jaar) te versterken.

Dijkversterkingsprojecten en bestaande kabels en/of leidingen

Het Voorschrift Toetsen op Veiligheid (2e toetsronde 2001-2006) geeft aan, dat bij afkeuring van een dijkvak ook de infrastructuur is afgekeurd. Met andere woorden: bij afkeuring van een dijkvlak moet ook de ligging en/of aanwezigheid van kabels en leidingen worden herzien. In verband met de versterking zullen daarom alle vergunningen voor kabels en/of leidingen in een versterkingstraject worden ingetrokken. De kabels en/of leidingen worden gedoogd tot de feitelijke versterking. Gedurende het proces om tot een versterkingsplan te komen zullen de leidingeigenaren benaderd worden om gezamenlijk tot een goed ontwerp van de waterkering te komen, waarbij de belangen van de kabel- c.q. leidingeigenaren worden meegewogen.

Mogelijkheden

Bij de Dijkversterkingsprojecten zijn er drie mogelijke oplossingen voor de nieuw te leggen kabels en/of leidingen (of kabel- en leidingstroken).

1          Alle kabels en leidingen komen buiten de veiligheidszone van de waterkering te liggen

2          Alle kabels en leidingen worden gelegd in een door WSHD aangewezen kabel- en leidingstrook binnen de waterkering

3          Alles blijft bij het oude.

Dijkversterkingsprojecten en nieuwe kabel en/of leidingen

Versterking van de waterkering kan er toe leiden dat de feitelijke vorm van de waterkering verandert. En daarmee ook de ligging van de veiligheidszone. Daarom is het handhaven van alleen de veiligheidszone niet afdoende voor dergelijke dijkvakken.

Bij het aanvragen van een vergunning voor het leggen van nieuwe kabels en/of leidingen moet rekening worden gehouden met:

- het Versterkingsprofiel of leidingtracé (indien aanwezig);

- het Conservatief profiel van dijkversterking (indien geen (ontwerp)profiel aanwezig);

- het Profiel van vrije ruimte van de waterkering. Hierbij wordt een planperiode van minimaal 50 jaar in acht genomen.

Voor werken die uitgevoerd moeten worden voorafgaand aan de dijkversterking - en die uitgevoerd worden binnen een conservatief profiel van dijkversterking of binnen het profiel van vrije ruimte - worden geen definitieve vergunningen verleend, hoogstens een tijdelijke. Bovendien krijgt de kabel- c.q. leidingbeheerder te verstaan dat het risico en de kosten geheel voor zijn rekening komen, en dat hij bij de uiteindelijke versterking geen aanspraak kan maken op de nadeelcompensatieregeling.

Bij de beoordeling van nieuwe tracés in of nabij afgekeurde dijkvakken moet het versterkingsprofiel (indien beschikbaar) of een nieuw aan te wijzen leidingtracé het uitgangspunt zijn.

3.5 Kunstwerken in of nabij waterkeringen

Algemeen

Kunstwerken hebben een negatieve invloed op het waterkerend vermogen van een waterkering. leder kunstwerk dat zich binnen de invloedssfeer van een waterkering bevindt heeft invloed op de instandhouding, het beheer en onderhoud en daarmee op de veiligheid van de waterkering. Het plaatsen van kunstwerken binnen de (directe) invloedssfeer van een waterkering is dus een potentiële verzwakking van de waterkering (vergroot de faalkans van de waterkering) en kan de beheerbaarheid beperken. Kunstwerken in waterkeringen zijn echter onvermijdbaar ten behoeve van utilitaire voorzieningen, zoals scheepvaartsluizen, verkeersbruggen, tunnels, spui- en inlaatvoorzieningen. Daarnaast vragen andere functies om bijzondere waterkerende constructies. Bestaande kunstwerken of bijzondere constructies kunnen waardevol zijn uit het oogpunt van cultureel erfgoed, natuur of landschap. Een onderscheid is te maken in kunstwerken/constructies die zelfstandig een waterkerende functie vervullen, constructies die dit doen in combinatie met een grondconstructie of constructies die dit moeten doen na het falen van een andere (grond)constructie.

Constructies naar type onderscheiden:

I constructie(s) die volledig zelfstandig de waterkerende functie vervullen;

II constructie(s) die in combinatie met een grondlichaam (dijk) de waterkerende functie vervullen;

III constructie(s) die in combinatie met andere constructies de waterkerende functie vervullen;

IV constructie(s) die geen waterkerende functie hebben, maar bij falen wel de waterkering kunnen aantasten.

Afweging

De Keur verbiedt het aanbrengen van kunstwerken in waterkeringen en (buiten-) beschermingzones omdat het oprichten van civieltechnische werken in of nabij waterkeringen een negatieve invloed hebben op het waterkerend vermogen, de stabiliteit en veiligheid van een waterkering en daarmee op het functioneren van het watersysteem. WSHD wil deze zones zo veel mogelijk vrij houden van (technische) werken. Vanuit maatschappelijke belangen bezien zijn kunstwerken binnen de kern- en (buiten)beschermingszones echter niet altijd te voorkomen. Het aanbrengen van kunstwerken in waterkeringen en/of (buiten)¬beschermingszones mag geen belemmering zijn voor het functioneren van het watersysteem. In het kader van de vergunningverlening is het daarom noodzakelijk dat kunstwerken voldoen aan de in deze beleidsregel opgenomen criteria zodat het functioneren van het watersysteem en daarmee de watersysteembelangen gewaarborgd blijven.

Betrokken Keurartikelen

Artikel 4.1.1, eerste lid, onder b. Keur

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk en beschermingszone door, werken of (opgaande hout-) beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen.

Artikel 4.1.1, derde lid, onder d. Keur

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de buitenbeschermingszone leidingen, tanks of andere werken te plaatsen of te hebben.

Artikel 4.1.1. vierde lid, Keur

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen of te behouden.

Toepassinggebied

Deze beleidsregel geldt voor alle waterkeringen en de daarbij behorende (buiten)-beschermingszones die zijn opgenomen in de leggers van WSHD.

Leidingen die onderdeel zijn van een (aaneen)gesloten transportsysteem vallen buiten deze beleidsregel. Zie hiervoor de beleidsregel "Leidingen in en nabij waterkeringen" en de NEN 3650 e.v.

Overige regelgeving

  • Het Waterbeheersplan 2010-2015 (WBP).

  • Beleidsplan Waterkeringen 'Kijk op Dijk en Duin' (BPW).

  • 'Voorschriften Toetsen op Veiligheid' (VTV).

  • Normering voor Boezemkaden.

  • Normering voor compartimenteringswaterkeringen. Leidraad Zandige Kust, TCW 1995.

  • De landelijke 'Leidraad Kunstwerken Waterkeringen'.

    - Deze Leidraad behandelt het realisatie- en instandhoudingsproces van waterkerende kunstwerken en bijzondere constructies, voor zover ze behoren tot de primaire waterkeringen. Voor de technische toetsing van vergunningsaanvragen gaat WSHD onder andere uit van de landelijk geldende richtlijn 'Leidraad Kunstwerken Waterkeringen'. Indien een nieuwe herziene versie van de Leidraad verschijnt, zal de herziene versie gehanteerd worden.

    - De Leidraad Kunstwerken Waterkeringen is een onderdeel van een samenhangende serie van leidraden op het gebied van waterkeren en bouwt voort op de "Grondslagen voor waterkeren" en het "Basisrapport Waterkerende Kunstwerken en Bijzondere Constructies" van de Technische Adviescommissie voor Waterkeringen, inmiddels Expertise Netwerk Waterkeren genaamd.

Toetsingscriteria

Bij het plannen van waterkerende kunstwerken moet rekening worden gehouden met toekomstige ruimtelijke reserveringen voor waterkeringen. Daarbij gelden de onderstaande tijdshorizonnen:

tabel tijdshorizonnen

Type waterkering

Tijdshorizon

Ruimtelijke reserveringen voor primaire waterkeringen langs de kust (Noordzee) *

200 jaar

Ruimtelijke reserveringen voor de overige primaire waterkeringen

100 jaar

Ruimtelijke reserveringen voor Regionale Waterkeringen

50 jaar

Bij plannen of kunstwerken met een te voorziene langere levensduur

kan van de genoemde termijnen worden afgeweken

> 50 jaar

* Dit zijn de primaire waterkeringen aan de zeezijde van de diverse afsluitdammen en stormvloedkeringen, exclusief duingebieden.

Algemene criteria

1          Kunstwerken in de waterkering of (buiten)beschermingszones zijn niet toegestaan, tenzij er sprake is van een (zwaar) maatschappelijk belang.

2          Kunstwerken moeten worden ontworpen en beheerd voor een planperiode van 100 jaar.

3          Kunstwerken die de waterkering doorsnijden moeten zijn voorzien van afsluitmiddelen.

4          Voor elke beweegbare- of sluitbare waterkering moet er een actueel sluitprotocol zijn.

5          Elke beweegbare of sluitbare waterkering moet door WSHD kunnen worden gesloten.

6          Minimaal eenmaal per jaar moet worden aangetoond dat de afsluitmiddelen naar behoren functioneren.

7          Er moet een door WSHD goedgekeurd beheerplan zijn voor (grotere) kunstwerken waarin de faalkans-analyse is opgenomen.

8          Er worden geen kunstwerken toegelaten in dijktrajecten die zijn afgekeurd op grond van de veiligheidsnorm (veiligheidstoets), tenzij deze geïntegreerd worden in een goedgekeurd dijkversterkingsplan.

Locatle-eisen

-

Constructie-elsen en normeisen

9.         Kunstwerken in primaire- en voorliggende waterkeringen moeten worden ontworpen en uitgevoerd conform de vigerende Leidraad Kunstwerken, waarbij de dijkringbenadering wordt gehanteerd.

10.       Kunstwerken in boezemkaden moeten worden ontworpen en uitgevoerd rekening houdend met de normering voor boezemkaden en de vigerende Leidraad Kunstwerken. Ingeval de boezemkade tevens een dubbelfunctie heeft als compartimenteringswaterkering moet de zwaarste norm worden gehanteerd die voor beide categorieën waterkeringen geldt.

11.       Kunstwerken in compartimenteringswaterkeringen moeten worden ontworpen en uitgevoerd rekening houdend met de (In ontwikkeling zijnde) normering voor compartlmenteringswaterkerlngen en de vigerende Leidraad Kunstwerken, waarbij de maatgevende normhoogte per locatie wordt vastgesteld. In het geval dat de compartimenteringswaterkering tevens een dubbelfunctie heeft als boezemkade, moet de zwaarste norm worden gehanteerd die voor beide categorieën waterkeringen geldt.

Onderhoudseisen

13.       De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van het kunstwerk zodanig dat het werk de functie van de waterkering niet negatief beïnvloedt.

Toelichting toetsingscriteria

Toelichting algemene criteria

Waterkeringen zijn onderverdeeld in categorieën. Afhankelijk van het veiligheidsbelang worden ruimtelijke reserveringen gerelateerd aan een tijdshorizon. Nieuwe kunstwerken in of nabij een waterkering zullen dus aan een bouwkundige eis moeten voldoen die in overeenstemming is met de categorie waterkering en de daarbij behorende tijdshorizon. Anders gezegd, hoe hoger het veiligheidsbelang, hoe zwaarder de eis voor de levensduur van het kunstwerk.

Ad. 1 Kunstwerken verstoren het aaneengesloten karakter van een waterkering (dijklichaam) en vormen een veiligheidsrisico omdat het een doorgang betekent in de waterkering.

Ad. 2 De bouwkundige levensduur van een kunstwerk in een primaire waterkering van WSHD moet minstens 100 jaar bedragen (voor de zandige kust geldt 200 jaar).

Ad. 3 Kunstwerken moeten te allen tijde bij (langdurig) hoge waterstanden afgesloten kunnen worden.

Ad. 4 De procedure en de wijze waarop een kunstwerk afgesloten wordt moet zijn vastgelegd in een actueel document.

Ad. 5 WSHD moet te allen tijde in eigen beheer een kunstwerk kunnen sluiten. De toegang en de benodigde voorzieningen moeten hiertoe beschikbaar zijn.

Ad. 6 Een controle op het goed functioneren van de sluitmiddelen moet jaarlijks plaatsvinden.

Ad. 7 Voor (grotere) kunstwerken moet een beheerplan worden opgesteld met een faalkans-analyse.

Ad. 8 Kunstwerken in afgekeurde dijkvakken worden alleen toegelaten als deze passen in het ontwerp van de nieuwe of te versterken waterkering.

3.6 Bouwen op en nabij primaire en voorliggende waterkeringen

Algemeen

Bebouwing op waterkeringen en/of binnen de daarbij behorende (buiten)beschermingszones heeft een negatieve invloed op het waterkerend vermogen van een waterkering. leder bouwwerk dat zich binnen de invloedssfeer van een waterkering bevindt heeft een beperkende invloed op de stabiliteit/instandhouding, de bereikbaarheid, het beheer en daarmee op de veiligheid van de waterkering. Probleem is voornamelijk de verstoring van de ondergrond van de waterkering die erosie kan veroorzaken en het waarborgen van de bereikbaarheid van de waterkering, in verband met de uitvoering van verbeteringswerken in de toekomst.

Afweging

De Keur verbiedt bebouwing op waterkeringen en/of binnen (buiten)beschermingzones omdat bouwwerken een negatieve invloed kunnen hebben op het waterkerend vermogen van een waterkering en daarmee op het functioneren van het gehele watersysteem. WSHD wil deze zones zo veel mogelijk vrij houden van bebouwing, maar vanuit maatschappelijke belangen gezien is bebouwing binnen de kern- en beschermingszones niet altijd te voorkomen. Eventuele bebouwing op waterkeringen en/of binnen (buiten)beschermingszones mag echter geen belemmering zijn voor het functioneren van het watersysteem. In het kader van de vergunningverlening is het daarom noodzakelijk dat bouwwerken voldoen aan de in deze beleidsregel opgenomen criteria zodat het functioneren van het watersysteem en daarmee de watersysteembelangen gewaarborgd blijven.

Betrokken Keurartikelen

Artikel 4.1.1, eerste lid, onder b, Keur

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk en beschermingszone door, werken of (opgaande hout-) beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen.

Artikel 4.1.1, derde lid, onder d, Keur

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de buitenbeschermingszone leidingen, tanks of andere werken te plaatsen of te hebben.

Artikel 4.1.1, vierde lid, Keur

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen of te behouden.

Toepassinggebied

Deze beleidsregel geldt voor alle primaire en voorliggende waterkeringen en de daarbij behorende (buiten)beschermingszones die zijn opgenomen in de leggers van WSHD.

Deze beleidsregel is niet van toepassing op de duingebieden (daar gelden afslagprofielen).

Overige regelgeving

  • Het Waterbeheersplan 2010-2015 (WBP).

  • Beleidsplan Waterkeringen 'Kijk op Dijk en Duin' (BPW).

  • 'Voorschriften Toetsen op Veiligheid' (VTV).

  • Leidraad Zandige Kust, TCW 1995

  • Bebouwing wordt veelal uitgevoerd in combinatie met andere niet-waterkerende elementen, zoals kabels en leidingen voor huisaansluitingen, afvoer van hemelwater van verharde oppervlakken en tuinbeplanting. Deze elementen hebben invloed op de erosiebestendigheid van de waterkering en moeten daarom voldoen aan de uitvoeringseisen zoals verwoord in de betreffende beleidsregels.

Toetsingscriteria

Een vergunningaanvraag voor bebouwing op primaire of voorliggende waterkeringen en/of binnen de (buiten)beschermingszones, wordt aan de volgende criteria getoetst:

Algemene criteria

Bij het plannen van bouwwerken moet rekening worden gehouden met toekomstige ruimtelijke reserveringen voor waterkeringen. Daarbij gelden de onderstaande tijdshorizonnen:

tabel tijdshorizonnen

Type waterkering

Tijdshorizon

Ruimtelijke reserveringen voor primaire waterkeringen langs de kust (Noordzee) *

200 jaar

Ruimtelijke reserveringen voor de overige primaire waterkeringen

100 jaar

Bij plannen/bouwwerken met een te voorziene langere levensduur kan verder vooruit worden gekeken.

* Dit zijn de primaire waterkeringen aan de zeezijde exclusief duingebieden:

Goeree Overflakkee: - De buitenhaven van Stellendam

                                      - Het Flaauwe Werk

Voorne Putten: - Brielse Maasdijk

                            - Brielse Maasdam

                            - Oostvoornsemeer/Noordoever

Rozenburg:     - Calanddijk

Locatie-eisen/ Constructie-eisen

  • Binnendijks, buiten de stabiliteitszone

    Binnendijks mag buiten de stabiliteitszone op het bestaande maaiveld worden gebouwd.

  • Binnendijks, binnen de stabiliteitszone

    Indien het achterliggend maaiveld binnen de beschermingszone hoger ligt dan NAP + 2,0 meter kan binnen de stabiliteitszone worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

    - Bouwwerken moeten buiten de kruin en het (toekomstig) binnentalud blijven. De grens wordt bepaald door de teen van het (denkbeeldig) boventalud tot een hoogte van NAP + 2,0 m.

    - De onderzijde van het laagste horizontale funderingselement (vloeren of balken) mogen het profiel van vrije ruimte niet doorsnijden;

    - De fundering moet bestaan uit grondverdringende palen zonder verzwaarde voet, of op staal.

    - Aan de dijkzijde van het gebouw moet een erosiescherm (schot) van minimaal 1 meter lengte worden geplaatst.

  • Buitendijks

    - Bebouwing moet minimaal 10 meter uit de huidige buitenkruin blijven met de onderzijde van het laagste vloerpeil (funderingsbalken) boven MHW + 1,0 m (= verwacht MHW over 100 jaar); Bij hoog voorland waarvan de hoogte rondom MHW + 1,0 m ligt en dat breder is dan circa 60 m kan de eis van de onderzijde laagste vloerpeil worden gewijzigd in een talud van 1:3.

    - Aan de dijkzijde van het gebouw moet een erosiescherm (schot) van minimaal 1 m lengte worden geplaatst.

    - Voor dijken langs de kust geldt als eis MHW + 2,0 m.

Normeisen

-

Onderhoudseisen

De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van het bouwwerk zodanig dat het werk de functie van de waterkering niet negatief beïnvloedt.

Toelichting toetsingscriteria

  • De veiligheid tegen overstroming van het beheergebied van WSHD wordt gewaarborgddoor veilige en stabiele waterkeringen, welke ook in de toekomst aan de juiste hoogte en sterkte moeten voldoen. In de beoordeling van een toekomstige bebouwing dient rekening gehouden te worden met de toekomstige ruimtelijke reserveringen voor waterkeringen.

  • Het gebied buiten de beschermingszone van de waterkering heeft niet of nauwelijks invloed op de veiligheid en stabiliteit van de waterkering. Daarom zijn bebouwingen buiten deze zone niet vergunningplichtig.

  • Uitzonderlijke gevallen Op de kruin en het binnentalud van de primaire waterkering mag (ook in bebouwde gebieden) niet worden gebouwd. Waar bijvoorbeeld de doorgaande gevellijn van een beschermd dorpsgezicht binnen de uiterste bebouwingsgrens ligt, of een gebouw met een maatschappelijk grote waarde nodig is, wordt de vergunningsaanvraag als een uitzonderlijk geval behandeld. In het kader van de vergunningverlening kan dan worden afgeweken van deze beleidsregel.

Toelichting algemene criteria

Binnen de beschermingszones kan buiten het profiel van vrije ruimte worden gebouwd voor zover het bestemmingsplan van de gemeente waarin de betreffende waterkering is gelegen, dit toestaat. Bij de advisering aan gemeenten in het kader van de Watertoets, dringt WSHD wel aan op het weren van de bestemming 'Bouwen' in de kernzone en beschermingszones van waterkeringen. Bij een wijziging van een bestemmingsplan naar de bestemming 'Bouwen' toetst WSHD vooraf of de veiligheid, stabiliteit en beheerbaarheid van de waterkeringen voldoende blijft gewaarborgd bij het invullen van die bestemming.

In alle gevallen van bebouwing op en nabij primaire of voorliggende waterkeringen en/of binnen de (buiten)beschermingszones, moet de vergunningaanvrager zelf rekening houden met een toename van de belasting op de funderingen door de mogelijke dijkversterkingen binnen de genoemde tijdshorizon (100 / 200 jaar).

Overhangingen zijn toegestaan boven een niveau van DTH + 5,0 m. Door deze maat blijft er voldoende ruimte over voor onderhoudswerkzaamheden met groot materieel.

Toelichting locatie-eisen/constructie-eisen

Binnendijks, buiten de stabiliteitszone

In het Beleidsplan waterkeringen is bepaald dat voor de primaire waterkeringen een profiel van vrije ruimte zal worden opgesteld. Totdat dit profiel is vastgesteld wordt uitgegaan van een algemeen vrij profiel (figuur 1). De grens wordt bepaald door een afstand van 4xH (hoogte waterkering t.o.v. gemiddelde maaiveld in de beschermingszone) uit de teen van de waterkering, met een minimale afstand van 20 meter. Dit wordt gezien als de stabiliteitszone. Deze ruimte kan gebruikt worden voor de mogelijke toekomstige dijkversterkingen (bv. aanbrengen binnenberm).

Zie bijlage figuur 1. Profiel van vrije ruimte van primaire waterkeringen

Dit profiel geldt indien er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven tot evenwichtsverlies van de grondslag. Uit nader onderzoek door WSHD kan blijken dat de stabiliteitszone in bepaalde gevallen breder moet zijn. Bijzondere omstandigheden kunnen zijn:

1. Zeer slappe lagen in de ondergrond: het achterliggend maaiveld kan opdrijven bij hoge buitenwaterstanden. Een brede binnenberm kan (in de toekomst) nodig zijn.

2. De spanningstoestand is nog niet aan de bestaande belastingstoestand aangepast: dit is het geval bij recent uitgevoerde dijkversterkingen, maar ook bij ophogingen van het achterland binnen de beschermingszone (om zo dichter op de dijk te kunnen bouwen).

3. Het achterliggend gebied is gevoelig voor piping: uit onderzoek kan blijken dat een extra binnenberm is benodigd voor het tegengaan van piping. Bij twijfel over de stabiliteit van de waterkering in de gevallen van punt 1 en 3, kan een aanvullende stabiliteitsberekening benodigd zijn. Dit geldt ook voor afgekeurde dijkvakken, waarbij het 2e punt van toepassing is. Door middel van de stabiliteitsberekening kan het minimale profiel van vrije ruimte worden bepaald. Totdat deze dijkstrekkingen in kaart zijn gebracht geldt voor elke vergunningsaanvraag het algemene profiel van vrije ruimte volgens figuur 1.

Binnendijks, binnen de stabiliteitszone

Zie bijlage figuur 2. Minimaal bebouwingsvrij profiel voor primaire waterkeringen

1. Bouwwerken moeten buiten de kruin en het (toekomstig) binnentalud blijven. De grens wordt bepaald door de teen van het (denkbeeldig) boventalud tot een hoogte van NAP + 2,0 m. Deze grens heeft een tweeledig doel:

- hiermee wordt voorkomen dat binnen het toekomstig boventalud wordt gebouwd, waardoor in dat geval de erosiebestendigheid zal afnemen;

- daarnaast waarborgt een minimale afstand uit de kruin van de waterkering ook bij hooggelegen achterland een zekere mate van beheervrijheid en de mogelijkheid voor inspectie en onderhoud.

2. De onderzijde van het laagste horizontale funderingselement (vloeren of balken) mag het profiel van vrije ruimte niet doorsnijden: onder het bouwwerk zakt de grond. Met deze eis wordt voorkomen dat de 'berm' onder het gebouw te laag komt te liggen om piping en evenwichtsverlies uit te sluiten.

3. De fundering moet bestaan uit grondverdringende palen zonder verzwaarde voet, of 'op staal' zijn uitgevoerd: hiermee wordt piping voorkomen.

4. Aan de dijkzijde van het gebouw moet een erosiescherm van minimaal 1 m lengte worden geplaatst: dit is om te voorkomen dat de grond naast het bouwwerk via de holle ruimte onder het gebouw wegloopt, waardoor lokale verzakkingen kunnen ontstaan.

Buitendijks

Zie bijlage figuur 3. Profiel van vrije ruimte buitendijks voor primaire waterkeringen

Bij bebouwing buitendijks ontstaat vooral een beheersmatig risico, omdat het zicht op de oeververdediging verdwijnt en de erosiebestendigheid daarvan moeilijk te beoordelen en waarborgen is. Door het hanteren van de grens van het profiel van vrije ruimte wordt de mogelijkheid gehouden om voldoende erosiebestendigheid nabij de kruin van de waterkering te houden. Anderzijds wordt door deze maat voldaan aan het zogenaamde stormprofiel, met een minimale breedte van het voorland van circa 15 m. rondom het toetspeil. Het stormprofiel is een toetsprofiel. Voor het ontwerp wordt uitgegaan van een ruim genomen stormprofiel voor over 100 of 200 jaar met een minimale breedte van het voorland van 25 meter boven MHW + 1,0 m. Ook hier geldt dat als die hoogte niet aanwezig is er moet worden aangetoond (met een zettingberekening) dat die hoogte na aanbrengen voor de genoemde tijdshorizon aanwezig blijft.

3.7  Beheer en gebruik dijkgraslanden op primaire waterkeringen

Algemeen

Dijkgraslanden zijn bedoeld als een erosiebestendige ‘dijkbekleding' van de waterkering. De grasmat van een waterkering bepaalt in hoge mate het goed functioneren van de waterkering. Om erosie van de waterkering te voorkomen moet de grasmat op de waterkering goed gesloten zijn en een goede doorworteling hebben. Om de kwaliteit van de grasbekleding op waterkeringen zo optimaal mogelijk te houden zijn ten aanzien van het onderhoud en beheer van dijkgraslanden diverse gebodsbepalingen opgenomen in de Keur. Welk soort beheer wordt toegepast is maatwerk per dijkvak en afhankelijk van de vormgeving van de dijk (van belang is de steilheid van het talud van de dijk) en van de kosten van afrastering.

Beheer dijkgraslanden door derden

Op grond van artikel 3.7 van de Keur zijn onderhoudsplichtigen verplicht tot het onderhouden van dijkgraslanden. Onder onderhoud wordt verstaan het in stand houden van de erosiebestendigheid van het grasgewas. Het maaien en afvoeren van het grasgewas is een onderhoudsmethode en is niet vergunningplichtig op grond van de Keur. Bij het onderhoud van dijkgraslanden op primaire waterkeringen dat wordt toegepast door gemeenten binnen stedelijke gebieden en/of door derden op hun eigendommen, moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

- het grasgewas dient 6 tot 8 maal per jaar te worden gemaaid. Hierbij mag de graslengte niet langer worden dan 15 cm en niet korter dan 5 cm en de hoeveelheid achterblijvend maaisel mag de grasmat niet doen verstikken.

- Overtollig maaisel dient binnen 5 dagen te worden afgevoerd van de waterkering om verstikking van de onderliggende grasmat te voorkomen.

- De onderhoudsplichtige moet open plekken opnieuw inzaaien en beschadigingen herstellen.

- Distels, netels en overige ruigtes moeten voordat ze zaaddragend zijn worden verwijderd en verwijderd worden gehouden.

- Enige vorm van bemesting is niet toegestaan.

- Het toepassen van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen is, behalve voor pleksgewijze behandeling, niet toegestaan.

- Het grasgewas moet "kort" (d.w.z. minimaal 5 cm en maximaal 15 cm) de gesloten periode ( 1 oktober - 1 april) in gaan.

- Ingeval WSHD rasters heeft geplaatst moet het dagelijks onderhoud evenals de noodreparaties aan de rasters door de vergunninghouder plaats vinden.

WSHD toetst elke 5 jaar de kwaliteit van de grasmat aan de eisen zoals opgenomen in de ‘Voorschriften Toetsen op Veiligheid' (VTV). Indien de door derden gehanteerde onderhoudsmethode kwalitatief onvoldoende is voor de grasbekleding van de waterkering, zal WSHD in overleg met de betreffende onderhoudsplichtige een andere onderhoudsmethode vaststellen.

Gebruik dijkgraslanden voor beweiding

Dijkgraslanden worden vaak gebruikt voor beweiding/begrazing door vee. ‘Verkeerd gebruik' van dijkgraslanden kan echter een negatieve invloed hebben op de erosiebestendigheid en daarmee de veiligheid van de waterkering. Bij het toelaten van vee op een waterkering is de hoeveelheid vee en het soort vee van belang. Paarden en koeien zullen door hun gewicht eerder schade aan de grasmat van een waterkering aanrichten dan schapen. Vertrapping van de grasmat kan erosie en vervolgens instabiliteit van de waterkering tot gevolg hebben.

Afweging

De Keur verbiedt het gebruik van dijkgraslanden voor beweiding. Op grond van maatschappelijke/ economische belangen maar ook in het belang van het behoud van de kwaliteit van de grasmat kan het echter noodzakelijk zijn dijkgraslanden op waterkeringen voor beweiding te gebruiken. Dit gebruik mag de stabiliteit van de waterkering echter niet aantasten. In het kader van de vergunningverlening is het daarom noodzakelijk dat wordt voldaan aan de in deze beleidsregel opgenomen criteria zodat de waterkerende functie van de waterkering en daarmee de watersysteembelangen gewaarborgd blijven.

Doel van onderstaande beleidsregels voor beweiding is het gebruik van dijkgraslanden op primaire waterkeringen te reguleren, zodanig dat de erosiebestendigheid van het grasgewas als dijkbekleding in stand blijft of zodanig verbeterd dat deze voldoet aan de vigerende veiligheidseisen.

Betrokken Keurartikelen

Artikel 4.1.1, eerste lid, onder c, Keur

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk en beschermingszone door, vaste stoffen, voorwerpen of dieren te brengen of te hebben, of te (be)houden.

Toepassinggebied

Deze beleidsregel geldt voor alle primaire waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones die zijn opgenomen in de leggers van WSHD.

Overige regelgeving

 Het Waterbeheersplan 2010-2015 (WBP).

 Beleidsplan Waterkeringen ‘Kijk op Dijk en Duin' (BPW).

 ‘Voorschriften Toetsen op Veiligheid' (VTV).

 Leidraad Zandige Kust, TCW 1995.

 Vastgoedbeleid WSHD. Hierin staan de regels vermeld voor het gebruik door derden van dijkgraslanden die in eigendom zijn van WSHD. Daar waar WSHD eigenaar is van een waterkering wordt beweiding geregeld met gebruiksovereenkomsten. Deze beleidsregels geldt mede als richtlijn voor het opstellen van dergelijke overeenkomsten.

Toetsingscriteria

Voor de buitenzijde van de primaire waterkering gelden voor de grasbekleding op dijken de meest strenge kwaliteitseisen die worden bepaald met behulp van de vigerende ‘Voorschriften Toetsen op Veiligheid' (VTV). Deze kwaliteitsnormen worden door WSHD tevens maatgevend gesteld voor de gehele waterkering, dus ook voor de kruin en het binnentalud.

Algemene criteria

1. Op primaire waterkeringen is beweiding van dijkgraslanden uitsluitend toegestaan met schapen, eventueel in combinatie met hooien. Beweiding door runderen of paarden is ongewenst vanwege het risico van loopschade aan het grasgewas.

2. In de duinen wordt beweiding van de diverse soorten vee gecontroleerd toelaten, mits er geen kaalslag plaatsvindt.

3. Beweiding op primaire waterkeringen wordt in principe slechts toegestaan gedurende de periode van 1 april tot 1 oktober, met dien verstande dat deze tijdstippen afhankelijk zijn van de weersomstandigheden en door WSHD kunnen worden vervroegd, dan wel kunnen worden uitgesteld.

4. WSHD geeft vooraf aan wanneer de beweiding kan aanvangen, dan wel wanneer deze dient te worden beëindigd.

5. Tijdens een natte periode waarin de toplaag van de dijk is verweekt kan WSHD de beweiding tijdelijk stopzetten.

6. Bijvoederen van het vee is, met uitzondering op de vlakke stukken, gedurende de gesloten periode, niet toegestaan.

Locatie-eisen

7. In die gevallen waarin dit naar het oordeel van WSHD mogelijk is, kan op vlakke gedeelten naast de primaire waterkering een jaarrond beweiding worden toegepast en mag hier gedurende het gesloten seizoen op wisselende plaatsen worden bijgevoederd.

Constructie-eisen

-

Normeisen

8. Het hoeveelheid vee dient te zijn aangepast aan de hoeveelheid beschikbaar gras en de beweiding dient te worden gestaakt wanneer het gras een hoogte van 2 cm heeft bereikt.

Onderhoudseisen

9. De vergunninghouder is verantwoordelijk voor de goede toestand van de grasmat van de in de vergunning genoemde dijkpercelen, ook als beweiding plaatsvindt met schapen van derden.

10. De gebruiker of eigenaar van het grasland zorgt voor een goede afrastering.

Toelichting toetsingscriteria

-

3.8 Werkzaamheden in het gesloten seizoen

Algemeen

De kans op het falen van waterkeringen is het grootst op het moment dat de waterkering het zwaarst belast wordt. Deze belasting treedt op bij hoge waterstanden en sterke wind. In de periode van 1 oktober tot 1 april (het stormseizoen) is er een grotere kans op het optreden van hoog water in combinatie met sterke wind. Bij het verrichten van werkzaamheden en onderzoeken in de waterkering in deze periode wordt de functie van de waterkering aangetast waardoor de faalkans van de waterkering wordt vergroot. Om dit risico zo veel mogelijk te vermijden, is in de Keur voor primaire en voorliggende waterkeringen een verbod opgenomen om buitengewoon onderhoud, dan wel werkzaamheden anders dan gewoon onderhoud, uit te voeren in de periode van 1 oktober tot 1 april. De periode tussen 1 oktober en 1 april wordt daarom aangeduid als het "gesloten seizoen".

Deze beleidsregel heeft betrekking op werkzaamheden anders dan gewoon onderhoud. Gedoeld wordt op werkzaamheden zoals:

- het leggen van kabels en/of leidingen;

- het uitvoeren van ontgravingen;

- het aanbrengen van bebouwing;

- het aanbrengen van beplanting/begroeiing;

- het uitvoeren van (bodem)onderzoeken;

- het uitvoeren van sonderingen.

Voor de compartimenteringwaterkeringen en boezemkaden wordt geen gesloten seizoen gehanteerd. Tijdens het stormseizoen worden tijdens de uitvoering van werkzaamheden wel verzwaarde eisen gesteld (zie paragraaf 3.8.1).

Afweging

De Keur verbiedt het uitvoeren van buitengewoon onderhoud dan wel werkzaamheden anders dan gewoon onderhoud aan primaire en voorliggende waterkeringen in het gesloten seizoen. Bepaalde werkzaamheden zijn echter gebonden aan omstandigheden die het noodzakelijk maken om deze werkzaamheden juist in het gesloten seizoen uit te voeren. Veel onderzoeks- en onderhoudswerkzaamheden vinden bijvoorbeeld in deze periode plaats omdat de dijkvakken dan meestal vrij zijn van beweiding en dus goed toegankelijk zijn. Bagger- en maaiwerkzaamheden vinden grotendeels in het najaar plaats vanwege de Flora- en faunawet. Ook is het gewas dan geoogst, waardoor de percelen klaar zijn voor de ontvangstplicht van bagger en maaisel. Onderzoek aan de dijkbekleding kan juist in het gesloten seizoen nodig zijn, op grond van twijfels over de sterkte na visuele inspectie.

Deze werkzaamheden mogen de stabiliteit van de waterkering echter niet aantasten. In het kader van de vergunningverlening is het daarom noodzakelijk dat bij het uitvoeren van buitengewone werkzaamheden in het gesloten seizoen, wordt voldaan aan de in deze beleidsregel opgenomen criteria zodat de veiligheid van de waterkering, de waterkerende functie van de waterkering en daarmee de watersysteembelangen, gewaarborgd blijven.

Betrokken Keurartikelen

Artikel 3.9, tweede lid, Keur

Aan waterkeringen bestemd tot het keren van zee- en rivierwater, mag van 1 oktober tot 1 april daaropvolgend geen buitengewoon onderhoud, dan wel werkzaamheden anders dan vermeld in artikel 3.7 van de Keur (gewoon onderhoud) worden uitgevoerd

Toepassinggebied

Deze beleidsregel geldt voor alle primaire en voorliggende waterkeringen en de daarbij behorende (buiten)beschermingszones die zijn opgenomen in de leggers van WSHD.

Overige regelgeving

 Het Waterbeheersplan 2010-2015 (WBP).

 Beleidsplan Waterkeringen ‘Kijk op Dijk en Duin' (BPW).

 ‘Voorschriften Toetsen op Veiligheid' (VTV).

 Leidraad Zandige Kust, TCW 1995.

Toetsingscriteria

Bij het al dan niet toestaan van buitengewoon onderhoud dan wel werkzaamheden anders dan gewoon onderhoud aan primaire en voorliggende waterkeringen in het gesloten seizoen wordt uitgegaan van het ‘Nee, tenzij-principe'. Dit betekent dat in principe geen vergunning zal worden verleend voor het uitvoeren van werkzaamheden tijdens het gesloten seizoen en dat alleen in enkele zeer uitzonderlijke gevallen hiervan kan worden afgeweken. Werkzaamheden tijdens het gesloten seizoen kunnen alleen worden vergund indien de veiligheid van de waterkering gewaarborgd blijft.

Bij de afweging of de veiligheid van de waterkering in het geding is, spelen de volgende factoren een rol:

1. De locatie van de werkzaamheden.

a. Primaire waterkeringen,

b. Voorliggende waterkeringen, of de

c. Kern-, beschermings-, of buitenbeschermingszone?

2. De duur van de werkzaamheden.

a. Kleine werkzaamheden met een uitvoeringstijd van maximaal 1 dag, of

b. Werkzaamheden met een langere uitvoeringstijd?

3. De invloed van de werkzaamheden op de waterkering.

4. De te treffen technische voorzieningen.

a. Erosiebeschermende maatregelen (bijvoorbeeld krammatten)

b. Calamiteitenvoorzieningen. Bij het optreden van een calamiteit moeten deze voorzieningen direct beschikbaar zijn om de waterkering te beschermen (bijvoorbeeld big bags met zand, stelconplaten).

c. Vervangende waterkeringconstructies.d. Beschermende maatregelen voor het talud om gevolgschade te voorkomen (als gevolg van bijvoorbeeld transport of zwaar materieel), bijvoorbeeld rijplaten.

5. De (weers-)omstandigheden.

Zware neerslag of hoge waterstanden op de rivier.

6. De controleerbaarheid en de handhaafbaarheid.

Algemene criteria

Het al dan niet toestaan van buitengewoon onderhoud dan wel werkzaamheden anders dan gewoon onderhoud aan primaire en voorliggende waterkeringen in het gesloten seizoen wordt getoetst aan de volgende criteria:

1. De werkzaamheden kunnen maatschappelijk gezien niet worden uitgesteld tot na het gesloten seizoen.

2. het maatschappelijk belang weegt op tegen de invloed van de werkzaamheden op de waterkering.

3. Tijdens uitvoering en na afloop van de werkzaamheden worden voorzieningen getroffen die erosie (bv. wielsporen) van de waterkering voorkomen.

4. Een dag voor aanvang van de werkzaamheden wordt melding aan het waterschapsloket gedaan.

5. De weersomstandigheden laten toe dat het werk die dag begint of verder wordt uitgevoerd.

6. De technische voorzieningen en de werkzaamheden zijn controleerbaar en handhaafbaar.

Algemene criteria ten aanzien van de verschillende werken en werkzaamheden

Bebouwing

Werkzaamheden ten behoeve van bebouwing op en nabij primaire en voorliggende waterkeringen in het gesloten seizoen worden toegestaan als aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

1. Er is aantoonbaar gemaakt dat de waterkering geen gevaar loopt, of dat deze risico's worden opgeheven door het nemen van technische maatregelen.

2. Gedurende de werkzaamheden wordt een vervangende waterkering(constructie) aangebracht aan de hand van ontwerpcriteria die zijn afgestemd op de duur van de werkzaamheden in relatie tot de geëiste veiligheid van de waterkering gedurende deze periode. De duur van de werkzaamheden en de weersomstandigheden zijn niet relevant gelet op de eis dat verregaande technische maatregelen worden getroffen.

Beplantingen/begroeiing

Werkzaamheden ten behoeve van het aanbrengen of verwijderen van beplantingen op en nabij primaire en voorliggende waterkeringen in het gesloten seizoen worden niet toegestaan tenzij er sprake is van het uitvoeren van jaarlijkse werkzaamheden ten behoeve van landbouw op de daartoe geëigende percelen.

Kabels en leidingen

Werkzaamheden ten behoeve van het aanbrengen, hebben en onderhouden van kabels en leidingen op en nabij primaire en voorliggende waterkeringen in het gesloten seizoen worden toegestaan als aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

1. De kabels en leidingen in de kern- en beschermingszones van voorliggende of primaire waterkeringen, worden haaks op de lengterichting van de waterkering aangebracht.

3. De kabels en leidingen worden binnen de veiligheidszone conform de NEN 3650-serie, doch minimaal buiten de kernzone van waterkeringen aangebracht.

4. De vergunde werkzaamheden aan voorliggende of primaire waterkeringen worden binnen één dag geheel afgerond of,

5. De werkzaamheden hebben een langere uitvoeringstijd, maar er worden technische maatregelen getroffen.

6. Er is aantoonbaar gemaakt dat de waterkering geen gevaar loopt of dat de risico's voor de waterkering worden opgeheven door het nemen van technische maatregelen.

Wegen en opritten

In tijden van (dreigende) calamiteiten fungeren wegen op waterkeringen als vluchtroute. Ook geven ze WSHD de mogelijkheid om adequaat in te grijpen. Voorts worden wegen op waterkeringen na het optreden van calamiteiten gebruikt bij het herstellen van de schade.

Het uitvoeren van werkzaamheden aan wegen en opritten anders dan normaal onderhoud, op en nabij primaire en voorliggende waterkeringen in het gesloten seizoen worden toegestaan indien er sprake is van werkzaamheden met betrekking tot het opbreken van wegconstructies ten behoeve van andere werkzaamheden waarvoor vergunning is verleend. Bijvoorbeeld als voor de aanleg van kabels de weg opgebroken moet worden.

Grondboringen, sonderingen en peilbuizen

Werkzaamheden ten behoeve van het aanbrengen, hebben en onderhouden van grondboringen, sonderingen en peilbuizen op en nabij primaire en voorliggende waterkeringen in het gesloten seizoen worden toegestaan als aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

1. Het sondeer- of boorgat wordt aangevuld met de grond of zand die bij het werk vrijkomt.

2. Het sondeer- of boorgat wordt over een lengte van 3,0 meter ten opzichte van maaiveld afgedicht met bentoniet of zwelklei.

Afrasteringen, beschoeiingen, dijk-, en wegmeubilair

Werkzaamheden ten behoeve van het aanbrengen van afrasteringen, beschoeiingen, dijk-, en wegmeubilair op en nabij primaire en voorliggende waterkeringen in het gesloten seizoen worden toegestaan als wordt voldaan aan de algemene criteria.

De duur van de werkzaamheden en het risico voor de waterkering zijn niet relevant, aangezien het aanbrengen van afrasteringen, beschoeiingen, dijk-, en wegmeubilair geen risico's voor de waterkering met zich meebrengt.

Kleinschalige onderhoudswerkzaamheden

Werkzaamheden ten behoeve van kleinschalig onderhoud op en nabij primaire en voorliggende waterkeringen in het gesloten seizoen worden toegestaan indien als gevolg van de onderhoudswerkzaamheden er niets verandert in de algemene situatie, (bijvoorbeeld in omvang van het onderhouden werk (afmetingen, gewicht) en fundatie (grootte, diepte).

Toelichting toetsingscriteria

Toelichting toetsingscriteria betreffende de veiligheid van de waterkering

De beoordeling van de veiligheid van een waterkering vindt plaats aan de hand van diverse afwegingsfactoren. Tevens geldt dat er een relatie is tussen de factoren onderling, welke van invloed is op de beoordeling of er risico's ontstaan voor de waterkering.

Ad 1. Locatie van de werkzaamheden

De afweging of werkzaamheden kunnen worden toegestaan tijdens het gesloten seizoen, is in grote mate afhankelijk van de plaats waar het werk wordt uitgevoerd.

- De functie van primaire waterkeringen is bescherming van het achterliggende land tegen overstroming.

- De functie van voorliggende waterkeringen is het beschermen van buitendijks gelegen gebied tegen hoogwater. Ook zorgen zij voor een vermindering van de belasting van de achterliggende primaire waterkering.

De geboden veiligheid aan het gebied tussen de voorliggende en de primaire waterkering is echter lager dan de veiligheid die de primaire waterkering biedt.

Ook de plaats van de werkzaamheden in de waterkering is van belang. Zo is de invloed van werkzaamheden in de beschermingszone of zelfs de buitenbeschermingszone van een andere

orde, dan de invloed van dezelfde werkzaamheden in de kernzone van de waterkering. Verder hebben werkzaamheden aan de buitenzijde van de waterkering een ander effect op de waterkering dan dezelfde werkzaamheden aan de binnenzijde van de waterkering.

Ad 2. Duur van de werkzaamheden

De duur van de werkzaamheden is van invloed zodat de werkzaamheden en de effecten daarvan overzien kunnen worden. Langdurige werkzaamheden kunnen bijvoorbeeld aanleiding geven tot het nemen van aanvullende technische voorzieningen, omdat waterstandsverschillen en weersomstandigheden over een langere termijn minder goed te voorspellen zijn dan op de korte termijn.

Ad 3. De invloed van de werkzaamheden op de waterkering

Het type werkzaamheden is van grote invloed op de afweging of deze een negatieve invloed hebben op de waterkering. Zo heeft het graven van een bouwput voor een woning een grotere invloed op de kering, dan bijvoorbeeld het uitvoeren van een milieukundig bodemonderzoek.

Bij de beoordeling of werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden, wordt uitgegaan van parameters. Deze hebben invloed op de beoordeling van de stabiliteit en veiligheid van de waterkering, als gevolg van de werkzaamheden. Dit zijn dezelfde parameters zoals deze bij iedere aanvraag worden gehanteerd, ongeacht of de werkzaamheden in het gesloten seizoen plaatsvinden of niet. De parameters zijn:

  • Erosiebestendigheid (bekleding) van de waterkering

  • Resultaat van de vijfjaarlijkse veiligheidstoetsing

  • Profiel van de waterkering

  • Stabiliteit van de waterkering

Ad 4. De te nemen technische voorzieningen

Het nemen van technische voorzieningen om de invloed van de werkzaamheden op de waterkering te beperken, dan wel teniet te doen, maakt het mogelijk om werkzaamheden toe te staan die zonder deze voorzieningen niet mogelijk zouden zijn. De te nemen voorzieningen zijn afhankelijk van de soort werkzaamheden en de invloed hiervan op de waterkering. Bij de voorzieningen wordt bijvoorbeeld gedacht aan:

- Erosiebeschermende maatregelen die ervoor zorgen dat de waterkering beschermd blijft tegen weersinvloeden en golfaanvallen bij hoge waterstanden. Deze maatregelen moeten beschadiging van de bekleding van de waterkering voorkomen (proactief), of - indien als gevolg van de werkzaamheden de bekleding is aangetast - deze herstellen (reactief). Bijvoorbeeld wanneer bij het graven van een sleuf de grasmat beschadigd is.

- Vervangende waterkeringconstructies die ervoor zorgen dat tijdens de werkzaamheden de waterkering zijn functie behoudt. Bijvoorbeeld als voor de bouw van een gemaal (bouwperiode meer dan een jaar) grootschalige ontgravingwerkzaamheden uitgevoerd moeten worden. Om deze werkzaamheden te kunnen uitvoeren wordt als eis opgenomen dat een damwandkuip geplaatst wordt. Hierbij is in het ontwerp de kerende functie gedurende de uitvoeringsperiode bepalend voor het ontwerp. Onder normale omstandigheden zouden deze werkzaamheden niet mogelijk zijn geweest, maar als gevolg van de plaatsing van de damwandkuip kunnen ze worden toegestaan.

- Calamiteitenvoorzieningen, bij het optreden van een calamiteit moeten deze voorzieningen direct ter plaatse beschikbaar zijn om de waterkering te beschermen (bijvoorbeeld big bags met zand, stelconplaten).

- Beschermende maatregelen voor het talud om gevolgschade te voorkomen (als gevolg van bijvoorbeeld transport of zwaar materieel), bijvoorbeeld rijplaten.

Ad 5. Weersomstandigheden

Het toestaan van werkzaamheden is afhankelijk van de (te verwachten) weersomstandigheden. Gedurende periodes van hoge waterstanden of extreme neerslag zijn werkzaamheden  daarbij geen technische voorzieningen zijn genomen, niet toegestaan. Om dit te kunnen handhaven is de bepaling opgenomen dat dergelijke werkzaamheden een dag voor aanvang gemeld moeten worden bij het waterschapsloket. WSHD zal controleren of het werk ook onder de gestelde voorwaarden wordt uitgevoerd.

Ad 6. Controleerbaarheid en handhaafbaarheid

Alle werken en voorzieningen moeten controleerbaar en handhaafbaar zijn voor WSHD. Deze eis wordt al tijdens de behandeling van de vergunning vastgelegd. Dit betekent dat het werk, de uitvoeringswijze, het moment waarop het werk uitgevoerd wordt, de technische bepaling van de te nemen voorzieningen en de voorzieningen zelf, zodanig moeten zijn bepaald dat deze in de vergunning vastgelegd kunnen worden.Toelichting grondboringen, sonderingen en peilbuizen

De duur van de werkzaamheden en het risico voor de waterkering zijn niet relevant, aangezien de sondeergaten direct worden afgedicht en de sonderingen geen risico's voor de waterkering met zich meebrengen.

De hier bedoelde boringen zijn boringen met een kleine diameter en maken onderdeel uit van bijvoorbeeld een milieu- of geotechnisch onderzoek. Niet bedoeld zijn gestuurde boringen.

3.8.1. Werkzaamheden in het gesloten seizoen aan boezemkaden en compartimenteringswaterkeringen

Voor de compartimenteringwaterkeringen en boezemkaden wordt geen gesloten seizoen gehanteerd. Tijdens het stormseizoen (1 oktober - 1 april) worden tijdens de uitvoering van werkzaamheden wel verzwaarde eisen gesteld. Uitgangspunt voor deze verzwaarde eisen is dat de stabiliteit en de veiligheid van de waterkering nooit in het geding mag komen. De verzwaarde eisen houden in dat er voorzieningen getroffen moeten worden die ervoor zorgen dat de waterkering te allen tijde zijn functie kan blijven uitoefenen.

Als voorschrift zal in vergunningen ook opgenomen kunnen worden dat de aanvang van het werk slechts in overleg met WSHD mag starten, en bovendien afhankelijk van de weersomstandigheden is. Waarbij gesteld wordt dat er niet begonnen mag worden als er veel neerslag of wind wordt verwacht. Het uiteindelijke doel van zowel de voorschriften in de vergunning als de eis dat WSHD wordt betrokken bij de start van de werkzaamheden, is het garanderen van de veiligheid en stabiliteit van de waterkering en de erosiebestendigheid van  de grasmat.

Afwegingen betreffende de veiligheid van de waterkering

Bij het behandelen van vergunningaanvragen moet de vergunningverlener beoordelen op welke manier de werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden tijdens het stormseizoen. In  deze afweging bestaat de veiligheid van de waterkering uit diverse factoren. Tevens geldt dat er een relatie is tussen de factoren onderling. Ook deze onderlinge relatie is van invloed op de beoordeling of er risico's ontstaan voor de waterkering. Bij de afweging of de veiligheid van de waterkering in het geding is, speelt mee:

1. De duur van de werkzaamheden;

2. De invloed van de werkzaamheden op de waterkering;

3. Te nemen technische voorzieningen.

Voorwaarden voor de uitvoering van werkzaamheden

Bij de beoordeling of de aanleg van leidingen toegestaan kan worden gedurende het stormseizoen, wordt gekeken of aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • De vergunde werkzaamheden aan compartimenteringwaterkeringen binnen een werkweek volledig zijn afgerond, of

  • Er geen risico's voor de waterkering aanwezig zijn, of

  • De risico's voor de waterkering worden opgeheven door het nemen van technische maatregelen.

  • Tijdens uitvoering en na afloop voorzieningen worden getroffen om erosie van de waterkering te voorkomen.

Begrippenlijst

tabel Begrippenlijst

Begrip

Omschrijving

Afdekplaten

Stroken kunststofplaat (PE materiaal) die onder en boven midden- en hoogspanningskabels worden toegepast om de kabel te beschermen tegen schade door graafwerkzaamheden. Wordt gezien als een mantelbuis.

Afslagprofiel (kust)

Het minimaal aanwezige profiel van de waterkering, waarbij een voldoende veilig profiel in stand blijft na afslag van het (niet erosiebestendige) buitenbeloop, zie ook stormprofiel.

Beheersregister

Document waarin de constructiegegevens die nodig zijn voor het behoud van het waterkerend vermogen en de feitelijke toestand van de (primaire) waterkering zijn omschreven.

Beoordelingsprofiel

Een denkbeeldig minimum profiel van gedefinieerde afmetingen dat binnen het werkelijk aanwezige profiel moet passen. Dit profiel mag niet door niet-waterkerende objecten worden doorsneden en moet de garantie bieden dat schade aan de waterkering, ten gevolge van het object, niet onmiddellijk tot falen van de waterkering leidt.

Beplanting

Hoog opgaande houtige begroeiing met een permanente standplaats die als niet waterkerende objecten op of nabij een primaire waterkering of voorliggende waterkering staan.

Bergingscapaciteit of waterbergend vermogen

Het volume aan water dat geborgen kan worden tussen het vigerend peil en het kritisch maaiveld.

Bergingsgebied

Een krachtens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen.

Beschermingszone

Aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens de Keur zijn opgenomen.

Bestuur

Het dagelijks bestuur: het college van dijkgraaf en heemraden van WSHD (D&H).

Binnenberm

Extra verbreding aan de landzijde van de dijk om het dijklichaam extra steun te bieden en/of om zandmeevoerende wellen te voorkomen.

Binnentalud

Hellend vlak van het dijklichaam aan de landzijde van de dijk.

Binnenteen

De onderrand van het dijklichaam aan de landzijde van de dijk (de overgang van dijk naar maaiveld).

Boezemkade

Een regionale waterkering die het achterliggend gebied beschermd tegen permanent hoogwater in de boezem. De boezemkade zorgt tevens voor de instandhouding van de boezem zelf.

Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

Buitenbeschermingszone

De buiten het waterstaatswerk en aangrenzende beschermingszone gelegen gronden en wateren, die als zodanig in de legger zijn opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk en de beschermingszone voorschriften krachtens de Keur van toepassing zijn.

Buitenland

Hellend vlak van het dijklichaam aan de waterzijde.

Calamiteit

Het optreden van een onverwachte gebeurtenis die ernstige schade, rampen of crisissituaties veroorzaakt of kan veroorzaken.

Compartimenteringsdijk

Een regionale waterkering die dient als bescherming tegen overstroming (of vertraging van de overstroming) van een deel van het dijkringgebied bij het falen van de primaire waterkering.

Dijk (primair en regionaal)

Kunstmatig aangebrachte, waterkerende grondconstructie. Typerend is de vorm van het grondlichaam: deze is in dwarsdoorsnede trapeziumvormig. Het waterkerend vermogen wordt geleverd door de hoogte en de vormgeving van het dwarsprofiel.

Dijkgrasland

Op de waterkering gelegen gronden voorzien van een grasmat.  

Dijkringgebied

Gebied omgrenst door een stelsel van aaneengesloten primaire waterkeringen, bedoeld om beveiliging te bieden tegen overstroming.

Dijktraject

 Deel van een dijk of een dijkvak.

Dijkversterkingsplan

 Project waarbij een waterkering wordt versterkt als deze op grond van faalmechanismen is afgekeurd.

DTH (Dijktafelhoogte)

Minimaal vereiste hoogte van de kruin van de waterkering, zoals vastgelegd in de legger.

Dwarsprofiel

Profiel van een dijklichaam, haaks op de lengte- richting ervan.

Erosie

Proces waarin door wind, ijs of langs- of afstromend water zand- of kleideeltjes uit de waterkerende constructie (dijken, duinen) worden meegevoerd.

Erosiescherm

Constructie in de waterkering ter voorkoming van erosie.

Faalkans

De kans op het falen van een waterkering veroorzaakt door een onvoorziene hoge waterstand, een grondmechanische-, technische- of menselijke fout, waardoor een overstroming kan plaatsvinden.

Gesloten seizoen

De periode van 1 oktober tot 1 april, waarin in beginsel geen werkzaamheden in de kernzone van de primaire waterkeringen zijn toegestaan die het waterkerend vermogen aantasten.

Glasvezelkabel

Samenstel van een doorgaande mantelbuis (over het algemeen PE 0 40 mm) en feitelijke (achteraf aangebrachte) telefoonkabel ten behoeve van digitaal verkeer. Samenstel wordt als kabel beschouwd.

GFT

Gesloten Front Techniek, methode om onder maaiveldniveau een buis of leiding aan te brengen (o.a. schildboringen).

Grasmat

Een goed doorwortelde mat bestaande uit verschillende grassoorten, die in staat is om gedurende een periode de golfaanval en dijkoverslag te doorstaan zonder uit te spoelen.

Grondslag

Opbouw van de bodem, bodemsoort bijvoorbeeld klei, zand, of veen.

HDD - gestuurde boring

Horizontal Directional Drilling ook wel: horizontaal gestuurde boring: een sleufloze techniek die gebruikt wordt voor de aanleg van ondergrondse infrastructuur.

Hoogst vigerend peil

Het hoogste vastgestelde waterpeil in een gebied.

Inundati

Overstroming van een gebied, ofwel het via een waterkering binnendringen van water in een dijkringgebied in een zodanige hoeveelheid dat het gebied de functie(s) waarvoor het is ingericht, niet meer kan vervullen.

Invloedszone

De tot de waterkering behorende gronden, zowel aan de binnen¬als aan de buitenzijde van de waterkering, die daadwerkelijk bijdragen aan het waarborgen van de stabiliteit of die onder invloed staan van de toekomstige versterking. Bij de invloedszone behoren ook de gronden die door de toekomstige dijkversterking worden beïnvloed. Op basis van de te hanteren normen, de grondslag en opbouw van de waterkering is een grondmechanische invloedszone te bepalen.

Kabel

Een geleidend materiaal met een isolerende mantel ten behoeve van het doorgeven van elektra, telefonie, radio- en TV signalen.

Kabelcategorieen

LS laagspanningskabel elektra (tot 1000 Volt). MS middenspanningskabel elektra (1.000-50.000 Volt), HS hoogspanningskabel (50.000 t/m 380.000 Volt) Glasvezelkabel voor digitaal verkeer, koper- of aluminiumkern kabel voor telefonie en/of Radio en TV signaal.

Kernzone

De zone behorend tot het waterstaatswerk, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens de Keur van toepassing zijn. Kan gezien worden als het eigenlijke dijklichaam deze zone en ligt ter weerszijden van de middenkruinlijn van de waterkering.

Keur

Verordening van waterschap Hollandse Delta waarin geboden en verboden zijn opgenomen voor waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en wegen.

Keurzone of Keurgebied

Geheel van - in de Keur gedefinieerde - zones van een waterkering waarop de geboden en verboden van de Keur van toepassing zijn. De gehele Keurzone bestaat uit een waterkering (kernzone), beschermingszone en buitenbeschermingszone.

Kritisch maaiveld

Hoogte (in meters t.o.v. NAP) waarvoor geldt dat 10% van het maaiveld (in een peilgebied) lager is.

Kruin

Het hoogste gedeelte van het dijklichaam.

Kunstwerk

Waterstaatkundig werk dat van belang is voor de taakuitoefening van WSHD.

Kwelscherm

Scherm dat voorkomt dat kwelwater de loop volgt van een leiding die een dijk kruist.

Laagst vigerend peil

Het peil dat in de winterperiode (half oktober tot begin april) wordt gehanteerd conform het peilbesluit.

Legger

Legger als bedoeld in artikel 5.1 Waterwet of artikel 78, tweede lid, Waterschapswet waarin de functie, de onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen betreffende waterstaatswerken zijn vermeld en waarin is aangegeven waaraan deze  waterstaatswerken moeten voldoen.

Leggerprofiel

Theoretisch profiel (afmetingen) van het waterstaatswerk (in dit geval een oppervlaktewaterlichaam) zoals die In de legger aangegeven.

LNC-waarde

Geeft de mate van belang aan van een boom op zijn huidige locatie vanuit Landschappelijk, Natuur of Cultuurhistorisch oogpunt.

Maaiveld

Grondoppervlak, bovenkant of de hoogte van een terrein.

Mantelbuis

Een stalen of kunststof buis welke dient als extra bescherming voor het doorvoeren van een kabel onder een wegverharding, watergang of dijklichaam.

Macro stabiliteit

Weerstand van het dijklichaam tegen afschuiven zowel binnenwaarts als buitenwaarts.

Micro stabiliteit

Weerstand tegen erosie van het dijktalud als gevolg van uittredend water.

MHW (Maatgevend hoogwater)

Het maximale waterpeil waarmee rekening wordt gehouden bij het bepalen van de veiligheid van de waterkeringen.

NEN 3650 serie

Reeks van richtlijnen voor het toepassen van leidingsystemen (mantelbuizen) in waterstaatkundige werken zoals wegen en waterkeringen.

Object

Werk, voorwerp, bouwwerk, constructie, beplanting of obstakel van welke aard dan ook, dat of die al dan niet door menselijk toedoen is ontstaan of wordt gemaakt.

OFT

Open Front Techniek, methode om onder maaiveldniveau een buis of leiding aan te brengen (o.a. persingen).

Ontgrondingskuil

Kuil die ontstaat als een boom omwaait.

Open ontgraving

Het leggen van kabels en leidingen in een sleuf welke in de grond vanaf het maaiveld wordt gegraven.

Overhanging

Object of deel van een bouwwerk dat buiten de fundering van dat object of bouwwerk uitsteekt.

PBT

Pneumatische BoorTechniek, kruising onder maaiveld of weg door middel van een persing of raketboring.

Piping

Het verschijnsel dat onder een waterkering een holle pijpvormige ruimte ontstaat doordat het erosieproces van een zandmeevoerende wel niet stopt.

Primaire waterkering

Waterkering, die beveiliging biedt tegen overstroming doordat deze ofwel behoort tot het stelsel dat een dijkringgebied - al dan niet met hoge gronden - omsluit, ofwel voor een dijkringgebied is gelegen. Primaire waterkeringen keren het zee- en rivierwater (het buitenwater).

Profiel van vrije ruimte

Vrij te houden ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering voor het blijvend kunnen realiseren of verbeteren van de waterkerende functie van een waterkering, ook in de toekomst.

Regionale waterkeringen

Overige waterkeringen, die als zodanig zijn aangegeven in de legger als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet en artikel 5.1 van de Waterwet. Regionale waterkeringen worden onderscheiden van primaire waterkeringen. Tot deze categorie behoren boezemkaden, compartimenteringdijken en voorliggende waterkeringen.

Sleuf

Een gegraven tracé in het maaiveld of een dijklichaam waarin een kabel of leiding wordt gelegd.

Stabiliteit

Standzekerheid van een waterkering tegen de verschillende vormen van belasting.

Stabiliteitszone

Tot de waterkering behorende gronden, die daadwerkelijk bijdragen aan het waarborgen van de stabiliteit, zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde van de waterkering op basis van toekomstige maatgevende belastingen.

Stand-still beginsel

Het 'Stand-still beginsel' houdt in dat de huidige toestand van de waterkering niet mag verslechteren en dat slechts werkzaamheden toegestaan worden die hieraan geen afbreuk doen.

Stobben

Het onder het maaiveld gelegen gedeelte van het wortelstelsel van bomen.  

Storing  

Het optreden van een onverwachte gebeurtenis met als gevolg de onderbreking van het transport van een medium, data of energie. 

Stormprofiel  

Het minimaal aanwezige profiel van de waterkering, waarbij na een stormperiode nog een voldoende veilig profiel in stand blijft na afslag van het (niet-erosiebestendige) buitenbeloop.

Stormseizoen  

De periode van 1 oktober tot 1 april, waarin verzwaarde eisen gesteld kunnen worden aan werkzaamheden in regionale waterkeringen.

Talud  

Hellend oppervlak van de zijdelingse begrenzing van oppervlaktewaterlichamen.

Veiligheidszone  

Gebied ter weerszijde van de kern van een waterkering waarin geen kabels mogen worden gelegd in verband met de stabiliteit van de waterkering (vuistregel is de formule 4H, waarbij H dijkhoogte is gerekend vanaf teenhoogte).

Veiligheidszone voor leidingen 

Terreinstrook naast het waterstaatswerk waarbinnen een lekkage van de leiding de stabiliteit van het werk in gevaar kan brengen. Berekeningsmethode conform NEN 3650-serie.

Voorliggende waterkering

Regionale waterkeringen die zijn gelegen aan de buitendijkse zijde van een primaire waterkering en keren het zee- en rivierwater (het buitenwater). Een voorliggende waterkering beschermt het buitendijks gelegen gebied tegen hoogwater en zorgt voor een vermindering van de belasting op de primaire waterkering.

Waterbeheersplan 2010-2015 (WBP)

 Strategisch beleid van WSHD.

Waterkering

De zeewering, duinen, stranden, dijken, kaden en andere kunstmatige of natuurlijke hoogten, onder welke benaming dan ook, die dienen tot kering van oppervlaktewaterlichamen en die als zodanig in de legger zijn opgenomen, met ondersteunende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben.

Waterkeringstrekking

Een aaneengesloten deel van de dijk met een gelijk profiel inclusief voor- en achterland. 

Waterschapsloket  

Centraal aanspreekpunt van WSHD voor vragen, meldingen, klachten en opmerkingen. 

Waterstaatswerken  

Werken die een waterstaatkundige functie hebben, zoals oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, waterkeringen, ondersteunende kunstwerken, die als zodanig in de legger zijn aangegeven, tenzij die werken zijn vrijgesteld van de opneming in de legger (als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet).

Watersysteem  

Samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken en grondwaterlichamen.

Watervergunning

Vergunning als bedoeld in de Wet.

Wegen

Openbare wegen in de zin van artikel 1 van de Wegenwet en in beheer bij WSHD, alsmede feitelijk in aanleg zijnde openbare wegen waarvan het beheer bij WSHD zal berusten.

Werken

Alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren.

Wet

De Waterwet.

Windworp

Het omwaaien van een boom of struik inclusief het wortelgestel, waardoor een ontgrondingskuil ontstaat.

WSHD

waterschap Hollandse Delta

Zanddijk

Waterkering met een kern opgebouwd uit zand, voorzien van een erosiebestendige buitenlaag.

Bijlage 1: Stroomschema beoordeling vergunningaanvragen bouwwerken op primaire en voorliggende waterkeringen

Zie bijgevoegde bijlage 1

Bijlage 2: Stroomschema beoordeling vergunningaanvragen voor het gebruik van graslanden

Zie bijgevoegde bijlage 2

Bijlage 3: Overzicht van de toelaatbaarheid van werkzaamheden aan primaire en voorliggende waterkeringen in het gesloten seizoen

Zie bijlgevoegde bijlage 3

notawaterkeringen_bijlage_1_stroomschema_beoordeling_vergunningaanvragen_bouwwerken_op_primaire_en_voorliggende_waterkeringen.pdf (93 Kb)

notawaterkeringen_bijlage_2_stroomschema_beoordeling_vergunningaanvragen_voor_het_gebruik_van_graslanden.pdf (41 Kb)

notawaterkeringen_bijlage_3_overzicht_van_de_toelaatbaarheid_van_werkzaamheden_aan_primaire_en_voorliggende_waterkeringen_in_het_gesloten_seizoen.pdf (51 Kb)