Regeling vervallen per 22-09-2009

Verordening op de heffing en invordering van vaargelden van Waterschap Rivierenland

Geldend van 01-03-2005 t/m 21-09-2009

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van vaargelden van Waterschap Rivierenland

Het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland;

gelezen het voorstel van het college van dijkgraaf en heemraden d.d. 9 december 2004;

gelet op de artikelen 110, 113 en 115 van de Waterschapswet, alsmede gelet op

artikel 4.1.2 van de Vaarwegenverordening Zuid-Holland en

artikel 8 van de Keur Scheepvaartregeling Waterschap Rivierenland krachtens welke het waterschap ontheffing kan verlenen voor het varen en liggen met motorvaartuigen op de Lage Boezemwateren van de Overwaard en de Nederwaard;

BESLUIT:

vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van vaargelden van Waterschap Rivierenland

Aanhef

Artikelen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    seizoen: het tijdvak van 1 april tot en met 31 maart.

  • b.

    maand: een periode van 30 dagen; een gedeelte van deze tijdseenheid wordt eveneens als een maand gerekend.

  • c.

    motorvaartuigen: elk vaartuig dat door mechanische kracht wordt voortbewo­gen.

  • d.

    pleziervaartuigen:   1. elk vaartuig, luchtkussenvoertuig of drijvend voorwerp, dat onder eigen verantwoordelijkheid en alleen voor het eigen genoegen van de gebruiker uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, waterrecreatie of watersport dan wel door zijn construc­tie, afmetingen en inrichting uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd of geschikt is om onder eigen verantwoordelijkheid en alleen voor het eigen genoegen van de gebruiker te worden gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, waterrecreatie of watersport, met uitzondering van een zeilplank;  2. een vaartuig, luchtkussenvoertuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1. in aanbouw;  3. een casco, dat tot een vaartuig, luchtkussenvoertuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1. kan worden afgebouwd of ingericht;  4. een vaartuig, luchtkussenvoertuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1, 2 en 3, dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren dan wel de overblijfselen daarvan.

  • e.

    bedrijfsvaartuigen:  1. elk vaartuig of drijvend voorwerp, waarin of waarop uitsluitend of hoofdzakelijk een beroep, bedrijf of dienst wordt uitgeoefend dan wel dat door zijn constructie, afmetingen en inrichting uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd of geschikt is om daarin of daarop een beroep, bedrijf of dienst uit te oefenen; 2. een vaartuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1. in aanbouw; 3. een casco, dat tot een vaartuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1. kan worden afgebouwd of ingericht; 4. een vaartuig of drijvend voorwerp als bedoeld onder 1, 2 en 3, dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren dan wel de overblijfselen daarvan.

  • f.

    het dagelijks bestuur: het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland;

  • g.

    het algemeen bestuur: het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam vaargeld wordt, overeenkomstig de bepalingen van de verordening, een recht geheven voor het varen of liggen met een motorvaartuig op de Lage Boezemwateren van het Waterschap Rivierenland:

  • a.

    in de Lage Boezem van de Nederwaard, gevormd door de Alblas, vanaf het buitenfront van de voormalige sluis te Alblasserdam, de Graafstroom, de Nauwe Alblas en het Nieuwe Waterschap;

  • b.

    in de Lage Boezem van de Overwaard, gevormd door het Groote of Achterwater­schap, Ammerse Boezem, Ottolandse Vliet, Kromme Elleboog, Peursumse Vliet, Dwarsgang, Smoutjesvliet, Giessen, Schelluinse Vliet en Noordeloos.

Artikel 3 Belastingplicht

De in artikel 2 bedoelde vaargelden worden geheven op wiens naam de vaarontheffing is gesteld.

Artikel 4 Wijze van heffen

Het vaargeld wordt geheven door middel van een gedagtekende kennisgeving, nota of andere schriftuur.

Artikel 5 Tijdstip van betaling

  • 1. Het vaargeld wordt bij vooruitbetaling door de eigenaar/schipper voldaan in handen van de met inning der vaargelden belaste ambtenaren.

  • 2. Na ontvangst van de vaargelden wordt de benodigde ontheffing aan de eigenaar/schipper toegezonden dan wel uitgereikt.

Artikel 6 Heffingsgrondslag en tarief

  • 1. Het vaargeld bedraagt voor het varen of liggen met een pleziervaartuig op de Lage Boezemwateren

    • voor een seizoenontheffing voor motorvaartuigen tot 6 meter lengte € 9,00

    • voor een seizoenontheffing voor motorvaartuigen van 6 meter of langer € 20,00

    • voor een acht-dagenontheffing voor alle motorvaartuigen, ongeacht de lengte € 5,00

  • 2. Het vaargeld voor het varen of liggen met een bedrijfsvaartuig op de Lage Boezemwateren bedraagt voor een

    • seizoenontheffing € 275,00

    • voor een maandontheffing € 25,00

Artikel 7 Overdracht bevoegdheden

Het dagelijks bestuur is bevoegd één of meer ambtenaren van het waterschap aan te wijzen die in zijn plaats treedt of treden met betrekking tot de heffing van de in artikel 2 genoemde rechten.

Artikel 8 Nakoming van verplichtingen

De verplichtingen als bedoeld in de artikelen 47, 49 en 50 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en in de artikelen 58 en 60 van de Invorderingswet 1990 dan wel bedoeld of van toepassing verklaard in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 126a Waterschapswet, gelden mede jegens de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van het waterschap.

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2005.

  • 2. Met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze verordening zoals genoemd in het eerste   lid van dit artikel, vervalt de Verordening op de heffing en invordering van vaargelden van het    hoogheemraadschap van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden 1997.

  • 3. Deze verordening kan worden aangehaald als de Verordening op de heffing en invordering van vaargelden van Waterschap Rivierenland 2005.

  • Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland van 3 januari 2005

  • de secretaris-directeur, drs. H.C. Jongmans.      

  • de dijkgraaf, ir. G.N. Kok.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Krachtens de Vaarwegenverordening Zuid-Holland juncto de Keur Scheepvaartregeling van het Waterschap Rivierenland kan het waterschap, als boezembeherend waterschap, ontheffing verlenen voor het varen met motorvaartuigen op de Lage Boezemwate­ren van de Overwaard en de Nederwaard. Het vaarseizoen loopt van 1 april tot en met 31 maart van twee opeenvol­gende kalenderjaren.

Artikel 2

Dit artikel geeft de aard van de heffing en het belastbare feit aan.

Artikel 4

In deze verordening is gekozen voor het heffen van vaargelden "op andere wijze". Volledigheidshalve is nog opgemerkt dat voor toepassing van de Algemene Wet inzake de Rijksbelasting de op "andere wijze" geheven belasting wordt aangemerkt als bij wijze van aanslag geheven.

Artikel 5

Ruimschoots vóór de aanvang van het nieuwe vaarseizoen wordt aan de eige­naar/schipper van een motorvaartuig, aan wie ook het voorgaande seizoen een vaarontheffing is uitgereikt, een aanvraagformulier toegezonden. Wanneer er geen wijzigingen zijn ten aanzien van de vorige ontheffing, kan volstaan worden met ondertekening en inzending van het aanvraagformulier. Eventuele wijzigingen moeten worden aangegeven. Zodra het aanvraagformulier en de verschuldigde rechten ontvangen zijn, wordt de vaarontheffing met de daarbij behorende stickers toegezonden. De stickers vergemakkelijken de controletaak van de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Artikel 6

Het vaargeld voor bedrijfsvaartuigen is in tegenstelling tot pleziervaartuigen niet gerelateerd aan de lengte van het vaartuig.

Artikel 7

Ingevolge de Waterschapswet (artikel 124) kan het dagelijks bestuur één of meer ambtenaren aanwijzen, die in hun plaats treden met betrekking tot de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing en invordering van waterschapsbelastingen. Uit praktische overwegingen dient een daartoe strekkende bepaling in de desbetreffende verordening te worden opgenomen. Hierbij kan met name gedacht worden aan diegene die belast zijn met de heffing en invordering van de vaargelden bij de sluizen onder Hardinxveld-Giessendam en Nieuw-Lekkerland.

Artikel 8

De Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet verlenen de inspecteur c.q. de ontvanger vergaande bevoegdheden op grond waarvan hij van belastingplichtigen c.q. belastingschuldigen nakoming van aan hen opgelegde verplichtingen kan afdwingen. Het hoeft geen betoog dat voor een goede uitvoering van de heffings- en invorderingstaak de ambtenaren van het heffings- en invorderingsapparaat over dezelfde bevoegdheden als die van de betrokken functionarissen moeten kunnen beschikken. Artikel 56 van de AWR en artikel 63a van de Invorderingswet 1990 bepalen in verband hiermee dat enige met name genoemde verplichtingen die tegenover de inspecteur of de ontvanger moeten worden nagekomen, eveneens moeten worden nagekomen ten aanzien van iedere door of vanwege de Minister van Financiën aangewezen andere ambtenaar van de rijksbelastingdienst.

Op grond van artikel 123, derde lid, aanhef en onderdeel a van de Waterschaps­wet -de zogenaamde vertalingsbepaling- wordt in de bevoegdheden die in de AWR en de Invorderingswet 1990 aan de minister worden toegekend, uitgeoefend door het algemeen bestuur, tenzij dat orgaan het dagelijks bestuur heeft aangewezen. Gebruik makend van deze bevoegdheid wordt in artikel 9 bepaald dat het dagelijks bestuur bevoegd is ambtenaren van het waterschap aan te wijzen tegenover wie de ten aanzien van het dagelijks bestuur geldende verplichtingen mede moeten worden nagekomen.