Regeling vervallen per 01-01-2022

Verordening van het algemeen bestuur van het waterschap Limburg houdende kosten watersysteembeheer Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Limburg 2017

Geldend van 05-01-2017 t/m 31-12-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Verordening van het algemeen bestuur van het waterschap Limburg houdende kosten watersysteembeheer Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Limburg 2017

Het algemeen bestuur van Waterschap Limburg;

Gelezen het voorstel van de beide DB's van Waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei van 13 december 2016, AB-voorstel 2017, nummer 11, inzake vaststelling van de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Limburg 2017

overwegende dat het instellen van Waterschap Limburg noodzaakt tot het vaststellen van een Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Limburg;

dat het algemeen bestuur van Waterschap Peel en Maasvallei en het algemeen bestuur van Waterschap Roer en Overmaas ieder op 28 juni 2016 het ontwerpbesluit ‘Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Limburg 2017’ met toelichting hebben vastgesteld, waarvan beide besturen een openbare kennisgeving hebben gedaan in de vorm van een publicatie in het Waterschapsblad op 4 juli 2016 met gelegenheid voor belanghebbenden tot het indienen van een zienswijze;

dat van de gelegenheid tot het indienen van een zienswijze door één belanghebbende, te weten de gemeente Nederweert binnen de wettelijke termijn gebruik is gemaakt;

dat de zienswijze zich met name richt op artikel 4 van de ontwerpverordening, betreffende de tariefdifferentiatie verharde openbare wegen.

dat belanghebbende de verhoging van de opslag niet billijk vindt met als argumenten:

  • a.

    als uitgangspunt moet gelden: de gebruiker betaalt;

  • b.

    een verhoging van de opslag van 250% naar 400% past niet bij dit uitgangspunt;

  • c.

    een verlaging van de toeslag past beter bij de gemeentelijke inspanningen bij de ombouw naar een klimaatrobuust watersysteem;

  • d.

    de gemeentelijke wegen in het buitengebied wateren nagenoeg allemaal af op bermsloten die voor een deel ook regenwater van bebouwing en landbouwpercelen opvangen;

  • e.

    de gemeente koppelt in de kernen verhardingen af en legt bergingsvoorzieningen aan met beperking van piekafvoeren via riooloverstorten;

  • f.

    de gemeente wil een bijdrage leveren aan het project ‘code oranje' om het watersysteem klimaatbestendig te maken;

dat na de invoering van de Wet modernisering waterschapsbestel bij wetswijziging (Stb.2012, 428) de mogelijkheid tot een tariefdifferentiatie van maximaal 400% is toegevoegd voor openbare verharde wegen;

dat hoofdregel bij de heffing is, dat het belastingtarief binnen elke onderscheidende categorie gelijk is, doch dat afwijking van deze hoofdregel mogelijk is op basis van artikel 122 Waterschapswet waarbij de wetgever in de vorm van een tariefdifferentiatie een globale relatie heeft gelegd tussen mate van belang en omvang van betaling;

dat deze differentiatie echter niet de mogelijkheid biedt om binnen een categorie voor objecten die onder dezelfde definitie horen, zoals ‘verharde openbare wegen’, verder onderscheid in tarieven te hebben;

dat uit de definitie van ‘verharde weg’, artikel 1 van de verordening, onderdeel g, blijkt dat tot ‘verhard’ ook de ontwateringsvoorzieningen worden gerekend, hetgeen betekent dat het in dit kader niet relevant is welk aandeel binnen het gemeentelijk wegennet al dan niet een detailontwatering kent in de vorm van een bermsloot;

dat de totaaloppervlakte binnen het gehele waterschapsgebied, zoals die onder de definitie van ‘verharde weg’ valt, in dezen bepalend is, om uiteindelijk te komen tot een oppervlak op basis waarvan een tariefdifferentiatie wordt toegepast, zodat dan ook voor alle verharde openbare wegen dezelfde tariefdifferentiatie geldt, ongeacht specifieke individuele inspanningen en of bijdragen van eigenaren van verharde openbare wegen;

dat een gemeentelijke inspanning en bijdrage aan ‘Code Oranje’, zoals die ook noodzakelijk is als gevolg van klimaatverandering door het waterschapsbestuur gewaardeerd worden, maar dat de gevolgen hiervan echter door alle partijen opgevangen moeten worden en daarmee dan ook niet onevenredig zwaar op belanghebbende drukken;

dat een wijziging van het differentiatiepercentage van 250% naar 400% voor wegen in het beheersgebied van Waterschap Peel en Maasvallei mede voortkomt uit een harmonisatie van tarieven met het zoveel als mogelijk mitigeren van overige negatieve tariefeffecten;

dat op basis van deze overwegingen de ingediende zienswijze in alle redelijkheid niet kan leiden tot een wijziging van het vastgestelde en ter visie gelegde ontwerpbesluit;.

gelet op de artikelen 120 en 122 van de Waterschapswet en artikel 2 van het Reglement voor het waterschap Limburg;

BESLUIT:

vast te stellen de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer waterschap Limburg 2017 als volgt. 

Begripsbepalingen

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    kosten: netto kosten van de kostendrager watersysteembeheer zoals opgenomen in de begroting van het waterschap en die gedekt worden vanuit de watersysteemheffing;

  • b.

    gebied van het waterschap: het gebied zoals bedoeld in artikel 2 van het Reglement voor het waterschap Limburg;

  • c.

    ingezetenen: degenen die blijkens de Basisregistratie personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats hebben in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik hebben van woonruimte, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een lid van dat huishouden, dat wordt aangewezen door de in artikel 123, derde lid, onderdeel b van de Waterschapswet bedoelde ambtenaar van het waterschap;

  • d.

    zakelijk gerechtigden ongebouwd, niet zijnde natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn in het gebied van het waterschap;

  • e.

    zakelijk gerechtigden natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in het gebied van het waterschap het genot hebben van natuurterreinen;

  • f.

    zakelijk gerechtigden gebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;

  • g.

    verharde openbare wegen: openbare wegen met verharding met inbegrip van kunstwerken, bermen en perceeldelen die dienstbaar zijn aan de weg.

Kostentoedeling watersysteembeheer

Artikel 2

  • 1. De kosten voor het watersysteembeheer worden als volgt toegedeeld:

    • a.

      40% aan de ingezetenen;

    • b.

      10,81% aan de zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

    • c.

      0,23% aan de zakelijk gerechtigden van natuurterreinen;

    • d.

      48,96% aan de zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken.

  • 2. De waarde van de onroerende zaken bedoeld in het vorige artikellid, onderdelen b, c en d, wordt bepaald naar de waarde die de onroerende zaken op de waardepeildatum hebben naar de staat en hoedanigheid waarin zij op die datum verkeren.

  • 3. De waardepeildatum is 1 januari 2015.

Kosten van heffing en invordering en van de verkiezing

Artikel 3

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, worden de kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing en de kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur, voor zover die kosten worden toegerekend aan het watersysteembeheer en zoals opgenomen in de begroting van enig belastingjaar, rechtstreeks aan de betrokken categorieën toegerekend naar rato van deze voor elk van de genoemde categorieën te maken kosten.

Tariefdifferentiatie

Artikel 4

Voor verharde openbare wegen wordt een gedifferentieerd tarief gehanteerd dat 400% hoger is dan het tarief dat blijkens de verordening op de watersysteemheffing voor ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, geldt.

Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

Artikel 5

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dag van de bekendmaking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017, zijnde het begrotingsjaar 2017.

  • 2. De Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas 2013, vastgesteld 27 november 2012, en de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Peel en Maasvallei 2014, vastgesteld bij besluit van 20 november 2013 worden ingetrokken met ingang van de in het eerste lid van dit artikel genoemde datum, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de belastingjaren waarvoor deze heeft gegolden.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Limburg 2017.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 2 januari 2017.

De secretaris-directeur,

drs. H. Mensink

De dijkgraaf,

drs. ing. P.F.C.W. van der Broeck

Toelichting op de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Limburg 2017

Algemeen

1 Wettelijke basis

De Waterschapswet (art. 120) bepaalt dat het algemeen bestuur van een waterschap ten behoeve van de watersysteemheffing een verordening vaststelt waarin voor elk van de categorieën van heffingsplichtigen de toedeling van het kostendeel is opgenomen.

Het waterschapsbestuur kan daarbij bepalen dat kosten van heffing en invordering en de verkiezingskosten rechtstreeks worden toegerekend aan de betrokken categorieën van heffingsplichtigen (art. 3 van de verordening). Ook kan een tariefdifferentiatie worden toegepast (art.122 Waterschapswet). Dit is in de verordening geregeld in artikel 4.

De verordening behoeft goedkeuring van gedeputeerde staten en wordt ten minste eenmaal in de vijf jaren herzien. Omdat per 1 januari 2017 het Waterschap Limburg is ingesteld, is per gelijke datum een nieuwe kostentoedelingsverordening noodzakelijk.

2 Kostentoedeling

De toedeling van het kostendeel aan de categorie ingezetenen gebeurt aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap. De toedeling van kosten aan de overige drie heffingplichtige categorieën (ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken) gebeurt aan de hand van de waarde van de onroerende zaken.

3 Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen

Nadat de heffings- en invorderingskosten en de verkiezingskosten rechtstreeks zijn toegedeeld aan de betreffende categorieën (artikel 3), is de eerste stap in het toedelingsproces het toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen. Dit gebeurt aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap:

  • -

    bij een gemiddeld aantal inwoners van:

    500 of minder, een toedelingspercentage van minimaal 20% en maximaal 30%;

  • -

    meer dan 500 maar niet meer dan 1000, een toedelingspercentage van minimaal 31% en maximaal 40%;

  • -

    meer dan 1000, een toedelingspercentage van minimaal 41% en maximaal 50%.

Het binnen de bandbreedtes bepalen van het concrete ingezetenenaandeel behoort tot de bestuurlijke vrijheid.

3.1 Ophogen ingezetenenaandeel

Een verdere ophoging met 10% is op basis van artikel 120 van de Waterschapswet mogelijk. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een uitspraak van 28 juli 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN2669) geconcludeerd dat het verhogen van het ingezetenenaandeel behoort

tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap. De Afdeling heeft vastgesteld dat in de wet geen beperkende voorwaarden zijn verbonden aan de bevoegdheid om het ingezetenenaandeel op te hogen met 10%. De Afdeling kent dan ook geen betekenis toe aan de ‘bijzondere omstandigheden’ en de twee voorbeelden zoals in de parlementaire geschiedenis genoemd, bij de totstandkoming van het betreffende artikel van de Waterschapswet. Ook heeft de Afdeling overwogen dat een goedkeuring van de verordening door gedeputeerde staten slechts kan worden onthouden wanneer het waterschapsbestuur het vaststellingsbesluit in redelijkheid niet kon nemen. Er kunnen dat ook geheel andere bestuurlijke motieven aan een ophoging ten grondslag liggen, dan de twee voorbeelden uit de wetsgeschiedenis, mits die motieven gebaseerd zijn op belangen van de categorie ingezetenen die niet al verdisconteerd zijn in de procentuele basistoedeling.

De twee voorbeelden waren: een zéér hoge inwonerdichtheid en een relatief groot deel van het waterschapsgebied bestaande uit natuurterreinen.

4 Toedelen van de resterende kosten aan de specifieke categorieën

Nadat het aandeel van de ingezetenen in de kostentoedeling is bepaald, worden de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorie ongebouwd niet zijnde natuurterreinen, de categorie natuurterreinen en de categorie gebouwd toegedeeld. Deze toedeling vindt plaats, zoals nader in de Waterschapswet is bepaald, op basis van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer, respectievelijk op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde voor (spoor)wegen.

4.1 Waardebepaling en waardepeildatum

De waarde van de onroerende zaken moet worden bepaald naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum. In artikel 6.11 van het Waterschapsbesluit is dit voor natuurterreinen en voor andere ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, uitdrukkelijk bepaald. Voor gebouwde onroerende zaken bevat het Waterschapsbesluit een dergelijke expliciete bepaling niet omdat is aangesloten bij de Wet WOZ. Daarin is al bepaald dat de waarde naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum moet worden bepaald. De waardepeildatum ligt maximaal twee jaar voor het begin van het eerste kalenderjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft. Bij de voorliggende kostentoedeling is gekozen voor de waardepeildatum 1 januari 2015 (woz-gegevens aanslagoplegging belastingjaar 2016). Dat zijn de meest recente en volledig beschikbare gegevens op het moment dat de ontwerpverordening in procedure gaat.

De categorie Ongebouwd, niet zijnde natuurterreinen kan globaal verdeeld worden in openbare verharde wegen, spoorwegen en agrarische percelen. De waarde van (spoor)wegen wordt gesteld op de vervangingswaarde met een correctie wegens economische en technische veroudering; dit is wettelijk bepaald en het –te verminderen- correctiepercentage is wettelijk vastgesteld op 25. Op basis van de meest recente taxatiewijzer openbare wegen en spoorwegen, zoals Tauw BV deze in 2013 heeft samengesteld in opdracht van de Unie van Waterschappen, is voor de (spoor)wegen binnen Waterschap Limburg de gecorrigeerde vervangingswaarde bepaald. Uitgangspunt is de oppervlakte per wegencategorie uit het actueleTOP10NL-bestand. Deze oppervlakte is per categorie vermenigvuldigd met een factor tussen 1,0 en 3,3 om per categorie te komen tot een oppervlakte die overeenkomt met de wettelijke definitie van verhard (dit is het feitelijk verhard oppervlakte inclusief

o.a. rand- en middenbermen, taluds en inliggende oppervlakten van bijvoorbeeld klaverbladen. De correctiefactor is voor iedere wegencategorie bepaald in genoemde taxatiewijzer. De waarde per hectare per wegencategorie –landelijk per waterschap- volgt uit het rekenprogramma van Tauw BV dat deel uitmaakt van de taxatiewijzer. Daarbij is rekening gehouden met regionale omstandigheden (grondsoort en regiospecifieke omstandigheden zoals bijzondere kunstwerken; te denken valt aan de Roertunnel en Swalmtunnel, klaverbladen, geluidswerende objecten en overige constructies van bijzondere aard.) Bij wetsbepaling worden al deze objecten gewaardeerd en toegerekend aan de categorie Ongebouwd, niet zijnde natuurterreinen. De taxatiewijzer is gebaseerd op het prijspeil per 1 januari 2012. Dit prijspeil is aangepast naar prijspeil 1 januari 2015 op basis van het GWW-indexcijfer.

Agrarische percelen fluctueren in de loop van een jaar sterk in waarde. Om pieken en dalen af te zwakken is de waarde voor die percelen bepaald aan de hand van de gemiddelde grondprijs over het gehele jaar 2015 voor alle agrarische grondtypen.

5 Natuurterreinen

Ingevolge artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet is een natuurterrein een ongebouwde onroerende zaak, waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam is afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur. Bossen, al dan niet bedrijfsmatig geëxploiteerd, en open wateren worden bij wetsfictie mede als natuurterreinen aangemerkt. Voorwaarde is wel dat deze objecten een oppervlakte van ten minste één hectare hebben. In de regel zullen stadsparken, plantsoenen, e.d. vanwege hun recreatieve functie niet als een natuurgebied kunnen worden aangemerkt.

De wettelijke definitie is door jurisprudentie nader verfijnd met het arrest van de Hoge Raad van 2 november 2014 (bron: ECLI:NL:HR:2014:3118).

6 De watersysteemtaak

De watersysteemtaak wordt in artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet genoemd en omvat de taken van het waterschap op het gebied van het waterkeringsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren, voor zover laatstgenoemde activiteiten niet vallen onder het transporteren en/of behandelen van afvalwater. De zorg voor het watersysteem is een samenhangende taak die het waterschap in het gehele waterschapsgebied uitoefent.

7 Relatie met de begroting van het waterschap

In het traject van belastingheffing (kostentoedeling-tariefbepaling-aanslagvervaardiging-heffing-invordering) zijn de kosten van de watersysteemtaken van het waterschap bepalend. Deze kosten worden in de begroting van het waterschap geraamd en in de jaarverslaggeving verantwoord. Het gaat in deze verordening om de kostendrager watersysteembeheer.

Uit de begroting volgt een saldo, het resultaat. Afdekking of bestemming is in de begroting opgenomen. Daaruit blijkt dan welk bedrag aan belastingheffing (watersysteemheffing) moet worden opgelegd. Dat is het startpunt voor de kostentoedeling.

8 Tariefdifferentiatie

In artikel 122 van de wet wordt de mogelijkheid van tariefdifferentiatie geboden. De wetgever heeft nadrukkelijk aangegeven dat de waterschappen daarbij een bestuurlijke vrijheid hebben om al dan niet een differentiatie toe te passen.

Het uitgangspunt, dat in artikel 121, eerste lid, onderdelen b, c en d, van de Waterschapswet is neergelegd, is dat het tarief van de belasting per heffingsmaatstaf voor elke onderscheiden categorie gelijk is. De situaties waarin echter tariefdifferentiatie mogelijk is, zijn limitatief in de wet genoemd. De wet geeft ook de maximale omvang (verhoging of verlaging) van de differentiaties aan.

Tariefdifferentiatie is ingevolge artikel 122 uitsluitend in de volgende gevallen en binnen de volgende marges mogelijk:

  • 1.

    buitendijks gelegen onroerende zaken (maximaal 75% lager tarief);

  • 2.

    onroerende zaken die blijkens de legger van het waterschap als waterberging worden gebruikt (maximaal 75% lager tarief);

  • 3.

    onroerende zaken gelegen in bemalen gebieden (maximaal 100% hoger tarief);

  • 4.

    onroerende zaken die in hoofdzaak uit glasopstanden bestaan (maximaal 100% hoger tarief);

  • 5.

    verharde openbare wegen (maximaal 400% hoger tarief).

De differentiaties kunnen naast elkaar worden toegepast.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

De onderdelen g tot en met k zijn in verband met de bepalingen over een mogelijke tariefdifferentiatie opgenomen.

Onderdeel a omvat een omschrijving van het begrip kosten. De kosten die in de kostentoedeling een rol spelen zijn de netto-kosten watersysteembeheer. Andere kosten worden niet in de kostentoedeling watersysteembeheer betrokken.

Onderdeel b spreekt voor zich.

Onderdelen c tot en met f beschrijven de begrippen ingezetenen, zakelijk gerechtigden ongebouwd niet zijnde natuurterreinen, zakelijk gerechtigden natuurterreinen en zakelijk gerechtigden gebouwd. Dit zijn de heffingplichtige categorieën. Voor de omschrijvingen is aangesloten bij artikel 116, onder a en artikel 117 onder b t/m d van de Waterschapswet.

Onderdeel g definieert het begrip ‘verharde weg’. Onder de definitie valt meer dan alleen de feitelijke verharding. Ook (midden)bermen, ontwateringsvoorzieningen, kunstwerken zoals bruggen, viaducten, klaverbladen, tunnels, geluidswerende voorzieningen en alle overige perceeldelen die dienstbaar zijn aan de weg. Dit alles behoort tot de categorie Ongebouwd door wetsduiding op grond van het bepaalde in artikel 18, vijfde lid van de Waterschapswet.

Artikel 2 Kostentoedeling watersysteembeheer

In artikel 2 is aangegeven op welke manier de kosten van de taakuitoefening over de vier heffingplichtige categorieën worden verdeeld. Artikel 2 vormt daarmee het kernartikel van de verordening. De kostentoedeling geschiedt in twee stappen. In de eerste stap wordt het kostenaandeel van de categorie ingezetenen bepaald en in de tweede stap worden de resterende kosten van de taakuitoefening over de categorieën ongebouwd niet zijnde natuur, natuur en gebouwd verdeeld.

Stap 1 Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen

De gemiddelde inwonerdichtheid bepaalt het toedelingspercentage. Bron daarbij is de basisregistratie persoonsgegevens van de inliggende gemeenten in combinatie met de totale oppervlakte van het waterschapsgebied. De Waterschapswet benoemt procentuele bandbreedtes corresponderend bij inwonertallen:

Het minimum kostenaandeel voor de categorie ingezetenen bedraagt 20% en het maximum -indien van de mogelijkheid van de verhoging als bedoeld in artikel 120, lid 3, van de Waterschapswet gebruik wordt gemaakt- 60%.

De onderverdeling is als volgt:

  • -

    bedraagt het gemiddeld aantal inwoners per km² in het gebied van het waterschap 500 of minder, dan bedraagt het kostenaandeel minimaal 20 en maximaal 30%;

  • -

    bedraagt het gemiddeld aantal inwoners per km² in het gebied van het waterschap meer dan 500 maar minder dan 1000, dan bedraagt het kostenaandeel minimaal 31 en maximaal 40%;

  • -

    bedraagt het gemiddeld aantal inwoners per km² meer dan 1000, dan is het kostenaandeel minimaal 41 en maximaal 50%.

In de verordening moet binnen de betreffende bandbreedte het percentage bepaald worden.

Met de keuze voor 40% wordt binnen de bandbreedte gebleven nu de gemiddelde inwonerdichtheid van het waterschapsgebied 505/km² is. Door te kiezen voor een ingezetenenaandeel van 40% (overigens in combinatie met een maximale tariefdifferentiatie voor verharde openbare wegen; zie artikel 4) wordt bereikt dat de verhoging van de belastingen voor de belastingplichtigen in het beheersgebied van WRO het meest beperkt wordt en wordt daarenboven bereikt dat sprake is van een evenredige stijging voor alle onderscheiden categorieën. Het gegeven dat het waterschapsgebied een relatief groot areaal natuurterreinen omvat van ruim een vijfde deel, kan als secundair argument gelden om te kiezen voor het maximumpercentage binnen de bandbreedte van 31-40%. Immers de individuele ingezetenen kunnen van deze natuurbeleving genieten en in die context wordt deze natuurcomponent verdeeld naar alle ingezetenen.

Stap 2 Toedelen van de resterende kosten aan de specifieke categorieën.

Nadat het aandeel van de ingezetenen in de kostentoedeling is bepaald, worden de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorie ongebouwd niet zijnde natuurterreinen, de categorie natuurterreinen en de categorie gebouwd toegedeeld. Deze toedeling vindt plaats, zoals nader in de Waterschapswet en het Waterschapsbesluit is bepaald, op basis van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer, respectievelijk op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde voor (spoor)wegen. De onderlinge waardeverhouding bepaalt het toedelingspercentage. Met name hoofdstuk 6 van het Waterschapsbesluit omvat nadere regels over het bepalen van de waarden binnen de categorie ongebouwde onroerende zaken en natuurterreinen.

Waardebepaling categorie ongebouwd, niet zijnde natuurterreinen

- Agrarische percelen

De gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden wordt bepaald op basis van of afgeleid uit verkooptransacties van deze gronden in het gebied van het waterschap. In het tweede lid van artikel 6.5 van het Waterschapsbesluit is neergelegd dat de waarde wordt bepaald op de waarde die aan de gronden moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de gronden als agrarische gronden in gebruik zouden blijven. Dit betekent dat transacties waarbij geen marktconforme prijs tot stand is gekomen (dit kan bij transacties in de familiesfeer het geval zijn), niet in de berekeningen mogen worden betrokken.

- Openbare verharde wegen/ spoorwegen

De gemiddelde waarde per hectare wordt ingevolge het Waterschapsbesluit gesteld op de vervangingswaarde. Dit is het bedrag voor de herbouw van een identiek vervangend object, rekening houdend met een correctiefactor voor technische en functionele veroudering. Deze factor is in het Waterschapsbesluit bepaald op 25%.

- Bouwpercelen

De gemiddelde waarde per hectare wordt ingevolge artikel 6.7 van het Waterschapsbesluit bepaald op basis van de Wet WOZ.

- Overige ongebouwde onroerende zaken

Restcategorie waartoe onder andere volkstuinen, begraafplaatsen, openbare parken en plantsoenen en recreatie- en sportterreinen behoren, voor zover niet deel uitmakend van een gebouwd eigendom. De gemiddelde waarde per hectare wordt ingevolge het Waterschapsbesluit gesteld op de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap. De

wetgever heeft om redenen van eenvoud hiervoor gekozen. Dit blijkt uit de toelichting op artikel 6.8 van het Waterschapsbesluit.

Waardebepaling categorie natuurterreinen

De gemiddelde waarde per hectare van natuurterreinen wordt op basis van het Waterschapsbesluit gesteld op 20% van de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap.

Waardebepaling categorie gebouwde onroerende zaken

De waarde is gelijk aan die welke de gemeenten hebben vastgesteld op basis van de Wet WOZ. Wat onder een gebouwd object moet worden verstaan, is in artikel 118, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet geregeld.

Waardepeildatum

Artikel 6.11 van het Waterschapsbesluit bepaalt dat de waardepeildatum van de categorie ongebouwde onroerende zaken en van de categorie natuurterreinen plaatsvindt naar de hoedanigheid en de staat van deze onroerende zaken op de waardepeildatum. De waardepeildatum ligt ingevolge het eerste lid van deze bepaling maximaal twee jaren voor het begin van het eerste kalenderjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft. De waardepeildatum is bepaald op 1 januari 2015, als zijnde de meest recente peildatum waarover alle gegevens volledig beschikbaar zijn ten tijde dat de ontwerpverordening in procedure gaat.

Stap 3 Toedelingspercentages

Op basis van de onderlinge waardeverhoudingen worden de toedelingspercentages bepaald tussen de betreffende categorieën.

Stap 4 tariefbepaling

Tariefdifferentiatie wordt in de kostentoedelingsverordening bepaald. Vervolgens wordt jaarlijks het tarief vastgesteld op basis van de bepalingen in de Verordening watersysteemheffing.

Artikel 3 Kosten van heffing en invordering en van de verkiezing

De kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur worden rechtstreeks en op voorhand aan de betrokken categorieën toegerekend.

Bij kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing kan met name worden gedacht aan kwijtscheldingskosten en kosten voor het verkrijgen van WOZ-gegevens. Kwijtscheldingskosten hebben met name betrekking op de categorie ingezetenen en WOZ-kosten op de categorie gebouwd.

Artikel 4 Tariefdifferentiatie

Het betreft een facultatieve bevoegdheid van het waterschapsbestuur. Tariefdifferentiatie is slechts toegestaan in een beperkt aantal gevallen, die in de wet (artikel 122) met zoveel woorden zijn

genoemd. Ook de maximale omvang van de tariefdifferentiaties (de verhogingen en verlagingen) is in de wet geregeld. In dit artikel van de verordening is een differentiatie voor verharde openbare wegen opgenomen. Mede uit oogpunt van harmonisatie van regelgeving, voortkomend uit de instelling van het Waterschap Limburg, is dit percentage vastgesteld. De mate van waterbezwaar binnen het

watersysteem rechtvaardigt overigens dit percentage. Met de keuze voor een differentiatie van 400% worden bovendien de negatieve tariefeffecten zoveel als mogelijk gemitigeerd en evenredig verdeeld over de onderscheiden categorieën belastingplichtigen.

Artikel 5 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

Eerste lid: spreekt voor zich.

Tweede lid: spreekt voor zich.

Derde lid: de verordening moet tenminste één maal in de vijf jaar worden herzien.

Vierde lid: spreekt voor zich.