Regeling vervallen per 31-12-2017

Verordening nadeelcompensatie waterschap Hollandse Delta 2008

Geldend van 11-12-2008 t/m 30-12-2017

Intitulé

Verordening nadeelcompensatie waterschap Hollandse Delta 2008

HOOFDSTUK 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1  Begripsomschrijvingen

1.  In deze regeling  wordt  verstaan  onder:

a.  Hollandse Delta:  waterschap Hollandse Delta;

b.  Verenigde Vergadering: de Verenigde Vergadering  van waterschap Hollandse Delta;

c.  College:  het College van Dijkgraaf en Heemraden  van waterschap  

Hollandse Delta;

d.  Adviescommissie: het adviesorgaan  bedoeld in artikel 15;

e.  Aanvraag:  een aanvraag  om schadevergoeding als bedoeld in artikel 4:1 van de

Algemene wet bestuursrecht en artikel 13 van deze verordening;

f.  Aanvrager: de indiener  van een aanvraag  als bedoeld in artikel 13 van deze verordening.

Artikel 2  Het  recht  op schadevergoeding

1.  Het college kent degene die schade lijdt  als gevolg van:

a. de rechtmatige uitoefening door door of namens een bestuursorgaan van Hollandse Delta van een aan het publiekrecht ontleende  bevoegdheid ter behartiging van een openbaar belang, of;

b. de rechtmatige uitoefening door door of namens Hollandse Delta van een publieke  taak

ter behartiging van een openbaar belang,

op diens aanvraag een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort  te blijven  en voor zover geen aanspraak  op

schadevergoeding of op tegemoetkoming in de schade kan of kon worden ontleend aan een wet in formele  zin, of aan een specifieke  wettelijke bepaling of beleidsregeling en deze vergoeding  ook overigens niet voldoende anderszins  is verzekerd.

2.  Bij het nemen van eenbesluit  omtrent schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt

het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 11 in aanmerking genomen.

3.  De vergoedng  wordt  bepaald in geld. Nochtans kan het college de vergoeding  toekennen  in andere vorm dan betaling  van een geldsom.

Artikel 3  Normaal maatschappelijk risico

Schade die moet worden beschouwd als het gevolg van een normale  maatschappelijke ontwikkeling of  binnen  het  normale  maatschappelijk risico  of het  normale  ondernemersrisico vallende  schade komt  niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 4  Speciale  last

Schade als  gevolg  van  een  schadeoorzaak  als bedoeld  in  artikel 2,  eerste  lid, komt  alleen  voor vergoeding  in  aanmerking  wanneer  deze  in  belangrijke  mate  afwijkt  van  de  schade  die dientengevolge op een ieder  drukt, dan wel wanneer  deze schade op een naar  verhouding gering aantal natuurlijke- of rechtspersonen die in vergelijkbare positie  verkeren  drukt.

Artikel 5  Actieve  risicoaanvaarding

Schade  ten  gevolge  van  een  schadeoorzaak  als  bedoeld  in  artikel 2, eerste  lid,  die  voor  de

belanghebbende redelijkerwijs  voorzienbaar was ten tijde van de beslissing om te investeren  in het geschade belang, wordt niet vergoed.

Artikel 6  Voorwerp van voorzienbaarheid

De in artikel  5 bedoelde  voorzienbaarheid kan onder  meer betrekking hebben op de aard van een schadeoorzaak  als bedoeld  in artikel 2, eerste  lid, op het  tijdstip waarop  deze schadeoorzaak  zijn werking  doet gevoelen,  op de plaats  waarop  ze betrekking heeft,  op  de wijze  van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor  veroorzaakte schade.

Artikel 7  Passieve risicoaanvaarding

Geen  vergoeding  wordt  toegekend  indien  de  aanvrager  heeft  nagelaten  zijn  belang  te verwezenlijken toen  hij  daartoe  redelijkerwijs in de gelegenheid  was, terwijl hij  redelijkerwijs kon voorzien  dat  een maatregel  genomen  zou worden  die aan dat  realiseren  in de weg zou komen  te staan.

Artikel 8  Schadebeperking

1. Heet aanvrager  nagelaten  redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking  van schade te nemen, dan blijft de schade die door het treffen  van zodanige maatregelen voorkomen, of beperkt  had kunnen  worden, ten laste van de aanvrager.

2.  De redelijke kosten van maatregelen ter voorkoming of beperking  van schade behoren  tot de te vergoeden  schade.

Artikel 9  Verrekening van voordeel

Heeft  een  schadeoorzaak  als  bedoeld  in  artikel 2,  eerste  lid  voor  de benadeelde  naast  schade tevens  voordeel  opgeleverd, dan moet  dit voordeel  bij  de vaststelling van de te vergoeden  schade in aanmerking worden genomen.

Artikel 10  Kosten  van deskundigenbijstand

Indien  bij  de  indiening  en  de  behandeling  van  de  aanvraag  zowel  de hulp  van  rechts-  dan  wel andere  deskundigenbijstand is ingeroepen, kunnen deze  kosten  voor  vergoeding  in  aanmerking komen als de kosten daarvan redelijk te achten zijn.

Artikel 11  Vergoeding van wettelijke rente

1.  Een vergoeding van wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk

Wetboek kan deel uitmaken van de toe te kennen vergoeding.

2.  Het tijdstip waarop de wettelijke rente ingaat  wordt  gesteld op de datum  van ontvangst van de aanvraag  door het college.

HOOFDSTUK 2 Procedurebepalingen inzake schadevergoeding

Artikel 12  Indiening aanvraag en verjaringstermijn

1. Een aanvraag  om schadevergoeding wordt zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk schriftelijk ingediend  bij het college.

2.  In geval de aanvraag  saenhangt  met een dijkversterkingsplan geldt voor de termijn van

indiening:

a.  de aanvraag  wordt  zo spoedig als redelijkerwijs mogelijkerwijs inediend  nadat de Verenigde Vergdering  heeft beslist omtrent het dijkversterkingsplan, doch niet eerder dan nadat Gedeputeerde  Staten van de betreffende  prvincie  o grond  van rtikel  7b lid 2 van de Wet op de waterkering het plan en toelichting hebben goedgekeurd en dit onherroepelijk is geworden.

3.  Het college kan een aanvraag  afwijzen, indien vif  jaren zijn verlopen  na de aanvang  van de dag, waarop de schadezich heeft geopenbaard  dan wel nadat de benadeelde redelijkerwijs o de hoogte  had kunnen  zijn van de schadeveroorzakende gebeurtenis  ald bedoeld in artikel 1, doch in elk geval na verloop  van twintig jaren na de schadeveroorzakende gebeurtenis.

Artikel 13  De aanvraag om schadevergoeding

1.  De aanvraag  wordt  ondertekend en bevat ten minste:

a.  de naam en het adres van de aanvrager;

b.  de dagtekening;

c.  een aanduiding van het besluit of het handelen dat de gestelde schade naar het oordeel van anvrager  heeft veroorzaakt;

d.  een opgave van de feiten die tot het ontstaan  van de schade aaneiding gegeven;  hebben

e.  een vermelding van de reden of redenen waarom het college gehouden zou zijn een vergoeding toe te kennen van schade die het gevolg is van het onder c bedoelde handelen;

f.  een opgave van de aard en de omvang  van de schade;

g.  een specificatie  van het bedrag  van de schade;

h. een omschrijving van de wijze waarop de schade naar het oordeel van aanvrager dient te worden vergoed en, zo een vergoeding  in geld wordt gewenst, een opgave van het schadebedrag,  dat naar het oordeel van aanvrager  vergoed  dient te worden.

2.  Het college bevestigt  de ontvangst  van het aanvraag  zo spoedig mogelijk, en stelt  de

aanvrager  in kennis van de te volgen procedure.

3.  Indien naar het oordeel van het college niet of onvoldoende is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, of indien aanvrager  overigens verzuimt de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking  kan krijgen te verschaffen, stelt het college de aanvrager  in de gelegenheid het verzuim  te herstellen  binnen vier weken na verzending  van de brief  waarin hem op het verzuim gewezen wordt.

Artikel 14  Afdoening zonder  advisering door de adviescommissie

1. Het college neemt de aanvraag niet in behandeling indien het niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 is ingediend en van de geboden gelegenheid  om de aanvraag  aan te vullen niet tijdig, of onvoldoende is gebruik  gemaakt.

2.  Een besluit  om de aanvraag  niet in behandeling  te nmen wordt  aan de aanvrager bij aangetekende  brief  mdegedeeld  binnen vier weken nadat de aanvraag  is aangevuld  of nadat d daarvoor  gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

3.  Het college doet de aanvraag  af zonder zich te latenadviseren  door de adviescommissie

indien het naar zijn oordeel:

a.  kennelijk ongegrond is;

b.  zonder nader onderzoek  voor toewijzing vatbaar is;

c. qua aard of omvang  niet voor advsering  door de adviescommissie in aanmerking komt.

4.  Een besluit  om de aanvraag  zonder nader onerzoek  af te wijzen dan wel toe te wijzen

wordt  aan de aanvrager  bij aangetekende  brief medegedeeld binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag, dan wel binnen acht weken, nadat de termijn is verstreken gedurende  welke de aanvrager de aanvraag  kon aanvullen.

5.  Het college kan de in ht vorige  lid genoemde  termijn eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen. Het college stelt de aanvrager  daarvan  schriftelijk in kennis.

  

Artikel 15  De Adviescommissie

1. Indien  geen toepassing  wordt  gegeven aan het bepaalde in artikel 14, eerste en derde lid, stelt het college de aanvraag in handen van een adviescommissie.

2. De adviescommissie heeft tot taak het het college van advies te dienen over de op het aanvraag te nemen beslissing.

3. De adviescommissie bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen die door het college worden benoemd.  In eenvoudige  gevallen  kan het college volstaan met de benoeming  van één onafhankelijke deskundige.  Indien de adviescommissie uit drie leden bestaat, wijst  het college de voorzitter aan.

4.  De aanvraag  wordt uiterlijk vier weken na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel

14,  vierde  lid, dan wel indien het vijfde  lid van dat artikel  toepassing heeft gevonden, uiterlijk vier weken na het verstrijken van de in dat artikellid genoemde termijn in handen gesteld van de adviescommissie.

5.  Het college stelt de aanvrager  in kennis van het feit dat d aanvraag  in handen is gesteld

van de adviescommissie. De kennisgeving bevat de namen van de deskundigen, hun beroep en de plaats waar zij hun werkzaamheden plegen te verrichten.

 

Artikel 16  Het  door de Adviescommissie te verrichten onderzoek

 1. De adviescommissie dient het college van advies over de op de aanvraag te nemen beslissing.

2.  De adviescommissie stelt daartoe, voorzover  een zorgvuldige dvisering  daartoe minste een onderzoek in naar: noopt, ten

a.  de vraag of de door aanvrager  in zijn aanvraag  gestelde schade een gevolg is van de in de aanvraag  aangeduide schadeoorzaak, indien  en voorzover  deze als een rechtmatige uitoefening door of namens Hollandse Delta van een aan het publiekrecht ontleende  bevoegdheid  of taak ter behartiging van een openbaar belang als bedoeld in artikel 2, eerste lid kan worden aangemerkt;

b.  de omvang  van de schade als bedoeld onder a;

c.  de vraag of deze schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde  behoort  te blijven, zulks met  inachtneming van het in artikel 3 tot en met 11 bepaalde;

d.  de vraag of vergoeding van de schade niet, of niet voldoende, anderszins  is

verzekerd, of had kunnen  zijn.

3.  De adviescommissie brengt  rapport uit over haar bevindingen. ndien  aan de aanvrager nadeelcompensatie toekomt, advseert  de adviescommissie over de hoogte  van de uit te keren schadevergoeding en doet, voorstellen voor maatregelen of voorzieningen waardoor de schade, anders dan door een vergoeding in geld, kan worden  bperkt  of ongedaan gemaakt.

 

Artikel 17  Bevoegdheden en verplichtingen

1. Het college stelt  de adviescommissie, al dan niet op aanvraag, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur  is van overeenkomstige toepassing.

2.  De aanvrager  verschaft  de adviescommissie de gegevens en bescheiden die voor de

advisering  nodig zijn en waarover  hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

3.  De adviescommissie kan inlichtingen en advieze inwinnen  bij derdn. Indien  met het verstrekken van inlichtingen, of he verlenen  van adviezen dor derden  kosten gemoeid zijn, oefent de adviescommissie deze beoegdheid  eerst uit na instemming van het college.

4.  De door de adviescommissie naar ht oordeel  van het college in redelijkheid te maken

kosten, worden door Hollandse Delta vergoed.

5. De adviescommissie kan een plaatsopneming houden, indien zij dit nodig acht.  

 

Artikel 18 Procedure adviescommissie

1. De adviescommissie stelt de aanvrager in kennis van de te volgen procedure.

2.  De adviescommissie stelt de aanvrager  en het college in de glegenheid  tot het geven van een mondelinge toelichting. Beien kunnen  zich laten bijstaan  of vertegenwoordigen door een gemachtigde.

3.  Meegebrachte  deskundigen  worden in de glegenheid  gesteld een toelichting te geven.

4.  Van de toelichtingen wordt  een verslag opgemaakt. Het versag  wordt  aan de aanvrager  en het college toegezonden.

5.  Alvorens de adviescommissie haar definitieve advies opstlt, maakt  zij een co op.ncept-advies

Dit concept-advies wordt uiterlijk twaalf  weken nadat het aanvraag in handen is gesteld van de adviescommissie, aan de aanvrager en aan het college toegezonden.  Indien  niet binnen deze termijn een concept-advies opgemaakt kan worden, deelt de adviescommissie de aanvrager het college gemotiveerd mede, waarom deze termijn overschreden wordt.  Zij geeft daarbij een termijn aan waarbinnen het concept-advies aan de aanvrager en aan het college zal worden toegezonden.  Deze termijn bedraagt ten hoogste twaalf  weken.

6.  Aanvrager en het college maken eventuele  bedenkingen tegen het concept-advies, uiterlijk vier weken na de datum van verzending daarvan, schriftelijk aan de adviescommissie kenbaar.

7. De adviescommissie stelt haar advies vast binnen zes weken na het verstrijken van de in het zesde lid genoemde  termijn. Zij kan deze termijn, onder opgaaf van redenen, eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Zij zendt het advies terstond  toe aan de aanvrager en aan het college.

 

Artikel 19  De beslissing op de aanvraag om schadevergoeding

1. Het college beslist binnen zes weken na ontvangst van het definitieve advies van de

adviescommissie op de aanvraag  om schadevergoeding. Het college maakt dit besluit binnen deze termijn bekend aan aanvrager. Zij zenden een kopie van dit besluit aan de adviescommissie.

2. Het college kan de beslissing bedoeld bedoeld in het eerste lid, onder opgaaf van redenen, eenmaal voor ten hoogste zes weken verdagen.

 

HOOFDSTUK 3 Slotbepalingen

Artikel 20  Voorschot

1.  Het college kent de aanvrager die naar redelijke verwachting in aanmerking komt  voor een vergoeding in geld als bedoeld in artikel 2 en wiens belang naar het oordeel van het college vordert dat aan hem een voorschot  op deze vergoeding  wordt  toegekend, op diens schriftelijk aanvraag een voorschot  toe. Het college beslist, tenzij het aanvraag kennelijk ongegrond  is, op de aanvraag, gehoord  de adviescommissie.

2.  Indien  het college beslist tot het verlenen  van een vorscho  wordt  daarmee  geen aanspraak  als bedoeld in artikel  2 erkend.

3.  Het voorschot  kan uitsluitend worden  vrleend  indien de anvrager  schriftelijk de verplichting aavaardt  tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten orechte  als voorschot  is uitbetaald, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over het teveel betaalde te rekenen vanaf de datum  van btaling  van het voorschot.  Het college kan daarvoor  zekerheidstelling, bij vorbeeld  in de vorm van een bankgarantie, verlangen.

Artikel 21  Inwerkingtreding

Deze regeling  treedt  in werking  met  ingang  van de eerste  dag na de datum van bekendmaking en is van toepassing  op aanvragen  die vanaf deze datum zijn ingediend.

Artikel 22  Citeertitel

Deze regeling  kan worden aangehaald  als: 

Verordening  nadeelcompensatie waterschap  Hollandse

Delta.

ALGEMENE TOELICHTING

Inleiding

Nadeelcompensatie is in de loop der jaren ook in de bestuurspraktijk van de waterschappen een belangrijke rol gaan spelen. Om meerdere  redenen bestaat  er voldoende aanleiding  om deze praktijk te verankeren in een verordening als de onderhavige. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten  bij de inhoud van de nadeelcompensatieregeling van Verkeer en Waterstaat uit 1999, mede omdat  deze regeling  in de praktijk goed blijkt te werken.

Grondslag voor nadeelcompensatie

Er bestaat geen algemene  wettelijke regeling  voor die gevallen van nadeel ten gevolge van een rechtmatige overheidsdaad, waarvoor geen specifieke wettelijke regeling  (zoals bijvoorbeeld art.

40 Wet op de Waterhuishouding en de planschaderegeling ex artikel 49 Wet op de Ruimtelijke Ordening) voorhanden is.

Wel bevat de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) twee samenhangende bepalingen  waarin de grondslag voor nadeelcompensatie is gecodificeerd.  Artikel 3:2 en 3:4,

eerste lid, Awb houden in dat aan overheidsbesluiten een belangenafweging dient vooraf te gaan. Via de schakelbepaling van artikel 3:1, lid 2, Awb zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op privaatrechtelijk en feitelijk handelen van de overheid.

Het tweede  lid van artikel  3:4  Awb geeft aan dat de nadelige  gevolgen van een besluit  voor één of meer belanghebbenden niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit  te dienen doelen. Het in het eerste lid gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel, in samenhang  met het evenredigheidsbeginsel in het tweede lid, en het hieraan ten grondslag liggende  "égalité  devant  les charges publiques"  (gelijkheid voor de openbare lasten) impliceren een gehoudenheid tot compensati  indien ten gevolge van een, overigen  rechtmatig, overheidshandelen de belangen

van derden  onevenredig worden geschaad.

De schending  van de "égalité", althans de onevenredigheid in gevolgen van overheidsbesluiten- of handelingen, dient  te worden weggenomen door af te zien van het nemen van het besluit, door wijziging van de inhoud ervan, dan wel -als schade onvermijdelijk is- door het vergoeden  van de daardoor  veroorzaakte schade.

Met onevenredige schade wordt  daarbij  gedoeld op buiten het maatschappelijke risico vallende

(abnormale) en op een beperkte  groep burgers of instellingen drukkende schade.

Grondslag van deze  verordening

De algemene  bevoegdheid  tot vaststelling van deze verordening berust  op de bevoegdheid  als bedoeld in artikel  78 van de Waterschapswet. In de Waterwet  die naar verwachting op 1 januari

2009 inwerking zal treden, zijn de bestaande schadevergoedingsregelingen zoveel mogelijk

gestroomlijnd tot één regeling  tot schadevergoeding. In het voorgestelde artikel 7:11, lid 2 van de Waterwet (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30 818, nr. 2) is tevens de grondslag neergelegd voor onderhavige regeling.  Bij de opstelling van deze verordening is gekeken naar de bepalingen  van art. 7:11 e.v. Waterwet.

Art. 40 van de Wet op de waterhuishouding bevat een specifieke schadevergoedingsregeling. Deze verordening is tevens van toepassing op de afhandeling  van verzoeken om schadevergoeding ingevolge  art. 40 Wet op de waterhuishouding.

Redenen voor vaststelling van deze  verordening

De Verordening  nadeelcompensatie waterschap Hollandse Delta voorziet in een met waarborgen omklede  procedure  voor de behandeling van een verzoek  om schadevergoeding. Tot op heden bestond er bij waterschap Hollandse Delta alleen een nadeelcompensatieregeling ten aanzien van het verleggen  van kabels en leidingen.  Door waterschapsbesturen wordt een groot  aantal besluiten genomen  waarbij belangen van derden betrokken zijn. Te denken valt aan besluiten  tot  het vaststellen  van verbeteringsplannen voor de waterhuishouding (of dijken en kades), of aan besluiten tot het intrekken en wijzigen van vergunningen. Daarnaast  zijn de waterschappen bij het uitvoeren van hun taken dagelijks bezig met het verrichten van werken, onderhoud  etc. Zulke zaken dienen te worden beschouwd als normale maatschappelijke risico's, waarmee iedereen kan worden geconfronteerd. Alhoewel dergelijke zaken volkomen rechtmatig zijn, kan het toch zo zijn

dat hierdoor  schade wordt  toegebracht die niet of niet geheel ten laste van benadeelden  behoort  te blijven. Er kunnen  dus feiten en omstandigheden zijn waardoor een individueel belang ten gevolge van een feitelijke handeling  of maatregel  zo zwaar wordt  getroffen dat dit nadeel redelijkerwijze niet ten laste van de getroffene kan blijven. Bij de lange uitvoeringsduur van een project bijvoorbeeld kan een individueel belang dermate zwaar worden getroffen, dat het waterschap gehouden is dit nadeel te compenseren.

Schade die voortvloeit uit rechtmatige overheidshandelingen of besluiten waarvan de schade redelijkerwijze niet ten laste van de benadeelde  behoort te blijven, en waarvan  de vergoeding  niet anderszins verzekerd is of verzekerd  kon worden, komt  in aanmerking voor vergoeding. Het is immers  de taak van een overheidsorgaan om iedereen gelijk te behandelen, en mocht dit niet het geval zijn, dan kan daaruit  de plicht ontstaan  tot vergoeding  van die schade die onevenredig  is. Dit geldt alleen voor zover de betrokkene onevenredig  zwaar door het besluit wordt  getroffen. Dit wil zeggen dat schade een individu of groep personen onevenredig  zwaar treft  in vergelijking met andere burgers die in een vergelijkbare positie verkeren, en dit nadeel zwaarder is dan het normaal te achten maatschappelijke risico dat iedere burger loopt. Alleen dan is er reden tot  vergoeding van toegebracht nadeel.

In deze regeling  zijn zowel materiële normen  als procedurele regels neergelegd  met betrekking tot vergoeding van onevenredig nadeel voortvloeiend uit rechtmatig handelen van het bestuur van Hollandse Delta. Daardoor  wordt beoogd zoveel als mogelijk is de rechtszekerheid te bevorderen, terwijl ook de doelmatigheid van de afwikkeling van aanvragen om schadevergoeding op de voet van deze regeling  wordt bevorderd. Wat de materiële  regels betreft  wordt  het volgende  opgemerkt. Uit de tekst  van artikel  2, eerste lid van deze regeling blijkt dat aan het begrip "redelijkerwijs"  een belangrijke rol is toegedacht bij de vestiging  van een aanspraak op schadevergoeding en bij de bepaling van de omvang  en inhoud van een eventuele schadevergoedingsverplichting. Om de rechtszekerheid en een doelmatige hantering  van deze regeling te bevorderen is daarin, meer in het bijzonder in de artikelen

3 tot en met 11 een aantal regels neergelegd, die in het

nadeelcompensatierecht op het punt van de vestiging van aansprakelijkheid en ter zake van de bepaling  van inhoud en omvang van de schadevergoeding min of meer zijn uitgekristalliseerd. Deze artikelen bevatten overigens  geen uitputtende regeling.

Bij de vestiging van de aansprakelijkheid gaat het met name om de vraag aan welke voorwaarden voldaan moet zijn wil er aanleiding  bestaan om af te wijken van het beginsel dat een ieder in beginsel de door hem zelf geleden schade draagt.

In hoofdlijnen kunnen  vijf  voorwaarden voor een aanspraak op nadeelcompensatie worden geformuleerd.

a) Een eerste voorwaarde voor een aanspraak op nadeelcompensatie is dat de gestelde schadeoorzaak (op zichzelf) als een rechtmatig overheidshandelen gekwalificeerd kan worden en dat deze valt binnen het bereik van de in artikel 2, eerste lid, afgebakende  gebeurtenissen.

b) Er moet sprake zijn van schade.

c) Er moet causaal verband bestaan tussen het betreffende rechtmatig overheidshandelen en de gestelde schade.

d) De schade mag niet het gevolg zijn van een normale maatschappelijke ontwikkeling of binnen

het normale  maatschappelijk risico of binnen het normale ondernemersrisico vallen (zie artikel  3 en de toelichting daarbij).

e) Tenslotte  geldt, dat schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel  2, eerste lid,

die naar aard en omvang niet in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel op een naar verhouding omvangrijk aantal natuurlijke-of rechtspersonen die in vergelijkbare positie

verkeren  drukt, niet voor vergoeding  in aanmerking komt  (zie artikel  4 en de toelichting daarbij).

Als eenmaal vast staat dat op Hollandse Delta in beginsel een verplichting tot schadevergoeding rust, zal vervolgens  moeten  worden vastgesteld welk bedrag als schadevergoeding dient te worden toegekend.

Voor wat de wijze van schadebegroting betreft  worden in deze Verordening nadeelcompensatie

waterschap Hollandse Delta geen regels gegeven. Dat zou gelet op de veelheid van

schadeoorzaken  en mogelijke schadegevolgen waarop deze regeling betrekking heeft niet mogelijk zijn. Bovendien zijn bij toepassing van deze regeling, net zoals dat bij wettelijke schadevergoedingsregelingen het geval is, al naar gelang de omstandigheden van het geval, meerdere  methoden  denkbaar  met behulp waarvan in de praktijk de schade begroot  kan worden.

De schade dient dus te worden begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is, terwijl zonodig de omvang van de schade dient te worden geschat.

Deze verordening beoogt bovendien  besluiten van het bestuur van Hollandse Delta aangaande het al dan niet toekennen van een schadevergoeding te voorzien  van een zelfstandige, specifieke publiekrechtelijke grondslag,  welke is vereist  om een daarop gebaseerde beslissing als besluit  in de zin van artikel  1:3 tweede lid, van de Awb te kunnen  aanmerken.

Door de vaststelling van deze verordening wordt tevens de inzichtelijkheid van de voor de burger tegen hem niet welgevallige besluiten  openstaande  rechtsgangen  bevorderd. Dit voorkomt, naar mag worden aangenomen, overbodig werk en teleurstellingen bij bestuur en burger.  Deze verordening, die een geschreven publiekrechtelijke grondslag  voor besluiten aangaande het al dan niet toekennen van schadevergoeding biedt, bevordert tevens de rechtseenheid, in die zin dat in zoveel mogelijk gevallen  bij gelijksoortige geschillen dezelfde rechtsgang openstaat.

Deze schadevergoedingsregeling beoogt er voorts toe te leiden, dat het schadeaspect in een afzonderlijk besluitvormingsproces en (zo nodig) in een afzonderlijke rechtsgang  aan de orde kan komen. Dit voorkomt, dat beoordeling  van het schadeaspect de voortgang van een doelmatig taakvervulling van het bestuur belemmert, terwijl anderzijds, zoals hiervoor  reeds vermeld, schadevergoeding vooraf voldoende  verzekerd is. Het zal namelijk niet in alle gevallen  mogelijk zijn benadeelden, voordat een handeling  door het bestuur van Hollandse Delta wordt  verricht, of

voordat  een besluit  wordt  genomen, zekerheid  te verschaffen over de vraag, of, en tot  welk bedrag

de door hen geleden of nog te lijden schade vergoed zal worden. Deze verordening laat echter onverlet dat, waar mogelijk, aan benadeelden  vooraf inzicht  wordt  verschaft over de omvang  van een eventuele schadevergoeding. Met het in beschouwing nemen van schadevergoedingsaspecten behoeft  derhalve niet noodzakelijk te worden gewacht tot  na het afronden van de besluitvormingsprocedure, dan wel het voltooien van een schadeveroorzakend werk of schadeveroorzakende gedraging. Ook in eerdere  stadia van die procedure  kan dat geschieden. In dit verband wordt  er nog op gewezen, dat deze verordening voorziet in de mogelijkheid om een voorschot  te verlenen  op de eventueel na het doorlopen  van de in deze regeling  beschreven procedurettoe te kennen schadevergoeding. Ook op die wijze wordt zoveel als redelijkerwijs mogelijk is aan de belangen van benadeelden tegemoet  gekomen.

Reikwijdte van de verordening

De verordening ziet uitsluitend op de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende  bevoegdheid van Hollandse Delta zoals het nemen van besluiten of rechtmatige uitvoeringshandelingen van Hollandse Delta, in het kader van de uitvoering van haar publieke  taak. De verordening zal uitsluitend van toepassing zijn op nadeel dat het rechtstreekse gevolg is van de uitvoering van handelingen voor zover deze uitvoering geschiedt door Hollandse Delta en is ter behartiging van het openbaar belang. Nadeel veroorzaakt door of in opdracht  van derden valt uitdrukkelijk buiten  het bereik  van de regeling.

Naarmate  er meer tijd  is verstreken tussen de vermeende nadeeltoebrengende

uitvoeringshandeling(en) en het moment waarop het nadeel zich manifesteerde, en naarmate  de afstand tussen de uitvoeringshandeling(en) en de locatie waar het nadeel zich voordoet  groter  is, wordt  causaal verband moeilijker aannemelijk te maken.

De verordening is tevens van toepassing  op de afhandeling van verzoeken om schadevergoeding ingevolge art. 40 Wet op de waterhuishouding. De in deze verordening opgenomen procedurevoorschriften zijn niet van toepassing op verzoeken om schadevergoeding voor het verleggen van kabels en leidingen. Hiervoor blijft de Nadeelcompensatieregeling verleggen  kabels en leidingen  in en buiten waterstaatswerken waterschap Hollandse Delta 2007 van september  2007 van toepassing.

De verordening heeft een aanvullend karakter en is dan ook niet van toepassing indien, en voor zover in de compensatie  van nadeel op enigerlei andere wijze is voorzien.  Men spreekt  in dit verband wel van het subsidiariteitvereiste. Mocht schade verzekerbaar zijn, ook dan is uitkering op grond van de Verordening nadeelcompensatie waterschap Hollandse Delta uitgesloten. Indien  en voor zover door landelijke vergoeding bijvoorbeeld of anderszins in een vergoeding is voorzien, is deze verordening niet van toepassing.

Evenmin is de verordening van toepassing op schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad of wanprestatie, omdat  deze onderwerpen door het burgerlijk recht worden beheerst.  Handelingen die als onrechtmatig zijn aan te merken, zijn bijvoorbeeld een onbevoegd handelen, een handelen

In strijd met wettelijke voorschriften, een ongeoorloofde  inbreuk op een subjectief recht, een handelen in strijd met een contractuele verplichting (wanprestatie). Als het bestuur van mening  is dat het verzoek buiten  het bereik van deze verordening valt, dan kan het verzoek  zonder nader onderzoek worden afgewezen. Indien niet duidelijk is of een verzoek betrekking heeft op schade uit een rechtmatig of een onrechtmatig overheidshandelen, heeft de burgerlijke rechter daarover  het laatste  woord.

Als de rechter  tot het oordeel komt dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen, zal het bestuur van Hollandse Delta zijn eerder ingenomen  standpunt  desverzocht  kunnen heroverwegen en bezien of alsnog het eerder ingediende schadevergoedingsverzoek op basis van de onderhavige verordening afgewikkeld  kan worden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze bepaling  worden enkele kernbegrippen omschreven.

Artikel 2 Het  recht  op schadevergoeding

Eerste lid

Dit artikel  verwoordt de materiële maatstaf  aan de hand waarvan het college aanvragen  om schadevergoeding beoordeelt.

Bij de formulering is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke

Ordening.  Daarbij  wordt  ervan uitgegaan  dat deze bepalingen uitdrukking beogen te geven aan het mede aan artikel 3:4, tweede lid van de Awb ten grondslag  liggende  rechtsbeginsel  van égalité devant  les charges publiques  (gelijkheid voor openbare lasten).  Ook deze nadeelcompensatieregeling beoogt een regeling te bieden voor de behandeling en beoordeling van op dit beginsel gebaseerde aanvragen om schadevergoeding Voorwaarde is dat de gestelde schadeoorzaak (op zichzelf) als een rechtmatig overheidshandelen gekwalificeerd kan worden. Dat breng met zich mee dat het college in beginsel eerst een beslissing omtrent schadevergoeding wegens rechtmatige overheidsdaad kan nemen, indien de gestelde schadeoorzaak  rechtens onaantastbaar is geworden.  Dan pas staat immers  vast dat de schadeoorzaak inderdaad  als een rechtmatig handelen gekwalificeerd kan worden.

In het eerste lid is ook het zogenoemde  subsidiariteitsvereiste verwoord. Dit houdt  in dat de benadeelde  slechts aanspraak  kan maken op een vergoeding voor zover op andere wijze in een redelijke vergoeding niet is of kan worden  voorzien. Dit criterium beoogt uiteraard te voorkomen dat betrokkene ongegrond verrijkt wordt, doordat  dezelfde schade twee maal wordt  vergoed.

Bij de beoordeling  van een aanvraag  om nadeelcompensatie dient derhalve te worden nagegaan, of de schade waarvan  vergoeding  wordt  verzocht reeds geacht kan worden anderszins  voldoende  te zijn gecompenseerd. Ook tussen wettelijke regelingen en nadeelcompensatieregelingen onderling kunnen subsidiariteitsverhoudingen bestaan.

Bij de toepassing  van deze algemene  regeling  geldt dat deze regeling terugtreedt, indien een

specifieke  wettelijke regeling, of een specifieke nadeelcompensatieregeling voorziet  in vergoeding van de schade beweerdelijk veroorzaakt door de gestelde schadeoorzaak. Wanneer bijvoorbeeld de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen  in en buiten  waterstaatswerken waterschap Hollandse Delta 2007  van toepassing  is, treedt  deze algemene  regeling terug.

Tweede lid

Het tweede lid verwijst naar bepalingen die bij de beslissing omtrent toekenning van nadeelcompensatie in aanmerking genomen  dienen te worden. De artikelen 3 tot en met 11

beogen de zinsnede "voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijner laste behoort te blijven" nader te concretiseren.

Het gaat daarbij  overigens  niet om een limitatieve opsomming van in aanmerking te nemen factoren.

Derde lid

Het derde lid stelt  voorop dat de vergoeding wordt bepaald in geld. Nochtans kan het college de vergoeding toe kennen in andere vorm dan betaling  van een geldsom.

Het derde lid zoekt aansluiting bij de kern van het in het BW neergelegde wettelijk stelsel, namelijk

dat schade primair wordt  vergoed in geld (artikel 6 :103 BW). Bij nadeelcompensatie kan het zonder redelijke grond afwijzen van compensatie  in natura  er toe leiden dat aan de benadeelde

schadevergoeding wordt  ontzegd, althans voor zover hij de schade had kunnen  beperken  door het aanbod te aanvaarden.

Artikel 3 Normaal maatschappelijk risico

Wil er gesproken  kunnen worden van onevenredige schade, dan moet deze schade abnormaal  zijn, dat wil zeggen (tenminste) buiten het (normale) maatschappelijke risico vallen. Het rechtmatig toebrengen van nadelen die daarbinnen vallen levert in beginsel geen schending  van het égalitébeginsel op, zodat deze nadelen ten laste van de benadeelde dienen te blijven. Bij het normaal  maatschappelijk risico gaat het om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee  men rekening kan houden, ook al bestaat geen uitzicht  op de vorm en omvang  waarin,

de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zal concretiseren en de aard en de omvang van de nadelen die daaruit  eventueel zullen voortvloeien. Bij risicoaanvaarding gaat het veeleer om de mogelijkheid om op het investeringsmoment rekening te houden met bepaalde schadeveroorzakende overheidsmaatregelen en de daaruit voortvloeiende nadelen, ook al kunnen deze niet zonder meer als een uitvloeisel van een autonome maatschappelijke ontwikkeling worden beschouwd. Wil er sprake zijn van risicoaanvaarding dan is vereist dat deze maatregel, althans  de mogelijkheid dat deze maatregel  genomen zou worden, voor de benadeelde  in voldoende  mate kenbaar was om hiermee bij de beslissing tot het investeren  rekening  te (kunnen) houden.

Het begrip  normaal  maatschappelijk risico wordt in de praktijk zowel gekoppeld  aan de aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis, als aan de ernst en omvang van het nadeel, en soms ook aan

het getroffen belang.

Aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis

Het eerste gezichtspunt betrekt het normaal maatschappelijk risico op de schadeveroorzakende gebeurtenis. Uitgangspunt daarbij is dat het leven in een samenleving als de onze meebrengt dat men er rekening mee moet houden dat de overheid  ter uitvoering van de op haar rustende taak, bijna  voortdurend, een groot aantal verschillende maatregelen neemt die zij in het algemeen belang acht,

maar die een krenking kunnen  inhouden van het eigen, persoonlijke belang van één of

meer bepaalde individuele rechtssubjecten, zonder dat daar compensatie in geld of anderszins tegenover  staat.  Een ieder die "een belang heeft" meer in het bijzonder  een ieder die investeringen doet in zaken, welke ten gevolge van overheidsmaatregelen benadeeld, minder bruikbaar of zelfs onbruikbaar kunnen  worden, loopt in de regel een voor zijn rekening  komend  risico op het intreden van schadelijke gevolgen.

Realiseert  zich het risico in die zin dat normale maatschappelijke ontwikkelingen zich voordoen,  dan dient deze schade redelijkerwijs ten laste van de gelaedeerde  te blijven, tenzij er bijzondere redenen zijn om haar voor rekening  van de overheid  te brengen. Er kunnen  zich echter feiten  en/of omstandigheden voordoen  waardoor een individueel belang ten gevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt  getroffen  dat het uit die maatregel  voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkenen dient te blijven (bijv. KB 20 november 1992, AB 1993 202).,

Veel van de nadeelcompensatierechtspraak heeft betrekking op ingrepen van overheidswege in de infrastructuur (feitelijke maatregelen als aanleg, onderhouds-of verbeteringswerkzaamheden of juridische maatregelen met betrekking tot landwegen, waterwegen, dijken etc.).  De daardoor veroorzaakte nadelen worden in beginsel "als een normale maatschappelijke ontwikkeling" beschouwd, waarmee een ieder geconfronteerd kan worden.

Doorkruising  van gewekte  verwachtingen

Individuele rechtssubjecten kunnen en mogen dus niet de gerechtvaardigde verwachting  koesteren dat de eigen belangen nooit zullen worden aangetast ten gunste van het algemeen  belang. Dat is slechts in uitzonderingsgevallen anders.  Een uitzondering kan zich voordoen wanneer de daartoe bevoegde (overheids)instantie onvoorwaardelijk en op rechtens bindende  wijze heeft verklaard  dat een bepaalde situatie  ongewijzigd zal blijven, althans bij betrokkene het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij niet op een bepaalde wijze zou ingrijpen. In dat geval behoeft  men uiteraard geen rekening te houden met mogelijke nadelige veranderingen in die situatie. Een nadeelveroorzakende maatregel, danwel de daaruit voortvloeiende schade kan dus "abnormaal"

zijn, in de zin dat belanghebbende daarmee redelijkerwijs geen rekening had behoeven  te houden doordat er sprake is van een afwijking van verwachtingen die van overheidswege zijn gewekt, zulks ten nadele van een individu dat daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen. Indien  een individu gerechtvaardigd rekening houdt met de van overheidswege gewekte  verwachtingen en daarvan uitgaande  kosten maakt, en er vervolgens door de overheid om zwaarwegende, aan het algemeen  belang ontleende redenen  wordt afgeweken  van hetgeen (mede)  op grond  van deze overheidsuitingen in de lijn der verwachtingen lag, dan kan die afwijking worden beschouwd als een "abnormale" situatie. Indien het bestuur om zwaarwegende reden besluit andere belangen te laten prevaleren, kunnen de rechtszekerheid en de daarmee corresponderende individuele belangen onder omstandigheden worden opgeofferd aan dit zwaarwegende belang, mits het veroorzaakte onaanvaardbare, buite het maatschappelijk risico vallende  nadeel wordt  vergoed. (KB 11 januari 1973, AB 1974, 173 Gst. 6238, AA 197, p. 353, AR 23 november 1984, BR 1985,  p. 471; VAR 22 januari 1985, AB 1986, 278 ; Bindend Advies Raad van State van 19 juni 1989, AB

1989, 550; CBB 14 juli 1993, AB 1994, 245). Onder omstandigheden kan ook het verzaken van een informatieverplichting door de overheid tot een nadeelcompensatieverplichting leiden (AR 8 juni 1984, AB 1985, 188; AR 17 april 1980, AB 1990, 35).

Ernst en omvang  van de schade

Het begrip normaal maatchappelijk risico kan zoals gezegd ook op het resultaat van de schadeveroorzakende maatregel  zien. De nadelige gevolgen van maatregelen, die als een normale maatschappelijke ontwikkeling moeten worden beschouwd, behoren in beginsel voor rekening  van betrokkenen te blijven. Dat neemt niet weg, dat niet is uitgesloten dat een betrokkene, in een geval waarin zich ten aanzien van hem feiten  en omstandigheden voordoen waardoor  hij door de schadeveroorzakende maatregelen onevenredig zwaarder  wordt getroffen  dan anderen, in aanmerking kan komen voor vergoeding van het voor hem uit die maatregelen voortvloeiende nadeel omdat  het buiten het normaal  maatschappelijk risico valt.

Soms komt  betekenis  toe aan de ernst van het nadeel. De schade moet vanuit deze optiek bezien voldoende  ernstig  zijn wil deze buiten  het normaal maatschappelijk risico vallen. Met name is van betekenis, of de getroffen onderneming als gevolg van de betrokken overheidsmaatregel ter plaatse nog langer levensvatbaar zal zijn.

Wanneer de betreffende overheidsmaatregel ertoe leidt dat een bedrijf ter plaatse niet langer levensvatbaar zal zijn, tenzij maatregelen worden getroffen  waarmee aanzienlijke bedragen zijn gemoeid, kan dat bijdragen aan het oordeel dat de door de maatregel veroorzaakte  schade niet kan worden geacht te behoren tot het voor het betrokken  bedrijf  als normaal  te beschouwen bedrijfsrisico (AR 22 november 1983, AB 1984, 154, BR 1983, p. 230) Een zelfde zienswijze  is te

zien in HR 18 januari  1991, AB 1991, 241. Schade voor een individueel bedrijf, die slechts over een korte  periode  wordt  geleden en voor het getroffen bedrijf  geen duurzame  gevolgen  van betekenis

heeft moet als een normaal  bedrijfsrisico worden beschouwd. (HR 11 november 1994, NJ 1995, 152).

Mogelijkheid  om nadeel door te berekenen

Onder omstandigheden komt  voorts betekenis toe aan het feit dat gedupeerde de schade, die hij vergoed wenst te zien, heeft verdisconteerd, of heeft kunnen verdisconteren in de prijzen, die hij aan zijn afnemers  in rekening  brengt. Indien  zulks zonder noemenswaardig nadeel kan geschieden, kan geconcludeerd worden dat de gestelde schade zich niet heeft voorgedaan, of althans dat deze niet zodanig ernstig  is dat deze het normale risico overschrijdt (ABRS 26 oktober  1995, JB 1996,

13 en ABRS 23 september  1996;  KB 10 januari 1986, 262; AB 1986, 449; BR 1986, 435; KB 2 april 1985, AB 1985, 415).

In absolute  zin geringe  schade

In andere rechtspraak  wordt  rekening  gehouden  met aard en omvang van het nadeel (AR 24 oktober  1983, BR 1984, p. 424). In absolute  zin geringe schades komen naar veelal wordt aangenomen  niet voor vergoeding  in aanmerking. (ABRS van 22 december  1995, AB 1996, 250; AR 29 juni 1987, AB 1988, 262; AG 27 augustus  1990, BR 1991, p. 283).

In relatieve zin geringe schade

Ook in relatieve  zin geringe  schades kunnen  tot het normale maatschappelijk risico gerekend worden.  Wanneer de schade relatief gering is in verhouding tot de schade waarmee  benadeelde redelijkerwijs rekening kon houden toen hij besloot om in het geschade belang te investeren, valt deze schade binnen het normaal maatschappelijk risico. Hetzelfde geldt indien de schade wordt bezien in verhouding tot de normale  economische bedrijfsrisico's waarmee een ondernemer rekening  heeft te houden, of in verhouding tot normaliter als gevolg van een bepaald soort maatregelen te lijden  schade (KB 11 mei 1980, AB 1990, 20). Onder omstandigheden kan ook betekenis  worden toegekend aan de omvang  van de omzetderving in verhouding tot de totale omzet (KB 28 juni 1985, BR 1986, p. 49; AR 9 juli 1990, BR 1991, p. 144; AR 10 januari 1985, AB 1985, 256)

Aard van het getroffen belang

Bij de beoordeling  van de vraag, of een nadeel al dan niet gerekend  moet worden tot het "normale" voor rekening  van de benadeelde komende risico, wordt  rekening  gehouden met de aard van het belang waarin de benadeelde getroffen  wordt.  Daarbij  wordt met name een onderscheid  gemaakt tussen ondernemersbelangen en particuliere belangen. In dat verband wordt doorgaans aangenomen dat een ondernemer ook normale  bedrijfs- of ondernemersrisico's heeft te dragen. Dit kan meebrengen dat slechts een beperkt  deel van de totale omzetschade voor een beperkt  tijdvak redelijkerwijs niet ten laste van de ondernemer  behoort  te blijven (AG 30 januari  1991, BR 1991, p.920). Omrijschade  wordt  bij sommige bedrijven geacht inherent  te zijn aan de normale bedrijfsactiviteiten (AG 10 oktober  1988, BR 1989, p. 125).  Ook wordt wel aangenomen  dat het (bedrijfsmatig) houden van vee nu eenmaal het risico van ziekte van dat vee insluit. Maatregelen ter bestrijding van zodanige ziekte moeten daarom gerekend worden tot de normale  bedrijfsschade van een veehouder.

Slechts indien geoordeeld  zou moeten worden dat de geleden schade de normale  bedrijfsrisico's overstijgt, kan er aanleiding  bestaan om schade te vergoeden  (ABRS 30 maart 1995, AB 1995, 375).

Voordelige  positie waarin betrokkene als gevolg van overheidshandelen verkeerde

Indien  belanghebbende als gevolg van de opstelling  van de overheid in een voordelige  positie verkeerde, bijvoorbeeld omdat  hij geen vergoeding behoefde te betalen voor het gebruik  van overheidsgronden, of omdat hij minder  behoefde te betalen dan anderen, kan dat een factor zijn die mede bepalend is voor het aan de belanghebbende toerekenbare risico, in dier voege dat meer risico aan hem toerekenbaar is (AR 21 februari 1991, AB 1992, 263; ABRvS 26 oktober  1995, JB

1996, 13; ABRvS 23 september  1996, AB 1996, 459).

Artikel 4 Speciale  last

Met onevenredige schade doelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op schade die niet alleen buiten het maatschappelijke risico valt, maar tevens op een beperkte groep burgers of instellingen drukt.  De kring  van getroffenen moet beperkt en duidelijk bepaalbaar zijn. Wil er sprake zijn van aansprakelijkheid gebaseerd op (doorbreking van) de égalité devant les charges publiques, dan is een préjudice  spécial vereist.  Het moet gaan om schade die een gelijke behandeling  van de rechtsgenoten verstoort doordat de schade bij een of enkele personen of een kleine groep van personen terechtkomt, terwijl anderen in een min of meer gelijke positie niet getroffen  worden. Indien  het nadeel een grotere groep van personen treft  is er in beginsel geen sprake van onevenredig nadeel en bestaat er dus geen aanleiding  voor het toekennen  van nadeelcompensatie (HR 18 januari  1991, AB 1991, 241).

Artikel 5 Actieve  risicoaanvaarding

Bij de beantwoording van de vraag, of een nadeel redelijkerwijs ten laste van benadeelde behoort te blijven  komt  bij nadeelcompensatie grote betekenis toe aan een (hypothetische) reconstructie van hetgeen waarmee belanghebbende voorafgaande  aan de gebeurtenis waarop de (eventuele) aansprakelijkheid berust  redelijkerwijs rekening kon en behoorde te houden.  Met name is het van belang te reconstrueren met welke risico's belanghebbende  op het momen  dat hij besliste omtrent het al dan niet investeren  in kort  gezegd het (nadien  geschade belang, en vervolgens tot het momen  waarop de schadeoorzaak zich voordeed, onder de toenmalig  omstandigheden, redelijkerwijs rekenin  kon houden. De risico's waarmee hij redelijkerwijs, bij het doen van deze investeringsbeslissing en daarna, rekening  kon houden word  hij in beginsel geacht te hebben aanvaard. Deze risico's blijven dan ook voor zijn rekening  (HR 24 novembr  1995, RvdW 19 251 c).95,

Of in een concreet geval risicoaanvaarding wordt aangenomen, hangt in sterke mate af van het handelen of nalaten van de belanghebbende zelf. De belanghebbende zal zelf moeten nagaan of het verantwoord is om op een bepaald moment bepaalde kosten te maken of investeringen te doen. Eveneens zal hij zelf moeten nagaan of het verantwoord is om op een bepaald moment  af te zien van het doen van investeringen, of het maken van kosten. Hij zal bij het nemen van een beslissing daaromtrent rekening hebben te houden met hetgeen op dat moment  in de concrete omstandigheden van het geval, naar objectieve maatstaven en met inachtneming van de op het concrete geval toepasselijke ervaringsregels, voorzienbaar  is. Indien belanghebbende daarnaast nog beschikt  over extra informatie dan moet hij daarmee uiteraard  ook rekening  houden bij het nemen van zijn beslissingen.  Doet hij dat niet of in onvoldoende mate dan komen de gevolgen daarvan voor zijn rekening. Daar staat tegenover dat indien belanghebbende, voorafgaande  aan

het investeringsmoment op adequate  wijze informatie heeft ingewonnen bij het waterschap omtrent de te verwachten maatregelen of ontwikkelingen en hij op grond van de verstrekte inlichtingen geen rekening behoefde te houden met de later genomen maatregelen, hij niet geacht kan worden deze maatregelen en de daaruit voortvloeiende schade te hebben aanvaard  (VAR 16

februari  1984, AB 1984, 422).  Bij dit alles wordt  uitgegaan van hetgeen een (geobjectiveerde) belanghebbende, die zich van de mogelijkheden en zijn belangen bewust is, had mogen worden verwacht  onder de destijds geldende omstandigheden. Wie bijvoorbeeld vergunning  heeft gekregen voor een bepaalde activiteit, moet begrijpen dat zo een vergunning geen eeuwigheidswaarde heeft en dat er altijd de mogelijkheid is dat zij wordt  beëindigd. Aan het feit dat iemand een vergunning heeft verkregen voor bepaalde activiteiten kan hij immers niet het vertrouwen ontlenen dat hij die activiteiten tot in lengte van dagen zal mogen voortzetten. Wie reeds vele jaren een werk op grondvvan een opzegbare of intrekbare vergunning heeft, dient te beseffen, dat er een tijd  zal komen, waarop de situatie  beëindigd of gewijzigd  moet  worden en dat het risico van intrekking groeit naarmate de tijd verstrijkt. Veelal komt  beslissende betekenis  toe aan hetgeen waarmee het waterschap ten tijde van de vergunningverlening redelijkerwijs rekening  behoorde te houden, meer in het bijzonder  aan de periode  die het waterschap  op dat momen  kon overzien.

Dit berust op de gedachte dat bij de beoordeling  van de vraag of de vereiste vergunning zal worden afgegeven,

wordt  nagegaan in hoeverre  in de nabije  toekomst  ontwikkelingen of maatregelen te verwachten zijn die intrekking of wijziging van de vergunning impliceren. Indien zulks inderdaad  te verwachten is, ligt afgifte  van de verzochte  vergunning niet zonder meer in de rede. De keerzijde van die gedachte is dat de vergunninghouder er in beginsel op mag rekenen, dat gedurende  de ten tijde van vergunningverlening voor het waterschap overzienbare  periode geen intrekking of wijziging van de vergunning zal plaatsvinden, zonder dat zijn nadelen op enigerlei  wijze gecompenseerd  worden. Na verloop van de "overzienbare periode"  bestaat er in beginsel geen aanspraak op nadeelcompensatie. Het risico van intrekking van de vergunning na afloop van deze "overzienbare periode" is door de vergunninghouder aanvaard toen hij gebruik maakte van de vergunning. De "normale levensduur" van het vergunningplichtig werk, de "afschrijvingsperiode" of de "technische  levensduur" zijn in deze benadering van weinig of geen betekenis.  (AR 10 januari  1985, AB 1985, 256; AR 9 maart 1993, AB 1994, 83; ABRS 26 oktober

1995, JB 1996, 13; ABRS 23 september  1996, BR 1998, p. 303)

Van risicoaanvaarding is sprake wanneer op het moment van de investeringsbeslissing  de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel in voldoende mate kenbaar  was om hiermee  bij de beslissing tot het investeren  rekening te (kunnen) houden.

Wanneer het gaat om schade aan investeringen die zijn gedaan ten behoeve van een reeds bestaand belang, bijvoorbeeld aanpassing of uitbreiding van een bestaand bedrijf, of in gevallen van bedrijfsopvolging, gaat deze regel niet zonder meer op. In gevallen waarin de betrokkene redelijkerwijs rekening kon houden met toekomstige aantastingen van zijn belang door overheidsingrepen, is bepalend of hij door desalniettemin kosten te maken of investeringen te doen, al dan niet redelijk handelde.  Hierbij moet bijvoorbeeld in aanmerking worden genomen  dat men van iemand die al jaren in een bepaalde woning woont niet kan verwachten, dat hij aanpassingen  van zijn pand achterwege  laat en zich elders vestigt, omdat hij kon weten dat de planologische  situatie ter plaatse van zijn woning zou verslechteren. (AG 10 oktober  1988, AB

1988, 233; BR 1989, 125) Ook kan men van een bedrijfsopvolger niet zonder meer verwachten, dat hij reeds om die reden van bedrijfsopvolging afziet (AG 5 februari  1993, AB 1993, p. 728).

Artikel 6 Voorwerp van  voorzienbaarheid

Het artikel  spreekt voor zich. De voorzienbaarheid kan betrekking hebben op verschillende aspecten:

• de aard van de concrete maatregel  die uiteindelijk genomen  werd, en/of;

• het tijdstip waarop die maatregel  genomen  wordt;

• de concrete plaats waar de maatregel  genomen  wordt;

• de wijze van uitvoering daarvan;

• de duur van de maatregel;

• of de aard en omvang  van de daaruit  voor hem voortvloeiende schade.

De opsomming  is niet limitatief bedoeld.

Schade voortvloeiende uit zodanig optreden  komt in beginsel niet voor vergoeding  in aanmerking. Of een bepaald optreden in de lijn  der verwachtingen ligt  kan afhankelijk zijn van bijvoorbeeld de planologische ontwikkelingen in een bepaald gebied, maatschappelijke ontwikkelingen, het (waterhuishoudkundig) beleid van de overheid.

Zo liggen reconstructiewerkzaamheden, het afsluiten  of het verleggen van wegen, het uitbaggeren van wateren, de bouw van vaste oeververbindingen, het versterken van dijken, en dergelijke in beginsel in de lijn der verwachtingen. Zij zijn immers niet meer dan een logisch gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen en derhalve  voor een ieder kenbaar.

Er zijn echter situaties  denkbaar  waarin weliswaar het schadeveroorzakend optreden  in de lijn  der verwachtingen ligt, doch belanghebbende desondanks  geacht moet worden er geen rekening  mee te hebben kunnen  houden. Deze situatie zal zich voordoen  indien het optreden  van een abnormale omvang is, een sterk afwijkende reikwijdte heeft of qua gevolgen  bijzonder ingrijpend is. Tot deze categorie  van gevallen kan onder bepaalde omstandigheden worden gerekend  de schade voortvloeiende uit de op grond van artikel 11, eerste lid, Waterstaatswet 1900 rustende  ontvangst­ (en verspreidings) plicht  van de aangeland voor bij het onderhoud aan wateren vrijkomende

specie. In bijzondere  omstandigheden kan het voorkomen dat zodanig grote hoeveelheden  specie vrijkomen dat het handhaven  van de ontvangst (en verspreidingsplicht) niet zonder meer aanvaardbaar  is. In dat geval kan het redelijk zijn dat het waterschap de betreffende  aangeland een schadevergoeding toekent.

Voorts kan het schadetoebrengende optreden niet of slechts ten dele niet in de lijn der verwachtingen liggen, maar had de benadeelde er in het concrete geval toch rekening  mee kunnen en behoren te houden. Eigen schuld, risicoaanvaarding en dergelijke bepalen in hoeverre benadeelde nog rekening  kon en behoorde  te houden met het schadeveroorzakende optreden.

Artikel 7 Passieve risicoaanvaarding

Van passieve risicoaanvaarding is sprake wanneer de benadeelde ervan heeft afgezien passende (aanpassings)maatregelen te nemen vanaf het moment dat hij redelijkerwijs rekening  moest of althans in voldoende  mate rekening kon houden met de mogelijkheid dat zaken waarbij  hij een belang heeft, in de toekomst door bepaalde overheidsmaatregelen zouden kunnen  worden aangetast. Hij wordt  alsdan geacht de schade die hij vervolgens lijdt, en die hij had kunnen voorkomen door tijdig  te handelen (passief) te hebben aanvaard.  Hem wordt  dan toegerekend dat hij geen pogingen heeft gedaan de schade te beperken  of te voorkomen, door alsnog gebruik  te maken van mogelijkheden die door een voorzienbare overheidsmaatregel teloor dreigen te gaan (KB 29 december  1988, AB 1989, 90; AG 7 december  1993, BR 1994, p. 680).

Artikel 8 Schadebeperking

Deze schadebeperkingsverplichting is geïnspireerd  door artikel  6:101 BW dat in nadeelcompensatiekwesties van overeenkomstige toepassing kan worden geacht. De omvang  van de schadebeperkingsplicht wordt  beperkt door de redelijkheid. De redelijke kosten van de

maatregelen komen voor de rekening van de veroorzaker van de schade. Slechts die maatregelen komen voor vergoeding  in aanmerking die nodig en passend zijn om de schade te voorkomen of te beperken. De maatregelen die niet nodig zijn, of niet geschikt zijn om het nadeel te beperken, vallen buiten  de vergoedingssfeer. Uiteraard mogen de kosten van de beperkende  maatregelen de omvang van de te beperken  schade niet te boven gaan.

Artikel 9 Verrekening van voordeel

Gedacht kan worden aan de economische waarde van vrijgevallen arbeid, of bij winkels die deel uitmaken van een keten van winkels van dezelfde ondernemer van de opbrengst van overloop  van klanten naar die andere winkels (AR 5 april 1983, AB 1983, 534;  AR 1 juni 1987, AB 1988, 115). Ook de omstandigheid dat de benadeelde anderszins gebaat is bij het schadeveroorzakende besluit kan tot  mindering van de schadevergoeding leiden.

Veelvoorkomende posten die voor verrekening in aanmerking komen zijn "rente vrijkomend kapitaal", voordelen  wegens "vrijkomende arbeid"  en aftrek "nieuw  voor oud".

Artikel 10 Kosten van deskundigenbijstand

Kosten van rechtsbijstand en kosten van andere deskundigen gemaakt in de non-contentieuze fase werden in de nadeelcompensatiepraktijk, onder verwijzing naar vaste planschadejurisprudentie, gedurende  lange tijd niet aangemerkt als te zijn veroorzaakt door rechtmatig overheidshandelen en kwamen  dus niet voor vergoeding in aanmerking. Inmiddels is in de rechtspraak  aanvaard  dat deze kosten onder omstandigheden voor vergoeding  in aanmerking  kunnen komen (ABRS 23 september 1996, BR 1998, p. 303 en

ABRS 1 aug. 1997, AB 1998, 37).

Indien  om vergoeding  van deze kosten verzocht wordt, ligt de vraag voor, of het in het concrete geval redelijk was, dat aanvrager  deskundigenbijstand van de desbetreffende deskundige inriep, en of de omvang van de daarmee gepaard gaande kosten redelijk is te achten. Bij deze beoordeling

zal onder meer een rol kunnen spelen, of en in hoeverre het inquisitoire karakter  van het onderzoek door het bestuursorgaan, met behulp van een onafhankelijke deskundigencommissie, in het concrete geval al dan niet een actieve inbreng van degene die om vergoeding  vraagt  vergt, en of, en zo ja in hoeverre de ingeroepen  deskundigenbijstand heeft bijgedragen aan de vaststelling van een geobjectiveerde schadevergoeding.

Uiteraard  bestaat het recht op vergoeding van deze kosten alleen in die gevallen waarbij  een bedrag tot schadevergoeding  wordt toegekend.

Artikel 11 Vergoeding van wettelijke rente

Een vergoeding in de vorm van wettelijke rente voor schade veroorzaakt door te late uitbetaling van de schadevergoeding kan deel uitmaken van de toe te kennen schadevergoeding. Daarbij wordt  aansluiting gezocht bij het burgerlijk recht, in dier voege dat het

• de aard van de concrete maatregel  die uiteindelijk genomen  werd en/of;

• het tijdstip waarop die maatregel  genomen  wordt;

• de concrete plaats waar de maatregel  genomen wordt;

• de wijze van de uitvoering daarvan;

• de duur van de maatregel  of;

• de aard en omvang  van de daaruit  voor hem voortvloeiende schade;

• De opsomming  is niet limitatief bedoeld.

bepaalde in artikel  6:119 BW, wat de wijze van berekening van wettelijke rente betreft, van overeenkomstige toepassing wordt geacht. Het tijdstip waarop de rente ingaat  wordt gesteld op de datum van ontvangst van de aanvraag door het bestuursorgaan dat over de schadevergoedingd dient te beslissen. (ABRS, 29 september  1984 BR 1995, p. 517; ABRS 6 februari 1995, BR 1995, p. 864).

Artikel 12 Termijn voor indiening aanvraag

Eerste lid

De benadeelde dient  een aanvraag om schadevergoeding zo spoedig mogelijk in te dienen. Het moet uit bestuurlijk oogpunt  ongewenst  worden geacht dat nog aanvragen om schadevergoeding worden ingediend  jaren nadat het nadeel gebleken is. In het derde lid wordt een mogelijke sanctie op te late indiening  van een aanvraag  om schadevergoeding geregeld.

Derde lid

Ten aanzien van het derde lid is aangesloten  bij het voorstel  van art. 7:11 lid 3 Waterwet  inzake de indiening  van aanvragen  om schadevergoeding, waarbij  is aangesloten  bij hetgeen in het Burgerlijk Wetboek is geregeld  op het punt van verjaring van vorderingen strekkende  tot schadevergoeding

Artikel 13 De aanvraag om schadevergoeding

In dit artikel  worden nadere regels gegeven voor het indienen van een aanvraag  om schadevergoeding. Op het indienen van zodanige aanvraag is uiteraard Hoofdstuk  4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Daarnaast zijn op de schadevergoedingsaanvraag toegesneden  bepalingen  opgenomen.

Eerste lid

Met het eerste lid wordt beoogd het bepaalde in artikel 4:2 Algemene wet bestuursrecht nader betekenis te geven voor aanvragen om schadevergoeding. Van een aanvrager wordt  verlangd  dat

hij alle gegevens van welke aard dan ook, verschaft die het college nodig heeft voor het beoordelen van de gegrondheid van de schadeclaim.  Onder andere hierin  komt  de wederkerigheid van de rechtsverhouding tussen het college van dijkgraaf en heemraden en de benadeelde tot uitdrukking.

Eerste lid onder e

Het voorschrift sub e moet het onder meer mogelijk maken te beoordelen of aanvrager  zich baseert op een

rechtmatig handelen als bedoeld in artikel 2, of op een onrechtmatig handelen. Van de aanvrager  wordt dus verlangd dat hij aangeeft op welke rechtsgrond  hij zijn aanvraag  baseert. Dient het college naar het oordeel van aanvrager  de schade te vergoeden omdat  het achterwege laten van de vergoeding  hem in strijd zou brengen met het mede aan artikel 3:4 tweede lid Awb ten grondslag liggende  beginsel van égalité devant les charges publiques  of steunt de aanvraag  in wezen op de gedachte dat het college door te handelen zoals het gedaan heeft anderszins in strijd met regels van geschreven  of ongeschreven  recht gehandeld heeft? Het antwoord  op deze vraag bepaalt of de aanvraag  door middel van een vereenvoudigde afdoening  (kennelijke ongegrondheid) kan worden afgewezen, of niet.

Bovendien is deze bepaling van belang, omdat het op de weg ligt van degene die schadevergoeding aanvraagt om aannemelijk te maken dat het uit een overheidsmaatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet te zijnen  laste behoort  te blijven  (ABRvS 15 oktober 1998, JB 1998, 278). Wanneer aanvrager er nadat hem eventueel de mogelijkheid is geboden een verzuim  op dit punt te herstellen naar het oordeel van het college niet in is geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat zich mogelijk een situatie  voordoet  waarin het uit de als schadeoorzaak aangeduide maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkene dient te blijven, kan de aanvraag

eveneens door middel van een vereenvoudigde afdoening (kennelijke ongegrondheid) worden afgewezen.

Als aanvrager  onvoldoende  bewijs aandraagt om de gevolgtrekking te rechtvaardigen dat zich mogelijk een situatie  voordoet waarin het uit de als schadeoorzaak aangeduide maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkene dient te blijven, bestaat er geen aanleiding  om een nader onderzoek door een onafhankelijke commissie  van deskundigen te doen verrichten.

Eerste lid onder f en  g

Het bepaalde onder e en f ziet op de situatie  dat aanvrager  schadevergoeding in geld wenst. In dat geval wordt  verlangd  dat in de aanvraag de hoogte van het naar het oordeel van aanvrager  te vergoeden schadebedrag  wordt aangegeven. Dat bedrag hoeft niet hetzelfde te zijn als de totale geleden schade, alleen al omdat  in de vergoeding  daarvan deels voorzien kan zijn door een andere compensatieregeling.

Eerste lid onder h

Met het eerste lid onder g wordt  bedoeld de benadeelde in de gelegenheid te stellen suggesties te doen omtrent de wijze van schadevergoeding. Denkbaar is immers dat het nemen van feitelijke maatregelen adequater  is dan het verlenen van een schadevergoeding  in geld.

Tweede lid

Het college bevestigt  de ontvangst  van de aanvraag na uiterlijk twee weken. In verband met het bepaalde in artikel  4:14 Algemene wet bestuursrecht zal aanvrager  worden ingelicht  over de met de behandeling  van de aanvraag  ten hoogste gemoeide termijnen.

Derde lid

Indien  de aanvrager  onvoldoende gegevens heeft verstrekt om de gegrondheid  van de aanvraag  te kunnen beoordelen, kan het college besluiten  het niet in behandeling te nemen. Dit stemt  overeen met het bepaalde in artikel  4:5 eerste lid Algemene wet bestuursrecht. Wel dient aanvrager  in de gelegenheid te worden gesteld om de ontbrekende gegevens alsnog te verschaffen.