Regeling vervallen per 22-12-2009

Wvo vergunningenbeleid voor activiteiten met baggerspecie

Geldend van 27-07-2006 t/m 21-12-2009 met terugwerkende kracht vanaf 09-03-2006

Intitulé

Wvo vergunningenbeleid voor activiteiten met baggerspecie

Hoofdstuk 1 Samenvatting

In de integratienota van 6 januari 2005 is reeds vastgesteld dat voor een aantal beleidsvelden in de periode 2005-2006 ontbrekend Wvo vergunningen beleid moest worden vastgesteld.

In deze nota wordt er een nieuw geïntegreerd beleid voorgesteld voor het baggeren, verplaatsen en storten van verontreinigde baggerspecie, alsmede de lozing van afvalwater afkomstig van de opslag en bewerking van baggerspecie.

Recente ontwikkelingen in de toepassing en ontwatering van baggerspecie maken een herziening van het beleid noodzakelijk.

Voorgesteld wordt overeenkomstig landelijk beleid het baggeren (kwalitatief en kwantitatief) niet Wvo-vergunningsplichtig te stellen en voor de uitvoering standaard aanbevelingen te hanteren ter bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit.

Lozingen ten gevolge van de behandeling en opslag van (verontreinigde) baggerspecie worden in alle gevallen Wvo-vergunningsplichtig gesteld.

Daarnaast vindt er een actualisatie plaats van het in de voorgaande nota van 6 januari 2005 geïntroduceerde “Beleids Onderhouds Systeem”, dat een actueel overzicht weergeeft van het door het college vastgesteld vergunningen beleid ten aanzien van Wvo-vergunningverlening.

Hoofdstuk 2 Inleiding

Periodiek moeten sloten, watergangen en vaarwegen worden ontdaan van overtollig bodemslib. Deze activiteit noemt men baggeren. Baggeren binnen het leggerprofiel wordt altijd als onderhoudsbaggeren beschouwd, ook als er sprake is van verontreinigde baggerspecie. Maar ook de baggerspecie buiten het leggerprofiel tot aan het praktijkprofiel (de oorspronkelijke kleibodem van de watergang) wordt als onderhoudsbagger beschouwd. Dit in tegenstelling tot het uitvoeren van een sanering, waarbij (sterk) verontreinigd bodemslib wordt verwijderd om milieuhygiënische redenen. Hier gaat het om baggerspecie buiten het leggerprofiel. Dit laatste komt echter sporadisch voor.

De vrijkomende bagger kan, afhankelijk van de kwaliteit, op verschillende manieren worden verwerkt. Afvoeren, op de kant zetten, indrogen in een slibdepot of indrogen via zogenaamde “geotubes” zijn de meest gebruikelijke verwerkingsmethodes. Baggeren kent een aantal waterkwaliteitsaspecten, namelijk:

- de invloed van het baggeren op de oppervlaktewaterkwaliteit ter plaatse van de werkzaamheden;

- de waterkwaliteit van het percolatiewater afkomstig van de opslag van het slib in een slibdepot of de ontwatering via “geotubes”;

- de invloed van het storten van (gerijpte) baggerspecie in oppervlaktewater op de oppervlaktewaterkwaliteit

In deze notitie zal worden aangegeven hoe om te gaan met vergunningen en meldingen  op grond van de Wvo in relatie tot bovengenoemde onderdelen.

Hoofdstuk 3 Bestaand beleid

3.1. Baggeren

Onderhoudsbaggerwerk wordt verricht met als doel een watergang op diepte te brengen met als doel het waterdoorstromend vermogen te verbeteren. Onderhoudsbaggerwerk heeft per definitie een terugkerend karakter.

Sanering van de waterbodem heeft als doel de kwaliteit van het oppervlaktewater te verbeteren. Baggeren met als doel sanering vindt overwegend plaats als het slib klasse 3 of 4 is en er wegens verspreidingsrisico’s een noodzaak is om de bagger te verwijderen. Het gaat hier om bagger buiten het leggerprofiel.

Soms is het verschil tussen onderhoudsbaggeren en sanering flinterdun. In beide gevallen moet echter de baggerspecie worden verwerkt. Hoe deze verwerking plaatsvindt, staat beschreven in de volgende paragraaf van deze notitie

Voor baggeren is het volgende wettelijke kader van belang:

Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo)

- Wet bodembescherming (Wbb) (bevoegd gezag is provincie)

- soms: Bouwstoffenbesluit (Bsb) (bij toepassing van baggerspecie in werken)

Bestaand landelijk beleid is om voor onderhoudsbaggerwerkzaamheden de Wvo vergunningplicht niet toe te passen. Dit geldt voor alle oppervlaktewateren.

De Provincies Zuid-Holland en Gelderland verlenen een Wbb vergunning (verkorte procedure) als het slib kwaliteitsklasse 4 is. De Waterschappen hebben voor deze verkorte procedure een instemmingsplicht. 

3.2. verwerken baggerslib

Baggerslib op de slootkant

Alleen slib van klasse 0, 1 en 2 mag bij het baggeren ‘op de kant gezet’ worden. Klasse 0 en 1 slib mag over het hele perceel aanliggende grond verspreid worden. Slib van klasse 2 mag niet verder dan 20 meter uit de slootkant verspreid worden. Mogelijk dat deze beperking van 20 meter op korte termijn   komt te vervallen.

Baggerslib in baggerdepots

In de nota ‘baggerspeciedepots’ d.d 10 augustus 1999 van het toenmalige Zuiveringsschap Rivierenland wordt aangegeven hoe om te gaan met lozingen vanuit (tijdelijke) opslagplaatsen van baggerspecie. Het gaat hier om alle klassen baggerspecie. Het CIW rapport “Lozingen uit tijdelijke baggerspeciedepots” (april 1998) is voor deze nota de leidraad geweest.

In de praktijk wordt deze nota nog steeds gevolgd. Dat wil zeggen dat WSRL voor alle baggerspeciedepots (ongeacht inhoud, duur van de opslag of kwaliteit van het opgeslagen slib) een Wvo vergunning verleent. Inspraak in en transparantie van de eisen die aan de lozing worden gesteld, zijn dus gegarandeerd.

Bij het voormalige Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden had men tot mei 2004 voor specifieke depots een gedoogbeleid. Het indienen van een melding volstond om deze lozingen te gedogen. Het betrof dan depots die:

- kleiner waren dan 10.000 m³;

- korter dan 1 jaar in gebruik zouden zijn;

- slibopslag van kwaliteitsklasse 1 en/of 2

Dit gedoogbeleid liep vooruit op het Lozingenbesluit “Kleine en kortdurende lozingen”. 

Inspectie VROM heeft echter ZHEW dringend geadviseerd om dit gedoogbeleid te herzien, mede omdat het genoemde lozingenbesluit nog wel enige tijd op zich zou laten wachten. Per 1 mei 2004 worden dan ook in (voormalig) ZHEW gebied alle lozingen vanuit een baggerspeciedepot gereguleerd door middel van een Wvo vergunning.

Hoofdstuk 4 Nieuw beleid

4.1. baggeren

Wegens de uitbreiding van ons gebied is de vraag gekomen om nogmaals te bezien hoe het Waterschap om moet gaan met de procedures rondom baggeren.

Uit informatie van andere Waterschappen en Rijkswaterstaat (RWS) is duidelijk geworden dat geen enkele instantie een Wvo vergunning verleent voor baggeren. Dit ongeacht de kwaliteitsklasse van het slib.

RWS kijkt bij haar eigen werken (baggeren in rijkswater) wel naar de gebruikte baggermethode. Zij maakt daarbij ook gebruik van de “Handreiking regelgeving waterbodems Rijkswateren”  (Inspectie V&W  april 2005).

Duidelijk werd ook dat geen enkel Waterschap (of RWS) inzicht had in wat men in een eventuele vergunning aan doel- en middelvoorschriften zou willen of kunnen opnemen.

Wel zijn er een aantal aanbevelingen mogelijk voor wat betreft de baggermethodes. Zo moet men baggeren “met de stroom mee”, en als laatste de waterbodem ter hoogte van de laadplaats van de vrachtauto’s baggeren, zodat al het gemorste slib alsnog wordt verwijderd.

Deze aanbevelingen zijn in een Interne Richtlijn van WSRL vastgelegd.

Voor wat betreft baggeren is er geen reden om van het bestaande beleid zoals dat vóór de fusie van 1 januari 2005 werd gehanteerd, af te wijken.

Bij het uitbrengen van advies aan Provincie in het kader van de Wbb voor het baggeren van klasse 4 slib zal worden geadviseerd om in ieder geval bovengenoemde aanbevelingen te gebruiken.

Indien de baggerwerkzaamheden voor andere doeleinden zijn dan baggeren, dit van geval tot geval bezien. Hierbij het rapport “Handreiking, regelgeving waterbodems Rijkswateren” als leidraad gebruiken.

4.2  verwerken baggerslib

Ontwateren vanuit een slibdepot.

Lozingen vanuit een baggerspeciedepot zijn altijd Wvo vergunningsplichtig.

Inmiddels is binnen WSRL de vergunningverlening voor lozing vanuit een baggerspeciedepot verregaand vereenvoudigd. Het aanvraagformulier is teruggebracht tot 2 velletjes A4 en de vergunning is een standaardvergunning. Door het verlenen van een vergunning, dus ook aan onszelf, is er inspraak mogelijk door derden en wordt tegemoetgekomen aan de wens van de organisatie om openheid en transparantie.

Ontwateren met behulp van “geo-tubes”

Lozingen vanuit “geo-tubes” zijn altijd Wvo vergunningsplichtig.

Het gebruik van “geotubes” is vrij nieuw. Het wordt op verschillende plaatsen in Nederland toegepast, onder controle van verschillende waterschappen.

Geotubes worden gebruikt bij een nieuwe methode voor ontwatering van baggerspecie. Het zijn langgerekte “worsten” van goed doorlatend geotextiel. Via een aantal vulopeningen kan de baggerspecie rechtstreeks in de tubes worden gepompt, waarbij het water ontwijkt via het doorlatende geotextiel. Het doek heeft hierbij een tweeledig doel: het fungeert als filterdoek (scheiding van water en slib) en als steundoek (bijeenhouden van de slappe specie). De ontwatering wordt versneld door toediening van flocculant (poly-electroliet).

Dit nieuwe ontwateringsysteem is energie- en milieuvriendelijk en heeft een grote verwerkingscapaciteit.

De gevulde geotubes kunnen, afhankelijk van de situatie, verschillend gebruikt worden. Zo kan het slib na ontwateren uit de tubes worden verwijderd en afgevoerd, worden gebruikt voor ophoging en verbreding van de berm of zelfs onder het wateroppervlak als golfbreker of als bouwelement voor uitbreiding van eilanden. Dit laatste kan omdat het slib geconsolideerd is in de “worsten”van geotextiel, en dus niet weer los op de bodem terechtkomt.

Uit informatie van waterschappen die met dit systeem gewerkt hebben is gebleken dat het vrijkomende water uit de geotubes een vergelijkbare kwaliteit (of beter) heeft dan het water wat vrijkomt bij slibopslag in een slibdepot. Het risico van slibdoorslag (en dus lozing van de aan het slib gehechte vervuiling) is vele malen minder bij geotubes dan bij ontwatering via een slibdepot.

Lozing van het vrijkomende water vindt plaats op oppervlaktewater. Gezien het bovenstaande kunnen aan deze lozing dezelfde lozingseisen gesteld worden als aan de lozing vanuit een baggerspeciedepot. Indien dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld bij een diffuse lozing zal een monitoringsprogramma moeten worden opgesteld. Ook zullen eisen gesteld worden ten aanzien van de gebruikte polyelectroliet.

Ook hier geldt dat de vergunning in veel gevallen aan onszelf zal moeten worden verleend. Voor de rechtszekerheid van de burger is het noodzakelijk om ook hiervoor een Wvo vergunning te verlenen.

Storten van baggerspecie in oppervlaktewater.

Baggerspecie is geen bouwstof in de zin van het bouwstoffenbesluit omdat het minder dan 10% silicium bevat. Baggerspecie kan na indroging en rijping wel als bouwstof gekeurd worden. Klasse 0, 1 en 2 specie wordt dan in de meeste gevallen Cat. I bouwstof. 

Het zich ontdoen van afvalstoffen (baggerspecie is een afvalstof, onafhankelijk van de klasse-indeling) door ze te storten of anderszins op de bodem te brengen is verboden buiten een inrichting.

Dit is geregeld in artikel 10.2 lid 1 van de Wm. In lid 2 van datzelfde artikel is echter opgenomen dat bij AMvB geregeld is dat er voor bepaalde gevallen vrijstelling van dit verbod kan worden verleend, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Deze AmvB heet “besluit vrijstelling stortverboden buiten inrichtingen”. In dit besluit staat ook genoemd (artikel 2 lid 1 onder e): ‘onderhoudsspecie klasse 0,1, en 2 waarvoor regels zijn gesteld krachtens de Wvo…….’

Dit betekent dat baggerspecie die vrijkomt bij onderhoud van watergangen en klasse 0, 1 of 2 ook buiten een inrichting mag worden gestort, als tenminste het ‘regime’ van de Wvo van toepassing is.

Storten in oppervlaktewater is storten buiten een inrichting. Voor het brengen van baggerspecie klasse 0,1 of 2 in oppervlaktewater is een Wvo vergunning nodig. Het is immers zonder vergunning niet toegestaan verontreinigende of schadelijke stoffen in oppervlaktewater te brengen.

De vergunning bevat voorschriften over de hoeveelheid en wijze waarop de baggerspecie wordt ingebracht, de duur van de activiteit en eventuele maatregelen om verspreiding van baggerspecie te voorkomen.

Hoofdstuk 5 Financiële consequenties

Het voorgestelde beleid heeft geen financiële consequenties voor het waterschap.

Hoofdstuk 6 Advies van Ondernemingsraad/GO

Niet van toepassing.

Hoofdstuk 7 Wijze van communiceren

Ten aanzien van de inwerkingtreding van de beleidsregels bepaalt de Algemene wet bestuursrecht dat deze pas in werking treden nadat ze zijn bekendgemaakt (artikel 3:40 Awb). Bekendmaking geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. (art. 3:42, eerste lid Awb). Voor Waterschap Rivierenland zal kennis gegeven worden in de in het beheersgebied verschijnende huis aan huis bladen.

Hoofdstuk 8 Advies van bestuurlijke commissie(s) en eventuele reactie

Niet van toepassing

Hoofdstuk 9 Advies/voorstel om te besluiten

- Voor het onderhoudsbaggeren van watergangen geen Wvo vergunning te verlenen (geen vergunningplicht). Bij het uitbrengen van advies aan Provincie inzake de Wbb gebruikelijke baggermethodes voorschrijven en indien noodzakelijk het rapport “Handreiking, regelgeving waterbodems Rijkswateren” als leidraad gebruiken.

- Huidig beleid met betrekking tot verlenen van Wvo vergunningen voor lozingen vanuit baggerspeciedepots voortzetten. Ook voor nieuwe verwerkingsmethoden van baggerslib, zoals geotubes, dit beleid toepassen. Bij deze laatste methode indien van toepassing een monitoringsprogramma voorschrijven en de gebruikte poly-electroliet op milieuschadelijkheid beoordelen.

- Buiten het regime van het Bouwstoffenbesluit is het alleen toegestaan natte baggerspecie klasse 0,1 of 2 in oppervlaktewater te storten. Deze activiteit is Wvo vergunningsplichtig.

- In te stemmen met het geactualiseerde overzicht van vastgesteld WVO beleid. (laatste actualisatie dateert van 6 januari 2005) (zie bijlage 1)

- Deze beleidsregeles publiceren conform het bepalde in de Algemene wet bestuursrecht.