Regeling vervallen per 20-04-2018

Besluit van de verenigde vergadering van het waterschap Goeree-Overflakkee houdende het peil in het bemalingsgebied Joh. Koert

Geldend van 01-04-1990 t/m 19-04-2018

Intitulé

Peilbesluit Joh. Koert

De verenigde vergadering van het waterschap Goeree-Overflakkee;

gelezen de voorstellen van dijkgraaf en heemraden d.d. 11 januari 1990 en 23 maart 1990;

overwegende, dat het door het gemaal "Joh. Koert" bemalen gebied grotendeels is gelegen binnen de blokgrens van de ruilverkaveling "Flakkee";

dat in het kader van deze ruilverkaveling werken zijn/worden uitgevoerd die het mogelijk maken de peilen van de waterstanden in dit gebied aan te passen;

dat het in verband met de gewenste waterbeheersing in dit gebied noodzakelijk is - mede gelet op de hoogteligging, de bodemgesteldheid, het grondgebruik en de overige bij de waterbeheersing betrokken belangen - de peilen van de waterstanden te herzien;

dat de herziene peilen pas kunnen worden gerealiseerd na uitvoering van de ruilverkavelingswerken;

dat het ontwerp van dit besluit en de daarbij behorende toelichting na voorafgaande openbare bekendmaking vanaf 20 februari 1990 gedurende dertig dagen voor een ieder ter inzage hebben gelegen ten kantore van het waterschap en ter secretarie van de gemeente Middelharnis;

dat het ontwerp van dit besluit en de daarbij behorende toelichting tijdig aan het bestuur van district III en aan burgemeester en wethouders Middelharnis zijn gezonden;

dat tegen het ontwerp van dit besluit een drietal bezwaren zijn ingediend;

  • 1.

    dat F.J. Cassée bezwaar maakt tegen

    • a.

      de hoge zomer- en winterpeilen in de sloot langs de Duivenwaardsedijk in het bemalingsgebied Joh. Koert (peilgebied 32g), waardoor water in de koelkanalen van de koelcel komt;

    • b.

      te hoge zomerpeilen achter zijn boerderij in het bemalingsgebied Koert (peilgebied 32f.), waardoor drains half in het water liggen;

dat genoemd gedeelte dijksloot thans is ondergebracht in het bemalings gebied Joh. Koert en vroeger behoorde tot het onderbemalen gebied Duivenwaard;

dat het beoogde winterpeil NAP -1.25 m is en het zomerpeil NAP -1.00 m is;

dat het voorgestelde peil, gezien de hoogteligging en de grondslag van het gebied, het meest gewenste is;

dat ter plaatse van de boerderij van de Cassée de drooglegging respectievelijk 1.80 bij winterpeil en 1.55 bij zomerpiel bedraagt;

dat uit een ter plaatse ingesteld onderzoek is gebleken, dat de koelkanalen ruim boven het polderpeil liggen;

dat de bodemhoogte op het diepste punt van de koelkanalen op NAP -0.37 m ligt; dus nog 0.63 m boven het zomerpeil;

dat de problemen die de heer Cassée zegt te ondervinden onzes inziens zijn toe te schrijven aan het niet-waterdicht-zijn van de koelkanalen en/of een slechte (of afwezige) detailontwatering rondom de koelcel;

dat betrokkene derhalve is gehouden zelf geëigende (bouwkundige) maatregelen te treffen zoals bij kelders gebruikelijk, danwel de ontwateringstoestand langs zijn opstallen te verbeteren;

dat uit tot dusver bij ons bekende resultaten van uitgevoerde onderzoeken en door ons geraadpleegde vakliteratuur ons tot nu toe niet is gebleken, dat het geheel of gedeeltelijk in het vrater liggen van drains leidt tot disfunctioneren van de drainage.

  • 2.

    dat B.C. van Es bezwaar maakt tegen

    • a.

      de voorgestelde zomer- en winterpeilen in het peilgebied 32a van het bemalingsgebied Joh. Koert, omdat deze te hoog zijn en een vast peil van NAP - 1.70 m wenselijk is;

    • b.

      de voorstegestelde zomer- en winterpeilen in het peilgebied 32f van het bemalingsgebied Joh. Koert omdat deze te hoog zijn en een zomerpeil van - 1.00 m en een winterpeil van NAP - 1.15 m wenselijk zijn;

dat nader onderzoek van de LID heeft uitgewezen dat een winterpeil van NAP -1.70 m in het peilgebied 32a uit landbouwkundig oogpunt de voorkeur verdient;

dat gelet op de situatie, dat vanuit de betreffende hoofdwatergang bij een peil van NAP - 1.70 m vrijwel alle percelen binnen het peilgebied kunnen worden beregend en andere watergangen waaruit eventueel beregend zou kunnen worden niet aanwezig zijn, hier een zomerpeil kan worden gehanteerd, dat gelijk is aan het winterpeil;

dat een nadere beschouwing van de grondslag en de hoogteligging met betrekking tot het peilgebied 32f (opnieuw) uitgewezen heeft dat het voorgestelde winterpeil aldaar per saldo de kleinste oogstdepressie oplevert;

dat het zomerpeil zodanig is gekozen dat op een zo groot mogelijke oppervlakte beregening mogelijk is zonder dat dit peil andere percelen schaadt;

dat bezwaarde met enkele ha landbouwgrond in een minder gunstig, laag gelegen deel van het peilgebied ligt, namelijk langs een hoofdwatergang (zogenaamde "gele lijnkreek") met een aflopende oever;

dat het laagste punt een drooglegging (t.o.v. winterpeil) van 1.15 m heeft;

dat reeds op geringe afstand van de hoofdwatergang de drooglegging weer groter en optimaal te noemen is.

dat bezwaarde echter juist op deze plaats in 1985 en 1986 drainage heeft lagen aanleggen op een diepte van 1.40 m minus maaiveld.

dat de drainmonden bij het voorgestelde winterpeil juist boven water liggen; dat voor de exacte handhaving van het winterpeil ter plaatse het nadelig is, dat de onderbemaling Duivenwaard uitslaat op deze hoofdwatergang, hetgeen wanneer het gemaal in werking wordt gesteld enige opstuwing veroorzaakt;

dat hier tegenover staat, dat het peilgebied afwatert via een automatische stuw, die reageert op het niveau van het bovenpand.

dat dit betekent, dat de stuw strijkt zodra de waterstand hoger wordt dan die waarop de stuw is afgesteld (winterpeil gedurende de wintermaanden en overige natte perioden);

dat de werkelijke hoogwaterlijn bij maatgevende afvoer derhalve gunstiger zal zijn dan de berekende;

dat het berekende peil bij maatgevende afvoer benedenstrooms van gemaal Duivenwaard NAP - 1.07 m is;

dat bedoelde drainage dan juist onder water ligt evenals dit het geval is bij zomerpeil; dat zoals vermeld bij bezwaar Cassée dit niet leidt tot disfunctioneren.

dat firma G. en J.C. van Es bezwaar maakt tegen

  • a.
    • 1.

      te hoge peilen in peilgebied 32d (bedoeld wordt 32a) en hier een winterpeil van NAP - 1.70 m gewenst zou zijn;

    • 2.

      een te hoog peil aan de oostzijde van de Langeweg en hier een peil van NAP -2.00 m zeer gewenstzou zijn;

  • b.

    te hoge peilen in peilgebied 32f, met name het te hoge zomerpeil, omdat de drainage onder water komt te staan;

  • c.

    te hoge peilen in peilgebied 32g, omdat dit peil te hoog is voor een gedeelte van de wegsloot van de Munnikeputseweg en de drooglegging daar ter plaatse onvoldoende is;

dat, zoals reeds vermeld bij de beschouwing met betrekking tot het bezwaar van B.C. van Es onderzoek van de Landinrichtingsdienst uitgewezen heeft, dat een winterpeil van NAP - 1.70 m in peilgebied 32a uit landbouwkundig oogmerk de voorkeur verdient;

dat, firmanten G. en J.C. van Es binnen het peilgebied een particuliere onderbemaling (windmolens) hebben waarmee ca. 7 ha wordt bemalen;

dat bij verlaging van het peil in het oostelijk deel van het peilgebied tot NAP - 2.00 m vermelde particuliere windmolen zou kunnen vervallen;

dat het dan onstane peilgebied in dat geval ca. 55 ha groot zou worden;

dat behalve bovengenoemde 7 ha (met nu al een peil van NAP -2.00 m) dit slechts voor een zeer smalle strook langs de hoofdwatergang een verbeterde drooglegging zou opleveren;

dat het grootste deel van het peilgebied bij dit polderpeil een grotere theoretische drooglegging krijgt dan 2.00 m;

dat realisering van dit peil betekent, dat een onderbemaling in de onderbemaling Duivenwaard moet worden gesticht;

dat het ruilverkavelingsplan hierin niet voorziet;

dat tevens een onderzoek nodig zal zijn naar de maaivelddaling, die als gevolg van deze peilverlaging zal kunnen optreden en de mogelijke gevolgen hiervan voor de bebouwing in de omgeving (industriegebied De Tram);

dat ten aanzien van het bezwaar inzake peilgebied 32f waarbij drainage bij zomerpeil onder water staat, verwezen wordt naar het gestelde terzake bij de bezwaarschriften Cassée en B.C. van Es;

dat het bezwaar ten aanzien van peilgebied 32g slechts betrekking heeft op ca. 400 meter noordelijke wegsloot van de Munnikeputseweg;

dat deze wegsloot een keurdiepte heeft van NAP - 1.40 m;

dat de duikers in de aanwezige toegangsdammen op ca. NAP - 1.32 m liggen;

dat gezien deze hoogtematen het voor de afwatering weinig uit maakt of deze sloot ligt in bemalingsgebied Koert (peilgebied 32g met een winterpeil van NAP - 1.25 m) of in bemalingsgebied De Haas van Dorsser (peilgebied 32h met een winterpeil van NAP - 1.70 m);

dat bij zomerpeil het wel uitmaakt, omdat de sloot gelegen in peilgebied 32g dan ca 0.40 m water zal bevatten en gelegen in peilgebied 32h de sloot droog blijft;

dat zoals reeds vermeld betreffend slootgedeelte nu nog ligt in het peilgebied Duivenwaard (gehanteerd peil ca. NAP - 1.50 m);

dat op de poldergrenskaart van 1962 vermelde sloot evenwel ligt in het peilgebied Menheerse Polder (nu peilgebied 32g) dat het niet meer valt te traceren wanneer deze niet officieel vastgelegde peilgebiedswijzigingen in het verleden zijn uitgevoerd;

dat de beoogde peilen zijn gebaseerd op en ongewijzigd overgenomen van het ruilverkavelingsplan;

dat door geringe aanpassing of verplaatsing van een nog in het kader van de ruilverkaveling te maken kunstwerk, de door firmanten G. en J.C. van Es beoogde wijziging alsnog kan worden gerealiseerd; dat in het in voorbereiding zijnde bestek waterlopen Oost II betreffend kunstwerk dan ook zal worden opgenomen;

dat in het ambtelijk overleg bestek waterlopen oost II aan de Landinrichtingsdienst ter zake advies zal worden gevraagd.

gelet op het bepaalde in de artikelen 87, 191 en 192 van het reglement voor het waterschap Goeree-Overflakkee;

b e s l u i t :

  • I

    • a.

      de bezwaren van F.J. Cassée ad. 1 a en b ongegrond te verklaren;

    • b.

      de bezwaren van B.C. van Es ad 2a gegrond en ad 2b ongegrond te verklaren;

    • c.

      de bezwaren van de firmanten G. en J.C. van Es ad 3a, gegrond te verklaren en ad 3a2, 3b en 3c ongegrond te verklaren;

  • II de peilen van de waterstanden die in het bemalingsgebied "Joh. Koert" zullen worden gehandhaafd als volgt vast te stellen:

    afbeelding binnen de regeling

    een en ander zoals op de bij dit besluit behorende kaart nader is aangegeven en onder de volgende bepalingen:

    • a.

      indien de weersomstandigheden dat naar het oordeel van dijkgraaf err heemraden noodzakelijk maken, zijn zij bevoegd de vorengenoemde peilen van de waterstanden in droge en zeer droge perioden te verhogen en in natte en zeer natte perioden te verlagen;

    • b.

      als regel zal de overgang van zomerpeil naar winterpeil in augustus of in september en de overgang van winterpeil naar zomerpeil in april of in mei plaats vinden, waarbij de weersgesteldheid en het verloop van de grondwaterstand in aanmerking worden genomen.

  • III de onder I genoemde nieuwe peilen eerst te realiseren nadat de ruilverkavelingswerken zijn uitgevoerd;

  • IV de thans geldende peilbesluiten in het bemalingsgebied ''Joh. Koert" in te trekken, zodra de onder II genoemde peilen zijn gerealiseerd;

  • V de inwerkingtreding van dit besluit plaats te doen vinden op een nader door dijkgraaf en heemraden te bepalen datum;

  • VI de datum van inwerkingtreding aan de nadere goedkeuring van gedeputeerde staten te onderwerpen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld te Middelharnis op 28 maart 1990.
De verenigde vergadering voornoemd,
, dijkgraaf.
, secretaris-rentmeester.

Bijlage 1 Peilbesluit Johan Koert

Peilbesluit Johan Koert

Bijlage 2 Peilgebiedenkaart Johan Koert

Peilgebiedenkaart Johan Koert