Beleidnotitie grondwaterbeheer waterschap Noorderzijlvest 2013-2015

Geldend van 27-11-2013 t/m heden

Intitulé

Beleidnotitie grondwaterbeheer waterschap Noorderzijlvest 2013-2015

Management samenvatting

In deze beleidsnota grondwaterbeheer waterschap Noorderzijlvest 2013 – 2015 zijn de kaders voor de uitvoering van het grondwaterbeheer binnen het waterschap vastgelegd. De aanleiding is dat sinds de inwerkingtreding van de Waterwet op 22 december 2009 het waterschap formeel grondwaterbeheerder is en daarmee nieuwe taken toegewezen heeft gekregen.

 

Deze beleidsnota grondwaterbeheer beoogt helderheid te geven over zowel het standpunt, als over de werkwijze van het waterschap ten aanzien van grondwater gerelateerde zaken. Bovendien wordt een nadere invulling gegeven aan de aandacht voor grondwater in het waterbeheerplan 2010 – 2015. Als uitwerking van het waterbeheerplan heeft het een doorlooptijd gelijk aan die van het huidige waterbeheerplan.

 

Het belangrijkste wettelijke kader voor het grondwaterbeleid voor het waterschap is de Waterwet. De Waterwet stelt dat het waterschap (samen met de Rijkswater voor het hoofdsysteem) grondwaterbeheerder is. Met de inwerkingtreding van de Waterwet is de bevoegdheid tot regulering van onttrekking in handen van het waterschap, mits niet groter dan 150.000 m3/jaar niet bedoeld voor bodemenergiesystemen of openbare drinkwatervoorziening. Daarnaast kent het waterschap ook grondwatertaken, die omschreven kunnen worden als de zorg voor het freatische[1] grondwaterstand voor zover deze feitelijk beïnvloed wordt door het gevoerde peilbeheer van oppervlaktewateren.

 

Aan de hand van de beschrijving van de uitvoering van grondwatertaken, onderverdeeld in 4 thema’s (Vergunning & handhaving, Planvorming, Effectbeoordeling & Schaderegelingen en Monitoring) op dit moment en bijbehorende ontwikkelingen daarin, volgen de consequenties voor ons grondwaterbeleid. De aandacht voor het grondwater in het waterbeheerplan en de doelstellingen van de provincies zijn vertaald in de volgende doelstellingen voor het waterschap, in de vorm van concrete resultaten in 2015:

 

  • 1.

    Eenduidige behandeling en beoordeling van vergunningaanvragen en meldingen van grondwateronttrekkingen;

  • 2.

    Informatie is intern beschikbaar voor het opnemen van grondwaterstanden in watersysteemanalyses;

  • 3.

    Inrichten van procedures voor het beoordelen en oplossen van meest voorkomende grondwaterproblemen en -klachten middels advies en instrumentarium.

 

Om te komen tot deze doelstellingen zijn algemene en aanvullende uitgangspunten benoemd, het beleidskader. Per doelstelling is vervolgens aangegeven welke acties uitgevoerd moeten worden om de desbetreffende doelstelling te kunnen halen.

[1] Freatisch grondwater: Water onder de grondwaterspiegel in een relatief goed doorlatende laag en boven een eerste slecht doorlatende of ondoorlatende laag.

Inleiding Aanleiding

Grondwaterbeheer is een integraal onderdeel van het watersysteembeheer. Voor de inwerkingtreding van de Waterwet op 22 december 2009 waren de provincies het bevoegd gezag voor alle grondwateronttrekkingen en infiltraties. Met de invoering van de Waterwet is het waterschap verantwoordelijk voor een aanzienlijk uitgebreid takenpakket. Reeds in 2007 heeft het waterschap Noorderzijlvest al een deel van de grondwatertaken overgenomen van de Provincie Groningen en Drenthe. Tot nu toe is het grondwaterbeheer echter niet belegd in een beleidsstuk bij het waterschap Noorderzijlvest.

Doel beleidsnota grondwaterbeheer 

De beleidsnota grondwaterbeheer streeft de onderstaande doelen na:

 

  • 1.

    Onderbouwing vormen voor de algemene regels in de keur en de vergunningverlening en handhaving;

  • 2.

    Helderheid verschaffen in de huidige rol en werkwijze van het waterschap bij grondwater gerelateerde taken binnen de bestaande wet- en regelgeving;

  • 3.

    Heldere positie bepalen en standpunt formuleren van het waterschap bij grondwater gerelateerde zaken;

  • 4.

    Invulling geven aan de maatregelen ten aanzien van grondwaterbeheer zoals verwoord in het waterbeheerplan 2010 – 2015 [NZV, 2010];

  • 5.

    Benoemen en vastleggen van acties en onderzoeksonderwerpen;

  • 6.

    Relaties en samenhang weergeven met overige relevante beleidsnotities.

Scope, proces en status

Dit document gaat uit van de huidige situatie en hoe wij binnen deze rolverdeling onze taken (eventueel) nog beter kunnen uitvoeren. Vanuit de Unie van waterschappen is de werkgroep Grondwatervisie ingesteld, met als doel het formuleren van een landelijke waterschapsvisie grondwaterbeheer. Deze visie [UvW, 2013] gaat in op de positie van het waterschap binnen het grondwaterbeheer in Nederland op de korte en langere termijn. De visie is daarmee aanvullend op onderhavige nota. Daarnaast werkt het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) aan de totstandkoming van een Omgevingswet. Deze wet gaat veel van de bestaande wetgeving op het gebied van fysieke leefomgeving vervangen. De geplande invoeringsdatum van de nieuwe wet is 2014. Deze regeling is nog niet definitief. Waar mogelijk zijn de (verwachte) ontwikkelingen verwerkt in deze nota.

 

Deze notitie is tot stand gekomen in samenspraak met de betrokken medewerkers van het waterschap en externe contacten. De ontwerp beleidsnota is vervolgens vastgesteld in de vergadering van het Dagelijks Bestuur van waterschap Noorderzijlvest van 23 oktober 2013.

 

De beleidsnota grondwaterbeheer is een uitwerking van het waterbeheerplan [NZV, 2010] en heeft een looptijd van 2012-2015, gelijk aan de plan horizon van het waterbeheerplan. Aan het eind van deze planperiode, zal er een evaluatie volgen met (indien nodig) een herziening van de nota waarbij rekening wordt gehouden met bovenstaande ontwikkelingen. Als integraal onderdeel van het waterbeheerplan zal er vervolgens aangesloten worden op de cyclus van het waterbeheerplan.

 Leeswijzer

Dit document is geschreven voor een ieder die vanuit zijn eigen discipline te maken heeft met grondwater. In eerste instantie is het geschreven voor de medewerkers intern bij het waterschap, maar het document kan ook zeker relevant zijn voor externen, werkzaam bij bijvoorbeeld provincie, gemeenten of adviesbureaus.

 

Hoofdstuk 2 geeft een feitelijke weergave van de huidige rolverdeling in grondwaterbeheer in Nederland met de bijbehorende instrumentarium en specifiek voor het waterschap. Tevens wordt in dit hoofdstuk de relatie gelegd met andere, relevante, (interne) beleidsnotities.

afbeelding binnen de regeling

Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het (grond)watersysteem van het beheergebied van waterschap Noorderzijlvest en de daarbij horende ruimtelijke aspecten die relevant zijn bij het grondwaterbeheer.

Hoofdstuk 4 geeft een praktische beschrijving van de uitvoering van onze grondwater gerelateerde taken op dit moment. Uit deze beschrijving, rekeninghoudend met ontwikkelingen, wordt duidelijk wat de consequenties zijn voor ons grondwaterbeleid. Hoe we precies omgaan met die consequenties en wat we precies willen met grondwater staat beschreven in hoofdstuk 5. De acties die daaruit volgen staan tenslotte beschreven in hoofdstuk 6. Figuur 1‑1 geeft de onderlinge relatie van de verschillende hoofdstukken aan.

Beleid, instrumentarium en bevoegdheden 

Binnen het grondwaterbeheer zijn alle overheidsinstanties actief. Het Rijk en waterschappen zijn weliswaar beheerder, maar binnen dit beheer zijn er specifieke taken voor provincies en gemeenten. In dit hoofdstuk wordt eerst per betrokken instantie de bevoegdheden beschreven ten aanzien van grondwater en waarna vervolgens de beschikbare instrumentarium specifiek relevant voor het waterschap zijn beschreven. Figuur 2‑1 illustreert de complexiteit van ‘grondwater’ bezien vanuit de context van een wettelijk kader. Het maakt duidelijk dat grondwater niet los gezien kan worden van de omgeving waar het onderdeel van uit maakt. In dit hoofdstuk wordt met name gefocust op de kwantitatieve taken die een waterschap heeft. Voor een uitgebreide beschrijving van het grondwaterbeheer zoals vastgelegd in de Waterwet wordt verwezen naar de rapportage ‘Handreiking Juridische Helderheid Grondwaterbeheer’ [Sterk Consulting e.a., 2012]. 

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2‑1 Relatie grondwater met diverse richtlijnen en wetgeving.

 Rijk

Het Rijk bepaalt de hoofdlijnen van het landelijke beleid voor het waterbeheer, zoals verwoord in het Nationaal Waterbeheerplan, waarin de strategische wateropgaven zijn vastgelegd. Dit plan is opgesteld op grond van de Waterwet. Voor wat betreft het grondwater komt het neer op voldoende en kwalitatief goed grondwater, het zoveel mogelijk voorkomen van grondwaterstandproblemen en het zuiniger omgaan met de hoeveelheid grondwater.

Provincie 

De provincie, in onze situatie de provincies Drenthe, Groningen en Friesland, is via het regionale waterplan de strategische grondwaterbeheerder of wel de kaderstellende overheid. De provincie is bevoegd gezag voor een drietal onttrekkingen, zoals vastgelegd in Art. 6.4 van de Waterwet. Het betreft de volgende grondwateronttrekkingen (met bijbehorende infiltraties):

  • 1.

    industriële grondwateronttrekkingen groter dan 150.000 m3/jaar;

  • 2.

    grondwateronttrekkingen ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening;

  • 3.

    bodemenergiesystemen (Warmte Koude Opslagsystemen).

    Tevens zijn de Gedeputeerde staten van de provincies bevoegd gezag voor de Natuurbeschermingswetvergunning (1998). De instandhoudingsdoelstelling voor Natura 2000 gebieden staat hierin centraal. Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen. Natura 2000 komt voort uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen, in Nederland vertaald in de Natuurbeschermingswet uit 1998. Nadat een gebied definitief is aangewezen, moet een beheerplan worden opgesteld door het bevoegd gezag in samenspraak met alle betrokken partijen. Op het moment dat de beheerplannen definitief zijn, zijn ze maximaal 6 jaar geldig. Voor de onderbouwing van noodzakelijke watermaatregelen is nog aanvullende informatie nodig om tot een goed onderbouwd ontwerp-beheerplan te komen. Deze onderbouwing vindt plaats in de vorm van zogeheten Natura 2000 Achtergronddocument Water. Daarnaast kennen de provincies ook enkele anti-verdrogingsgebieden, de zogeheten TOP gebieden. Dit zijn veelal Natura 2000 gebieden met (grond)waterafhankelijke natuur aangevuld met gebieden van Ecologische Hoofdstructuur.

     

    De toestand van waterlichamen wordt gemonitord om te bezien of de doelstellingen ter verbetering van de toestand op grond van de Kader Richtlijn Water (zie ook paragraaf 2.6) zoals opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen worden gehaald. Het zogenaamde monitoringsprogramma voor grondwaterlichamen wordt uitgevoerd door de provincies.

     

Waterschap

De waterschappen zijn samen met Rijkswaterstaat in Nederland beheerder van het grondwater, voor zover dit raakvlakken heeft met de aan deze instanties toevertrouwde taken op het terrein van het watersysteembeheer. Dit sluit aan op art. 4 lid 1 van het provinciaal Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest 2008, waarin staat dat de taak van het waterschap de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied is, voor zover deze taak niet aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen. Binnen de grenzen van waterschap Noorderzijlvest is het waterschap echter de enige waterbeheerder. Met de inwerkingtreding van de Waterwet op 22 december 2009 is de bevoegdheid tot regulering van onttrekkingen (en hiermee verband houdende infiltraties), anders dan de drie hiervoor beschreven provinciale categorieën, in handen van het waterschap. Vooruitlopend op het van kracht worden van het regime van de Waterwet, hebben de waterschappen in Noord-Nederland de in de Waterwet geregelde bevoegdheden inzake vergunningverlening, meldingen en registraties reeds per 1 januari 2007 van de provincies overgenomen.

Het betreft hier de zogeheten passieve grondwatertaken

 

  • 1.

    Het verlenen van vergunningen voor het permanent onttrekken van grondwater tot een hoeveelheid van 150.000 m3/jaar en niet bedoeld voor bodemenergiesystemen of openbare drinkwatervoorziening;

  • 2.

    Het verlenen van vergunningen voor het tijdelijk onttrekken van grondwater ten behoeve van bijvoorbeeld bronbemaling, beregening en bodemsanering;

  • 3.

    Het afhandelen van meldingen van grondwateronttrekkingen (niet alle onttrekkingen zijn vergunningplichtig);

  • 4.

    Het registreren van onttrekkingen van grondwater in een landelijk registratiesysteem (LGR) en het uitoefenen van toezicht en handhaving op overtredingen;

  • 5.

    Het waterschap beoordeelt of er in de ruimtelijke plannen van gemeenten voldoende rekening wordt gehouden met (grond)water. 

    Naast deze passieve grondwatertaken kent het waterschap ook actieve grondwatertaken, die omschreven kunnen worden als de zorg voor het freatische grondwaterstand voor zover deze feitelijk beïnvloed wordt door het gevoerde peilbeheer van oppervlaktewateren.

    Het waterschap is namelijk verplicht op grond van de Waterwet voor daartoe aan te wijzen oppervlaktewaterlichamen onder zijn beheer een of meer peilbesluiten vast te stellen. In dergelijke peilbesluiten worden de oppervlaktewaterstanden aangegeven die zoveel mogelijk gehandhaafd moet worden. De grondwaterstand is daarbij een bepalende factor. In een peilbesluit moeten verschillende belangen zorgvuldig tegen elkaar afgewogen worden. Functies die daarbij in ieder geval een rol spelen zijn: waterkwantiteit en -kwaliteit, natuur, ruimtelijke ordening, milieu en landbouw. Het instrument dat gebruikt kan worden om dergelijke functies juist op elkaar af te stemmen is het Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Paragraaf 2.6 Instrumentarium geeft een nadere toelichting op GGOR.

Gemeente

De gemeente is geen grondwaterbeheerder, maar heeft sinds 2008 op basis van de zogeheten Wet gemeentelijke watertaken wel een grondwaterzorgplicht. De gemeente is daarmee verantwoordelijk voor het in het openbaar gemeentelijk gebied treffen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit geldt voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en dit niet tot de verantwoordelijkheid van de provincie of waterschap behoort. In het Verbrede gemeentelijke rioleringsplan (vGRP) geeft de gemeente aan hoe de zorgplicht wordt vormgegeven. Een onderdeel van deze grondwaterzorgplicht is de inrichting van een (grond)waterloket, waar burgers terecht kunnen met hun vragen en klachten over grondwater.

 

Met ingang van 1 juli 2013 treedt het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen (WBBE) in werking, waarmee de melding en vergunningaanvraag voor een gesloten bodemenergiesystemen (bodemwarmtewisselaars) via de gemeenten loopt.

Perceeleigenaar

Belangrijk uitgangspunt in de wetgeving is de verantwoordelijkheid die de perceeleigenaar op eigen terrein heeft voor maatregelen tegen grondwaterproblemen. Zo is uit jurisprudentie meermalen gebleken dat de perceeleigenaar zelf verantwoordelijk is voor de wering van grondwater in, onder en om zijn woning. Eventuele schade aan een eigendom komt voor rekening van de huiseigenaar, zo ook het waterdicht maken van een kruipruimte of kelder. Eigenaren van woningen zijn op grond van de bouwvoorschriften zoals opgenomen in het Bouwbesluit (een algemene maatregel van bestuur van het Rijk) in ieder geval verplicht om ruimten met een woonfunctie dan wel leefbestemming waterbestendig uit te voeren.

Instrumenten

Om beleidsdoelen te halen zijn instrumenten nodig. Wetgeving wordt gezien als een van die instrumenten, maar daarnaast bijvoorbeeld ook communicatie. De wetgeving strekt zich in dit geval uit van Europese richtlijnen tot gemeentelijke verordening. Deze paragraaf gaat specifiek in op de instrumenten die gezamenlijk het juridische en beleidsmatige kader vormen voor het watersysteembeheer van het waterschap.

 

Daarnaast zijn er ook juridische beheerinstrumenten te onderscheiden, zoals planvorming, vergunning, melding, peilbesluit, toezicht en handhaving. Dergelijke instrumenten worden nader beschreven in hoofdstuk 4, bij de uitwerking van de grondwater gerelateerde werkzaamheden.

 

Waterwet

De op 22 december 2009 van kracht geworden Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. De Waterwet kent twee waterbeheerders; het Rijk (feitelijk Rijkswaterstaat) beheert de rijkswateren en de waterschappen de regionale wateren.

 

Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn, met onder andere als doel om grondwaterlichamen in een goede toestand te houden of te brengen. De toestand wordt bepaald door zowel de chemische als de kwantitatieve toestand.

Een goede kwantitatieve toestand houdt in dat de gemiddelde jaarlijkse onttrekkingen op lange termijn de beschikbare grondwatervoorraad niet overschrijdt. Wat een goede chemische toestand inhoudt, is uitgewerkt in de Grondwaterrichtlijn, een dochterrichtlijn van de Kaderrichtlijn Water. Zo zijn er voor de stoffen chloride, nikkel, arseen, cadmium, lood en totaal- fosfor drempelwaarden vastgesteld.

 

Binnen Nederland kennen wij 23 grondwaterlichamen. waterschap Noorderzijlvest omvat 4 grondwaterlichamen, te weten: Zand Rijn-Noord, Zout Rijn-Noord, Zout Eems en een heel klein oppervlak Zand Eems, zie figuur 2-2

 

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2-2 KRW grondwaterlichaam

 

Waterbeheerplan

Het opstellen van een waterbeheerplan door het waterschap is een verplichting op grond van de Waterwet. Het waterbeheerplan biedt voor het waterschap een algemene kader dat richtinggevend is voor het te voeren beleid en beheer in de planperiode.

Deze beleidsnota grondwaterbeheer is een uitwerking van het waterbeheerplan 2010 - 2015. De doelstelling en ambitie van het beleidsnota grondwaterbeheer, zoals geformuleerd in hoofdstuk 5, zijn gebaseerd op het waterbeheerplan.

 

Notitie Stedelijk Water

Het waterschap kent de Notitie Stedelijk Water [NZV, 2006]. Aan de hand van uitgangspunten, randvoorwaarden en geldende richtlijnen wordt het beleid van het waterschap voor watersystemen in bebouwd en te bouwen gebied vertaald in richtlijnen voor ontwerp, toetsing, inrichting beheer en onderhoud van deze watersystemen. Waar vanuit deze notitie raakvlakken zijn met het grondwater, zijn die expliciet benoemd in hoofdstuk 4. De Notitie Stedelijk Water wordt op dit moment vernieuwd, waarbij dit is afgestemd met dit beleidsnota grondwaterbeheer.

 

Keur

De Keur en bijbehorende algemene regels (hoe wordt omgegaan met afwegingen) vormen de basis voor de vergunningverlening. In zijn algemeenheid stelt de Keur regels in het belang van de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken én het functioneren van het watersysteem. Als er (bouw)werkzaamheden uitgevoerd worden in de nabijheid van een water of een dijk, is er een keurvergunning van het waterschap nodig. Het waterschap onderzoekt hoe en wat de nadelige gevolgen zijn voor het water of voor de dijken. Zijn de gevolgen acceptabel, dan wordt onder strikte voorwaarden een vergunning afgegeven. Voor sommige werkzaamheden zijn algemene regels beschikbaar. Als aan deze regels wordt voldaan, is er geen vergunning nodig. De werkzaamheden moeten dan wel bij het waterschap worden gemeld. De specifieke uitwerking van de Keur en algemene regels voor waterschap Noorderzijlvest zijn opgenomen in paragraaf 4.1. Vergunningen op grond van de Keur zijn samen te vatten tot een watervergunning.

 

Het Landelijk Grondwater Register

De gegevens in het Landelijk Grondwater Register (LGR) geven inzicht in de individuele vergunning of melding. In het LGR worden gegevens opgeslagen van vergunninghouder, vergunde hoeveelheid, locatie, pompcapaciteit, daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid en diepte van onttrekking. De gegevens over de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater geven inzicht in de omvang van de onttrekkingen in een bepaald gebied. Deze gegevens zijn de wettelijke en noodzakelijke basis voor het opleggen van de provinciale grondwaterheffing. (De landelijke grondwaterheffing is per 1 januari 2012 afgeschaft.)

 

GGOR

Het instrument Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR) wordt door de waterschappen gebruikt om waterpeilen en ruimtelijke grondgebruikfuncties goed op elkaar af te stemmen. Conform de afspraken gemaakt in het Nationaal Bestuursakkoord Water [NBW-actueel, 2008] coördineert en bewaakt de provincie de procesgang voor het toepassen van GGOR. waterschappen stellen het GGOR op in nauwe samenwerking met gemeenten en overige belanghebbenden.

 

Omgevingswet

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) werkt aan de totstandkoming van een Omgevingswet. Deze omgevingswet gaat veel van de bestaande wetgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving vervangen. De ministerraad heeft ingestemd met het wetsvoorstel Omgevingswet. De formele planning van het ministerie is om het wetvoorstel in 2014 te publiceren. De Unie van Waterschappen (UvW) hebben in overleg met het ministerie van I&M een principe akkoord bereikt voor wat betreft de taakverdeling in het watersysteembeheer, vastgelegd in een afsprakenkader tussen I&M en UvW van 5 juni 2013. De belangrijkste afspraak ten aanzien van grondwater die hierin gemaakt is dat de beheerder bevoegd gezag is voor de vergunningverlening en handhaving voor de handelingen in het watersysteem zoals nu is geregeld onder de Waterwet (reikwijdte: veiligheid, waterkwantiteit en kwaliteit). Ondanks dat de regelgeving nog niet definitief is, wordt hier expliciet benadrukt dat de ontwikkelingen hierin gevolgd wordt met oog op een eventuele herziening van deze notitie volgend jaar.

Systeembeschrijving Noorderzijlvest

In dit hoofdstuk wordt in grote lijnen een beschrijving gegeven van het (grond)watersysteem. Voor een gedetailleerder beschrijving van het systeem wordt verwezen naar de gebiedsdocumenten behorende bij het waterbeheerplan [NZV, 2010].

Geohydrologie

Naast het grondgebruik is het essentieel kennis te hebben van de ondergrond wil men een uitspraak doen over een grondwater gerelateerd vraagstuk. De opbouw van de ondergrond gaat miljoenen jaren terug. De ondergrond bestaat, afhankelijk van de wijze van afzetting, afwisselend uit watervoerende pakketen en slechtdoorlatende lagen. Tabel 3‑1 geeft een overzicht van de geologische periodes en de meest (voor het noorden) relevante formatie uit die periode. De afzettingen uit het geologische tijdperk Mioceen worden over het algemeen bij hydrologische beschrijvingen beschouwd als hydrologische basis. Deze slechtdoorlatende laag, behorende tot de Formatie van Breda, is een afzetting van klei en zand gevormd in de ondiepe zee die het huidige Nederland in het Mioceen bedekte. De diepte van deze formatie varieert voor wat betreft het noorden van Nederland van 150 tot 300 meter.

  

afbeelding binnen de regeling

Tabel 3‑1 Geologisch tijdtabel [De Bakker et. al., 1990]

 

Het Pleistoceen kenmerkt zich in afwisselend relatief koude en warme perioden. Vanaf begin Pleistoceen trekt de zee zich terug en krijgen fluviatiele sedimentatie (rivier afzettingen) de overhand; eerst met name vanuit de Duitse rivieren en later ook vanuit de Rijn. Belangrijke formaties die toegeschreven kunnen worden aan deze periode en afzettingswijze, zijn bijvoorbeeld de Formaties van Urk, Peize en Appelscha die voornamelijk bestaan uit zand. Ten tijde van de twee ijstijden Elsterien en Saalien is een groot deel van Noord Nederland bedekt geweest met landijs. In deze periode zijn sedimenten afgezet die voornamelijk in het zuidelijk deel van het waterschap voor een groot deel aan of dichtbij het oppervlak liggen. De globale vormen van het landschap (beekdalen en dekzandruggen) zijn in deze periode gevormd. De belangrijkste afzettingen in de ondergrond van waterschap Noorderzijlvest, die direct samenhangen met de landijsbedekkingen, worden ondergebracht in de Formatie van Peelo (potklei) en de Formatie van Drenthe (keileem). Potklei betreft zware klei, afgezet als een smeltwaterafzetting in diep uitgeschuurde tunneldalen. Keileem kan als een vorm van grondmorene worden beschouwd en kenmerkt zich naast de aanwezigheid van stenen en grind, door het opmerkelijke lage percentage silt. Figuur 3‑1 toont de verbreiding, diepte en dikte van de keileem.

 

afbeelding binnen de regeling

Figuur 3‑1 Verbreiding keileem

 

De keileem komt verspreid voor, maar met name in Drentse beekdalen. De potklei samen met de keileem zijn de 2 voornaamste slechtdoorlatende lagen die voorkomen en die van invloed zijn op het freatisch grondwater.

 

Na een relatief koude periode volgt een warmere periode, het Holoceen. Het Holoceen is de periode vanaf 10.000 jaar geleden tot heden. Als gevolg van de klimaatverandering (meer neerslag en hogere temperaturen) treden er een aantal grote veranderingen op. Door zeespiegelstijging als gevolg van het afsmelten van de ijskappen, ontstonden langs de toenmalige kustzone een kwelzone, waar zich veen ging vormen. Het verder stijgen van de zeespiegelstijging had als gevolg dat rond 7.500 jaar geleden er een nieuwe maritieme sedimentatie (klei) werd gevormd in de huidige kustprovincies. Dit is ook de belangrijkste bron voor zout grondwater onder Laag – Nederland [Acacia, 2012].

 

Vanaf ongeveer 5.500 jaar geleden begint het waddenmilieu dicht te slibben. Op grote schaal begint vervolgens veengroei zich te ontwikkelen doordat de vegetatie zich sterk uitbreidt bij een vochtig (maritiem) klimaat, met name in Drenthe en de zuidelijke delen van Friesland en Groningen. Het noorden van Groningen en Friesland blijft tot ongeveer 1200 jaar geleden een getijdegebied, waardoor zout zeewater infiltreerde in de ondergrond. In deze periode heeft het handelen van de mens grote invloed op de verdere landschapsontwikkeling. In eerste instantie door het afgraven van veen, en in een later stadium door het aanleggen van dijken, waardoor een natuurlijke sedimentatie vanaf zee werd tegen gegaan.

 Relatie grond- en oppervlaktewater

Afhankelijk van de grondsoort en het watersysteem is er in meer of mindere mate een relatie te leggen tussen grondwaterstanden en oppervlaktewaterstanden. Bepaalde grondsoorten zijn dusdanig slechtdoorlatend, dat een verandering van het oppervlaktewater nagenoeg geen effect heeft op de grondwaterstand. Tabel 3‑2 geeft een overzicht van de doorlatendheid van verschillende grondsoorten.

 

Grondsoort

Doorlatendheid

Grondsoort

Doorlatendheid

Zware klei

10-4

Zandig leem

0,3

Potklei

10-3

Lichte zavel

0,5

Matig, zware klei

10-2

Fijn zand

1 – 10

Zandige klei

0,05

Grof zand

30

Keileem

0,05

Zeer grof zand

80

Veen

10-3 – 10-1

Uiterst grof zand

200

Kleiig veen

0,005

Fijn grind

103 – 104

Sterk zandig veen

0,05

Grof grind

104 – 105

Tabel 3‑2 Doorlatendheid in m/d van grondsoorten [Bot, 2011]

Aan de andere kant hebben polders een heel ander dynamiek in de oppervlaktewaterstanden dan de vrij afwaterende gebieden. Dit resulteert in een andere oppervlakte- grondwater relatie. Zo is ons beheergebied onder te verdelen in het polder-boezemsysteem, grofweg ten noorden van het van Starckenborgkanaal en het Eemskanaal en in het zuiden de vrij afwaterende Drentse beekdalen. Het noordelijk deel bestaat voornamelijk uit minder doorlatende grondsoort, dit in tegenstelling tot het zuidelijk deel.

 Bodemdaling

Een fenomeen wat speelt binnen de grenzen van de Noorderzijlvest en een relatie heeft met grondwater is bodemdaling. De relatie wordt voornamelijk gevoed door het feit dat de grondwaterstanden als gevolg van bodemdaling, indien geen maatregelen worden getroffen, dichter aan het maaiveld komen. De prognose van de NAM in 2010 van de verwachte bodemdaling in 2050 laat zien dat de maaivelddaling tot wel 44 centimeter bedraagt rondom Loppersum, midden in ons beheergebied [NAM, 2010]. In 2008 is ter compensatie van de bodemdaling de Electraboezem opgedeeld in drie schillen, elk met hun eigen boezempeil. Electraboezem 1e schil, 2e schil en 3e schil hebben respectievelijk de volgende streefpeilen: NAP-1.16 m., NAP-1.07 m. en NAP-0.93 m. (oorspronkelijk boezempeil).

 Grondgebruik

Een beschrijving van het (grond)watersysteem is onlosmakelijk verbonden met het landgebruik. Immers, het type landgebruik bepaald de wensen van ontwatering en de mate van infiltratie. Dit laatste speelt met name in verhard gebied. De waterfunctie zoals vastgelegd in het Provinciale Omgeving Plan (POP) van beide provincies, dient als basis voor onze eigen waterfunctiekaart, bijlage 19C van het waterbeheerplan [NZV, 2010]. Bij de beschrijving van het grondgebruik is onderscheid gemaakt in:

  • 1.

    Natuurgebieden

  • 2.

    Landbouw

  • 3.

    Bebouwd gebied

 

Figuur 3‑2 geeft een ruimtelijk weergave van het landgebruik volgens de waterfunctiekaart van de provincies. De kaart geeft een indicatie, maar hieraan kan geen rechten ontleed worden.

 

Natuurgebieden

Binnen het beheergebied van Noorderzijlvest zijn diverse natuurgebieden aan te wijzen, elk met hun eigen status. Naast de Ecologische Hoofd Structuur (EHS) gebieden met de bijbehorende Ecologische Verbindingszones kennen we binnen de grenzen van waterschap Noorderzijlvest vier Natura 2000 gebieden, te weten Lauwersmeer, Leekstermeergebied, Norgerholt en Fochteloërveen, waarvan de laatste deels in het beheergebied van waterschap Reest & Wieden en wetterskip Fryslân ligt. Tevens grenst Noorderzijlvest aan het Natura 2000 gebied de Waddenzee.

 

Een deel van deze natuurgebieden is verdroogd. Landelijk is een lijst opgesteld met gebieden die prioriteit hebben bij het aanpakken van de verdroging, de zogeheten TOP- lijst gebieden. De bijlagen van het waterbeheerplan geven een overzicht van deze gebieden met de bijbehorende prioritering.

 

Landbouw

De landbouw beslaat het grootste deel aan oppervlak binnen de grenzen van ons beheergebied. Gewassen variëren van overwegend grasland in het Drentse deel tot meer hoogwaardige landbouw in de noordelijke kustpolders. Afhankelijk van het neerslagtekort en de locatie wordt er beregend vanuit het oppervlaktewater of grondwater.

 

Bebouwd gebied

Met bebouwd gebied wordt hier verhard oppervlak bedoeld. In combinatie met een al dan niet aanwezige koppeling met het rioleringssysteem, is verhard oppervlak een belangrijk element in de interactie tussen neerslag en grondwater. In het waterbeheerplan worden Groningen, Roden, Leek en Delfzijl bestempeld als stedelijke kernen. Aanvullend hierop kan de omgeving van de Eemshaven en de ontwikkeling hierin als stedelijk aandachtspunt benoemd worden.

  

afbeelding binnen de regeling

Figuur 3‑2 Ruimtelijke weergave grondgebruik volgens waterfunctiekaart in combinatie met natuurgebieden

Analyse grondwater gerelateerde werkzaamheden

Vanuit de bevoegdheid en het juridische en beleidmatige kaders, zoals verwoord in hoofdstuk 2 en de beschrijving van het (grond)watersysteem, volgen diverse grondwater gerelateerde taken. Aan deze taken kan het waterschap op eigen manier invulling geven, afhankelijk van de ambitie die het heeft. Dit hoofdstuk geeft een praktische beschrijving van hoe wij als waterschap op dit moment invulling geven aan onze grondwatertaken. Deze grondwatertaken zijn onderverdeeld in vier thema’s, te weten:

  • 1.

    Vergunning en handhaving;

  • 2.

    Planvorming;

  • 3.

    Effectbeoordeling en schaderegelingen;

  • 4.

    Monitoring.

 

Daar waar relevant, zijn tevens de ontwikkelingen benoemd. Uit de analyse van de huidige situatie en mogelijke ontwikkelingen, in relatie tot onze doelstellingen, volgen de consequenties voor ons grondwaterbeleid. Hoe daadwerkelijk invulling wordt gegeven aan deze consequenties staat beschreven in Hoofdstuk 6 Implementatie.

 Vergunningverlening en handhaving  

Huidige situatie

De provincies Groningen en Drenthe hebben per 1 januari 2007 de grondwatertaken over gedragen aan het waterschap Noorderzijlvest. Met de regels opgesteld in de Keur voor het onttrekken van grondwater ten behoeve bronbemalingen, grondwatersanering, beregening of noodvoorzieningen wordt door de vergunningverlener beoordeeld of een onttrekking al dan niet vergunningplichtig is. Deze regeling zoals die nu van kracht is in de Keur, is voor een belangrijk deel gebaseerd op de voorheen geldende provinciale voorschriften. Een evaluatie van dit beleid heeft niet plaatsgevonden.

 

Waterschap Noorderzijlvest stelt voorwaarden aan het onttrekken en in de bodem brengen van (grond)water. De Keur (wet) en bijbehorende algemene regels vormen de basis voor de vergunningverlening. Als aan de algemene regels wordt voldaan, geldt een vrijstelling van de vergunningplicht. Vanuit de Keur is gesteld dat een onttrekking of een infiltratie vergunningplichtig is, indien de capaciteit meer bedraagt dan 80 m3/uur bij een bronbemaling en 60 m3/ uur voor beregening. De vergunning wordt beoordeeld op het onttrekkingsdebiet, in plaats van de daadwerkelijk pompcapaciteit. De controle vindt plaats door het aflezen van de debietmeter. Voor een toelichting op de uitzonderingen wordt verwezen naar de Keur [NZV, 2009].

 

Vanuit de algemene regels is een maximum benoemd aan de totale hoeveelheid te onttrekken grondwater ten behoeve van bronnering. Hierin is gesteld dat een melding volstaat indien de te onttrokken hoeveelheid niet meer bedraagt dan 50.000 m3 per aaneengesloten periode van 30 dagen met een maximum van 200.000 m3 per 6 maanden. Is de verwachting dat deze hoeveelheid overschreden worden, dan is de onttrekking vergunningplichtig. Komt men boven de onttrekkingsgrens per uur, hetgeen zal moeten blijken uit de daadwerkelijk per uur onttrokken hoeveelheid, dan is voor de activiteit alsnog een vergunning vereist. Indien de onttrekkingen met genoemde capaciteiten langer duren dan 6 maanden is hoe dan ook een vergunning nodig. In de Keur wordt verwezen naar de kaart ‘gebieden met beperkte gebruiksmogelijkheden in verband met natuurwaarden’, van toepassing voor de Provincie Drenthe. Echter, deze bestaat niet meer en maakt dus geen onderdeel meer uit van de Omgevingsverordening Provincie Drenthe.

 

Voor beregening geldt dat een meldplicht volstaat indien de onttrokken hoeveelheden tussen de 10 en 60 m3/uur zijn, met een maximum voor beregening van akkerbouwgrond en grasland van 1500 m3/ha/jaar. Voor een beregening van grasland en akkerbouw in de Provincie Drenthe is een gesloten periode voor beregening opgenomen in de algemene regels. Bij de instelling van deze periode is door de provincie Drenthe er vanuit gegaan dat bij het verbouwen van landbouwgewassen slechts in bepaalde periodes beregening nodig is. Buiten deze periodes is het uitblijven van beregening niet beperkend voor de groei van het gewas. In het jaar 2003 met een zeer droog voorjaar is er veel discussie ontstaan over deze perioden. In de praktijk wordt hier niet actief op gehandhaafd.

 

Zolang de hoeveelheid te onttrekken of te infiltreren water onder de 10 m3/ uur blijft, is de desbetreffende activiteit niet meldingplichtig. Op vergunningplichtige activiteiten en meldingen die qua beoordeling op de rand zitten van een vergunning wordt actief gehandhaafd door het waterschap.

 

Sinds de overname van de grondwateronttrekkingen van de provincies, inclusief de bijbehorende werkzaamheden is er geen formele evaluatie geweest. Tabel 4‑1 geeft een overzicht van het aantal meldingen en vergunningen vanaf 2010. De meldingen betreffen hier tijdelijke bronbemalingen ten behoeve van bijvoorbeeld bouwwerkzaamheden.

 

 

2010

2011

2012

2013

(tot en met 31 maart)

Meldingen

53

35

22

17

Vergunningen

3

2

4

2

Tabel 4‑1 Aantal meldingen van tijdelijke bronnen en vergunningen vanaf 2010

 

Naast deze tijdelijke bronbemalingen zijn er ook 49 bronnen op dit moment bij ons bekend die jaarlijks worden gebruikt. Onderstaand tabel geeft een verdeling van dergelijke meldingen. De eigenaren van deze bronnen moeten jaarlijks de onttrokken hoeveelheden opgeven. Dit aantal is vrij stabiel, gemiddeld per jaar 1 melding erbij en 1 er af.

 

Bron

Aantal

Beregening/ veedrenking

26

Noodvoorziening

16

Sportvelden

4

Overig

3

Totaal

49

Tabel 4‑2 Jaarlijkse meldingen van permanente bronnen

 

De hoeveelheden onttrokken grondwater worden opgegeven in het Landelijke Grondwaterregister (LGR). De interne wens is om de procedure voor het opgeven van deze hoeveelheden richting het LGR helderder te verwoorden, met name voor meldingen.

 

Veel van het onttrokken grondwater wordt geloosd op het oppervlaktewater dan wel het riool. Tot nu toe wordt geen zuiverings- en/of verontreinigingheffing geïnd op lozingen van grondwateronttrekking. De heffingsverordening kennen de mogelijkheden daartoe wel. Uit een recent gemaakte analyse bij het waterschap Noorderzijlvest blijkt dat de beperkte extra inkomens niet opwegen tegen de administratieve lasten voor de organisatie.

 

Ontwikkelingen

Vanwege de verwachte toename van droogte vraagt het Rijk in het Nationaal Waterplan en in het Deltaprogramma Zoetwater van de regio’s efficiënt met water om te gaan. Het IJsselmeerwater dat we inlaten om het oppervlaktewater op peil te houden, onder andere voor beregening, zal in extreme droge periodes op den duur minder of wellicht in zijn geheel niet beschikbaar zijn. Een alternatief is om over te gaan op meer grondwateronttrekking voor beregening. Dit kan deels bewerkstelligd worden door zoetwater op te slaan in de ondergrond middels infiltratie. Een eerste verkenning van zowel de technische als juridische mogelijkheden van opslaan van zoet (regen)water in zoutondergrond vindt plaats in het waddenfondsproject ‘Spaarwater’ [Stichting Acacia Institue, 2013].

 

Op basis van onderzoek bij waterschap Hunze en Aa’s is gebleken dat het opheffen van de beperkte beregeningsperiode geen noemenswaardige, nadelige effecten heeft op de grondwaterstand, specifiek in de Veenkoloniën [RHK, 2011].

 

Voor de Natura 2000 gebieden in de Provincie Drenthe is een methodiek in ontwikkeling om te komen tot beïnvloedingszones. Deze methodiek dient de beoordeling van de externe werking van drainage en beregening nabij Natura 2000 gebieden.

 Planvorming  

Huidige situatie

Grondwater speelt ook een belangrijke rol in de planvorming, bijvoorbeeld in peilbesluiten, gemeentelijke rioleringsplannen en de watertoets. De drie genoemde onderwerpen worden in deze paragraaf nader uitgewerkt.

 

Peilbesluit

Door de provincies Drenthe, Groningen en Overijssel is een kader opgesteld voor het opnemen van een Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR) in een peilbesluit [provincies Groningen et. al, 2005]. Het GGOR wordt toegepast in gebieden waarin het grondwater kan worden beïnvloed door het oppervlaktewaterbeheer. Dat is het geval in gebieden met (redelijk) doorlatende gronden. In overige gebieden kan volstaan worden met droogleggingsnormen. In het waterbeheerplan is een kaart (14A) opgenomen met daarin aangegeven voor welke gebieden GGOR van toepassing is bij peilbesluiten en waar droogleggingsnormen. De Leidraad peilbesluiten [Provincie Groningen et. al, 2007] geeft een overzicht van drooglegging afhankelijk van grondgebruik en bodemtype, variërend van 1,30 meter voor bouwland op klei tot 0,85 meter voor grasland op zand.

 

afbeelding binnen de regeling

Figuur 4‑1 Illustratie drooglegging

Het waterschap doet op dit moment ervaring op met een GGOR traject binnen het integrale peilbesluit voor het landbouwgebied de Zeven Blokken. Dit gebeurt op basis van een berekende doelrealisatie met het programma Waternood [STOWA, 2007]. De doelrealisatie is de som van natschade en droogteschade, uitgedrukt in een percentage. De input voor het bepalen van de doelrealisatie landbouw zijn berekende Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) en Gemiddelde Laagste Grondwaterstand (GLG), grondgebruikkaart en bodemkaart. De grondwaterstanden zijn berekend met het grondwatermodel MIPWA.

 

Conform het kader voor het GGOR, zoals opgesteld door de provincies, bepaald het waterschap zelf in eerste instantie welke doelrealisatie in een bepaald gebied aanvaardbaar is. De volgende klassen zijn voorgesteld voor de doelrealisatie van landbouw, specifiek in het landbouwgebied de Zeven Blokken.

 

Doelrealisatie

(Landbouw)

Ontwikkelingsmogelijkheden

< 70%

maatregelen ter verbetering doelrealisatie met investeringsplafond, indien haalbaar en betaalbaar

70 – 80%

maatregel ter verbetering van de doelrealisatie alleen indien deze duurzaam is, bijdraagt aan een robuust en veerkrachtig systeem en kostenefficiënt is

> 80%

geen verbeteringsmaatregelen

Tabel 4‑3 Doelrealisatie landbouw

 

De minimale norm voor doelrealisatie voor landbouwgronden van 70% wordt algemeen gehanteerd in Nederland. De GGOR voor natuurgebieden gebeurt aan de hand van de natuurdoeltypenkaart van de provincies en beschikbare informatie over Gemiddelde Voorjaars Grondwaterstand (GVG) en Gemiddelde Laagste Grondwaterstand (GLG).

 

Gemeentelijke Rioleringsplan

De gemeente legt in een verbeterd gemeentelijke rioleringsplan (vGRP) vast hoe ze invulling geeft aan de grondwaterzorgplicht. Het is een wettelijke taak van het waterschap om de gemeenten hierbij te adviseren. Recentelijk is het waterschap betrokken geweest bij het uitwerken van een gezamenlijk grondwaterbeheerplan voor de gemeenten Bedum, De Marne, Winsum en Eemsmond [RHKDHV, 2013] als onderdeel van het vGRP. Aandachtspunten hierin zijn de ontwikkeling van een grondwatermeetnet en de inrichting van het waterloket. De huidige situatie is dat voor zowel burgers, medewerkers van waterschappen en gemeenten het niet in alle gevallen helder is waar burgers in eerste instantie heen kunnen met hun grondwater klacht.

 

Watertoets

Waar de vGRP voornamelijk gericht is op het oplossen van grondwaterproblemen, is er ook aandacht voor het voorkomen van problemen. De watertoets is een belangrijk instrument om bij nieuwe ontwikkelingen functie en (grond)water goed op elkaar af te stemmen. Het watertoetsproces heeft sinds 2003 een wettelijke basis gekregen. Het watertoetsproces is wettelijk verplicht bij een bestemmingsplan, een inpassingsplan, een projectbesluit, een buitentoepassingverklaring van een beheersverordening en ontheffingen voor een bestemmingsplan.

De watertoets is een procesinstrument. Het resulteert in een waterparagraaf als toelichting bij bijvoorbeeld het bestemmingsplan. De gemeenten moeten bij het opstellen van een bestemmingsplan onder andere overleg voeren met het waterschap. De rol van het waterschap is hierin formeel gezien adviserend richting het Wro gezag (in de regel de gemeente) en niet besluitvormend. Dat neemt niet weg dat het waterschap invloed kan uitoefenen. Hoe eerder grondwater als beoordelingsaspect op de agenda staat, des te meer kansen er zijn grondwaterproblemen (in latere fasen) te voorkomen.

In de inventarisatiefase dienen in relatie tot grondwater in ieder geval zaken als locatiekeuze bij nieuwbouwprojecten, de wijze van het bouwrijp maken van gronden, de manier waarop gebouwd kan worden (kwaliteit en kwantiteit), aspecten van beheer en onderhoud en de wijze van financieren (exploitatie) besproken te zijn.

 

Het waterschap Noorderzijlvest kent op dit moment diverse samenwerkingsverbanden met de in liggende gemeenten. Te denken valt aan de diverse afvalwaterketenclusters en contacten in de KRW gebiedsprocessen.

 

Ontwikkelingen

Ontwikkelingen die binnen de planvorming spelen zijn integrale planvormingstrajecten. Een specifiek voorbeeld hiervan is de inzet van Natuurlijke Alliantie; een nauwe samenwerking tussen lokale overheden, gemeente en waterschappen waarbij water, bodem en groen met elkaar in verband worden gebracht.

 

In de periode tot en met 2015 worden de huidige KRW gebiedsdocumenten [NZV, 2008] herzien. De maatregelen die hierin worden voorgesteld, beogen de kwaliteit van het aquatische milieu in alle oppervlaktewateren in stand te houden. De relatie tussen het grondwater en oppervlaktewater maakt hier expliciet een onderdeel vanuit.

 Effectbeoordeling en schaderegelingen   

Huidige situatie

Nadelige effecten in termen van vernatting en verdroging kunnen voorkomen bij uitvoering van bijvoorbeeld beekherstel en peilbesluiten. Met berekeningen worden effecten zoveel en zo goed mogelijk op voorhand ingeschat. Daar waar mogelijk wordt het grondwatermodel MIPWA gebruikt. Het waterschap vermijdt het uitkeren van schade, door zoveel mogelijk schade te voorkomen door het aanleggen van mitigerende maatregelen.

 

Met een eventueel projectmatige ingestoken grondwatermeetnet worden kritische locaties alsnog gemonitord. De vraag die altijd gesteld wordt bij het beoordelen van het effect (zowel modelberekening als monitoring) is, welk effect is acceptabel. Over het algemeen wordt 5 centimeter grondwaterstandsverandering als minimale ondergrens (afbreekcriterium) aangehouden. In sommige situaties wordt deze grens gekoppeld aan een minimale grens van 1% landbouwopbrengst. Een goede onderbouwing hiervan is echter niet vastgelegd bij het waterschap. Die 5-cm grens wordt in hydrologisch effectonderzoek landelijk gezien als de invloedsgrens bij waterhuishoudkundige ingrepen, zowel voor wat betreft natschade, c.q. projecten die vernatting beogen of veroorzaken (bijv. beekherstel/ peilverhoging in natuurgebieden) als bij droogteschade (grondwateronttrekking).

 

Een bijkomende vraag is in hoeverre de grondwaterstandverandering daadwerkelijk veroorzaakt wordt door de ingreep en bijvoorbeeld niet door een verandering in de klimatologische omstandigheden. Voor het beoordelen van de effecten van een grondwaterstandsverandering op de opbrengsten van de landbouw wordt over het algemeen gebruikt gemaakt van het Waternood instrumentarium.

 

Afspraken over de werkwijze hoe om te gaan met (een vermoeden van) schade zijn specifiek binnen de landinrichting Roden - Norg vastgelegd in het Protocol inzake verantwoordelijkheden beekherstel Roden – Norg, d.d. 17 december 2010. Dit protocol is ondertekend door alle verantwoordelijke partijen die een rol spelen in de landinrichting, te weten de provincie Drenthe (opdrachtgever), de Landinrichtingscommissie (uitvoerder) en het waterschap (waterbeheerder en bevoegd gezag). Dergelijke afspraken buiten de landinrichting Roden - Norg zijn niet vastgelegd.

 

Het toekennen van schaderegelingen namens de waterschap kan in sommige gevallen worden geregeld via de Commissie Nadeelcompensatie als wijze van vangnetfunctie. Indien afwikkelingen van onevenredig nadeel niet reeds op andere manieren is of kan worden ondervangen, kan beroep worden gedaan op de Nadeelcompensatieregeling van het waterschap Noorderzijlvest. Echter, dit is enkel mogelijk als er sprake is van rechtmatig handelen dan wel uitvoeren van de aan het waterschap opgedragen actieve taken op terrein van watersysteembeheer.

 

Verzoeken voor schadevergoeding specifiek bij vergunningplichtige onttrekkingen kunnen voorgelegd worden voor advies aan de Advies Commissie Schade Landbouw (ASCL). Een dergelijke advies gaat over het oorzakelijk verband tussen de onttrekking en de vermeende schade en over de omvang van de schade.

 

Ontwikkelingen

De Landinrichtingscommissie Roden - Norg wordt in 2015 opgeheven. Bij het vervallen van de Landinrichtingscommissie komen de verantwoordelijkheden ten aanzien van inrichting, effecten en eventuele schaderegeling ten laste van het waterschap. Dit zelfde geldt voor de bestuurscommissie Peize, die vermoedelijk eind 2014/ begin 2015 ophoudt te bestaan.

 

In de landinrichting Roden - Norg en Peize wordt een voorstel uitgewerkt voor het instellen van een Commissie Nazorg ter vervanging van de bestaande Landinrichtingcommissie Roden - Norg en Bestuurscommissie Peize. Over de exacte invulling en taken van deze commissie wordt nog gesproken.

 

Vanuit de STOWA is een onderzoeksproject opgestart voor het actualiseren en klimaatproof maken van de Help – tabellen[1] [STOWA, 2013], ter vervanging van de nat- en droogteschade tabellen in het huidige Waternoodinstrumentarium [STOWA, 2005].

 Monitoring   

Huidige situatie

In deze paragraaf wordt kort stilgestaan bij de meetvraag ten aanzien van grondwater binnen het waterschap Noorderzijlvest. Voor een uitgebreide toelichting op de meetvraag wordt verwezen naar het Monitoringsbeleidsplan watersysteem [NZV, 2013].

 

In dit Monitoringsbeleidsplan worden de volgende informatiebehoeften voor grondwater benoemd:

  • 1.

    Voldoet de grondwaterstand aan de droogleggingnorm?

  • 2.

    Wat is de relatie tussen grond- en oppervlaktewaterkwantiteit?

  • 3.

    Wat is de invloed van autonome ontwikkelingen op de grondwaterstand? 

    Het waterschap kent op dit moment alleen projectmatig ingestoken grondwatermeetnetten. Het doel van dergelijke meetnetten is het effect bepalen van een bepaalde ingreep op de grondwaterstand. Voorbeelden van deze meetnetten zijn meetnetten bij beekherstel en meetnetten bij bodemdaling. Afspraken rondom dergelijke meetnetten worden binnen het project zelf gemaakt. Dit betreft onder andere afspraken over de financiering van de kosten van aanleg en monitoring, beheer, duur van de monitoring en (tussentijdse) evaluatierapportages. Op dit moment zijn dergelijke afspraken vaak niet consequent en is niet duidelijk hoelang bepaalde meetperiode zouden moeten duren.

     

    Vanuit de Algemene regels worden eveneens eisen gesteld aan het monitoren van de grondwaterstanden en onttrekkingen (of infiltraties).

     

Ontwikkelingen

Vanaf 1 januari 2015 treedt de wet Basis Registratie Ondergrond (BRO) in werking. Hiermee komt er één landelijk informatiesysteem voor bodem- en ondergrondgegevens. Dit systeem maakt hergebruik van gegevens mogelijk en zorgt ervoor dat gegevens volgens standaarden worden vastgelegd. De BRO krijgt bovendien een wettelijk kader. Bronhouders, zoals waterschappen, zijn verplicht gegevens van de opgenomen typen aan te leveren. Daarmee zijn we zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de aan te leveren grondwatergegevens.

 Beleidskader  Ambitie

In het Waterbeheerplan 2010 – 2015 is aandacht voor het grondwater. In algemene termen is dit als volgt verwoord:

 

Bij het dagelijks beheer van het oppervlaktewater en het ondiepe grondwater staan de samenhang, de robuustheid en veerkracht van het systeem als geheel voorop.

 

Daarnaast zijn enkele maatregelen vermeld in het waterbeheerplan die een directe relatie hebben met het grondwater (Zie Tabel 5‑1).

 

Nummer

Beschrijving activiteit

Gereed

Vo-59

Bodemdaling grondwatermeting

2010

Vo-62

Onderzoek droogte/verdringingreeks

2010

Vo-64

Ontwikkelen kennis grondwaterbeheer

Doorlopend

Vo-67

Ontwikkelen beleid en handhavinginstrumenten

grondwaterbeheer

2010

Vo-5 – Vo 15

Aanpak verdroging diverse gebieden

Variërend van 2010

tot en met 2015

Tabel 5‑1 overzicht van voorgenomen activiteiten

 

Uit het waterbeheerplan is de volgende ambitie voor het grondwater geformuleerd:

 

Het waterschap streeft een volwaardige watersysteembeheer na, waarbij:

  • 1.

    het dagelijks beheer van het oppervlaktewater en het ondiepe grondwater bij moet dragen aan de kwaliteit van de leefomgeving en de versterking van de regionale economie;

  • 2.

    de inrichting van het watersysteem mede gebaseerd is op de kenmerken van het grondwater;

  • 3.

    het duurzame beheer van het grondwatersysteem gericht is op het behoud van de aanwezige strategische voorraad zoet grondwater;

  • 4.

    grondwateroverlast en -onderlast zoveel mogelijk wordt voorkomen door een optimale afstemming van (nieuwe) grondgebruik­functies op het grondwatersysteem.

Doelstellingen

Om deze ambitie te kunnen vervullen, zijn doelstellingen nodig. Aangezien de provincies Drenthe en Groningen de strategische kaders geven voor het grondwaterbeheer waarbinnen waterschap Noorderzijlvest zijn operationele taken dient uit te voeren, zijn de provinciale waterplannen bepalend voor de doelstelling van het waterschap.

 

De belangrijkste voor dit document relevante hoofdlijnen van het grondwaterbeleid van de provincie Drenthe [ Provincie Drenthe, 2010] zijn:

  • 1.

    Het beschikbaar hebben en houden van een zo groot mogelijke voorraad zoet grondwater van goede kwaliteit voor mens en natuur;

  • 2.

    Het streven naar uiteindelijk volledig herstelde TOP gebieden. (Dit betreffen in het beheergebied van Noorderzijlvest de gebieden Fochteloërveen en Peizerdiep). 

    In het Provinciale Omgevingsplan van de Provincie Groningen [Provincie Groningen, 2009] zijn de volgende relevante punten vermeld:

  • 3.

    Schoon drinkwater is van groot belang voor de volksgezondheid en vraagt om extra aandacht en waakzaamheid;

  • 4.

    Drinkwater voor menselijke consumptie moet na zuivering voldoen aan de normen uit de Drinkwaterrichtlijn;

  • 5.

    Aanwijzen van waterwingebieden en eventueel grondwaterbeschermingsgebied rond winningen om kwaliteit van het grondwater als grondstof voor drinkwaterbereiding te beschermen. 

    De aandacht voor het grondwater, samen met de bijbehorende maatregelen, in het waterbeheerplan en de doelstellingen van de provincies zijn vertaald in de volgende doelstellingen voor het waterschap, in de vorm van concrete resultaten in 2015:

     

  • 1.

    Eenduidige behandeling en beoordeling van vergunningaanvragen en meldingen van grondwateronttrekkingen;

  • 2.

    Informatie is intern beschikbaar voor het opnemen van grondwaterstanden in watersysteemanalyses;

  • 3.

    Inrichten van procedures voor het beoordelen en oplossen van meest voorkomende grondwaterproblemen en -klachten middels advies en instrumentarium.  

    De strategie om te komen tot deze doelstellingen wordt in de volgende twee paragrafen toegelicht middels algemene en specifieke uitgangspunten om vervolgens in hoofdstuk 6 te komen tot de uiteindelijke uitwerking van dit beleidsplan, de implementatie.

Algemene uitgangspunten

Bij het uitwerken van acties worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

 

  • 1.

    (Nieuwe) getallen in de uitvoeringsregels van de keur dienen onderbouwd te zijn met onderzoek en in geval van conflicterende functies via een gebiedsproces goed met de betrokken partijen te zijn afgestemd;

  • 2.

    Waar mogelijk maken we de regels zo simpel mogelijk om de ingeland op eenvoudige wijze te bedienen;

  • 3.

    Grondwaterbeheer door Noorderzijlvest wordt ingevuld volgens het ‘groeimodel’. Aan de hand van de kennis en ervaring die wordt opgedaan groeit waterschap Noorderzijlvest in haar rol als grondwaterbeheerder;

  • 4.

    Bij het uitwerken van de strategie staat de doelmatigheid van de acties voorop . Dit betekent dat waar mogelijk samenwerking wordt gezocht met derden.

Aanvullende beleidsregels

Vergunningverlening en handhaving

  • 1.

    De verschillen in uitgangspunten ten aanzien grondwateronttrekking in de provincie Groningen en Drenthe worden zoveel mogelijk weggenomen;

  • 2.

    De beperkte beregeningsperiode in de provincie, zoals die nu is opgenomen in de algemene regels wordt onderbouwd geschrapt. Hiermee sluiten we aan bij de beleidsregels van waterschap Hunze en Aa’s;

  • 3.

    Gezien de toekomstige ontwikkelingen in het aantal meldingen van grondwateronttrekkingen en infiltraties blijft het waterschap goed inzicht houden in de onttrokken hoeveelheden;

  • 4.

    Er wordt geen zuiverings- en/of verontreinigingheffing geïnd op lozingen van grondwateronttrekkingen. 

Planvorming

  • 1.

    Bij de start van een nieuw GGOR traject hanteert het waterschap in eerste instantie de klassen van doelrealisatie zoals vermeld in tabel, met de bijbehorende ontwikkelingsmogelijkheden. Per GGOR traject moeten deze ontwikkelingsmogelijkheden nader onderbouwd worden;

  • 2.

    Het waterschap richt zich op een gebiedsgerichte benadering van de droogleggingsnorm, waarbij rekening wordt gehouden met de lokale omstandigheden (in plaats van een meer normatieve benadering);

  • 3.

    Waterschap Noorderzijlvest maakt gebruik van de bestaande samenwerkingsverbanden met de gemeenten om grondwater in een zo vroeg mogelijk stadium onder de aandacht te brengen. De taakverdeling en verantwoordelijkheden beschreven in het gezamenlijke grondwaterbeheerplan van de gemeenten Bedum, De Marne, Winsum en Eemsmond dient hierbij als uitgangspunt bij de (eventuele) uitrol van grondwaterbeheerplannen voor andere gemeenten;

  • 4.

    Het waterschap participeert op basis van duidelijke afspraken in het back office van gemeentelijke grondwaterloketten. Niet alleen in de inventarisatiefase blijft het waterschap aandacht behouden voor grondwater, maar ook in de navolgende fasen:

    • 1.

      Bestemmingsfase: waarin met name de rol van de GRP belangrijk is;

    • 2.

      Inrichtingsfase: het in beeld krijgen van de afzonderlijke verantwoordelijkheden bij het bouw- en woonrijpmaken van gronden, inclusief de afspraken rondom de grondexploitatie;

    • 3.

      Beheerfase: invulling van de gemeentelijke grondwaterzorgplicht;

  • 5.

    Het waterschap faciliteert middels advisering en het delen van kennis in de behoefte van gemeenten bij het inrichten van een gemeentelijke grondwatermeetnet;

  • 6.

    Het streven is om maatregelen voorkomend uit de NATURA 2000 beheerplannen integraal mee te nemen in de gebiedsprocessen voor KRW opgave. 

Effectbeoordeling en schaderegelingen

  • 1.

    Bij de onderbouwing van hetgeen acceptabel is bij grondwaterproblemen, is 5 cm grondwaterstandverandering als grens van het invloedgebied bij ingrepen in de waterhuishouding het vertrekpunt. In deze onderbouwing moet gezocht worden naar een bijbehorend aanvaardbaar % landbouwopbrengst en een aanvaard grondwaterstandverandering in stedelijk gebied, waarbij rekening wordt gehouden met de nieuwe ontwikkelingen en kennis op het gebied van nat- en droogteschade;

  • 2.

    Kennis van het grondwatermodel MIPWA blijft geborgd, evenals de ontwikkeling van het grondwatermodel zelf;

  • 3.

    Kennis over tijdreeksanalyses om een uitspraak te kunnen doen over effectbepaling in relatie tot de ingreep wordt intern ontwikkeld. 

Monitoring

  • 1.

    Voor het inbrengen van grondwaterstanden, en de daarmee opgedane kennis, in watersysteemanalyses, maakt het waterschap gebruik van een regulier grondwatermeetnet met langjarige grondwaterreeksen;

  • 2.

    Bij het inrichten van een dergelijk meetnet sluit het waterschap zoveel mogelijk aan bij de informatiebehoeften van derden als bijvoorbeeld gemeenten en provincie;

  • 3.

    Om de monitoringscirkel te sluiten en gesloten te houden, wordt er bij aanvang van een projectmatig ingestoken meetnet heldere afspraken gemaakt over de meetvraag, gegevensbeheer, onderhoud en financiën;

  • 4.

    Gezien de rol die het grondwater intern moet hebben in de watersysteemanalyses en de landelijke ontwikkeling van het BRO, zet het waterschap in op transparante en toegankelijke software voor het beheer, analyse en borging van de kwaliteit van de grondwaterstanden. 

Implementatie

Aan de hand van de analyse van de huidige situatie en de beoogde doelstelling wordt hieronder per doelstelling weergegeven welke acties uitgevoerd moeten om de desbetreffende doelstelling uiterlijk in 2015 te kunnen halen. Ondanks dat de acties meerdere doelen kunnen dienen, zijn hieronder de acties gemakshalve toegekend aan de meest voor de handliggende doelstelling.

 

Acties behorende bij doelstelling 1

 

  • 1.

    Nieuwe kaart voor ‘Gebieden met beperkte gebruiksmogelijkheden’ ontwikkelen

    Het waterschap onderzoekt wat de mogelijkheden zijn voor het opnemen van de methodiek voor het bepalen van de beïnvloedingszones rondom NATURA 2000 in de provincies Drenthe, voor ons gehele beheergebied. Het voorstel is om beregening en drainage rondom dergelijke beïnvloedingszones te reguleren middels de algemene regels. Nadat de nieuwe kaart met beïnvloedingszones, met bijbehorende regels akkoord is, wordt de kaart ‘gebieden met beperkte gebruiksmogelijkheden in verband met natuurwaarden’ van de Provincie Drenthe hierdoor vervangen.

     

  • 2.

    Onderbouwing maximaal te onttrekken grondwater

    Een heldere onderbouwing maken/opstellen voor de maximaal te onttrekken hoeveelheden grondwater ten behoeve van beregening rekeninghoudend met de toekomstige ontwikkelingen.

     

  • 3.

    Procedure opnemen data in LGR

    Een heldere procedure opstellen voor het opgeven van hoeveelheden onttrokken grondwater in het Landelijk Grondwater Register.

     

Acties behorende bij doelstelling 2

 

  • 1.

    Ontwikkelen regulier meetnet

    Het waterschap ontwikkelt een regulier grondwatermeetnet. Met dit gebiedsdekkend regulier meetnet worden langjarige reeksen opgebouwd waarmee specifieke vragen over de interactie tussen oppervlakte-grondwater beantwoord worden. Bij de ontwikkeling van het regulier meetnet worden de (eventuele) koppelkansen met de meetnetten van derden (gemeenten, provincie, etc.) meegenomen, waarbij aandacht is voor onze verantwoordelijkheid en onze voorwaarden voor het regulier meetnet.

     

  • 1.

    Verbeteren kwaliteit reeksen

    Grondwaterstanden meten conform Handboek meten van grondwaterstanden in peilbuizen [STOWA, 2012], om op die manier kwalitatief goede reeksen te verkrijgen. Een protocol ontwikkelen voor het valideren van de grondwaterstanden. De grondwaterstanden valideren, alvorens de data intern gebruikt worden en in de toekomst aan de BRO geleverd worden.

     

  • 2.

    Afspraken formuleren projectmatig meetnet

    Ten aanzien van projectmatige meetnetten een format formuleren waarmee op voorhand helder is:

    • 1.

      Waarom er gemeten wordt;

    • 2.

      Voor wie de kosten zijn (zowel plaatsen, uitlezen als beheer en onderhoud);

    • 3.

      Hoe lang er wordt door gemeten;

    • 4.

      Aan wie wat wanneer wordt gerapporteerd;

    • 5.

      En welke afspraken gemaakt worden van deze meetperiode.  

  • 3.

    Inzet grondwater database.

    Voor de ontsluiting, analyse en de borging van de kwaliteit van de grondwaterstanden, inzetten op de verder ontwikkeling van het pakket Menyanthes.

     

    Acties behorende bij doelstelling 3

     

  • 4.

    Kennis tijdreeksanalyse

    Binnen het waterschap kennis over tijdreeksanalyse ontwikkelen.

     

  • 5.

    Opzetten van kennis platform

    In dit platform in de vorm van bijvoorbeeld een jaarlijkse bijeenkomst ervaringen van gemeenten met hun beleid en meetnet evalueren.

     

  • 6.

    Ontwikkeling kennis zout

    De kennis over zout, onder andere in relatie met zoetwaterplan intern verder ontwikkelen en waar nodig terugkoppelen.

     

  • 7.

    Ontwikkeling MIPWA

    De ontwikkeling geschiedt zowel in de vorm van kennis bij de desbetreffende medewerkers als in de ontwikkeling van het instrument middels financiering.

Literatuur

(Op alfabetische volgorde)

 

[Acacia, 2012]

Klimaatverandering, toenemende verzilting en landbouw in Noord-Nederland. Eindrapport 18/7/2011. Acacia Water i.o.v. Kennis programma Klimaat voor Ruimte, 23 maart 2012.

 

[Bot, 2011]

Grondwaterzakboekje. B. Bot, 2011.

 

[De Bakker, et. al., 1990]

Bodemkunde van Nederland, deel 2 Bodemgeografie. 1990. H. De Bakker en W.P. Locher.

 

[NAM, 2010]

Bodemdaling door Aardgaswinning - Statusrapport 2010 en Prognose tot het jaar 2070. Nederlandse Aardolie Maatschappij b.v., september 2010.

 

[NBW-actueel, 2008]

Het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel, juni 2008.

 

[NZV, 2006]

Notitie Stedelijk Water, een leidraad voor water in dorp en stad. waterschap Noorderzijlvest, 30 november 2006.

 

[NZV, 2008]

Schoon en gezond water in Noorderzijlvest. KRW gebiedsgroepdocument. waterschap Noorderzijlvest, 1 augustus 2008.

 

[NZV, 2009]

Keur waterschap Noorderzijlvest 2009, in werking treding op 22 december 2009.

 

[NZV, 2010]

waterbeheerplan 2010 – 2015. waterschap Noorderzijlvest, 2010.

 

[NZV, 2013]

Monitoringsbeleidsplan watersysteem. Waterschap Noorderzijlvest, 2013.

 

[Provincie Groningen, 2009]

Provinciaal Omgevingsplan 2009 – 2013. Provincie Groningen, 17 juni 2009.

 

[Provincie Groningen et. al, 2007]

Leidraad voor het opstellen en beoordelen van peilbesluiten in Groningen en Drenthe. Provincie Groningen, Provincie Drenthe, waterschap Noorderzijlvest, waterschap Hunze en Aa’s en wetterskip Fryslân, juli 2007.

 

[Provincie Drenthe, 2010]

Omgevingsvisie Drenthe. Provincie Drenthe, 2 juni 2010.

  

[RHK, 2011]

Beregening uit grondwater in de Veenkoloniën. Royal Haskoning, 16 juni 2011.

 

[RHKDHV, 2013]

Grondwaterbeheerplan, gemeenten Bedum, De Marne, Winsum en Eemsmond. Royal HaskoningDHV, 13 maart 2013.

 

[Sterk Consulting e.a., 2012]

Handreiking Juridische Helderheid Grondwaterbeheer, Deel A: de theorie uiteengezet. Sterk Consulting en Colibrie Advies, januari 2012.

 

Acacia Institue, 2013]

Spaarwater, pilots rendabel en duurzaam agrarisch watergebruik in een verziltende omgeving van de waddenregio. Stichting Acacia Institute i.o.v. Waddenfonds, 18 juni 2013.

 

[STOWA, 2005]

HELP-2005, uitbreiding en actualisering van de HELP- tabellen ten behoeve van het waternood-instrumentarium. Rapport 2005- 16. STOWA, 2005

 

[STOWA, 2007]

Waternood 2007. Rapport 2007-19. STOWA, 2007.

 

[STOWA, 2013]

Actualisatie schadefuncties landbouw, fase 1. Rapport 2013-2. STOWA, 2013

 

[UvW, 2013]

Grondwaterbeheer nu, straks en later. Uitnodigende visie van de waterschappen. Unie van waterschappen, 25 januari 2013.

 

[1] De HELP-tabellen zijn ontwikkeld door de werkgroep-HELP-tabel in 1987 om in landinrichtingsprojecten effecten van waterhuishoudkundige maatregelen op de opbrengst van landbouwgewassen vast te stellen.