Beleidsregels invordering waterschapsbelastingen

Geldend van 13-01-2005 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels invordering waterschapsbelastingen

Het college van dijkgraaf en heemraden van waterschap Rivierenland;

gelet op de Waterschapswet en de Invorderingswet 1990;

BESLUIT:

vast te stellen de volgende beleidsregels invordering waterschapsbelastingen

Artikel 1 Leidraad invordering waterschapsbelastingen

  • Voor de (dwangmatige) invordering van de waterschapsbelastingen van waterschap Rivierenland wordt de “leidraad invordering waterschapsbelastingen 2004”van toepassing verklaard, met uitzondering van:

  • 1. het bepaalde inzake de “90% kwijtscheldingsnorm”, als bedoeld in artikel 26, § 2 lid 26;

  • 2. de berekening van de betaalcapaciteit inzake uitstel van betaling, als bedoeld in artikel 25, § 13 lid 4;

  • 3. het bepaalde in artikel 25 voor aanslagen die worden geïncasseerd door middel van voorschotnota’s van waterleidingbedrijven;

Artikel 2 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2. De beleidsregels voor de invordering van waterschapsbelastingen zoals voor 1 januari 2005 vastgesteld door waterschap Rivierenland, hoogheemraadschap Alm en Biesbosch, hoogheemraadschap Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden en zuiveringschap Hollandse Eilanden en Waarden vervallen met ingang 1 januari 2005,

  • 3. Deze beleidsregels worden aangehaald als "Beleidsregels invordering waterschapsbelastingen".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Rivierenland van 6 januari 2005.
de secretaris-directeur, drs. H.C. Jongmans
de dijkgraaf, ir. G.N. Kok

Algemene toelichting

I Algemeen

Bij de inwerkingtreding van de "Invorderingswet 1990" heeft de Staatssecretaris van Financiën een "Leidraad Invorderingswet 1990" vastgesteld waarin het invorderingsbeleid van de rijksbelastingdienst is vastgelegd. Deze leidraad is niet automatisch van toepassing voor de waterschappen. Niettemin bestaan er ook voor de waterschappen goede redenen om het invorderingsbeleid middels een formeel besluit vast te leggen.

Een werkgroep van de Unie van waterschappen heeft de leidraad van de rijksbelastingdienst bewerkt tot een bruikbare en op de waterschappen afgestemde leidraad. De leidraad sluit zowel qua inhoud als opzet nauw aan bij de Rijksleidraad. In gevallen waarin de specifieke situatie bij de waterschappen dat noodzakelijk of wenselijk maakt, is een van de Rijksleidraad afwijkende regeling opgenomen.

2 Waarom een leidraad?

a) invulling beleidsvrijheid

In de eerste plaats is het vastleggen van het eigen invorderingsbeleid gewenst om ervoor te zorgen dat dit beleid op een weloverwogen en consequente wijze wordt uitgevoerd. Bij het invorderen van belastingen komen diverse beslispunten aan de orde, waarbij de ambtenaar belast met de invordering een betrekkelijk grote keuzevrijheid heeft. De beslissingen kunnen vergaande gevolgen hebben voor belastingschuldigen. Te denken valt aan beslissingen over kwijtschelding, uitstel van betaling, beslagleggingen op roerende- en onroerende zaken, beslagleggingen op bank- en girotegoeden, loonbeslagen enz. Om algemene richtlijnen te hebben, gingen waterschappen in het verleden bij de invordering al uit van de leidraad van de fiscus. Daarbij treedt echter het bezwaar op dat de “Leidraad Invorderingswet 1990” specifiek is geschreven voor de rijksbelastingen, waarbij is uitgegaan van de organisatiestructuur bij de rijksbelastingen. Ook zijn bepaalde bepalingen op basis van de Waterschapswet uitgezonderd voor de waterschappen. Dit bemoeilijkt de toepassing van die leidraad voor de waterschappen. Het is daarom wenselijk dat waterschappen een eigen invorderingsbeleid formuleren dat specifiek is toegeschreven op de waterschapsbelastingen.

b) ontwikkelingen

Een tweede reden om het invorderingsbeleid te formaliseren zijn bepaalde ontwikkelingen waarmee waterschappen te maken hebben. Door bijvoorbeeld de invoering van de ingezetenenomslag zijn voor veel waterschappen de werkzaamheden op het terrein van de invordering in omvang en complexiteit toegenomen. Daarnaast is sinds 1994 de bevoegdheid van de Nationale Ombudsman uitgebreid tot de waterschappen. Die zal beleid dat haaks staat op het beleid van de rijksbelastingen, slechts accepteren op grond van een gedegen motivering.

c) uniformiteit

De “Leidraad Invordering Waterschapsbelastingen” is opgesteld en daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de “Leidraad Invorderingswet 1990”. Het van toepassing verklaren van de “Leidraad Invordering Waterschapsbelastingen” leidt tot uniformiteit tussen de waterschappen, maar ook tot zoveel mogelijk uniformiteit tussen waterschappen en Rijk.

3 Uitzonderingen

Voor een aantal bepalingen in de “Leidraad Invordering Waterschapsbelastingen”is het niet wenselijk om deze van toepassing te verklaren. Hieronder wordt op deze aspecten nader ingegaan.

a) “90 % kwijtscheldingsnorm”

Voor de berekening van de betaalcapaciteit bij een verzoek om kwijtschelding worden de kosten van bestaan als bedoeld in artikel 16 van de “Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990” en nader uitgewerkt in artikel 26 §2 lid 26 van de “Leidraad Invordering Waterschapsbelastingen,  in mindering gebracht op het netto besteedbaar inkomen. De normbedragen van de kosten van bestaan bedragen 90% van het feitelijk inkomen met een  maximum van 90 % van de voor het betreffende huishoudtype geldende maximale bijstandsnorm en als minimum 90 % van de voor dat huishoudtype geldende minimale bijstandsnorm. Lagere overheden mogen van die “90 %-norm” afwijken tot maximaal 100 %. Dit resulteert vervolgens in een ruimer kwijtscheldingsbeleid.

Het Waterschap Rivierenland hanteert de “100 % kwijtscheldingsnorm” hetgeen is bekrachtigd middels besluitvorming van het Algemene Bestuur op 2 januari 2002. Ook het zuiveringschap Hollandse Eilanden en Waarden en hoogheemraadschap Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden kenden een kwijtscheldingsnorm van 100 %. Hoogheemraadschap Alm en Biesbosch hanteerde een kwijtscheldingsnorm van 95%.

b) uitstel van betaling/berekening betaalcapaciteit

Het aantal verzoeken om uitstel van betaling dat jaarlijks wordt ontvangen heeft voor 95% betrekking op aanslagen verontreinigingsheffing/ingezetenenomslag voor huishoudens. Het uitstelbeleid zoals vermeld in artikel 25 van de “Leidraad Invordering Waterschapsbelastingen” is afgestemd op de situatie bij de fiscus waar de aanslagen normaliter veel hoger zijn dan de tarieven van het waterschap. De in artikel 25 bedoelde berekeningsmethodiek van de z.g. betaalcapaciteit is een afgeleide van de kwijtscheldingsmethodiek en aldus omslachtig en arbeidsintensief. Het Waterschap Rivierenland hanteert een doelmatig en tevens sociaal uitstelbeleid afgestemd op het aantal aanslagen met een relatie naar de vervaldagen. Efficiency overwegingen spelen hierbij ook een rol.

c) uitstel van betaling/meeliften

70 % van alle huishoudelijke aanslagen verontreinigingsheffing in combinatie met de ingezetenenomslag lift mee op de nota van een tweetal waterleidingbedrijven.

Volgens het bepaalde in artikel 19 lid 2 van de Verordening verontreinigingsheffing dienen bedoelde aanslagen te worden betaald in een aantal termijnen dat overeenkomt met het aantal nota’s dat in het heffingsjaar in het verzorgingsgebied van het betreffende nutsbedrijf verschijnt. Het waterschap kan het aantal betaaltermijnen niet beïnvloeden. Belastingschuldigen dienen zich met verzoeken om afwijkende betaaltermijnen te richten tot het desbetreffende nutsbedrijf.