Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR395901
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR395901/1
Regeling vervallen per 31-12-2017
Verordening nadeelcompensatie waterschap Hollandse Delta 2008
Geldend van 11-12-2008 t/m 30-12-2017
Intitulé
Verordening nadeelcompensatie waterschap Hollandse Delta 2008HOOFDSTUK 1 Algemene Bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
a. Hollandse Delta: waterschap Hollandse Delta;
b. Verenigde Vergadering: de Verenigde Vergadering van waterschap Hollandse Delta;
c. College: het College van Dijkgraaf en Heemraden van waterschap
Hollandse Delta;
d. Adviescommissie: het adviesorgaan bedoeld in artikel 15;
e. Aanvraag: een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 4:1 van de
Algemene wet bestuursrecht en artikel 13 van deze verordening;
f. Aanvrager: de indiener van een aanvraag als bedoeld in artikel 13 van deze verordening.
Artikel 2 Het recht op schadevergoeding
1. Het college kent degene die schade lijdt als gevolg van:
a. de rechtmatige uitoefening door door of namens een bestuursorgaan van Hollandse Delta van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid ter behartiging van een openbaar belang, of;
b. de rechtmatige uitoefening door door of namens Hollandse Delta van een publieke taak
ter behartiging van een openbaar belang,
op diens aanvraag een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover geen aanspraak op
schadevergoeding of op tegemoetkoming in de schade kan of kon worden ontleend aan een wet in formele zin, of aan een specifieke wettelijke bepaling of beleidsregeling en deze vergoeding ook overigens niet voldoende anderszins is verzekerd.
2. Bij het nemen van eenbesluit omtrent schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt
het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 11 in aanmerking genomen.
3. De vergoedng wordt bepaald in geld. Nochtans kan het college de vergoeding toekennen in andere vorm dan betaling van een geldsom.
Artikel 3 Normaal maatschappelijk risico
Schade die moet worden beschouwd als het gevolg van een normale maatschappelijke ontwikkeling of binnen het normale maatschappelijk risico of het normale ondernemersrisico vallende schade komt niet voor vergoeding in aanmerking.
Artikel 4 Speciale last
Schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, komt alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel wanneer deze schade op een naar verhouding gering aantal natuurlijke- of rechtspersonen die in vergelijkbare positie verkeren drukt.
Artikel 5 Actieve risicoaanvaarding
Schade ten gevolge van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die voor de
belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing om te investeren in het geschade belang, wordt niet vergoed.
Artikel 6 Voorwerp van voorzienbaarheid
De in artikel 5 bedoelde voorzienbaarheid kan onder meer betrekking hebben op de aard van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, op het tijdstip waarop deze schadeoorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop ze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.
Artikel 7 Passieve risicoaanvaarding
Geen vergoeding wordt toegekend indien de aanvrager heeft nagelaten zijn belang te verwezenlijken toen hij daartoe redelijkerwijs in de gelegenheid was, terwijl hij redelijkerwijs kon voorzien dat een maatregel genomen zou worden die aan dat realiseren in de weg zou komen te staan.
Artikel 8 Schadebeperking
1. Heet aanvrager nagelaten redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van schade te nemen, dan blijft de schade die door het treffen van zodanige maatregelen voorkomen, of beperkt had kunnen worden, ten laste van de aanvrager.
2. De redelijke kosten van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade behoren tot de te vergoeden schade.
Artikel 9 Verrekening van voordeel
Heeft een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan moet dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking worden genomen.
Artikel 10 Kosten van deskundigenbijstand
Indien bij de indiening en de behandeling van de aanvraag zowel de hulp van rechts- dan wel andere deskundigenbijstand is ingeroepen, kunnen deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen als de kosten daarvan redelijk te achten zijn.
Artikel 11 Vergoeding van wettelijke rente
1. Een vergoeding van wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk
Wetboek kan deel uitmaken van de toe te kennen vergoeding.
2. Het tijdstip waarop de wettelijke rente ingaat wordt gesteld op de datum van ontvangst van de aanvraag door het college.
HOOFDSTUK 2 Procedurebepalingen inzake schadevergoeding
Artikel 12 Indiening aanvraag en verjaringstermijn
1. Een aanvraag om schadevergoeding wordt zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk schriftelijk ingediend bij het college.
2. In geval de aanvraag saenhangt met een dijkversterkingsplan geldt voor de termijn van
indiening:
a. de aanvraag wordt zo spoedig als redelijkerwijs mogelijkerwijs inediend nadat de Verenigde Vergdering heeft beslist omtrent het dijkversterkingsplan, doch niet eerder dan nadat Gedeputeerde Staten van de betreffende prvincie o grond van rtikel 7b lid 2 van de Wet op de waterkering het plan en toelichting hebben goedgekeurd en dit onherroepelijk is geworden.
3. Het college kan een aanvraag afwijzen, indien vif jaren zijn verlopen na de aanvang van de dag, waarop de schadezich heeft geopenbaard dan wel nadat de benadeelde redelijkerwijs o de hoogte had kunnen zijn van de schadeveroorzakende gebeurtenis ald bedoeld in artikel 1, doch in elk geval na verloop van twintig jaren na de schadeveroorzakende gebeurtenis.
Artikel 13 De aanvraag om schadevergoeding
1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van het besluit of het handelen dat de gestelde schade naar het oordeel van anvrager heeft veroorzaakt;
d. een opgave van de feiten die tot het ontstaan van de schade aaneiding gegeven; hebben
e. een vermelding van de reden of redenen waarom het college gehouden zou zijn een vergoeding toe te kennen van schade die het gevolg is van het onder c bedoelde handelen;
f. een opgave van de aard en de omvang van de schade;
g. een specificatie van het bedrag van de schade;
h. een omschrijving van de wijze waarop de schade naar het oordeel van aanvrager dient te worden vergoed en, zo een vergoeding in geld wordt gewenst, een opgave van het schadebedrag, dat naar het oordeel van aanvrager vergoed dient te worden.
2. Het college bevestigt de ontvangst van het aanvraag zo spoedig mogelijk, en stelt de
aanvrager in kennis van de te volgen procedure.
3. Indien naar het oordeel van het college niet of onvoldoende is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, of indien aanvrager overigens verzuimt de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen te verschaffen, stelt het college de aanvrager in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen vier weken na verzending van de brief waarin hem op het verzuim gewezen wordt.
Artikel 14 Afdoening zonder advisering door de adviescommissie
1. Het college neemt de aanvraag niet in behandeling indien het niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 is ingediend en van de geboden gelegenheid om de aanvraag aan te vullen niet tijdig, of onvoldoende is gebruik gemaakt.
2. Een besluit om de aanvraag niet in behandeling te nmen wordt aan de aanvrager bij aangetekende brief mdegedeeld binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat d daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
3. Het college doet de aanvraag af zonder zich te latenadviseren door de adviescommissie
indien het naar zijn oordeel:
a. kennelijk ongegrond is;
b. zonder nader onderzoek voor toewijzing vatbaar is;
c. qua aard of omvang niet voor advsering door de adviescommissie in aanmerking komt.
4. Een besluit om de aanvraag zonder nader onerzoek af te wijzen dan wel toe te wijzen
wordt aan de aanvrager bij aangetekende brief medegedeeld binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag, dan wel binnen acht weken, nadat de termijn is verstreken gedurende welke de aanvrager de aanvraag kon aanvullen.
5. Het college kan de in ht vorige lid genoemde termijn eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen. Het college stelt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis.
Artikel 15 De Adviescommissie
1. Indien geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 14, eerste en derde lid, stelt het college de aanvraag in handen van een adviescommissie.
2. De adviescommissie heeft tot taak het het college van advies te dienen over de op het aanvraag te nemen beslissing.
3. De adviescommissie bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen die door het college worden benoemd. In eenvoudige gevallen kan het college volstaan met de benoeming van één onafhankelijke deskundige. Indien de adviescommissie uit drie leden bestaat, wijst het college de voorzitter aan.
4. De aanvraag wordt uiterlijk vier weken na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel
14, vierde lid, dan wel indien het vijfde lid van dat artikel toepassing heeft gevonden, uiterlijk vier weken na het verstrijken van de in dat artikellid genoemde termijn in handen gesteld van de adviescommissie.
5. Het college stelt de aanvrager in kennis van het feit dat d aanvraag in handen is gesteld
van de adviescommissie. De kennisgeving bevat de namen van de deskundigen, hun beroep en de plaats waar zij hun werkzaamheden plegen te verrichten.
Artikel 16 Het door de Adviescommissie te verrichten onderzoek
1. De adviescommissie dient het college van advies over de op de aanvraag te nemen beslissing.
2. De adviescommissie stelt daartoe, voorzover een zorgvuldige dvisering daartoe minste een onderzoek in naar: noopt, ten
a. de vraag of de door aanvrager in zijn aanvraag gestelde schade een gevolg is van de in de aanvraag aangeduide schadeoorzaak, indien en voorzover deze als een rechtmatige uitoefening door of namens Hollandse Delta van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak ter behartiging van een openbaar belang als bedoeld in artikel 2, eerste lid kan worden aangemerkt;
b. de omvang van de schade als bedoeld onder a;
c. de vraag of deze schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven, zulks met inachtneming van het in artikel 3 tot en met 11 bepaalde;
d. de vraag of vergoeding van de schade niet, of niet voldoende, anderszins is
verzekerd, of had kunnen zijn.
3. De adviescommissie brengt rapport uit over haar bevindingen. ndien aan de aanvrager nadeelcompensatie toekomt, advseert de adviescommissie over de hoogte van de uit te keren schadevergoeding en doet, voorstellen voor maatregelen of voorzieningen waardoor de schade, anders dan door een vergoeding in geld, kan worden bperkt of ongedaan gemaakt.
Artikel 17 Bevoegdheden en verplichtingen
1. Het college stelt de adviescommissie, al dan niet op aanvraag, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.
2. De aanvrager verschaft de adviescommissie de gegevens en bescheiden die voor de
advisering nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
3. De adviescommissie kan inlichtingen en advieze inwinnen bij derdn. Indien met het verstrekken van inlichtingen, of he verlenen van adviezen dor derden kosten gemoeid zijn, oefent de adviescommissie deze beoegdheid eerst uit na instemming van het college.
4. De door de adviescommissie naar ht oordeel van het college in redelijkheid te maken
kosten, worden door Hollandse Delta vergoed.
5. De adviescommissie kan een plaatsopneming houden, indien zij dit nodig acht.
Artikel 18 Procedure adviescommissie
1. De adviescommissie stelt de aanvrager in kennis van de te volgen procedure.
2. De adviescommissie stelt de aanvrager en het college in de glegenheid tot het geven van een mondelinge toelichting. Beien kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde.
3. Meegebrachte deskundigen worden in de glegenheid gesteld een toelichting te geven.
4. Van de toelichtingen wordt een verslag opgemaakt. Het versag wordt aan de aanvrager en het college toegezonden.
5. Alvorens de adviescommissie haar definitieve advies opstlt, maakt zij een co op.ncept-advies
Dit concept-advies wordt uiterlijk twaalf weken nadat het aanvraag in handen is gesteld van de adviescommissie, aan de aanvrager en aan het college toegezonden. Indien niet binnen deze termijn een concept-advies opgemaakt kan worden, deelt de adviescommissie de aanvrager het college gemotiveerd mede, waarom deze termijn overschreden wordt. Zij geeft daarbij een termijn aan waarbinnen het concept-advies aan de aanvrager en aan het college zal worden toegezonden. Deze termijn bedraagt ten hoogste twaalf weken.
6. Aanvrager en het college maken eventuele bedenkingen tegen het concept-advies, uiterlijk vier weken na de datum van verzending daarvan, schriftelijk aan de adviescommissie kenbaar.
7. De adviescommissie stelt haar advies vast binnen zes weken na het verstrijken van de in het zesde lid genoemde termijn. Zij kan deze termijn, onder opgaaf van redenen, eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Zij zendt het advies terstond toe aan de aanvrager en aan het college.
Artikel 19 De beslissing op de aanvraag om schadevergoeding
1. Het college beslist binnen zes weken na ontvangst van het definitieve advies van de
adviescommissie op de aanvraag om schadevergoeding. Het college maakt dit besluit binnen deze termijn bekend aan aanvrager. Zij zenden een kopie van dit besluit aan de adviescommissie.
2. Het college kan de beslissing bedoeld bedoeld in het eerste lid, onder opgaaf van redenen, eenmaal voor ten hoogste zes weken verdagen.
HOOFDSTUK 3 Slotbepalingen
Artikel 20 Voorschot
1. Het college kent de aanvrager die naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding in geld als bedoeld in artikel 2 en wiens belang naar het oordeel van het college vordert dat aan hem een voorschot op deze vergoeding wordt toegekend, op diens schriftelijk aanvraag een voorschot toe. Het college beslist, tenzij het aanvraag kennelijk ongegrond is, op de aanvraag, gehoord de adviescommissie.
2. Indien het college beslist tot het verlenen van een vorscho wordt daarmee geen aanspraak als bedoeld in artikel 2 erkend.
3. Het voorschot kan uitsluitend worden vrleend indien de anvrager schriftelijk de verplichting aavaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten orechte als voorschot is uitbetaald, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over het teveel betaalde te rekenen vanaf de datum van btaling van het voorschot. Het college kan daarvoor zekerheidstelling, bij vorbeeld in de vorm van een bankgarantie, verlangen.
Artikel 21 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van bekendmaking en is van toepassing op aanvragen die vanaf deze datum zijn ingediend.
Artikel 22 Citeertitel
Deze regeling kan worden aangehaald als:
Verordening nadeelcompensatie waterschap Hollandse
Delta.
ALGEMENE TOELICHTING
Inleiding
Nadeelcompensatie is in de loop der jaren ook in de bestuurspraktijk van de waterschappen een belangrijke rol gaan spelen. Om meerdere redenen bestaat er voldoende aanleiding om deze praktijk te verankeren in een verordening als de onderhavige. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de inhoud van de nadeelcompensatieregeling van Verkeer en Waterstaat uit 1999, mede omdat deze regeling in de praktijk goed blijkt te werken.
Grondslag voor nadeelcompensatie
Er bestaat geen algemene wettelijke regeling voor die gevallen van nadeel ten gevolge van een rechtmatige overheidsdaad, waarvoor geen specifieke wettelijke regeling (zoals bijvoorbeeld art.
40 Wet op de Waterhuishouding en de planschaderegeling ex artikel 49 Wet op de Ruimtelijke Ordening) voorhanden is.
Wel bevat de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) twee samenhangende bepalingen waarin de grondslag voor nadeelcompensatie is gecodificeerd. Artikel 3:2 en 3:4,
eerste lid, Awb houden in dat aan overheidsbesluiten een belangenafweging dient vooraf te gaan. Via de schakelbepaling van artikel 3:1, lid 2, Awb zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op privaatrechtelijk en feitelijk handelen van de overheid.
Het tweede lid van artikel 3:4 Awb geeft aan dat de nadelige gevolgen van een besluit voor één of meer belanghebbenden niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Het in het eerste lid gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel, in samenhang met het evenredigheidsbeginsel in het tweede lid, en het hieraan ten grondslag liggende "égalité devant les charges publiques" (gelijkheid voor de openbare lasten) impliceren een gehoudenheid tot compensati indien ten gevolge van een, overigen rechtmatig, overheidshandelen de belangen
van derden onevenredig worden geschaad.
De schending van de "égalité", althans de onevenredigheid in gevolgen van overheidsbesluiten- of handelingen, dient te worden weggenomen door af te zien van het nemen van het besluit, door wijziging van de inhoud ervan, dan wel -als schade onvermijdelijk is- door het vergoeden van de daardoor veroorzaakte schade.
Met onevenredige schade wordt daarbij gedoeld op buiten het maatschappelijke risico vallende
(abnormale) en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende schade.
Grondslag van deze verordening
De algemene bevoegdheid tot vaststelling van deze verordening berust op de bevoegdheid als bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet. In de Waterwet die naar verwachting op 1 januari
2009 inwerking zal treden, zijn de bestaande schadevergoedingsregelingen zoveel mogelijk
gestroomlijnd tot één regeling tot schadevergoeding. In het voorgestelde artikel 7:11, lid 2 van de Waterwet (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30 818, nr. 2) is tevens de grondslag neergelegd voor onderhavige regeling. Bij de opstelling van deze verordening is gekeken naar de bepalingen van art. 7:11 e.v. Waterwet.
Art. 40 van de Wet op de waterhuishouding bevat een specifieke schadevergoedingsregeling. Deze verordening is tevens van toepassing op de afhandeling van verzoeken om schadevergoeding ingevolge art. 40 Wet op de waterhuishouding.
Redenen voor vaststelling van deze verordening
De Verordening nadeelcompensatie waterschap Hollandse Delta voorziet in een met waarborgen omklede procedure voor de behandeling van een verzoek om schadevergoeding. Tot op heden bestond er bij waterschap Hollandse Delta alleen een nadeelcompensatieregeling ten aanzien van het verleggen van kabels en leidingen. Door waterschapsbesturen wordt een groot aantal besluiten genomen waarbij belangen van derden betrokken zijn. Te denken valt aan besluiten tot het vaststellen van verbeteringsplannen voor de waterhuishouding (of dijken en kades), of aan besluiten tot het intrekken en wijzigen van vergunningen. Daarnaast zijn de waterschappen bij het uitvoeren van hun taken dagelijks bezig met het verrichten van werken, onderhoud etc. Zulke zaken dienen te worden beschouwd als normale maatschappelijke risico's, waarmee iedereen kan worden geconfronteerd. Alhoewel dergelijke zaken volkomen rechtmatig zijn, kan het toch zo zijn
dat hierdoor schade wordt toegebracht die niet of niet geheel ten laste van benadeelden behoort te blijven. Er kunnen dus feiten en omstandigheden zijn waardoor een individueel belang ten gevolge van een feitelijke handeling of maatregel zo zwaar wordt getroffen dat dit nadeel redelijkerwijze niet ten laste van de getroffene kan blijven. Bij de lange uitvoeringsduur van een project bijvoorbeeld kan een individueel belang dermate zwaar worden getroffen, dat het waterschap gehouden is dit nadeel te compenseren.
Schade die voortvloeit uit rechtmatige overheidshandelingen of besluiten waarvan de schade redelijkerwijze niet ten laste van de benadeelde behoort te blijven, en waarvan de vergoeding niet anderszins verzekerd is of verzekerd kon worden, komt in aanmerking voor vergoeding. Het is immers de taak van een overheidsorgaan om iedereen gelijk te behandelen, en mocht dit niet het geval zijn, dan kan daaruit de plicht ontstaan tot vergoeding van die schade die onevenredig is. Dit geldt alleen voor zover de betrokkene onevenredig zwaar door het besluit wordt getroffen. Dit wil zeggen dat schade een individu of groep personen onevenredig zwaar treft in vergelijking met andere burgers die in een vergelijkbare positie verkeren, en dit nadeel zwaarder is dan het normaal te achten maatschappelijke risico dat iedere burger loopt. Alleen dan is er reden tot vergoeding van toegebracht nadeel.
In deze regeling zijn zowel materiële normen als procedurele regels neergelegd met betrekking tot vergoeding van onevenredig nadeel voortvloeiend uit rechtmatig handelen van het bestuur van Hollandse Delta. Daardoor wordt beoogd zoveel als mogelijk is de rechtszekerheid te bevorderen, terwijl ook de doelmatigheid van de afwikkeling van aanvragen om schadevergoeding op de voet van deze regeling wordt bevorderd. Wat de materiële regels betreft wordt het volgende opgemerkt. Uit de tekst van artikel 2, eerste lid van deze regeling blijkt dat aan het begrip "redelijkerwijs" een belangrijke rol is toegedacht bij de vestiging van een aanspraak op schadevergoeding en bij de bepaling van de omvang en inhoud van een eventuele schadevergoedingsverplichting. Om de rechtszekerheid en een doelmatige hantering van deze regeling te bevorderen is daarin, meer in het bijzonder in de artikelen
3 tot en met 11 een aantal regels neergelegd, die in het
nadeelcompensatierecht op het punt van de vestiging van aansprakelijkheid en ter zake van de bepaling van inhoud en omvang van de schadevergoeding min of meer zijn uitgekristalliseerd. Deze artikelen bevatten overigens geen uitputtende regeling.
Bij de vestiging van de aansprakelijkheid gaat het met name om de vraag aan welke voorwaarden voldaan moet zijn wil er aanleiding bestaan om af te wijken van het beginsel dat een ieder in beginsel de door hem zelf geleden schade draagt.
In hoofdlijnen kunnen vijf voorwaarden voor een aanspraak op nadeelcompensatie worden geformuleerd.
a) Een eerste voorwaarde voor een aanspraak op nadeelcompensatie is dat de gestelde schadeoorzaak (op zichzelf) als een rechtmatig overheidshandelen gekwalificeerd kan worden en dat deze valt binnen het bereik van de in artikel 2, eerste lid, afgebakende gebeurtenissen.
b) Er moet sprake zijn van schade.
c) Er moet causaal verband bestaan tussen het betreffende rechtmatig overheidshandelen en de gestelde schade.
d) De schade mag niet het gevolg zijn van een normale maatschappelijke ontwikkeling of binnen
het normale maatschappelijk risico of binnen het normale ondernemersrisico vallen (zie artikel 3 en de toelichting daarbij).
e) Tenslotte geldt, dat schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid,
die naar aard en omvang niet in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel op een naar verhouding omvangrijk aantal natuurlijke-of rechtspersonen die in vergelijkbare positie
verkeren drukt, niet voor vergoeding in aanmerking komt (zie artikel 4 en de toelichting daarbij).
Als eenmaal vast staat dat op Hollandse Delta in beginsel een verplichting tot schadevergoeding rust, zal vervolgens moeten worden vastgesteld welk bedrag als schadevergoeding dient te worden toegekend.
Voor wat de wijze van schadebegroting betreft worden in deze Verordening nadeelcompensatie
waterschap Hollandse Delta geen regels gegeven. Dat zou gelet op de veelheid van
schadeoorzaken en mogelijke schadegevolgen waarop deze regeling betrekking heeft niet mogelijk zijn. Bovendien zijn bij toepassing van deze regeling, net zoals dat bij wettelijke schadevergoedingsregelingen het geval is, al naar gelang de omstandigheden van het geval, meerdere methoden denkbaar met behulp waarvan in de praktijk de schade begroot kan worden.
De schade dient dus te worden begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is, terwijl zonodig de omvang van de schade dient te worden geschat.
Deze verordening beoogt bovendien besluiten van het bestuur van Hollandse Delta aangaande het al dan niet toekennen van een schadevergoeding te voorzien van een zelfstandige, specifieke publiekrechtelijke grondslag, welke is vereist om een daarop gebaseerde beslissing als besluit in de zin van artikel 1:3 tweede lid, van de Awb te kunnen aanmerken.
Door de vaststelling van deze verordening wordt tevens de inzichtelijkheid van de voor de burger tegen hem niet welgevallige besluiten openstaande rechtsgangen bevorderd. Dit voorkomt, naar mag worden aangenomen, overbodig werk en teleurstellingen bij bestuur en burger. Deze verordening, die een geschreven publiekrechtelijke grondslag voor besluiten aangaande het al dan niet toekennen van schadevergoeding biedt, bevordert tevens de rechtseenheid, in die zin dat in zoveel mogelijk gevallen bij gelijksoortige geschillen dezelfde rechtsgang openstaat.
Deze schadevergoedingsregeling beoogt er voorts toe te leiden, dat het schadeaspect in een afzonderlijk besluitvormingsproces en (zo nodig) in een afzonderlijke rechtsgang aan de orde kan komen. Dit voorkomt, dat beoordeling van het schadeaspect de voortgang van een doelmatig taakvervulling van het bestuur belemmert, terwijl anderzijds, zoals hiervoor reeds vermeld, schadevergoeding vooraf voldoende verzekerd is. Het zal namelijk niet in alle gevallen mogelijk zijn benadeelden, voordat een handeling door het bestuur van Hollandse Delta wordt verricht, of
voordat een besluit wordt genomen, zekerheid te verschaffen over de vraag, of, en tot welk bedrag
de door hen geleden of nog te lijden schade vergoed zal worden. Deze verordening laat echter onverlet dat, waar mogelijk, aan benadeelden vooraf inzicht wordt verschaft over de omvang van een eventuele schadevergoeding. Met het in beschouwing nemen van schadevergoedingsaspecten behoeft derhalve niet noodzakelijk te worden gewacht tot na het afronden van de besluitvormingsprocedure, dan wel het voltooien van een schadeveroorzakend werk of schadeveroorzakende gedraging. Ook in eerdere stadia van die procedure kan dat geschieden. In dit verband wordt er nog op gewezen, dat deze verordening voorziet in de mogelijkheid om een voorschot te verlenen op de eventueel na het doorlopen van de in deze regeling beschreven procedurettoe te kennen schadevergoeding. Ook op die wijze wordt zoveel als redelijkerwijs mogelijk is aan de belangen van benadeelden tegemoet gekomen.
Reikwijdte van de verordening
De verordening ziet uitsluitend op de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid van Hollandse Delta zoals het nemen van besluiten of rechtmatige uitvoeringshandelingen van Hollandse Delta, in het kader van de uitvoering van haar publieke taak. De verordening zal uitsluitend van toepassing zijn op nadeel dat het rechtstreekse gevolg is van de uitvoering van handelingen voor zover deze uitvoering geschiedt door Hollandse Delta en is ter behartiging van het openbaar belang. Nadeel veroorzaakt door of in opdracht van derden valt uitdrukkelijk buiten het bereik van de regeling.
Naarmate er meer tijd is verstreken tussen de vermeende nadeeltoebrengende
uitvoeringshandeling(en) en het moment waarop het nadeel zich manifesteerde, en naarmate de afstand tussen de uitvoeringshandeling(en) en de locatie waar het nadeel zich voordoet groter is, wordt causaal verband moeilijker aannemelijk te maken.
De verordening is tevens van toepassing op de afhandeling van verzoeken om schadevergoeding ingevolge art. 40 Wet op de waterhuishouding. De in deze verordening opgenomen procedurevoorschriften zijn niet van toepassing op verzoeken om schadevergoeding voor het verleggen van kabels en leidingen. Hiervoor blijft de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten waterstaatswerken waterschap Hollandse Delta 2007 van september 2007 van toepassing.
De verordening heeft een aanvullend karakter en is dan ook niet van toepassing indien, en voor zover in de compensatie van nadeel op enigerlei andere wijze is voorzien. Men spreekt in dit verband wel van het subsidiariteitvereiste. Mocht schade verzekerbaar zijn, ook dan is uitkering op grond van de Verordening nadeelcompensatie waterschap Hollandse Delta uitgesloten. Indien en voor zover door landelijke vergoeding bijvoorbeeld of anderszins in een vergoeding is voorzien, is deze verordening niet van toepassing.
Evenmin is de verordening van toepassing op schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad of wanprestatie, omdat deze onderwerpen door het burgerlijk recht worden beheerst. Handelingen die als onrechtmatig zijn aan te merken, zijn bijvoorbeeld een onbevoegd handelen, een handelen
In strijd met wettelijke voorschriften, een ongeoorloofde inbreuk op een subjectief recht, een handelen in strijd met een contractuele verplichting (wanprestatie). Als het bestuur van mening is dat het verzoek buiten het bereik van deze verordening valt, dan kan het verzoek zonder nader onderzoek worden afgewezen. Indien niet duidelijk is of een verzoek betrekking heeft op schade uit een rechtmatig of een onrechtmatig overheidshandelen, heeft de burgerlijke rechter daarover het laatste woord.
Als de rechter tot het oordeel komt dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen, zal het bestuur van Hollandse Delta zijn eerder ingenomen standpunt desverzocht kunnen heroverwegen en bezien of alsnog het eerder ingediende schadevergoedingsverzoek op basis van de onderhavige verordening afgewikkeld kan worden.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze bepaling worden enkele kernbegrippen omschreven.
Artikel 2 Het recht op schadevergoeding
Eerste lid
Dit artikel verwoordt de materiële maatstaf aan de hand waarvan het college aanvragen om schadevergoeding beoordeelt.
Bij de formulering is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat deze bepalingen uitdrukking beogen te geven aan het mede aan artikel 3:4, tweede lid van de Awb ten grondslag liggende rechtsbeginsel van égalité devant les charges publiques (gelijkheid voor openbare lasten). Ook deze nadeelcompensatieregeling beoogt een regeling te bieden voor de behandeling en beoordeling van op dit beginsel gebaseerde aanvragen om schadevergoeding Voorwaarde is dat de gestelde schadeoorzaak (op zichzelf) als een rechtmatig overheidshandelen gekwalificeerd kan worden. Dat breng met zich mee dat het college in beginsel eerst een beslissing omtrent schadevergoeding wegens rechtmatige overheidsdaad kan nemen, indien de gestelde schadeoorzaak rechtens onaantastbaar is geworden. Dan pas staat immers vast dat de schadeoorzaak inderdaad als een rechtmatig handelen gekwalificeerd kan worden.
In het eerste lid is ook het zogenoemde subsidiariteitsvereiste verwoord. Dit houdt in dat de benadeelde slechts aanspraak kan maken op een vergoeding voor zover op andere wijze in een redelijke vergoeding niet is of kan worden voorzien. Dit criterium beoogt uiteraard te voorkomen dat betrokkene ongegrond verrijkt wordt, doordat dezelfde schade twee maal wordt vergoed.
Bij de beoordeling van een aanvraag om nadeelcompensatie dient derhalve te worden nagegaan, of de schade waarvan vergoeding wordt verzocht reeds geacht kan worden anderszins voldoende te zijn gecompenseerd. Ook tussen wettelijke regelingen en nadeelcompensatieregelingen onderling kunnen subsidiariteitsverhoudingen bestaan.
Bij de toepassing van deze algemene regeling geldt dat deze regeling terugtreedt, indien een
specifieke wettelijke regeling, of een specifieke nadeelcompensatieregeling voorziet in vergoeding van de schade beweerdelijk veroorzaakt door de gestelde schadeoorzaak. Wanneer bijvoorbeeld de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten waterstaatswerken waterschap Hollandse Delta 2007 van toepassing is, treedt deze algemene regeling terug.
Tweede lid
Het tweede lid verwijst naar bepalingen die bij de beslissing omtrent toekenning van nadeelcompensatie in aanmerking genomen dienen te worden. De artikelen 3 tot en met 11
beogen de zinsnede "voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijner laste behoort te blijven" nader te concretiseren.
Het gaat daarbij overigens niet om een limitatieve opsomming van in aanmerking te nemen factoren.
Derde lid
Het derde lid stelt voorop dat de vergoeding wordt bepaald in geld. Nochtans kan het college de vergoeding toe kennen in andere vorm dan betaling van een geldsom.
Het derde lid zoekt aansluiting bij de kern van het in het BW neergelegde wettelijk stelsel, namelijk
dat schade primair wordt vergoed in geld (artikel 6 :103 BW). Bij nadeelcompensatie kan het zonder redelijke grond afwijzen van compensatie in natura er toe leiden dat aan de benadeelde
schadevergoeding wordt ontzegd, althans voor zover hij de schade had kunnen beperken door het aanbod te aanvaarden.
Artikel 3 Normaal maatschappelijk risico
Wil er gesproken kunnen worden van onevenredige schade, dan moet deze schade abnormaal zijn, dat wil zeggen (tenminste) buiten het (normale) maatschappelijke risico vallen. Het rechtmatig toebrengen van nadelen die daarbinnen vallen levert in beginsel geen schending van het égalitébeginsel op, zodat deze nadelen ten laste van de benadeelde dienen te blijven. Bij het normaal maatschappelijk risico gaat het om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening kan houden, ook al bestaat geen uitzicht op de vorm en omvang waarin,
de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zal concretiseren en de aard en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien. Bij risicoaanvaarding gaat het veeleer om de mogelijkheid om op het investeringsmoment rekening te houden met bepaalde schadeveroorzakende overheidsmaatregelen en de daaruit voortvloeiende nadelen, ook al kunnen deze niet zonder meer als een uitvloeisel van een autonome maatschappelijke ontwikkeling worden beschouwd. Wil er sprake zijn van risicoaanvaarding dan is vereist dat deze maatregel, althans de mogelijkheid dat deze maatregel genomen zou worden, voor de benadeelde in voldoende mate kenbaar was om hiermee bij de beslissing tot het investeren rekening te (kunnen) houden.
Het begrip normaal maatschappelijk risico wordt in de praktijk zowel gekoppeld aan de aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis, als aan de ernst en omvang van het nadeel, en soms ook aan
het getroffen belang.
Aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis
Het eerste gezichtspunt betrekt het normaal maatschappelijk risico op de schadeveroorzakende gebeurtenis. Uitgangspunt daarbij is dat het leven in een samenleving als de onze meebrengt dat men er rekening mee moet houden dat de overheid ter uitvoering van de op haar rustende taak, bijna voortdurend, een groot aantal verschillende maatregelen neemt die zij in het algemeen belang acht,
maar die een krenking kunnen inhouden van het eigen, persoonlijke belang van één of
meer bepaalde individuele rechtssubjecten, zonder dat daar compensatie in geld of anderszins tegenover staat. Een ieder die "een belang heeft" meer in het bijzonder een ieder die investeringen doet in zaken, welke ten gevolge van overheidsmaatregelen benadeeld, minder bruikbaar of zelfs onbruikbaar kunnen worden, loopt in de regel een voor zijn rekening komend risico op het intreden van schadelijke gevolgen.
Realiseert zich het risico in die zin dat normale maatschappelijke ontwikkelingen zich voordoen, dan dient deze schade redelijkerwijs ten laste van de gelaedeerde te blijven, tenzij er bijzondere redenen zijn om haar voor rekening van de overheid te brengen. Er kunnen zich echter feiten en/of omstandigheden voordoen waardoor een individueel belang ten gevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen dat het uit die maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkenen dient te blijven (bijv. KB 20 november 1992, AB 1993 202).,
Veel van de nadeelcompensatierechtspraak heeft betrekking op ingrepen van overheidswege in de infrastructuur (feitelijke maatregelen als aanleg, onderhouds-of verbeteringswerkzaamheden of juridische maatregelen met betrekking tot landwegen, waterwegen, dijken etc.). De daardoor veroorzaakte nadelen worden in beginsel "als een normale maatschappelijke ontwikkeling" beschouwd, waarmee een ieder geconfronteerd kan worden.
Doorkruising van gewekte verwachtingen
Individuele rechtssubjecten kunnen en mogen dus niet de gerechtvaardigde verwachting koesteren dat de eigen belangen nooit zullen worden aangetast ten gunste van het algemeen belang. Dat is slechts in uitzonderingsgevallen anders. Een uitzondering kan zich voordoen wanneer de daartoe bevoegde (overheids)instantie onvoorwaardelijk en op rechtens bindende wijze heeft verklaard dat een bepaalde situatie ongewijzigd zal blijven, althans bij betrokkene het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij niet op een bepaalde wijze zou ingrijpen. In dat geval behoeft men uiteraard geen rekening te houden met mogelijke nadelige veranderingen in die situatie. Een nadeelveroorzakende maatregel, danwel de daaruit voortvloeiende schade kan dus "abnormaal"
zijn, in de zin dat belanghebbende daarmee redelijkerwijs geen rekening had behoeven te houden doordat er sprake is van een afwijking van verwachtingen die van overheidswege zijn gewekt, zulks ten nadele van een individu dat daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen. Indien een individu gerechtvaardigd rekening houdt met de van overheidswege gewekte verwachtingen en daarvan uitgaande kosten maakt, en er vervolgens door de overheid om zwaarwegende, aan het algemeen belang ontleende redenen wordt afgeweken van hetgeen (mede) op grond van deze overheidsuitingen in de lijn der verwachtingen lag, dan kan die afwijking worden beschouwd als een "abnormale" situatie. Indien het bestuur om zwaarwegende reden besluit andere belangen te laten prevaleren, kunnen de rechtszekerheid en de daarmee corresponderende individuele belangen onder omstandigheden worden opgeofferd aan dit zwaarwegende belang, mits het veroorzaakte onaanvaardbare, buite het maatschappelijk risico vallende nadeel wordt vergoed. (KB 11 januari 1973, AB 1974, 173 Gst. 6238, AA 197, p. 353, AR 23 november 1984, BR 1985, p. 471; VAR 22 januari 1985, AB 1986, 278 ; Bindend Advies Raad van State van 19 juni 1989, AB
1989, 550; CBB 14 juli 1993, AB 1994, 245). Onder omstandigheden kan ook het verzaken van een informatieverplichting door de overheid tot een nadeelcompensatieverplichting leiden (AR 8 juni 1984, AB 1985, 188; AR 17 april 1980, AB 1990, 35).
Ernst en omvang van de schade
Het begrip normaal maatchappelijk risico kan zoals gezegd ook op het resultaat van de schadeveroorzakende maatregel zien. De nadelige gevolgen van maatregelen, die als een normale maatschappelijke ontwikkeling moeten worden beschouwd, behoren in beginsel voor rekening van betrokkenen te blijven. Dat neemt niet weg, dat niet is uitgesloten dat een betrokkene, in een geval waarin zich ten aanzien van hem feiten en omstandigheden voordoen waardoor hij door de schadeveroorzakende maatregelen onevenredig zwaarder wordt getroffen dan anderen, in aanmerking kan komen voor vergoeding van het voor hem uit die maatregelen voortvloeiende nadeel omdat het buiten het normaal maatschappelijk risico valt.
Soms komt betekenis toe aan de ernst van het nadeel. De schade moet vanuit deze optiek bezien voldoende ernstig zijn wil deze buiten het normaal maatschappelijk risico vallen. Met name is van betekenis, of de getroffen onderneming als gevolg van de betrokken overheidsmaatregel ter plaatse nog langer levensvatbaar zal zijn.
Wanneer de betreffende overheidsmaatregel ertoe leidt dat een bedrijf ter plaatse niet langer levensvatbaar zal zijn, tenzij maatregelen worden getroffen waarmee aanzienlijke bedragen zijn gemoeid, kan dat bijdragen aan het oordeel dat de door de maatregel veroorzaakte schade niet kan worden geacht te behoren tot het voor het betrokken bedrijf als normaal te beschouwen bedrijfsrisico (AR 22 november 1983, AB 1984, 154, BR 1983, p. 230) Een zelfde zienswijze is te
zien in HR 18 januari 1991, AB 1991, 241. Schade voor een individueel bedrijf, die slechts over een korte periode wordt geleden en voor het getroffen bedrijf geen duurzame gevolgen van betekenis
heeft moet als een normaal bedrijfsrisico worden beschouwd. (HR 11 november 1994, NJ 1995, 152).
Mogelijkheid om nadeel door te berekenen
Onder omstandigheden komt voorts betekenis toe aan het feit dat gedupeerde de schade, die hij vergoed wenst te zien, heeft verdisconteerd, of heeft kunnen verdisconteren in de prijzen, die hij aan zijn afnemers in rekening brengt. Indien zulks zonder noemenswaardig nadeel kan geschieden, kan geconcludeerd worden dat de gestelde schade zich niet heeft voorgedaan, of althans dat deze niet zodanig ernstig is dat deze het normale risico overschrijdt (ABRS 26 oktober 1995, JB 1996,
13 en ABRS 23 september 1996; KB 10 januari 1986, 262; AB 1986, 449; BR 1986, 435; KB 2 april 1985, AB 1985, 415).
In absolute zin geringe schade
In andere rechtspraak wordt rekening gehouden met aard en omvang van het nadeel (AR 24 oktober 1983, BR 1984, p. 424). In absolute zin geringe schades komen naar veelal wordt aangenomen niet voor vergoeding in aanmerking. (ABRS van 22 december 1995, AB 1996, 250; AR 29 juni 1987, AB 1988, 262; AG 27 augustus 1990, BR 1991, p. 283).
In relatieve zin geringe schade
Ook in relatieve zin geringe schades kunnen tot het normale maatschappelijk risico gerekend worden. Wanneer de schade relatief gering is in verhouding tot de schade waarmee benadeelde redelijkerwijs rekening kon houden toen hij besloot om in het geschade belang te investeren, valt deze schade binnen het normaal maatschappelijk risico. Hetzelfde geldt indien de schade wordt bezien in verhouding tot de normale economische bedrijfsrisico's waarmee een ondernemer rekening heeft te houden, of in verhouding tot normaliter als gevolg van een bepaald soort maatregelen te lijden schade (KB 11 mei 1980, AB 1990, 20). Onder omstandigheden kan ook betekenis worden toegekend aan de omvang van de omzetderving in verhouding tot de totale omzet (KB 28 juni 1985, BR 1986, p. 49; AR 9 juli 1990, BR 1991, p. 144; AR 10 januari 1985, AB 1985, 256)
Aard van het getroffen belang
Bij de beoordeling van de vraag, of een nadeel al dan niet gerekend moet worden tot het "normale" voor rekening van de benadeelde komende risico, wordt rekening gehouden met de aard van het belang waarin de benadeelde getroffen wordt. Daarbij wordt met name een onderscheid gemaakt tussen ondernemersbelangen en particuliere belangen. In dat verband wordt doorgaans aangenomen dat een ondernemer ook normale bedrijfs- of ondernemersrisico's heeft te dragen. Dit kan meebrengen dat slechts een beperkt deel van de totale omzetschade voor een beperkt tijdvak redelijkerwijs niet ten laste van de ondernemer behoort te blijven (AG 30 januari 1991, BR 1991, p.920). Omrijschade wordt bij sommige bedrijven geacht inherent te zijn aan de normale bedrijfsactiviteiten (AG 10 oktober 1988, BR 1989, p. 125). Ook wordt wel aangenomen dat het (bedrijfsmatig) houden van vee nu eenmaal het risico van ziekte van dat vee insluit. Maatregelen ter bestrijding van zodanige ziekte moeten daarom gerekend worden tot de normale bedrijfsschade van een veehouder.
Slechts indien geoordeeld zou moeten worden dat de geleden schade de normale bedrijfsrisico's overstijgt, kan er aanleiding bestaan om schade te vergoeden (ABRS 30 maart 1995, AB 1995, 375).
Voordelige positie waarin betrokkene als gevolg van overheidshandelen verkeerde
Indien belanghebbende als gevolg van de opstelling van de overheid in een voordelige positie verkeerde, bijvoorbeeld omdat hij geen vergoeding behoefde te betalen voor het gebruik van overheidsgronden, of omdat hij minder behoefde te betalen dan anderen, kan dat een factor zijn die mede bepalend is voor het aan de belanghebbende toerekenbare risico, in dier voege dat meer risico aan hem toerekenbaar is (AR 21 februari 1991, AB 1992, 263; ABRvS 26 oktober 1995, JB
1996, 13; ABRvS 23 september 1996, AB 1996, 459).
Artikel 4 Speciale last
Met onevenredige schade doelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op schade die niet alleen buiten het maatschappelijke risico valt, maar tevens op een beperkte groep burgers of instellingen drukt. De kring van getroffenen moet beperkt en duidelijk bepaalbaar zijn. Wil er sprake zijn van aansprakelijkheid gebaseerd op (doorbreking van) de égalité devant les charges publiques, dan is een préjudice spécial vereist. Het moet gaan om schade die een gelijke behandeling van de rechtsgenoten verstoort doordat de schade bij een of enkele personen of een kleine groep van personen terechtkomt, terwijl anderen in een min of meer gelijke positie niet getroffen worden. Indien het nadeel een grotere groep van personen treft is er in beginsel geen sprake van onevenredig nadeel en bestaat er dus geen aanleiding voor het toekennen van nadeelcompensatie (HR 18 januari 1991, AB 1991, 241).
Artikel 5 Actieve risicoaanvaarding
Bij de beantwoording van de vraag, of een nadeel redelijkerwijs ten laste van benadeelde behoort te blijven komt bij nadeelcompensatie grote betekenis toe aan een (hypothetische) reconstructie van hetgeen waarmee belanghebbende voorafgaande aan de gebeurtenis waarop de (eventuele) aansprakelijkheid berust redelijkerwijs rekening kon en behoorde te houden. Met name is het van belang te reconstrueren met welke risico's belanghebbende op het momen dat hij besliste omtrent het al dan niet investeren in kort gezegd het (nadien geschade belang, en vervolgens tot het momen waarop de schadeoorzaak zich voordeed, onder de toenmalig omstandigheden, redelijkerwijs rekenin kon houden. De risico's waarmee hij redelijkerwijs, bij het doen van deze investeringsbeslissing en daarna, rekening kon houden word hij in beginsel geacht te hebben aanvaard. Deze risico's blijven dan ook voor zijn rekening (HR 24 novembr 1995, RvdW 19 251 c).95,
Of in een concreet geval risicoaanvaarding wordt aangenomen, hangt in sterke mate af van het handelen of nalaten van de belanghebbende zelf. De belanghebbende zal zelf moeten nagaan of het verantwoord is om op een bepaald moment bepaalde kosten te maken of investeringen te doen. Eveneens zal hij zelf moeten nagaan of het verantwoord is om op een bepaald moment af te zien van het doen van investeringen, of het maken van kosten. Hij zal bij het nemen van een beslissing daaromtrent rekening hebben te houden met hetgeen op dat moment in de concrete omstandigheden van het geval, naar objectieve maatstaven en met inachtneming van de op het concrete geval toepasselijke ervaringsregels, voorzienbaar is. Indien belanghebbende daarnaast nog beschikt over extra informatie dan moet hij daarmee uiteraard ook rekening houden bij het nemen van zijn beslissingen. Doet hij dat niet of in onvoldoende mate dan komen de gevolgen daarvan voor zijn rekening. Daar staat tegenover dat indien belanghebbende, voorafgaande aan
het investeringsmoment op adequate wijze informatie heeft ingewonnen bij het waterschap omtrent de te verwachten maatregelen of ontwikkelingen en hij op grond van de verstrekte inlichtingen geen rekening behoefde te houden met de later genomen maatregelen, hij niet geacht kan worden deze maatregelen en de daaruit voortvloeiende schade te hebben aanvaard (VAR 16
februari 1984, AB 1984, 422). Bij dit alles wordt uitgegaan van hetgeen een (geobjectiveerde) belanghebbende, die zich van de mogelijkheden en zijn belangen bewust is, had mogen worden verwacht onder de destijds geldende omstandigheden. Wie bijvoorbeeld vergunning heeft gekregen voor een bepaalde activiteit, moet begrijpen dat zo een vergunning geen eeuwigheidswaarde heeft en dat er altijd de mogelijkheid is dat zij wordt beëindigd. Aan het feit dat iemand een vergunning heeft verkregen voor bepaalde activiteiten kan hij immers niet het vertrouwen ontlenen dat hij die activiteiten tot in lengte van dagen zal mogen voortzetten. Wie reeds vele jaren een werk op grondvvan een opzegbare of intrekbare vergunning heeft, dient te beseffen, dat er een tijd zal komen, waarop de situatie beëindigd of gewijzigd moet worden en dat het risico van intrekking groeit naarmate de tijd verstrijkt. Veelal komt beslissende betekenis toe aan hetgeen waarmee het waterschap ten tijde van de vergunningverlening redelijkerwijs rekening behoorde te houden, meer in het bijzonder aan de periode die het waterschap op dat momen kon overzien.
Dit berust op de gedachte dat bij de beoordeling van de vraag of de vereiste vergunning zal worden afgegeven,
wordt nagegaan in hoeverre in de nabije toekomst ontwikkelingen of maatregelen te verwachten zijn die intrekking of wijziging van de vergunning impliceren. Indien zulks inderdaad te verwachten is, ligt afgifte van de verzochte vergunning niet zonder meer in de rede. De keerzijde van die gedachte is dat de vergunninghouder er in beginsel op mag rekenen, dat gedurende de ten tijde van vergunningverlening voor het waterschap overzienbare periode geen intrekking of wijziging van de vergunning zal plaatsvinden, zonder dat zijn nadelen op enigerlei wijze gecompenseerd worden. Na verloop van de "overzienbare periode" bestaat er in beginsel geen aanspraak op nadeelcompensatie. Het risico van intrekking van de vergunning na afloop van deze "overzienbare periode" is door de vergunninghouder aanvaard toen hij gebruik maakte van de vergunning. De "normale levensduur" van het vergunningplichtig werk, de "afschrijvingsperiode" of de "technische levensduur" zijn in deze benadering van weinig of geen betekenis. (AR 10 januari 1985, AB 1985, 256; AR 9 maart 1993, AB 1994, 83; ABRS 26 oktober
1995, JB 1996, 13; ABRS 23 september 1996, BR 1998, p. 303)
Van risicoaanvaarding is sprake wanneer op het moment van de investeringsbeslissing de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel in voldoende mate kenbaar was om hiermee bij de beslissing tot het investeren rekening te (kunnen) houden.
Wanneer het gaat om schade aan investeringen die zijn gedaan ten behoeve van een reeds bestaand belang, bijvoorbeeld aanpassing of uitbreiding van een bestaand bedrijf, of in gevallen van bedrijfsopvolging, gaat deze regel niet zonder meer op. In gevallen waarin de betrokkene redelijkerwijs rekening kon houden met toekomstige aantastingen van zijn belang door overheidsingrepen, is bepalend of hij door desalniettemin kosten te maken of investeringen te doen, al dan niet redelijk handelde. Hierbij moet bijvoorbeeld in aanmerking worden genomen dat men van iemand die al jaren in een bepaalde woning woont niet kan verwachten, dat hij aanpassingen van zijn pand achterwege laat en zich elders vestigt, omdat hij kon weten dat de planologische situatie ter plaatse van zijn woning zou verslechteren. (AG 10 oktober 1988, AB
1988, 233; BR 1989, 125) Ook kan men van een bedrijfsopvolger niet zonder meer verwachten, dat hij reeds om die reden van bedrijfsopvolging afziet (AG 5 februari 1993, AB 1993, p. 728).
Artikel 6 Voorwerp van voorzienbaarheid
Het artikel spreekt voor zich. De voorzienbaarheid kan betrekking hebben op verschillende aspecten:
• de aard van de concrete maatregel die uiteindelijk genomen werd, en/of;
• het tijdstip waarop die maatregel genomen wordt;
• de concrete plaats waar de maatregel genomen wordt;
• de wijze van uitvoering daarvan;
• de duur van de maatregel;
• of de aard en omvang van de daaruit voor hem voortvloeiende schade.
De opsomming is niet limitatief bedoeld.
Schade voortvloeiende uit zodanig optreden komt in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking. Of een bepaald optreden in de lijn der verwachtingen ligt kan afhankelijk zijn van bijvoorbeeld de planologische ontwikkelingen in een bepaald gebied, maatschappelijke ontwikkelingen, het (waterhuishoudkundig) beleid van de overheid.
Zo liggen reconstructiewerkzaamheden, het afsluiten of het verleggen van wegen, het uitbaggeren van wateren, de bouw van vaste oeververbindingen, het versterken van dijken, en dergelijke in beginsel in de lijn der verwachtingen. Zij zijn immers niet meer dan een logisch gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen en derhalve voor een ieder kenbaar.
Er zijn echter situaties denkbaar waarin weliswaar het schadeveroorzakend optreden in de lijn der verwachtingen ligt, doch belanghebbende desondanks geacht moet worden er geen rekening mee te hebben kunnen houden. Deze situatie zal zich voordoen indien het optreden van een abnormale omvang is, een sterk afwijkende reikwijdte heeft of qua gevolgen bijzonder ingrijpend is. Tot deze categorie van gevallen kan onder bepaalde omstandigheden worden gerekend de schade voortvloeiende uit de op grond van artikel 11, eerste lid, Waterstaatswet 1900 rustende ontvangst (en verspreidings) plicht van de aangeland voor bij het onderhoud aan wateren vrijkomende
specie. In bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat zodanig grote hoeveelheden specie vrijkomen dat het handhaven van de ontvangst (en verspreidingsplicht) niet zonder meer aanvaardbaar is. In dat geval kan het redelijk zijn dat het waterschap de betreffende aangeland een schadevergoeding toekent.
Voorts kan het schadetoebrengende optreden niet of slechts ten dele niet in de lijn der verwachtingen liggen, maar had de benadeelde er in het concrete geval toch rekening mee kunnen en behoren te houden. Eigen schuld, risicoaanvaarding en dergelijke bepalen in hoeverre benadeelde nog rekening kon en behoorde te houden met het schadeveroorzakende optreden.
Artikel 7 Passieve risicoaanvaarding
Van passieve risicoaanvaarding is sprake wanneer de benadeelde ervan heeft afgezien passende (aanpassings)maatregelen te nemen vanaf het moment dat hij redelijkerwijs rekening moest of althans in voldoende mate rekening kon houden met de mogelijkheid dat zaken waarbij hij een belang heeft, in de toekomst door bepaalde overheidsmaatregelen zouden kunnen worden aangetast. Hij wordt alsdan geacht de schade die hij vervolgens lijdt, en die hij had kunnen voorkomen door tijdig te handelen (passief) te hebben aanvaard. Hem wordt dan toegerekend dat hij geen pogingen heeft gedaan de schade te beperken of te voorkomen, door alsnog gebruik te maken van mogelijkheden die door een voorzienbare overheidsmaatregel teloor dreigen te gaan (KB 29 december 1988, AB 1989, 90; AG 7 december 1993, BR 1994, p. 680).
Artikel 8 Schadebeperking
Deze schadebeperkingsverplichting is geïnspireerd door artikel 6:101 BW dat in nadeelcompensatiekwesties van overeenkomstige toepassing kan worden geacht. De omvang van de schadebeperkingsplicht wordt beperkt door de redelijkheid. De redelijke kosten van de
maatregelen komen voor de rekening van de veroorzaker van de schade. Slechts die maatregelen komen voor vergoeding in aanmerking die nodig en passend zijn om de schade te voorkomen of te beperken. De maatregelen die niet nodig zijn, of niet geschikt zijn om het nadeel te beperken, vallen buiten de vergoedingssfeer. Uiteraard mogen de kosten van de beperkende maatregelen de omvang van de te beperken schade niet te boven gaan.
Artikel 9 Verrekening van voordeel
Gedacht kan worden aan de economische waarde van vrijgevallen arbeid, of bij winkels die deel uitmaken van een keten van winkels van dezelfde ondernemer van de opbrengst van overloop van klanten naar die andere winkels (AR 5 april 1983, AB 1983, 534; AR 1 juni 1987, AB 1988, 115). Ook de omstandigheid dat de benadeelde anderszins gebaat is bij het schadeveroorzakende besluit kan tot mindering van de schadevergoeding leiden.
Veelvoorkomende posten die voor verrekening in aanmerking komen zijn "rente vrijkomend kapitaal", voordelen wegens "vrijkomende arbeid" en aftrek "nieuw voor oud".
Artikel 10 Kosten van deskundigenbijstand
Kosten van rechtsbijstand en kosten van andere deskundigen gemaakt in de non-contentieuze fase werden in de nadeelcompensatiepraktijk, onder verwijzing naar vaste planschadejurisprudentie, gedurende lange tijd niet aangemerkt als te zijn veroorzaakt door rechtmatig overheidshandelen en kwamen dus niet voor vergoeding in aanmerking. Inmiddels is in de rechtspraak aanvaard dat deze kosten onder omstandigheden voor vergoeding in aanmerking kunnen komen (ABRS 23 september 1996, BR 1998, p. 303 en
ABRS 1 aug. 1997, AB 1998, 37).
Indien om vergoeding van deze kosten verzocht wordt, ligt de vraag voor, of het in het concrete geval redelijk was, dat aanvrager deskundigenbijstand van de desbetreffende deskundige inriep, en of de omvang van de daarmee gepaard gaande kosten redelijk is te achten. Bij deze beoordeling
zal onder meer een rol kunnen spelen, of en in hoeverre het inquisitoire karakter van het onderzoek door het bestuursorgaan, met behulp van een onafhankelijke deskundigencommissie, in het concrete geval al dan niet een actieve inbreng van degene die om vergoeding vraagt vergt, en of, en zo ja in hoeverre de ingeroepen deskundigenbijstand heeft bijgedragen aan de vaststelling van een geobjectiveerde schadevergoeding.
Uiteraard bestaat het recht op vergoeding van deze kosten alleen in die gevallen waarbij een bedrag tot schadevergoeding wordt toegekend.
Artikel 11 Vergoeding van wettelijke rente
Een vergoeding in de vorm van wettelijke rente voor schade veroorzaakt door te late uitbetaling van de schadevergoeding kan deel uitmaken van de toe te kennen schadevergoeding. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij het burgerlijk recht, in dier voege dat het
• de aard van de concrete maatregel die uiteindelijk genomen werd en/of;
• het tijdstip waarop die maatregel genomen wordt;
• de concrete plaats waar de maatregel genomen wordt;
• de wijze van de uitvoering daarvan;
• de duur van de maatregel of;
• de aard en omvang van de daaruit voor hem voortvloeiende schade;
• De opsomming is niet limitatief bedoeld.
bepaalde in artikel 6:119 BW, wat de wijze van berekening van wettelijke rente betreft, van overeenkomstige toepassing wordt geacht. Het tijdstip waarop de rente ingaat wordt gesteld op de datum van ontvangst van de aanvraag door het bestuursorgaan dat over de schadevergoedingd dient te beslissen. (ABRS, 29 september 1984 BR 1995, p. 517; ABRS 6 februari 1995, BR 1995, p. 864).
Artikel 12 Termijn voor indiening aanvraag
Eerste lid
De benadeelde dient een aanvraag om schadevergoeding zo spoedig mogelijk in te dienen. Het moet uit bestuurlijk oogpunt ongewenst worden geacht dat nog aanvragen om schadevergoeding worden ingediend jaren nadat het nadeel gebleken is. In het derde lid wordt een mogelijke sanctie op te late indiening van een aanvraag om schadevergoeding geregeld.
Derde lid
Ten aanzien van het derde lid is aangesloten bij het voorstel van art. 7:11 lid 3 Waterwet inzake de indiening van aanvragen om schadevergoeding, waarbij is aangesloten bij hetgeen in het Burgerlijk Wetboek is geregeld op het punt van verjaring van vorderingen strekkende tot schadevergoeding
Artikel 13 De aanvraag om schadevergoeding
In dit artikel worden nadere regels gegeven voor het indienen van een aanvraag om schadevergoeding. Op het indienen van zodanige aanvraag is uiteraard Hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Daarnaast zijn op de schadevergoedingsaanvraag toegesneden bepalingen opgenomen.
Eerste lid
Met het eerste lid wordt beoogd het bepaalde in artikel 4:2 Algemene wet bestuursrecht nader betekenis te geven voor aanvragen om schadevergoeding. Van een aanvrager wordt verlangd dat
hij alle gegevens van welke aard dan ook, verschaft die het college nodig heeft voor het beoordelen van de gegrondheid van de schadeclaim. Onder andere hierin komt de wederkerigheid van de rechtsverhouding tussen het college van dijkgraaf en heemraden en de benadeelde tot uitdrukking.
Eerste lid onder e
Het voorschrift sub e moet het onder meer mogelijk maken te beoordelen of aanvrager zich baseert op een
rechtmatig handelen als bedoeld in artikel 2, of op een onrechtmatig handelen. Van de aanvrager wordt dus verlangd dat hij aangeeft op welke rechtsgrond hij zijn aanvraag baseert. Dient het college naar het oordeel van aanvrager de schade te vergoeden omdat het achterwege laten van de vergoeding hem in strijd zou brengen met het mede aan artikel 3:4 tweede lid Awb ten grondslag liggende beginsel van égalité devant les charges publiques of steunt de aanvraag in wezen op de gedachte dat het college door te handelen zoals het gedaan heeft anderszins in strijd met regels van geschreven of ongeschreven recht gehandeld heeft? Het antwoord op deze vraag bepaalt of de aanvraag door middel van een vereenvoudigde afdoening (kennelijke ongegrondheid) kan worden afgewezen, of niet.
Bovendien is deze bepaling van belang, omdat het op de weg ligt van degene die schadevergoeding aanvraagt om aannemelijk te maken dat het uit een overheidsmaatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven (ABRvS 15 oktober 1998, JB 1998, 278). Wanneer aanvrager er nadat hem eventueel de mogelijkheid is geboden een verzuim op dit punt te herstellen naar het oordeel van het college niet in is geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de als schadeoorzaak aangeduide maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkene dient te blijven, kan de aanvraag
eveneens door middel van een vereenvoudigde afdoening (kennelijke ongegrondheid) worden afgewezen.
Als aanvrager onvoldoende bewijs aandraagt om de gevolgtrekking te rechtvaardigen dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de als schadeoorzaak aangeduide maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkene dient te blijven, bestaat er geen aanleiding om een nader onderzoek door een onafhankelijke commissie van deskundigen te doen verrichten.
Eerste lid onder f en g
Het bepaalde onder e en f ziet op de situatie dat aanvrager schadevergoeding in geld wenst. In dat geval wordt verlangd dat in de aanvraag de hoogte van het naar het oordeel van aanvrager te vergoeden schadebedrag wordt aangegeven. Dat bedrag hoeft niet hetzelfde te zijn als de totale geleden schade, alleen al omdat in de vergoeding daarvan deels voorzien kan zijn door een andere compensatieregeling.
Eerste lid onder h
Met het eerste lid onder g wordt bedoeld de benadeelde in de gelegenheid te stellen suggesties te doen omtrent de wijze van schadevergoeding. Denkbaar is immers dat het nemen van feitelijke maatregelen adequater is dan het verlenen van een schadevergoeding in geld.
Tweede lid
Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag na uiterlijk twee weken. In verband met het bepaalde in artikel 4:14 Algemene wet bestuursrecht zal aanvrager worden ingelicht over de met de behandeling van de aanvraag ten hoogste gemoeide termijnen.
Derde lid
Indien de aanvrager onvoldoende gegevens heeft verstrekt om de gegrondheid van de aanvraag te kunnen beoordelen, kan het college besluiten het niet in behandeling te nemen. Dit stemt overeen met het bepaalde in artikel 4:5 eerste lid Algemene wet bestuursrecht. Wel dient aanvrager in de gelegenheid te worden gesteld om de ontbrekende gegevens alsnog te verschaffen.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl