Regeling vervallen per 01-01-2009

Treasurystatuut voor het waterschap rivierenland

Geldend van 13-01-2005 t/m 31-12-2008

Intitulé

Treasurystatuut voor het waterschap rivierenland

Het algemeen bestuur van het waterschap Rivierenland;

gelezen het voorstel van het college van Dijkgraaf en Heemraden van 30 september 2004;

gelet op het bepaalde in de Waterschapswet en de Wet Financiering decentrale overheden;

B E S L U I T:

Vast te stellen het treasurystatuut voor het Waterschap Rivierenland;

Aanhef

Hoofdstuk 1 Algemeen

1. Algemeen

Artikel 1.

Het treasurystatuut (hierna: statuut) van Waterschap Rivierenland heeft tot doel een formeel kader te scheppen waarbinnen de financierings- en beleggingsactiviteiten van de organisatie dienen plaats te vinden. In het statuut zorgen de vier elementen sturen, beheersen, verantwoorden en toezichthouden in hun samenhang voor duidelijkheid en transparantie in het treasuryproces.

De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het bepalen van het beleid ten aanzien van, het uitvoeren en beheersen van de activiteiten met betrekking tot, het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico´s.

1.1. Aandachtsgebied treasuryfunctie

Artikel 2.

  • 1. De treasuryfunctie ondersteunt alleen activiteiten die worden ontplooid in het kader van de taken die in het reglement en op basis van gevorderd medebewind aan het waterschap zijn opgedragen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde taken zijn;

  • I. Waterkering;

  • II. Waterkwantiteit;

  • III. Waterkwaliteit;

  • IV. Wegen

  • V. Vaarwegen

  • 1.2. Doelstellingen van het treasurybeleid

Artikel 3.

  • 1. Het treasurybeleid is erop gericht binnen de financiële mogelijkheden van Waterschap Rivierenland een zo hoog mogelijk rendement te verkrijgen op overtollige middelen en de aan te trekken middelen tegen de laagste lasten te realiseren, waarbij de risico’s zo goed mogelijk beheerst worden en in ieder geval beperkt blijven binnen de door het algemeen bestuur astgestelde kaders.

  • 2. Investeringen, deelnemingen en beleggingen die worden gedaan in het kader van de uitvoering van de publieke taak, waarbij bewust risico’s worden aanvaard, vallen buiten de kaders van dit statuut. Over deze (des)-investeringen worden in specifieke bestuursbesluiten beslissingen genomen.

  • 3. De volgende doelstellingen van het treasurybeleid zijn van toepassing:

  • I. Het verkrijgen en handhaven van toegang tot de vermogensmarkten (geld- en kapitaalmarkt) tegen de scherpst mogelijke condities;

  • II. Het zoveel mogelijk beschermen van de organisatie tegen ongewenste financiële risico’s zoals rente-, valuta-, koers-, intern liquiditeits- en kredietrisico;

  • III. Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities;

  • IV. Het realiseren van een flexibel en controleerbaar cashmanagement in de organisatie;

  • V. Het opzetten en onderhouden van een goede en efficiënte financiële infrastructuur;

  • VI. Het optimaliseren van de renteresultaten binnen de kaders van de Wet Financiering decentrale overheden respectievelijk de limieten en richtlijnen van dit statuut;

  • VII. Het realiseren van informatiestromen ter ondersteuning van het beleid.

  • 1.3. Risicoprofiel

Artikel 4.

  • 1. De houding van Waterschap Rivierenland ten aanzien van financieel risico is defensief en risicomijdend. De treasuryfunctie van Waterschap Rivierenland is naar haar aard ondergeschikt aan de uitvoering van de publieke taak. Het risico beleid zal erop gericht zijn toekomstige risico’s inzichtelijk te maken, te beheersen, te verminderen of te verschuiven. De uitvoering van de treasury taak mag in ieder geval niet leiden tot een vergroting van de risico’s voor de organisatie.

  • 2. Defensief en risicomijdend houden in ieder geval in:

  • I. Het beleid ten aanzien van financieringen is erop gericht een spreiding van toekomstige renterisico’s op korte en lange termijn te bevorderen opdat ook in de toekomst geen overmatige blootstelling aan rentebewegingen optreedt;

  • II. De organisatie kan zelf normen stellen aan het maximaal aanvaardbare niveau van renterisico’s in de komende jaren. In die gevallen dat deze, op basis van eigen criteria vastgestelde normen, de wettelijke renterisiconorm en kasgeldlimiet overschrijden, zal vooraf aan de toezichthouder goedkeuring worden gevraagd.

  • III. Het beleid ten aanzien van beleggingen is zodanig dat alleen beleggingen kunnen worden gedaan van (tijdelijke) overschotten en gericht op de beheersing en vermindering van daaraan verbonden risico’s;

  • IV. Het gebruik van rente-instrumenten/derivaten is alleen toegestaan indien de renterisico’s zodanig groot zijn, dat het verminderen of afdekken van financiële risico’s wenselijk is. Het beleid dienaangaande dient prudent en transparant te zijn;

Hoofdstuk 2 Voorbereiding en vaststelling van het beleid

2.1. Organisatie van de besluitvorming

Artikel 5.

In algemene zin wordt het treasurybeleid voorbereid en uitgevoerd door de met de treasuryfunctie belaste functionaris, onder verantwoordelijkheid van de directeur middelen. Het beleidsvoorstel voor de treasuryparagraaf van de begroting wordt, als onderdeel van de begroting, na behandeling in het directieteam door de secretaris directeur aangeboden aan het college van dijkgraaf en heemraden en vervolgens ter goedkeuring voorgelegd aan het algemeen bestuur.

2.2. Financiële beleidscyclus/rapportages

Artikel 6.

De organisatie gebruikt de jaarlijkse financiële beleidscyclus voor het vaststellen van het treasurybeleid, voor het afleggen van verantwoording over dat beleid en voor bijstelling van het beleid door het jaar heen. De beleidscyclus kent een meerjarenraming, begroting, tussentijdse rapportages en een jaarrekening.

2.2.1 Meerjarenraming

Artikel 7.

In de meerjarenraming komen met betrekking tot het treasurybeleid onder andere aan de orde:

I. Alle interne en externe ontwikkelingen die op middellange termijn van belang zijn;

II. Financiële projecties die gebaseerd zijn op het bestaande beleid;

III. De verwachte financieringsbehoefte, beleggingsnoodzaak en de omvang van het renterisico van de organisatie op middellange termijn (minimaal 5 jaar vooruit);

IV. Het treasurybeleid dat de organisatie voorstaat en de financiële consequenties van dat beleid, eventueel ondersteund door scenario-berekeningen. Dit laatste maakt de financiële consequenties van verschillende renteniveaus in de toekomst inzichtelijk.

2.2.2.  Begroting

Artikel 8.

  • 1. In het beleidsdeel van de begroting wordt de treasuryparagraaf met het financierings- en beleggingsbeleid opgenomen. De treasuryparagraaf wordt opgesteld door de met de treasuryfunctie belaste functionaris en geeft aan welk beleid de organisatie voorstaat met betrekking tot de treasury activiteiten in het komend jaar.

  • 2. In de treasuryparagraaf van de begroting kunnen de volgende zaken aan de orde komen:

  • I. Alle interne en externe ontwikkelingen die voor het komende jaar van belang zijn met betrekking tot de liquiditeitspositie en het aantrekken en uitzetten van gelden;

  • II. Een vervalkalender van de leningenportefeuille waaruit blijkt bij welke marktrente welke leningen vervroegd aflosbaar zijn;

  • III. Een prognose van de financiële stromen en posities;

  • IV. De omvang van de renterisico’s voor het komend jaar;

  • V. De omvang van de kredietrisico’s voor het komende jaar;

  • VI. De knelpunten en risico’s voor het geld- en kapitaalbeheer;

  • VII. Een algemene rentevisie voor het komend jaar;

  • VIII. Het treasurybeleid dat de organisatie voorstaat voor het komend jaar en de financiële consequenties ervan;

  • IX. De voorgenomen transacties, die het treasurybeleid vorm geven;

  • X. Toetsing van de renterisico’s aan de interne en wettelijke renterisiconorm en de interne en wettelijke kasgeldlimiet.

  • 2.2.3.  Het mandaat

Artikel 9.

Middels het vaststellen van de begroting en daarin opgenomen de treasuryparagraaf, geeft het algemeen bestuur het mandaat aan het college van dijkgraaf en heemraden om de in de treasuryparagraaf voorgestelde transacties ook daadwerkelijk te kunnen uitvoeren. Het college van dijkgraaf en heemraden mandateert het afsluiten van de feitelijke transacties aan de directeur middelen. Bij de vaststelling van de begroting zullen de specifieke treasuryvoorwaarden m.b.t. mandatering voor dat jaar worden vastgelegd. Vervolgens kan de directeur middelen de met de treasuryfunctie belaste functionaris opdracht geven de transacties daadwerkelijk uit te voeren.

2.2.4.  Tussentijdse rapportage: bijstelling van het beleid

Artikel 10.

  • 1. In de tussentijdse rapportages wordt enerzijds verantwoording afgelegd over de uitgevoerde treasurytransacties en anderzijds op basis van de geactualiseerde liquiditeitsprognose zo nodig het beleid bijgesteld. Op basis hiervan kan de secretaris directeur aan het college van dijkgraaf en heemraden, op voorstel van de directeur middelen wijzigingen voorstellen in de “voorgenomen” transacties (het mandaat). Vaststelling van de tussentijdse rapportages door het college van dijkgraaf en heemraden leidt tot vaststelling van het gewijzigde mandaat. Het algemeen bestuur bekrachtigt, middels een afzonderlijk besluit, het gewijzigde mandaat alsmede een eventueel daaraan gekoppelde wijziging van de begroting.

  • 2. In de tussentijdse rapportage kunnen de ontwikkelingen met betrekking tot de volgende zaken aan de orde komen:

  • I. Alle interne en externe ontwikkelingen die voor het resterende jaar van belang zijn met betrekking tot de liquiditeitspositie en het aantrekken en uitzetten van gelden;

  • II. Een vervalkalender van de leningenportefeuille waaruit blijkt bij welke marktrente welke leningen vervroegd aflosbaar zijn;

  • III. Een prognose van de financiële stromen en posities;

  • IV. De omvang van de renterisico’s voor het resterende jaar;

  • V. De omvang van de kredietrisico’s voor het resterende jaar;

  • VI. De knelpunten en risico’s voor het geld- en kapitaalbeheer;

  • VII. Een algemene rentevisie voor het resterende jaar;

  • VIII. Het treasurybeleid dat de organisatie voorstaat voor het lopende jaar en de financiële consequenties ervan;

  • IX. Overzicht uitgevoerde transacties in het lopende jaar;

  • X. Toetsing uitgevoerde transacties aan het mandaat;

  • XI. De gewijzigde voorgenomen transacties, die het treasurybeleid vorm geven;

  • XII. Toetsing van de renterisico’s aan de interne en wettelijke renterisiconorm en de interne en wettelijke kasgeldlimiet.

  • 2.2.5.  De Jaarrekening

Artikel 11.

  • 1. In de treasuryparagraaf van de Jaarrekening zullen dezelfde onderwerpen aan de orde komen als genoemd bij de treasuryparagraaf van de begroting. Op deze wijze kan het uitgevoerde treasurybeleid getoetst worden aan de hand van het voorgenomen beleid - zoals omschreven in de begroting - en het daaraan gekoppelde mandaat.

  • 2. In de treasuryparagraaf in de jaarrekening kunnen de volgende zaken aan de orde komen:

    • I.

      Overzicht uitgevoerde transacties in het afgelopen jaar;

    • II.

      Toetsing uitgevoerde transacties aan het mandaat;

    • III.

      Toetsing van de renterisico’s aan de interne en wettelijke renterisiconorm en de interne en wettelijke kasgeldlimiet;

    • IV.

      Toetsing van het voor dat jaar geformuleerde treasurybeleid en de financiële consequenties ervan. 

Hoofdstuk 3 Uitvoering van het beleid

3.1. Organisatie van de uitvoering

Artikel 12.

  • 1. Als onderdeel van de in artikel 2 van de ‘Verordening op de organisatie van het financieel beheer van Waterschap Rivierenland’ bedoelde Regeling van het financieel beheer worden procedurebeschrijvingen vastgesteld voor:

  • I. het op- en vaststellen alsmede wijzigen van het in en bij dit statuut opgenomen beleidskader;

  • II. het opstellen van de rentevisie;

  • III. het opstellen van de liquiditeitsprognose;

  • IV. de belangrijkste treasurytransacties.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde procedures worden zodanig ontworpen dat:

  • I. wordt voldaan aan het principe van functiescheiding alsmede aan het vier ogen-principe;

  • II. de met de treasuryfunctie belaste functionaris wordt voorzien van die informatie die van belang is voor zijn functioneren;

  • III. alle medewerkers alsmede de bestuursorganen vanuit de treasuryfunctie worden voorzien van die informatie die zij ten behoeve van hun functioneren nodig hebben. 

  • 3. Voor iedere functionaris die voorkomt in de in het eerste lid bedoelde procedures wordt in de procedure zelf een vervanger aangewezen.

  • 3.2. Risicobeheer

  • 3.2.1. Uitgangspunten risicobeheer

Artikel 13.

Met betrekking tot risicobeheer gelden de navolgende algemene uitgangspunten:

1. De organisatie mag leningen of garanties op grond van de “publieke taak” uitsluitend verstrekken na goedkeuring door het algemeen bestuur;

2. De organisatie kan middelen uitzetten op grond van de treasuryfunctie indien deze uitzettingen een prudent (= geschiedend met of getuigend van beleid) karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd door middel van de richtlijnen en limieten van dit treasury statuut;

3. Bij het uitzetten van middelen mag men alleen gebruik maken van financiële producten die een hoofdsomgarantie kennen zoals bedoeld in Wet Financiering decentrale overheden;

4. Het gebruik van derivaten is toegestaan, maar deze worden uitsluitend toegepast ter beperking van risico’s.

3.2.2. Renterisicobeheer

Artikel 14.

Met betrekking tot renterisicobeheer gelden de navolgende uitgangspunten:

1. De kasgeldlimiet zoals bedoeld in de Wet Financiering decentrale overheden wordt niet overschreden, tenzij het in de treasuryparagraaf, op basis van eigen criteria vastgestelde en door de toezichthouder geaccordeerde beleid hiervan afwijkt;

2. De renterisiconorm zoals bedoeld in de Wet Financiering decentrale overheden wordt niet overschreden, tenzij het in de treasuryparagraaf, op basis van eigen criteria vastgestelde en door de toezichthouder geaccordeerde beleid hiervan afwijkt;

3. Nieuwe leningen / uitzettingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie, aanwezige leningenportefeuille, een recente liquiditeitenplanning en een actuele rentevisie;

4. De rentevisie van de organisatie is in principe gebaseerd op de rentevisie van minimaal twee gezaghebbende financiële instellingen (zoals de huisbank en een financiële bemiddelaar) en wordt minimaal opgesteld op de volgende tijdstippen:

i) Jaarlijks ten behoeve van de begroting;

ii) Op moment van en ter voorbereiding op aan te trekken leningen en te verrichten uitzettingen.

3.2.3. Koersrisicobeheer

Artikel 15.

Met betrekking tot koersrisicobeheer gelden de navolgende uitgangspunten:

1. De organisatie beperkt de koersrisico’s op uitzettingen op grond van treasury, door de looptijd van de uitzettingen af te stemmen op de liquiditeitenplanning;

2. Koersrisico’s worden beperkt door de omvang en de resterende looptijd van het financiële instrument te matchen met de omvang en looptijd van de beschikbare liquide middelen of verplichtingen.

3.2.4. Kredietrisicobeheer

Artikel 16.

Met betrekking tot kredietrisicobeheer gelden de volgende uitgangspunten:

1. Kredietrisico’s worden beperkt door uitsluitend uit te zetten bij financiële instellingen die officieel onder EU-toezicht staan en voldoen aan de kredietwaardigheidseis rating A of hoger, afgegeven door een gerenommeerd ratingbureau;

2. Partijen die een kredietwaardigheid hebben die vergelijkbaar is met een A-rating en officieel onder EU-toezicht staan. Deze gelijkwaardigheid zal in de treasuryparagraaf van de begroting worden onderbouwd;

3. Collega-overheden of instanties binnen de Europese Unie, die de publieke taak dienen en voor wiens schuldpapier een solvabiliteitsbeoordeling van de vigerende Centrale Bank geldt van 0%.

3.2.5. Intern liquiditeitsrisicobeheer

Artikel 17.

Met betrekking tot intern liquiditeitsrisicobeheer gelden de volgende uitgangspunten:

1. De treasury-activiteiten zijn gebaseerd op een korte termijn liquiditeitenplanning (looptijd tot één jaar), alsmede een meerjarige liquiditeitenplanning met een looptijd van vier jaar;

2. Onder verantwoordelijkheid van de directeur middelen zal er ten minste ten behoeve van de tussentijdse rapportage een kasstroomprognose worden opgesteld;

3. Interne financiële stromen zullen – daar waar mogelijk – binnen één rentecompensatiecircuit plaatsvinden.

3.2.6. Valutarisicobeheer

Artikel 18.

Met betrekking tot valutarisicobeheer gelden de volgende uitgangspunten:

1. Valutarisico’s worden in het waterschap uitgesloten door uitsluitend leningen te verstrekken, aan te gaan of te garanderen in Euro;

2. Daar waar verplichtingen worden aangegaan in een andere valuta dan de geldende Nederlandse geldeenheid, zullen de daarmee gepaard gaande valutarisico’s worden beoordeeld en zonodig direct worden afgedekt.

3.3. Korte en lange financiering

Artikel 19.

  • 1. Voor het aantrekken van gelden op de geld- en kapitaalmarkt worden aan tegenpartijen in principe geen restricties gesteld, anders dan dat zij een goede reputatie behoren te hebben op de financiële markten en in het algemeen maatschappelijk verkeer.

  • 2. Voor korte financiering geldt dat binnen de grenzen van het jaarlijks vastgestelde (of eventueel bijgestelde) mandaat de met de treasuryfunctie belaste functionaris het aantrekken van middelen kan voorbereiden en uitvoeren. Conform het vermelde onder artikel 12 lid 1 geldt de procedure zoals deze wordt opgenomen in de Regeling van het financieel beheer en hetgeen hieronder wordt vastgesteld inzake richtlijnen en limieten voor financieringen in het algemeen.

  • 3. Het aantrekken van middelen teneinde deze te beleggen is niet toegestaan.

  • 4. Voor lange financiering geldt dat door de met de treasuryfunctie belaste functionaris – binnen het verleende mandaat - een voorstel voor de directeur middelen wordt voorbereid. Na goedkeuring van dit voorstel is de met de treasuryfunctie belaste functionaris gemachtigd om, volgens de procedure zoals deze in de Regeling van het financieel beheer is opgenomen, de geldlening met de meest gunstige condities af te sluiten. De met de treasuryfunctie belaste functionaris overlegt hierbij met de directeur middelen. Het Bestuur en alle relevante treasuryfunctionarissen hebben altijd inzage in het treasury dossier.

  • 5. Bij het uitvoeren van financieringstransacties gelden voorts de volgende richtlijnen en limieten:

    • I.

      Geld wordt uitsluitend aangetrokken op basis van een recente liquiditeitsprognose en een actuele rentevisie;

    • II.

      Het aantrekken van leningen geschiedt door (tenminste) twee concurrerende offertes bij financiële instellingen aan te vragen;

    • III.

      Bij het bepalen van de rente- en aflossingsvervaldata wordt rekening gehouden met een spreiding van de betalingen door het jaar heen;

  • 6. Toegestane instrumenten zijn rekening courant, onderhandse geldleningen, vaste geldleningen. Toepassing van andere instrumenten is slechts toegestaan na ingewonnen advies van een onafhankelijke adviseur en expliciete goedkeuring door het algemeen bestuur.

  • 3.4. Korte en lange beleggingen

Artikel 20.

  • 1. Voor korte beleggingen geldt dat binnen de grenzen van het jaarlijks vastgestelde (of eventueel bijgestelde) mandaat de met de treasuryfunctie belaste functionaris het uitzetten van middelen kan voorbereiden en uitvoeren. Hiervoor geldt de procedure zoals opgenomen in de Regeling van het financieel beheer en hetgeen hieronder wordt vastgesteld inzake de richtlijnen en limieten voor beleggingen in het algemeen.

  • 2. Voor lange beleggingen geldt dat door de met de treasuryfunctie belaste functionaris - binnen het verleende mandaat - een voorstel voor de directeur middelen wordt voorbereid. Voor transacties met een omvang van meer dan 1 miljoen Euro is goedkeuring vereist van de dijkgraaf. Na goedkeuring van dit voorstel is de met de treasuryfunctie belaste functionaris gemachtigd om volgens de procedure zoals opgenomen in de Regeling van het financieel beheer de belegging met de meest gunstige condities te realiseren. De met de treasuryfunctie belaste functionaris overlegt hierbij met de directeur middelen. Het algemeen bestuur en alle relevante treasuryfunctionarissen hebben altijd inzage in het treasury dossier.

  • 3. Bij het uitvoeren van beleggingstransacties gelden voorts de volgende richtlijnen en limieten:

  • I. Het uitzetten van gelden dient altijd prudent te geschieden. Geld wordt uitsluitend belegd op basis van beschikbaarheid, een recente liquiditeitsprognose en een actuele rentevisie;

  • II. Het uitzetten van middelen geschiedt door (tenminste) twee concurrerende offertes bij financiële instellingen aan te vragen;

  • III. Kredietrisico’s worden beperkt door uitsluitend uit te zetten bij financiële instellingen die voldoen aan de onder artikel 16 gestelde voorwaarden;

  • IV. Risico’s bij uitzettingen worden voorts beperkt doordat de hoofdsom minimaal is gegarandeerd, zoals bedoeld in Wet Fido;

  • V. Koersrisico’s op de uitzettingen in vastrentende waarden worden beperkt door de onder artikel 15 gestelde voorwaarden;

  • IV. Bij het bepalen van de rente- en aflossingsvervaldata wordt rekening gehouden met een spreiding van de betalingen door het jaar heen;

  • V. De totale beleggingsportefeuille mag bij voorkeur niet meer dan 50% bestaan uit één financiële instelling;

  • VI. Rechtstreekse beleggingen in aandelen zijn in het beleggingsbeleid niet toegestaan.

  • 4. Toegestane instrumenten zijn rekening courant, spaarrekeningen, daggeld, deposito’s, onderhandse geldleningen. Toepassing van andere instrumenten zoals (Euro) Medium Term Notes, obligaties en andere (internationale) financieringsprogramma’s en financiële producten die een hoofdsomgarantie kennen zoals is bedoeld in de Wet Financiering decentrale overheden, is slechts toegestaan na ingewonnen advies van een onafhankelijke adviseur en expliciete goedkeuring door het algemeen bestuur.

  • 3.5. Rente-instrumenten

Artikel 21.

Rente-instrumenten zullen alleen ingezet worden om toekomstige (rente-) risico’s te verminderen of weg te nemen. Het gebruik van rente-instrumenten is alleen toegestaan indien het leidt tot een vermindering of verschuiving van het renterisico en als deze vermindering of verschuiving vooraf inzichtelijk is gemaakt. Voor afsluiting van de transactie (-s) zullen de werking, de kosten en de risico’s die verband houden met het betreffende instrument (-en) aan de directeur middelen inzichtelijk zijn gemaakt. Advies van een onafhankelijke adviseur zal worden ingewonnen alvorens een derivatentransactie wordt afgesloten. Na goedkeuring van dit voorstel is de met de treasuryfunctie belaste functionaris gemachtigd om volgens de procedure zoals deze wordt opgenomen in de Regeling van het financieel beheer het rente-instrument met de meest gunstige condities af te sluiten. Het gebruik van de volgende rente-instrumenten is in dit statuut gemandateerd aan het college van dijkgraaf en heemraden:

  • Forward Starting Intrest Rate Swap;

  • Swaption;

  • Interest Rate Collar; 

  • Voortijdig lenen en tijdelijk overschot uitzetten.

Voor het gebruik van andere rente-instrumenten dient vooraf goedkeuring verleend te worden door het algemeen bestuur.  Goedkeuring kan jaarlijks geregeld worden in de treasuryparagraaf van de begroting of tussentijds via aparte besluitvorming.

3.6. Financiële infrastructuur

Artikel 22

  • 1. Teneinde de kosten van het geldstromenbeheer te beperken wordt:

  • I. Het liquiditeitsgebruik beperkt door de geldstromen op waterschapsniveau op elkaar en de liquiditeitenplanning af te stemmen;

  • II. Het betalingsverkeer zoveel mogelijk elektronisch uitgevoerd binnen één bank;

  • 2. De liquiditeitspositie wordt geconcentreerd binnen één rentecompensatiecircuit bij de bank met de gunstigste condities teneinde het saldo en liquiditeitenbeheer gestalte te geven;

  • 3.7. Relatiebeheer

Artikel 23.

Relatiebeheer omvat het onderhouden van relaties met financiële instellingen. Waterschap Rivierenland beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten.

1. Bankrelaties en hun bancaire condities worden ten minste ééns in de drie jaar beoordeeld door de met de treasuryfunctie belaste functionaris;

2. Bankrelaties dienen wat betreft hun kredietwaardigheid minimaal te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 16;

3. Tussenpersonen dienen geregistreerd te staan bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) Toezicht Effectenverkeer (STE) en daarvan een vergunning als makelaar te hebben ontvangen. Een kopie van deze vergunning dient in het bezit te zijn van Waterschap Rivierenland.  

Hoofdstuk 4 Toetsing en Controle

4.1. Interne controle

Artikel 24.

  • 1. De maatregelen van interne controle op de uitvoering van de treasuryfunctie maken onderdeel uit van de in artikel 2 van de ´Verordening op de organisatie van het financieel beheer van Waterschap Rivierenland´ bedoelde Regeling van het financieel beheer.

  • 2. Indien tijdens de in het eerste lid bedoelde interne controlemaatregelen materiële afwijkingen van dit statuut worden geconstateerd waarvoor geen toestemming is verleend, wordt hiervan melding gemaakt in een controlerapportage aan een binnen het waterschap aangewezen functionaris die niet direct bij de uitvoering van de treasuryfunctie betrokken is.

  • 4.2. Externe controle

  • 4.2.1. Algemeen

Artikel 25.

De uitvoering van de treasuryfunctie is object van de reguliere controle van de accountant.

4.2.2. Verantwoordingsinformatie aan de toezichthouders

Artikel 26.

Conform de procedure zoals opgenomen in de Regeling van het financieel beheer draagt de functionaris die belast is met de treasuryfunctie zorg voor de in of op grond van de Wet Financiering decentrale overheden voorgeschreven informatieverstrekking aan de provincie als toezichthouder en het Centraal Bureau voor de statistiek.

Hoofdstuk 5 Slotbepaling

Artikel 27.

  • a.

    Dit statuut treedt in werking met ingang van 1 januari 2005;

  • b.

    Dit statuut kan worden aangehaald als ´treasurystatuut van waterschap Rivierenland´.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van het waterschap Rivierenland op 3 januari 2005.

de secretaris-directeur, de dijkgraaf,

drs. H.C. Jongmans ir. G.N. Kok

Bijlage 1 Begrippenkader

Basispunten  Eén basispunt is 1/100-ste procent (0,01%).

Beleggingshorizon Periode waarover de belegger middelen wenst uit te zetten.

Externe financiering Het aantrekken van middelen buiten de organisatie voor de dekking van vermogensbehoefte.

Derivaten Zie rente-instrumenten.

Financiering Het aantrekken van de benodigde middelen voor de dekking van vermogensbehoefte voor een periode van minimaal één jaar. Deze middelen kunnen bestaan uit zowel eigen vermogen als vreemd vermogen.

Financieringsbehoefte De behoefte om uit (interne of externe) bronnen vermogen aan te trekken voor de dekking van vermogensbehoefte.

Geldstromenbeheer Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer).

Interest (= rente) De vergoeding die in rekening gebracht wordt voor het tijdelijk beschikbaar stellen van liquiditeiten (het lenen). De interest wordt veelal uitgedrukt in een percentage van de hoofdsom op jaarbasis. Interest is daarbij een vorm van huur.

Interne financiering Financiering van de vermogensbehoefte door het aanwenden van geldmiddelen die reeds in de organisatie aanwezig zijn.

Intern liquiditeitsrisico De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitenplanning en meerjaren investeringsplannen waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen.

Kasgeldlimiet Een bedrag ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting van het openbare lichaam bij aanvang van het jaar.

Koersrisico Het risico dat voortvloeit uit de mogelijkheid dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koers ontwikkelingen. Korte financieringsmiddelen Middelen ter dekking van de vermogensbehoefte met een rentetypische looptijd korter dan één jaar.

Korte rente Het renteniveau van kortlopende verplichtingen. Meestal neemt men hiervoor een vaste looptijd, bijvoorbeeld 3-maands rente.

Kredietrisico Het risico dat voortvloeit uit de mogelijkheid op een waardedaling van de vorderingspositie ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van insolventie of deficit.

Lange financieringsmiddelen Middelen ter dekking van de vermogensbehoefte met een rentetypische looptijd langer dan één jaar.

Lange rente Het renteniveau van langlopende verplichtingen. Meestal neemt men een vaste looptijd.

Liquiditeitenbeheer Het financieren en uitzetten van middelen voor een periode tot één jaar.

Liquiditeitspositie De mate waarin op korte termijn aan de opeisbare verplichtingen kan worden voldaan.

Liquiditeitenplanning Een gestructureerd overzicht van de toekomstige inkomsten en uitgaven ingedeeld per tijdseenheid.

Liquiditeitstekort Het ontbreken van middelen waarmee op korte termijn aan opeisbare verplichtingen kan worden voldaan.

Overliquiditeit Het overschot van middelen op korte termijn nadat aan alle opeisbare verplichtingen is voldaan.

Rating  Overzicht ratingkwalificaties

Moody’s  Standard & Poor’s  Lange termijn ratings

Aaa  AAA   Extreem kredietwaardig

Aa  AA   Zeer kredietwaardig. Veiligheidsmarge echter niet zo hoog als bij de AAA-categorie.

A  A   Zeer kredietwaardig. Er zijn echter factoren aanwezig waardoor afbetaling in de toekomst enig gevaar loopt.

P-1  A-1+/A-1   Capaciteit voor rente en aflossing is extreem, respectievelijk zeer groot.

P-2  A-2   Voldoende capaciteit voor tijdige betaling aanwezig. Echter niet zo groot als in bovengenoemde categorie.

P-3  A-3   Adequate capaciteit voor tijdige betaling aanwezig. Echter kwetsbaar indien de omstandigheden tegenzitten.

Renteconversie Tussentijdse aanpassing van de contractuele rente.

Renterisico Mate waarin het saldo van rentelasten en rentebaten van een openbaar lichaam verandert door wijzigingen in het rentepercentage op leningen en uitzettingen.

Renterisiconorm Een bedrag ter grootte van een percentage van het totaal van de netto vaste schuld van het openbare lichaam bij aanvang van het jaar.

Rente-instrumenten Financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Deze onderliggende waarden zijn financiële producten zoals effecten. Rente-instrumenten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om valuta- en renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren.

Rentetypische looptijd Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de voorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare constante rentevergoeding.

Rentevisie Verwachting van de ontwikkeling van de renteniveaus van de lange en korte rente. 

Roll-over basis Lening met middellange of lange looptijd en een variabele renteverplichting.

Saldobeheer Het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen.

Solvabiliteitsratio van 0% Status die door een bancaire toezichthouder in een EU-lidstaat aan het schuldpapier van een instelling kan worden toegekend.

Treasuryfunctie De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit vier deelfuncties: risicobeheer, ondernemingsfinanciering, kasbeheer en debiteuren- en crediteurenbeheer.

Bijlage 2 Toelichting

1 Kaders van dit statuut

 De treasuryfunctie van het waterschap omvat alle activiteiten die zich richten op het bepalen van het beleid ten aanzien van, het uitvoeren en beheersen van de activiteiten met betrekking tot, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s.

 Omdat de treasuryfunctie bloot staat aan snelle interne en externe ontwikkelingen, kunnen er aanzienlijke risico’s verbonden zijn aan de uitvoering van deze functie. Om deze risico’s te beheersen en verantwoord en adequaat op ontwikkelingen te kunnen inspelen moet er een duidelijk beleidskader zijn waarbinnen de treasury-activiteiten plaatsvinden. Eén van de gevolgen van de op 1 januari 2001 in werking getreden ‘Wet Financiering decentrale overheden’ (Wet Fido) is dat het waterschap het beleidskader met betrekking tot de treasuryfunctie in een treasurystatuut moet opnemen en dat dit statuut door het algemeen bestuur moet worden vastgesteld.

 Het treasurystatuut is van belang voor een ieder in de organisatie die op enigerlei wijze bij treasury–activiteiten betrokken is. Het betreft niet alleen de regels waar de treasuryafdeling zelf zich aan dient te houden, maar ook de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de andere delen van de organisatie die iets met treasury te maken hebben, zoals de administratie en de interne controle. Alleen bij een schriftelijke vastlegging van deze aspecten ontstaat voor een ieder duidelijkheid over waar hij zich aan te houden heeft en kan worden nagegaan of de treasuryfunctie conform de aangegeven richtlijnen van het algemeen bestuur wordt uitgevoerd.

 Bij het opstellen van dit statuut is gebruik gemaakt van het model dat is ontwikkeld door Deloitte & Touche Treasury en Capital Markets en van de handreiking en het bijbehorende model–treasurystatuut die de Nederlandse Waterschapsbank en de Unie van Waterschappen hebben ontwikkeld om de waterschappen te ondersteunen bij het invulling geven aan de Wet Fido.

 Het treasurystatuut is niet de enige formele drager van het treasurybeleid van het waterschap. Andere instrumenten voor de bestuurlijke aansturing van de treasuryfunctie zijn de treasuryparagrafen in de begroting en de jaarrekening.

 In de treasuryparagraaf van de begroting worden de (beleids)plannen omtrent treasury voor het komende jaar weergegeven. In de treasuryparagraaf van de jaarrekening wordt over de uitvoering van de treasuryplannen gerapporteerd.

2 Inhoud statuut

De verplichting voor waterschappen om een treasurystatuut op te stellen is opgenomen in artikel 108 van de Waterschapswet. Het vierde lid van dit artikel stelt dat het treasurystatuut in ieder geval regels dient te bevatten ten aanzien van:

I. de algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de treasuryfunctie;

II. de administratieve organisatie van de treasuryfunctie, waaronder begrepen taken en bevoegdheden, verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening.

  Op grond hiervan wordt in dit treasurystatuut het treasurybeleid van het Waterschap Rivierenland op hoofdlijnen vastgelegd. Dat gebeurt in de eerste plaats door het aangeven van de doelstellingen van de treasuryfunctie. Vervolgens geeft het bestuur in het statuut aan binnen welke richtlijnen en limieten de doelstellingen dienen te worden gerealiseerd. Een belangrijk deel van de limieten en richtlijnen is bepaald door de Wet Fido. Middels de limieten en richtlijnen wordt het risicoprofiel bepaald, waarbinnen de treasury-activiteiten dienen te worden uitgevoerd.

 Wat betreft de opzet en inhoud van dit treasurystatuut is dezelfde lijn gevolgd als in de eveneens op grond van artikel 108 van de Waterschapswet opgestelde ‘Verordening op de organisatie van het financieel beheer van waterschap Rivierenland´. Dit betekent dat dit statuut de hoofdlijnen van de administratieve organisatie met betrekking tot de treasuryfunctie bevat en dat deze hoofdlijnen, en daarmee dit statuut, door het algemeen bestuur worden vastgesteld. De hoofdlijnen worden door het college van dijkgraaf en heemraden in de ‘Regeling van het financieel beheer’ (die zijn basis vindt in artikel 2 van de zojuist genoemde verordening) nader uitgewerkt, waaronder  procedurebeschrijvingen voor de belangrijkste treasury-activiteiten.

3 De treasuryfunctie van het waterschap

3.1 Algemeen

  Voor een goed begrip van dit statuut is het van belang dat het voor een ieder die bij de treasuryfunctie betrokken is eenduidig is wat tot deze functie behoort en welke deelterreinen daarbinnen kunnen worden onderkend. Vandaar dat in deze paragraaf een beschrijving van de treasuryfunctie van het waterschap is opgenomen en dat daarbij de belangrijkste begrippen en deelterreinen worden toegelicht. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in:

 – een beschrijving op hoofdlijnen van de treasuryfunctie;

 – een beschrijving van de deelfuncties die daarbinnen kunnen worden onderscheiden;

3.2 De treasuryfunctie op hoofdlijnen

  Zoals eerder gesteld omvat de treasuryfunctie alle activiteiten die zich richten op het bepalen van het beleid ten aanzien van, het uitvoeren en beheersen van de activiteiten met betrekking tot, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s.

  Onder de aspecten beleidsbepaling, uitvoeren, beheersen, verantwoorden en toezicht houden uit deze definitie moet het volgende worden verstaan:

 – beleidsbepaling heeft betrekking op het door het algemeen bestuur vaststellen van het beleidskader waarbinnen de treasuryfunctie moet worden uitgevoerd alsmede van het beleid dat in een bepaalde periode moet worden gevoerd;

 – uitvoering is het proces waarbij het college van dijkgraaf en heemraden richting geeft aan het realiseren van het beleid en de daarvan onderdeel uitmakende doelstellingen ten aanzien van de treasuryfunctie voor een bepaalde periode die het algemeen bestuur heeft vastgesteld;

 – beheersen betreft het stelsel van maatregelen, systemen, processen en procedures waardoor het college van dijkgraaf en heemraden zorgdraagt voor het blijvend realiseren van de vastgestelde treasurydoelen;

 – verantwoorden houdt in dat het college van dijkgraaf en heemraden rekenschap aflegt over de uitkomsten van de opgedragen treasurytaken en over het gebruik van de daarbij verkregen bevoegdheden aan het algemeen bestuur;

 – toezicht houden omvat de controlerende activiteiten die de provincies uitvoeren op grond van de toezichthoudende rol die hun in de Wet Fido op de treasury-activiteiten van waterschappen is toegekend.

  Op basis van het onderscheid in de aspecten beleidsbepaling, uitvoeren, beheersen, verantwoorden en toezicht houden kan met betrekking tot de treasuryfunctie een cyclus worden gevormd. Deze cyclus is opgenomen in de bredere financiële beleidscyclus bestaande uit de meerjarenraming, begroting, tussentijdse rapportages en rekening. Binnen de treasurycyclus zijn de volgende elementen te onderkennen:

 – het treasurystatuut (beleidskader);

 – het treasurybeleid;

 – het treasurybeheer;

 – de treasuryverantwoording.

  Voor een goed begrip van dit statuut is dit onderscheid van groot belang. Vandaar dat de elementen hieronder nader worden toegelicht.

  In het treasurystatuut is het beleidskader met betrekking tot de treasuryfunctie vastgelegd. Dit beleidskader bestaat uit (de hoofdlijnen van) de uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten, de organisatorische en administratieve kaders, de informatievoorziening en de overige aspecten van de administratieve organisatie met betrekking tot de treasuryfunctie. Het treasurystatuut bevat de basis van de bestuurlijke en ambtelijke infrastructuur voor de uitvoering van de treasuryfunctie.

  Het treasurybeleid omvat de specifieke beleidsvoornemens met betrekking tot de uitvoering van de treasuryfunctie voor een bepaalde periode binnen de kaders van het treasurystatuut. Dit beleid vindt zijn weerslag in een (beleids)plannen, waarvan de hoofdlijnen worden opgenomen in de treasuryparagraaf van de begroting.

  Het treasurybeheer is de daadwerkelijke uitvoering van het treasurybeleid, omvattende onder meer het afsluiten en vastleggen van transacties, en de beheersing daarvan.

  De treasuryverantwoording houdt in dat zowel periodiek lopende de beleidsuitvoering als na afloop van de uitvoering voor een bepaald jaar door middel van rapportages intern en extern verantwoording wordt afgelegd over onder andere de vraag of het gerealiseerde en het geplande treasurybeheer met elkaar in overeenstemming zijn.

  De confrontatie tussen het geplande en gerealiseerde treasurybeheer voor een geheel jaar komt aan de orde in de treasuryparagraaf van de jaarrekening. Door middel van dit instrument wordt zowel intern als extern verantwoording afgelegd over de uitgevoerde treasury-activiteiten.

  De Wet Fido schrijft daarnaast nog een aantal andere externe rapportages voor.

3.3 Onderscheid in treasurydeelfuncties

  De treasuryfunctie kan in de volgende vier deelfuncties worden onderscheiden:

 – risicobeheer;

 – korte financieringen en beleggingen (kasbeheer);

 – lange financieringen en beleggingen (waterschapsfinanciering);

 – relatiebeheer.

  Het verschil tussen kasbeheer en waterschapsfinanciering ligt in de gehanteerde horizon. Dit statuut volgt hierbij de Wet Fido. Deze spreekt van vlottende schuld (tot één jaar) en van vaste schuld (vanaf één jaar). Het beleggen (verstrekken) en aantrekken van geld tot één jaar behoort tot het kasbeheer. Vanaf één jaar wordt over financiering en uitzetting gesproken. Deze indeling volgt dus niet de standaard indeling tussen de geldmarkt (tot twee jaar) en de kapitaalmarkt (twee jaar en langer).

4 Doelstellingen treasurystatuut

 In de eerste paragraaf van deze toelichting is reeds een doelstelling van het treasurystatuut aan de orde gesteld. Het ging hier om het voor een ieder binnen en buiten het waterschap die met de treasuryfunctie te maken heeft duidelijk maken van de spelregels die in acht genomen moeten worden.

 Andere doelstellingen van de Wet Fido die met dit treasurystatuut worden ingevuld zijn:

I. het expliciet en transparant maken van het financierings– en treasurybeleid;

II. het verbeteren van de besluitvorming daarover;

III. het beter mogelijk maken van een goede beoordeling daarvan door de toezichthouder.

 Ad I.

 Het publieke karakter van het werk van een waterschap, en dus ook van zijn treasury-activiteiten, brengt met zich mee dat de wijze waarop deze activiteiten worden uitgevoerd voor een ieder (binnen en buiten de organisatie) helder (= transparant) moet zijn. Het gaat hier zowel om de organisatie van werkzaamheden als om de procedures die daarbij worden gevolgd. Deze zaken worden transparant gemaakt door ze in of op grond van het treasurystatuut vast te leggen.

5 Eisen ten aanzien van de treasuryfunctie waaraan invulling wordt gegeven

 Met dit statuut is getracht invulling te geven aan de eisen die vanuit de Wet Fido alsmede vanuit de optiek van een modern financieel beheer aan de treasuryfunctie van een waterschap worden gesteld. De bedoelde eisen worden in deze paragraaf beschreven.

 Eisen met een bestuurlijke achtergrond:

 – de vijf aspecten van de treasuryfunctie – beleidsbepaling, uitvoeren, beheersen, verantwoorden en toezicht houden – komen in hun samenhang herkenbaar in de treasury-organisatie en het treasurybeleid tot uiting;

 – het treasurybeleid maakt transparante besluitvorming door en voor het algemeen bestuur mogelijk;

 – het treasurybeleid zorgt voor een beheersbare en controleerbare uitvoering van de aan de treasuryfunctie verbonden activiteiten door het college van dijkgraaf en heemraden en de ambtelijke organisatie;

 – het vastleggen van de treasury–organisatie en het treasurybeleid in respectievelijk het treasurystatuut en de treasuryparagrafen maakt een objectieve en transparante verantwoording vooraf en achteraf mogelijk. Dit geldt zowel binnen de ambtelijke organisatie van het waterschap, naar dagelijks en algemeen bestuur als naar buitenstaanders (waaronder de provincie als toezichthouder).

 Eisen met betrekking tot de uitvoering van de treasuryfunctie:

 – het treasurybeleid is toekomstgericht, flexibel en wordt bezien in samenhang met onzekere ontwikkelingen zoals rentefluctuaties en het in de tijd verschuiven van investeringen die in de begroting en de meerjarenraming zijn voorzien;

 – het treasurystatuut bevat – conform artikel 108 van de Waterschapswet – regels voor de organisatie van de administratie en voor het beheer van vermogenswaarden;

 – het treasurystatuut bevat – conform artikel 109 van de Waterschapswet – regels die waarborgen dat de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de administratie en het beheer van de vermogenswaarden worden getoetst en gecontroleerd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2 Aandachtsgebied treasuryfunctie

Als onderdeel van het financieel beleid en beheer zal de treasuryfunctie een zo goed mogelijke bijdrage moeten leveren aan de uitvoering van de taken die aan het waterschap zijn opgedragen. Dit geeft aan dat de treasuryfunctie een ondersteunende rol heeft ten opzichte van de taken waarvoor het waterschap is opgericht. Artikel 2, eerste lid van de Wet Fido verwoordt deze ondersteunende rol als volgt:

 openbare lichamen gaan leningen aan, zetten middelen uit of verlenen garanties uitsluitend ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak.

Het waterschap mag dus alleen treasury–activiteiten verrichten met betrekking tot zaken die tot de publieke taak worden gerekend. De toelichting op dit onderdeel van de wet geeft aan dat er bewust voor is gekozen om het begrip publieke taak niet nader te definiëren en dat het aan de besturen van de individuele overheden zelf wordt overgelaten om, op basis van de wettelijke taakomschrijving, vorm te geven aan de afbakening van het begrip publieke taak.

Voor een waterschap betekent dit dat de invulling van de publieke taak door het algemeen bestuur moet plaatsvinden. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met het tweede lid van artikel 2 van de Wet Fido, waarin aan het begrip publieke taak een negatieve invulling wordt gegeven. Daar wordt namelijk bepaald dat bankachtige activiteiten – zoals het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen – in elk geval niet tot de publieke taak worden gerekend en daarom uitdrukkelijk verboden zijn.

Artikel 2 van dit statuut geeft aan dat waterschap Rivierenland het begrip publieke taak zo invult dat hiertoe de taken die in het provinciaal reglement aan het waterschap zijn opgedragen behoren en die taken die op grond van artikel 107 van de Provinciewet (i.c. muskusrattenbestrijding) en op grond van artikel 146 van de Provinciewet in de vorm van medebewindstaken (i.c. vaarwegbeheer) aan  Waterschap Rivierenland zijn opgedragen.

De inhoud van de in artikel 2 genoemde taken is vastgelegd in de betreffende beleidsplannen. De treasuryfunctie ondersteunt alleen activiteiten die voortvloeien uit die beleidsplannen. Dit wordt in het eerste lid vastgelegd.

Alle handelingen en financiële verplichtingen aangegaan in het kader van de uitvoering van de publieke taak vallen buiten de bepalingen van controle en toezicht van de Wet Fido en dus ook van dit statuut. Hiervoor gelden andere wettelijke (toezichts)kaders. De financiële stromen en risico’s die optreden als gevolg van de uitvoering van de publieke taak dienen echter wel door de treasuryfunctie gestuurd en beheerst te worden. De beheersing van deze geldstromen valt onder het toezicht zoals in de Wet Fido bedoeld en komt dus in dit statuut aan de orde.

Het is de relevante beleidssector en niet de treasury–afdeling die het besluit van het algemeen bestuur voor investeringen, het verstrekken van garanties en leningen aan derden voorbereidt. De betrokken beleidssector is dan ook verantwoordelijk voor de budgettaire gevolgen en risico’s van het beleid. De treasury–afdeling dient overigens wel functioneel betrokken te worden bij die besluitvorming.

Artikel 3 Doelstellingen van het treasury beleid

In dit artikel zijn de doelstellingen van het treasurybeleid geformuleerd. De opgenomen doelstellingen zijn gebaseerd op de algemene missie van het waterschap. Immers, de hoofddoelstelling van de treasuryfunctie is het ondersteunen van de taken van het waterschap. De in de artikel 3 opgenomen doelstellingen vormen het vertrekpunt voor de werkzaamheden van de functionarissen die verantwoordelijk zijn voor een treasurydeelfunctie of de algehele verantwoordelijkheid voor de treasuryfunctie dragen.

Artikel 4 Risicoprofiel

De uitvoering van de reglementaire taken brengt financiële risico’s voor het waterschap met zich mee. De wetgever beoogt met de Wet Fido een kader aan te reiken waarmee deze risico’s kunnen worden beheerst. Uiteraard zal een waterschap iets met dit kader moeten, maar ook binnen het wettelijk kader kan een waterschap er voor kiezen om hogere dan wel lagere risico’s te lopen. Door middel van een zogenaamd risicoprofiel geeft een waterschap aan wat zij op dit punt aanvaardbaar vindt. Het  risico–profiel geeft in feite de opvattingen van het waterschap weer ten aanzien van de aard van de risico’s die men wil lopen bij de uitvoering van de treasuryfunctie.

Met artikel 4 wordt de koppeling gemaakt tussen het “prudent beheer” zoals bedoeld wordt in Wet Fido en de wijze waarop het Waterschap Rivierenland invulling geeft aan dit begrip. Conform de Wet Fido, dienen uitzettingen “uit hoofde van treasury” een prudent karakter te hebben. In de Wet Fido en de bijbehorende ministeriële regelingen wordt het begrip “prudent” nader uitgewerkt. Het aangaan van financiële transacties met als oogmerk die transacties te zijner tijd eventueel met winst te verkopen, is nadrukkelijk niet toegestaan. Bankachtige activiteiten – het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen – zijn verboden. De richtlijnen en limieten van dit treasurystatuut vallen binnen de kaders van de Wet Fido. De limieten en richtlijnen van dit treasurystatuut zijn specifiek geformuleerd om het prudente karakter van de uitzettingen uit hoofde van treasury te garanderen en hebben derhalve géén betrekking op (eventueel) verstrekte leningen of garanties uit hoofde van de “publieke taak”.

Artikel 4 lid 2.I/II: Renterisicobeheer omvat het beperken van de invloed van (externe-) rentewijzigingen op de financiële resultaten van Waterschap Rivierenland. Een belangrijk uitgangspunt van de Wet Fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Teneinde een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd tot één jaar) is in de Wet Fido (evenals in de Wet FiLO) de kasgeldlimiet opgenomen. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten. De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage (bij ministeriële regeling vastgesteld op 23%) van het totaal van de jaarbegroting (=de som van de kostensoorten) bij aanvang van het jaar.

Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rentetypische looptijd van één jaar of langer) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. De renterisiconorm kan worden berekend door een vastgesteld percentage (bij ministeriële regeling vastgesteld op 20%) te vermenigvuldigen met de totale vaste schuld.

Artikel 4 lid 2 III: Het aantrekken van gelden met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2 lid 2 van de Wet Fido nadrukkelijk niet toegestaan.

Artikel 4 lid 2 IV: Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. De Wet Fido stelt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s.

Artikel 5 Organisatie van de besluitvorming

Hierin wordt aangegeven hoe het treasurybeleid tot stand komt en wie in dit proces welke verantwoordelijkheden dragen

Artikel 6 Financiële beleidscyclus/rapportages

Alle elementen van de Planning & Control cyclus worden in dit artikel genoemd en in de volgende artikelen uitgewerkt.

Artikel 7 Meerjarenraming

De meerjarenraming is het startpunt van de Planning & Control cyclus. Alle volgende elementen van deze cyclus dienen een gelijke opzet te hebben, om zo de transparantie van het treasury beleid te bewerkstelligen.

Artikel 8 De begroting

De genoemde inhoud van de Treasuryparagraaf geeft de verplichte inhoud van de paragraaf weer, zoals in de Wet Fido is omschreven.

Artikel 9 Het mandaat

Hierin wordt de koppeling tussen voorgenomen beleid en de mogelijkheid dit beleid daadwerkelijk uit te voeren door de ambtelijke organisatie weergegeven. Door het mandaat te koppelen aan de Begroting, weet het Bestuur welke transacties gedurende het jaar zullen worden uitgevoerd. Voor de uitvoering van transacties die buiten dit mandaat vallen, zal middels een apart Bestuursbesluit vooraf toestemming moeten worden verleend.

Artikel 10 Tussentijdse rapportage/bijstelling van beleid

Op deze wijze kan de secretaris-directeur aan het college van dijkgraaf en heemraden, op voorstel van de directeur middelen, voorstellen doen om zodoende gedurende de resterende periode van het begrotingsjaar de treasuryfunctie zelfstandig invulling te kunnen blijven geven.

Artikel 11 De jaarrekening

In de jaarrekening legt de directeur middelen verantwoording af over het gevoerde beleid. Het Algemeen Bestuur kan op deze wijze controleren of de uitvoering van het beleid binnen het mandaat is gebleven, dat zij heeft verleend bij het goedkeuren van de begroting.

Artikel 12 Organisatie van de uitvoering

Dit artikel geeft weer, hoe het beleid wordt uitgevoerd. Alle belangrijke elementen die een onderdeel van de uitvoering van de treasuryfunctie zijn, komen in dit artikel aan bod. Dit artikel is zeer belangrijk, omdat het de functiescheiding van de uitvoering van de treasuryfunctie waarborgt.

Het vastleggen van de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden start vanuit het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur is bevoegd tot het aangaan van privaatrechtelijke overeenkomsten. Het algemeen bestuur kan deze bevoegdheid overdragen aan het college van dijkgraaf en heemraden en daarbij regels vaststellen. Vervolgens kan het college van dijkgraaf en heemraden een ambtenaar machtigen een beslissing te nemen over het aangaan en verstrekken van geldleningen en daaraan in een uitvoeringsbesluit nadere regels verbinden.

Vooral gezien de omvang van de transacties en de hiermee samenhangende risico’s geldt voor de toedeling van taken, bevoegd– en verantwoordelijkheden een aantal specifieke aandachtspunten:

– een transparante functiescheiding tussen beleidsbepaling en de beleidsuitvoering en, wat betreft concrete transacties (= beleidsuitvoering), tussen het beschikken (beslissen), uitvoeren, het administreren, het controleren en het betalen. Hierbij is ook belangrijk dat het principe van ‘vier ogen’ wordt gehanteerd;

– vormen van belangenverstrengeling dienen vermeden te worden;

– voor een afwijking van het treasurystatuut moet expliciete toestemming aan het management of het college van dijkgraaf en heemraden gevraagd worden;

– elke overtreding van de richtlijnen en limieten waarvoor geen toestemming is verkregen dient te worden gerapporteerd aan het college van dijkgraaf en heemraden.

Het middel om dit soort zaken afdoende te regelen is het op– en vaststellen van sluitende procedurebeschrijvingen. De lijn die ten aanzien van deze beschrijvingen in dit statuut wordt gevolgd is dat het statuut op hoofdlijnen aangeeft aan welke eisen de beschrijvingen moeten voldoen en dat de eigenlijke beschrijvingen worden opgenomen in de door het college van dijkgraaf en heemraden vast te stellen ‘Regeling van het financieel beheer’. Deze regeling vindt haar oorsprong in artikel 2 van de ‘Verordening op de organisatie van het financieel beheer.

Op grond van het eerste lid van artikel 12 zullen binnen het waterschap in ieder geval procedurebeschrijvingen worden ontworpen en vastgesteld voor:

I. het ontwikkelen, vaststellen en wijzigen van het treasurystatuut;

II. het opstellen van de rentevisie;

III. het opstellen van de liquiditeitsprognose;

IV. de belangrijkste transacties bij de uitvoering van het treasurybeleid, zoals het aantrekken van leningen en het uitzetten van middelen.

Ad I. Opstellen en wijzigen van het treasurystatuut

In een procedurebeschrijving wordt aangegeven wie het beleid opstelt en voorbereidt, welke hiërarchische weg het beleidsvoorstel aflegt binnen de organisatie en het beleid uiteindelijk door het algemeen bestuur wordt vastgesteld. Hierbij wordt voldaan aan de noodzakelijke functiescheiding dat de functionaris die belast is met de voorbereiding en eventueel uitvoering van het treasurybeleid niet degene is die de vaststelling voor zijn rekening neemt.

De procedure voorziet eveneens in het kunnen wijzigen van het beleid gedurende een lopend jaar. Op deze wijze wordt het gewijzigde beleid ook kenbaar gemaakt aan dagelijks en algemeen bestuur en kunnen deze organen expliciet aangeven dat zij het gewijzigde beleid accepteren. Op basis van het nieuwe beleid kunnen zij eventueel nieuwe mandaten verlenen voor de uitvoering.

Ad II. Opstellen van de rentevisie

Door middel van de rentevisie geeft het waterschap aan hoe wordt verwacht dat de rente zich in de toekomst gaat ontwikkelen. Een rentevisie is onder meer van belang bij het ramen van de financiële gevolgen van investeringen en bepaalt samen met de liquiditeitsprognose op de kortere termijn welke acties op welk moment in het kader van de treasuryfunctie moeten plaatsvinden.

In de rentevisie dienen de bronnen te worden vermeld waaraan deze visie is ontleend.

Ad III. Opstellen van de liquiditeitsprognose

Een liquiditeitsprognose is een overzicht van de toekomstige geldstromen qua timing en omvang op basis waarvan een organisatie inzicht krijgt in de te verwachten overschotten dan wel tekorten aan liquide middelen alsmede in de renterisico’s die op de korte termijn actueel zullen worden.

De liquiditeitsprognose is een instrument dat met name bedoeld is ter ondersteuning van treasury–activiteiten zoals het aantrekken van vaste en vlottende leningen en het vast en vlottend uitzetten van middelen die tijdelijk overtollig zijn.

Ad IV. Treasurytransacties

In procedures die betrekking hebben op transacties zal duidelijk worden vastgelegd bij wie de uiteindelijke bevoegdheid tot uitvoering van de transacties ligt. Hierbij zal expliciet aandacht worden besteed aan de volgende functiescheiding: de beslissing over, de uitvoering van, de administratieve afhandeling van een transactie, de controle op een juiste uitvoering en de betalingen die uit de transactie voortvloeien worden zoveel mogelijk bij verschillende medewerkers gelegd. Voorts zal geregeld worden dat bij de feitelijke afsluiting van transacties minimaal twee medewerkers betrokken zijn. Met dit laatste wordt voldaan aan het vier ogen–principe.

Informatievoorziening aan en over de treasuryfunctie

Bij de behandeling van de beleids– en beheercyclus eerder in deze toelichting is aangegeven dat de treasuryfunctie:

– vanuit de gehele organisatie moet worden voorzien van die informatie die voor een goed functioneren nodig is;

– in alle fasen van de cyclus informatie zal moeten aandragen op grond waarvan andere actoren in de cyclus beslissingen kunnen nemen.

In het tweede lid van artikel 12 wordt onder II en III aangegeven dat deze informatiestromen via de procedures voor de treasury–activiteiten zullen worden gewaarborgd. De aspecten die daarbij zullen worden betrokken worden in het vervolg kort beschreven.

Informatievoorziening aan de treasuryfunctie

In de beleids– en beheercyclus alsmede de relevante procedures zijn interfaces ingebouwd waardoor er voor wordt gezorgd dat de met de treasury(deel)functie(s) belaste medewerkers worden voorzien van die informatie die zij voor een goed functioneren nodig hebben. In de eerste plaats gaat het hier om bestuursbesluiten die gevolgen hebben voor de uitvoering van de treasuryfunctie. Daarnaast zal de treasuryfunctie zowel ten behoeve van de beleidsvoorbereiding (werkplannen en begroting) als de –uitvoering (verrichten van daadwerkelijke transacties) tijdig moeten worden voorzien van gegevens op grond waarvan zij op het juiste moment de juiste beslissingen c.q. acties kan (onder)nemen. De verantwoordelijkheid voor het verstrekken van deze gegevens ligt bij een ieder binnen het waterschap.

Informatievoorziening over de treasuryfunctie

Vanuit bestuurlijke optiek zijn de kernaspecten van de treasuryfunctie, zoals al eerder aangegeven, beleid maken, uitvoeren, beheersen, verantwoorden en toezicht houden. Al deze aspecten zullen met informatie vanuit de treasuryfunctie moeten worden ondersteund. Bij de eerste twee aspecten gaat het met name om beleidsmatige en operationele informatie. Voor de aspecten beheersen, verantwoorden en toezicht houden is verantwoordingsinformatie belangrijk. Wat betreft verantwoordingsinformatie kan onderscheid worden gemaakt in informatie die aan interne organen wordt verstrekt en informatie die aan toezichthouders dient te worden geleverd. In het vervolg worden al deze vormen van informatieverstrekking nader uitgewerkt.

Beleidsmatige en operationele informatie

Bij de voorbereiding en vaststelling van beleid is beleidsmatige informatie belangrijk. Deze informatie bestaat vooral uit de beleidskaders zoals deze zijn vervat in het treasurystatuut en uit de concrete beleidsplannen die hun weerslag hebben in (uiteindelijk) de treasury-paragraaf van de begroting. De beleidsmatige informatie beoogt een transparant besluitvormingsproces mogelijk te maken.

Operationele informatie is nodig ter ondersteuning van de uitvoering van de treasury–activiteiten. Bij operationele informatie moet worden gedacht aan:

– de vermogensbehoefteplanning en liquiditeitsprognose op lange respectievelijk korte termijn;

– financieringsstructuur: eigen–vreemd vermogen en vlottende–vaste schuld;

– analyse leningen– en uitzettingsportefeuille;

– analyse risicoprofiel;

– rentevisie;

– koersinformatie en overige marktinformatie.

Verantwoordingsinformatie aan interne organen

Om de beleids– en beheercyclus rond te krijgen dient zowel tijdens als na de uitvoering van het beleid voor een bepaalde periode te worden gerapporteerd middels verantwoordingsinformatie. De voorziening van juiste, tijdige, volledige en relevante verantwoordingsinformatie moet gerekend worden tot de belangrijkste voorwaarden voor het kunnen beheersen van de financiële en interne risico’s die met de uitvoering van de treasuryfunctie samenhangen.

Verantwoordingsinformatie is met name de informatie die aangeeft of de gestelde doelen gerealiseerd zijn en of de uitvoering van de treasuryfunctie heeft plaatsgevonden binnen de kaders van het treasurystatuut. In het laatste geval is ook de rechtmatigheid van de uitvoering van de treasuryfunctie aan de orde. De verantwoordingsinformatie speelt op elk niveau van de organisatie en volgt in grote lijnen de mandaterings– en delegatiepatronen.

De verantwoordingsinformatie en de eisen waaraan deze moet voldoen is bij de behandeling van de beleids– en beheercyclus van de treasuryfunctie eerder in dit statuut reeds aan de orde geweest. Daarbij is aangegeven dat tot deze informatie in ieder geval behoren de periodiek rapportages over de uitvoering van het treasurybeleid en de treasuryparagraaf van de jaarrekening. Dit laatste instrument bevat de verantwoordingsinformatie voor het algemeen bestuur.

Vervangingsregeling

In het derde lid van artikel 12 wordt de basis gelegd voor een vervangingsregeling. Hiermee wordt gewaarborgd dat bij afwezigheid van medewerkers de vastgestelde gang van zaken doorgang kan vinden. De vervangingsregeling moet worden opgenomen in de procedurebeschrijvingen zoals die bedoeld worden in art. 12 lid 1 van dit statuut.

Artikel 13 Uitgangspunten risicobeheer

Hier wordt het kader voor de risicobeheersing geschetst. In de volgende artikelen zullen voor de verschillende risico’s de richtlijnen en limieten worden gegeven.

Artikel 14 Renterisicobeheer

Renterisico is het risico dat voortvloeit uit de mogelijkheid dat in de toekomst de rentelasten van het vreemd vermogen hoger zullen zijn dan het, in de meerjarenraming en begroting, geraamde niveau, of de mogelijkheid dat in de toekomst de rentebaten van het belegd vermogen lager zullen zijn dan het geraamde niveau.

Dit risico doet zich voor bij leningen die al zijn opgenomen en waar men gedurende de looptijd de rente van moet aanpassen (renteconversie) of bij leningen die een (eind)aflossing kennen waarvan deze (eind)aflossing moet worden geherfinancierd. Daarnaast doet dit risico zich voor bij toekomstige leningen waar men al een aanname heeft gedaan over het renteniveau, maar dit niveau niet zeker heeft gesteld.

Bij de beheersing van dit risico maakt men onderscheid tussen vreemd vermogen dat tegen een variabele rente (de rentevaste periode is korter dan één jaar) is geleend en vreemd vermogen dat tegen een vaste rente (de rentevaste periode is langer dan één jaar) is geleend. De eerste noemt men de vlottende schuld, de tweede de vaste schuld.

Men kan dit risico beheersen door een grens te stellen aan de hoeveelheid vreemd vermogen die bloot mag staan aan renterisico gedurende een jaar. Als het renteniveau stijgt gedurende een jaar, dan zullen de kapitaallasten alleen van dat deel van het vreemd vermogen toenemen dat ook daadwerkelijk tegen het hogere renteniveau moet worden ge(her)financierd. Het renterisico van de vlottende schuld wordt getoetst aan de hand van de kasgeldlimiet, het renterisico van de vaste schuld wordt getoetst aan de hand van de renterisiconorm. Deze toetsing vormt een wezenlijk onderdeel van de Treasury Paragrafen van Begroting en Jaarrekening.

Artikel 14 Lid 1-2: Zie Artikel 4.

Artikel 14 Lid 3: Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt bedragen slechts te lenen cq. uit te zetten gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn.

Artikel 14 Lid 4: Een rentevisie is een toekomstverwachting over de rente-ontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd. Afhankelijk van de (interne- of externe) ontwikkelingen zal het waterschap haar rentevisie actualiseren. De rentevisie kan daarbij gebaseerd worden op de rentevisie van enkele gezaghebbende financiële instellingen, zoals de huisbankier. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd op het moment dat men een rentestijging verwacht.

Artikel 15 Koersrisicobeheer

Het koersrisico is het risico dat ontstaat door de mogelijkheid dat de waarde van financiële activa (zoals bijvoorbeeld obligaties) verandert doordat de koers bij verkoop lager is dan de koers van aankoop.

Het koersrisico kan worden beheerst door alleen die instrumenten (die een koersrisico kennen) te gebruiken die tot het einde van de looptijd (van het desbetreffende instrument) in de portefeuille kunnen worden houden. Koersrisico kan alleen optreden bij eventuele tussentijdse verkoop van het desbetreffende instrument. Daarnaast zou het koersrisico kunnen worden beheerst door instrumenten (die een koersrisico kennen) niet te gebruiken bij het beleggen van de overtollige middelen. Wet Fido verplicht prudent om te gaan met het gebruik van instrumenten die een koersrisico kennen.

Artikel 16 Kredietrisicobeheer

Kredietrisico is het risico dat ontstaat door de mogelijkheid dat een debiteur niet aan zijn betalingsverplichtingen zal kunnen voldoen.

Artikel 16 lid 1: Door een grens te stellen aan de minimale kredietwaardigheid van de debiteuren kan men het kredietrisico inperken. De grens die de Wet Fido stelt, is een A-rating afgegeven door een erkend ratingbureau. Een (credit-) rating is een beoordeling van de kredietwaardigheid van een instelling, die voor zowel de korte als voor de lange termijn wordt verschaft door gerenommeerde rating “agencies” zoals Standard & Poors, Moody’s en Fitch IBCA. De hoogste kredietwaardigheid wordt bij Standard & Poor’s weergegeven met AAA, gevolgd door AA en A. Moody’s kwalificeert van hoog naar laag Aaa, Aa en A. Daarnaast kent men kwalificaties met letters B en C. Een A-rating staat voor “zeer kredietwaardig”. In het overzicht dat is opgenomen in bijlage I (begrippenlijst) is de kredietwaardigheid besproken van de rating-klassen die voldoen aan de eisen van Wet Fido. Moody’s en Standard & Poor’s zijn twee erkende ratingbureaus.

Artikel 16 lid 3: Een solvabiliteitsratio van 0% (ofwel een “solvabiliteitsvrije status”) is een status die door een bancaire toezichthouder in een EU-lidstaat (bijv. De Nederlandsche Bank) wordt toegekend aan het schuldpapier van een instelling. Deze status houdt in dat een bank voor desbetreffend papier geen reserves (0%) hoeft aan te houden en wordt onder meer toegekend aan papier uitgegeven of gegarandeerd door (centrale) overheden. Het is het waterschap dus toegestaan om bij andere overheden geld uit te zetten, of om te beleggen in papier waaraan een overheidsgarantie is verbonden.

Artikel 17 Intern liquiditeitsrisicobeheer

Intern liquiditeitsrisico is het risico dat ontstaat door de mogelijkheid, dat de geprognosticeerde kasstromen en de werkelijke kasstromen niet met elkaar overeenkomen.

Interne liquiditeitsrisico’s doen zich bijvoorbeeld voor wanneer gelden voor een bepaalde periode zijn uitgezet en gedurende de looptijd van de uitzetting blijkt dat de gelden (onverwacht) nodig zijn voor het doen van een investering. Dit kan tot gevolg hebben dat het waterschap tijdelijk een lening moet aantrekken (wanneer de uitzettingen vast staan in bijvoorbeeld een deposito) ofwel tussentijds een uitzetting moet verkopen (bijvoorbeeld een obligatie). In beide gevallen kan dit negatieve gevolgen hebben voor de financiële resultaten.

Artikel 17 lid 1: Ter beperking van dit risico baseert het waterschap haar financiële transacties op een liquiditeitenplanning waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Teneinde aansluiting te zoeken op de meerjarige investeringsplanning is gekozen een liquiditeitenplanning met een periode van vier jaar op te stellen.

Artikel 17 lid 2: In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitenplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten en hun financiële gevolgen. Het is daarom van groot belang dat de afdeling financiën tijdig en volledig wordt geïnformeerd door de overige afdelingen over de financiële gevolgen van hun activiteiten.

Artikel 17 lid 3: Teneinde de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die het waterschap bij één bank aanhoudt opgenomen in een rentecompensatiecircuit. Dit is een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.

Artikel 18 Valutarisicobeheer

Valutarisico is het risico dat ontstaat door de mogelijkheid dat de waarde van geldstromen in een vreemde valuta, in de eigen valuta uitgedrukt, verandert doordat de desbetreffende valuta minder of meer waard wordt dan de eigen valuta.

Men kan het valutarisico beheersen door het aangaan van financiële verplichtingen alleen toe te staan, indien dit gebeurt in de eigen valuta.

Artikel 19 Korte en lange financiering

Dit artikel geeft een beschrijving hoe het afsluiten van financieringen tot stand komt en welke richtlijnen en limieten daar specifiek voor gelden. Deze richtlijnen en limieten zijn eerder in het Statuut reeds aan de orde geweest.

Artikel 19 lid 3: Het aantrekken van gelden met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2 lid 2 van de Wet Fido nadrukkelijk niet toegestaan.

Artikel 19 lid 5 II: Deze richtlijn beoogt de marktconformiteit van financieringen te waarborgen, voor bijv. te betalen rentepercentages, provisies, (boete-) clausules bij vervroegde aflossing etc. Middels het opvragen van ten minste twee offertes wordt bereikt dat het waterschap een beter beeld heeft van de op dat moment gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt.

Artikel 19 lid 6: Vaste geldleningen zijn (relatief standaard) leningen die kunnen worden afgesloten bij financiële instellingen. Onderhandse geldleningen zijn leningen waarbij de voorwaarden van de lening in onderling overleg met de geldgevende partij kunnen worden vastgesteld. Een Medium Term Note (MTN) is een verhandelbare schuldbekentenis aan toonder, met een minimumlooptijd van twee jaar en een minimum- omvang van nominaal 500.000 Euro. Deze maakt onderdeel uit van een Medium Term Note programma. De term Commercial Paper staat voor verhandelbare schuldbekentenissen met een looptijd korter dan twee jaar, uitgegeven door niet-kredietinstellingen. Vanwege het specifieke karakter van deze laatste instrumenten wordt bij toepassing hiervan externe deskundigheid ingewonnen.

Artikel 20 Korte en lange beleggingen

Dit artikel geeft een beschrijving hoe het afsluiten van beleggingen tot stand komt en welke richtlijnen en limieten daar specifiek voor gelden. In de artikelen 12 tot en met 18 is gedefinieerd op welke wijze het waterschap het prudente karakter van haar uitzettingen waarborgt. In dit artikel worden aanvullende richtlijnen met betrekking tot beleggingen geformuleerd.

Artikel 20 lid 3: Voor uitzettingen uit hoofde van de publieke taak worden in dit statuut geen richtlijnen met betrekking tot producten opgenomen. Van belang is dat het algemeen bestuur bepaalt dat de betreffende uitzetting tot de “publieke taak” behoort. In dit kader is het bijv. mogelijk dat uitzettingen in de vorm van het aanschaffen van aandelen tot de publieke taak behoren.

Artikel 20 lid 4: Ten aanzien van bij uitzettingen in het kader van treasury te hanteren financiële instrumenten, geldt voor de Wet Fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting in tact blijft. Bij alle in dit artikel genoemde producten wordt aan het einde van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de “nominale waarde”) uitgekeerd.

Toepassing van andere instrumenten dan rekening courant, spaarrekeningen, daggeld, deposito’s en onderhandse geldleningen, vereisen dermate specifieke kennis dat hiertoe externe ondersteuning noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 21 Rente-instrumenten

Aangezien rente-instrumenten specifieke financiële producten zijn, is in dit artikel opgenomen hoe deze instrumenten mogen worden gebruikt.

Artikel 22 Financiële infrastructuur

Dit artikel beschrijft de voorwaarden waaraan de financiële infrastructuur moet voldoen teneinde de kosten van geldstromen te beperken en de liquiditeitspositie te concentreren binnen één rentecompensatiecircuit.

Artikel 23 Relatiebeheer

Op het gebied van relatiebeheer beoogt de treasury het realiseren van zo gunstig mogelijke condities voor de door haar af te nemen diensten.

Artikel 23 lid 1: Teneinde structuur aan te brengen in de momenten waarop de beoordeling van bankrelaties plaats heeft, is opgenomen dat deze beoordeling minimaal ééns in de drie jaar plaats moet hebben.

Artikel 23 lid 3: Tussenpersonen hebben een intermediairsfunctie bij het afsluiten van financiële transacties en vallen niet onder de “tegenpartijen”. De vereisten van lid 2 zijn voor tussenpersonen dan ook niet van toepassing. Teneinde dit te ondervangen stelt het waterschap voor tussenpersonen als eis dat zij onder toezicht van de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) staan en daarvan een vergunning als makelaar hebben ontvangen.

Artikel 24 Interne controle

Een veel gebruikte definitie van het begrip administratieve organisatie luidt: ‘het geheel van regels en procedures dat waarborgen schept voor een juiste, tijdige, volledige en relevante informatievoorziening in en omtrent het waterschap’. In de vorige onderdelen van dit statuut zijn de hoofdlijnen met betrekking tot belangrijke onderdelen van de administratieve organisatie van de treasuryfunctie ingevuld. Immers, aan de orde zijn geweest: de richtlijnen en limieten, de verdeling van de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, de delegatie en mandateringen, procedurebeschrijvingen met betrekking tot de treasury–activiteiten en de wijze waarop (adequate) beleids–, operationele en verantwoordingsinformatie wordt geleverd aan degenen die bij de treasuryfunctie betrokken zijn.

Artikel 24 gaat in op een belangrijk onderdeel van de administratieve organisatie dat nog niet aan de orde is geweest, namelijk de maatregelen van interne controle. Deze hebben als doel te bewerkstelligen en te bevestigen dat de uitvoering van de treasuryfunctie conform de gestelde regels gebeurt. Dit betekent concreet het waarborgen dat:

– de uitvoering rechtmatig en doelmatig is;

– de treasury–activiteiten adequaat worden uitgevoerd en bijgestuurd;

– de risico’s worden beheerst;

– de juistheid, tijdigheid, volledigheid en relevantie van de informatie verzekerd is.

Artikel 24 lid 1: De maatregelen van interne controle worden opgenomen in de Regeling van het financieel beheer. Hiermee wordt benadrukt dat de interne controlemaatregelen geen zelfstandige plaats binnen de administratieve organisatie hebben, maar geïntegreerd zijn in de overige onderdelen daarvan.

Bij het verder vormgeven van dit onderdeel zal met name worden getracht de controle op de uitvoering van het beleid door middel van en tijdens de beleidscyclus te laten plaatsvinden.

Artikel 25 Externe controle

Gelet op de aard en omvang van de transacties en kasstromen die voortvloeien uit de uitvoering van de treasuryfunctie is deze functie als onderdeel van de reguliere controlewerkzaamheden op het financieel beheer object van de controle door de externe accountant.

Artikel 26 Verantwoordingsinformatie aan de toezichthouders

Als gevolg van het in werking treden van de Wet Fido moeten waterschappen op een aantal momenten gedurende het jaar informatie aan externe organen (met name de provincies als toezichthouder) gaan verstrekken. Dit wordt in de ‘Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden’ uitgewerkt. In het vervolg worden de betreffende verplichtingen kort toegelicht.

Informatie over de kasgeldlimiet per kwartaal aan de provincie

Aan het eind van ieder kwartaal moet het waterschap ten behoeve van het toezicht op de kasgeldlimiet bepaalde gegevens aan de provincie sturen. De betreffende gegevens moeten overeenkomstig een bijlage van de zojuist genoemde regeling worden verstrekt.

Informatie over de EMU–norm per kwartaal aan het CBS

Om de Minister van Financiën voldoende inzicht te bieden in de ontwikkeling van het EMU–saldo bepaalt de Wet Fido dat decentrale overheden eenmaal per kwartaal moeten gaan rapporteren aan de minister. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) fungeert hierbij als intermediair. Op grond van deze verplichting moeten waterschappen ieder kwartaal de begin– en eindstanden van een groot aantal gegevens aan het CBS gaan verstrekken. Dit dient op het daartoe door het CBS ontwikkelde formulier te gebeuren.

Informatie over de renterisiconorm jaarlijks aan de provincie

Jaarlijks moeten tegelijk met het inzenden van de jaarrekening gegevens over het voorgaande jaar aan de provincie worden verstrekt zodat de provincie kan toetsen of het waterschap aan de renterisiconorm heeft voldaan. In de uitvoeringsregeling is een modelstaat opgenomen die aangeeft op welke wijze de gegevens moeten worden verstrekt.