Regeling vervallen per 06-05-2014

Financieringsstatuut van waterschap Rivierenland

Geldend van 05-03-2010 t/m 05-05-2014

Intitulé

Financieringsstatuut van waterschap Rivierenland

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De financieringsfunctie omvat alle activiteiten op het terrein van sturen, beheersen, verantwoorden, toezicht houden met betrekking tot de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico´s.

Omdat de financieringsfunctie bloot staat aan snelle interne en externe ontwikkelingen, kunnen er aanzienlijke risico’s verbonden zijn aan de uitvoering van deze functie. Om deze risico’s te beheersen en verantwoord en adequaat op ontwikkelingen te kunnen inspelen moet er een duidelijk beleidskader zijn waarbinnen de financieringsactiviteiten plaatsvinden. In dit financieringsstatuut wordt dat beleidskader vastgelegd. Dit beleidskader bestaat uit (de hoofdlijnen van) de uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten, de organisatorische en administratieve kaders, de informatievoorziening en de overige aspecten van de administratieve organisatie met betrekking tot de financieringsfunctie. Het financieringsstatuut bevat de basis van de bestuurlijke en ambtelijke infrastructuur voor de uitvoering van de financieringsfunctie.

Het financieringsstatuut is niet de enige formele drager van het financieringsbeleid van het waterschap. Andere instrumenten voor de bestuurlijke aansturing van de financieringsfunctie zijn de financieringsparagrafen in de begroting en de jaarrekening.             In de financieringsparagraaf van de begroting worden de (beleids)plannen omtrent financiering voor het komende jaar weergegeven. In de financieringsparagraaf van de jaarrekening wordt over de uitvoering van de financieringsplannen gerapporteerd.

1.2 Kader

De regelgeving over de financiën van waterschappen is veranderd in verband met de wijziging van de Waterschapswet en de invoering van het waterschapsbesluit. Deze regelgeving is onderling uniformer geworden, onder meer door de Wet financiering decentrale overheden (wet Fido) en thans door de Wet modernisering waterschapsbestel. Met ingang van 1 januari 2009 zijn wijzigingen in de wet Fido doorgevoerd. Met deze wijzigingen is in dit financieringsstatuut rekening gehouden. zoals:

  • De renterisiconorm wordt gedefinieerd als het bedrag ter grootte van 30% van het begrotingstotaal;

  • De reguliere kwartaalrapportages aan de toezichthouder komen te vervallen.

In het voorjaar van 2009 is de regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) aangepast als gevolg van de kredietcrisis. Op basis daarvan is dit financieringsstatuut paragraaf 5.2.3. inzake kredietrisicobeheer aangescherpt.

1.3 Ingangsdatum

Dit financieringsstatuut treedt in werking met ingang van de eerste dag na vaststelling door het Algemeen Bestuur.

1.4 Hardheidsclausule

In niet voorziene situaties of bij substantiële financiële tegenslagen kan afgeweken worden van de richtlijnen in deze nota. Het voorstel tot afwijking wordt voorzien van argumenten en wordt vastgesteld door het algemeen bestuur.

1.5 Leeswijzer

In het financieringsstatuut worden allereerst de doelstellingen van de financieringsfunctie van het waterschap geformuleerd. Hierna wordt aangegeven hoe het financieringsbeleid tot stand komt en uitgevoerd wordt. Vervolgens wordt stilgestaan bij het risicobeheer van verschillende soorten risico’s en bij de richtlijnen en voorwaarden. In het hoofdstuk toetsing en controle wordt tenslotte aangegeven hoe de naleving van het financieringsstatuut getoetst wordt en welke partijen daarbij betrokken zijn c.q. aan welke partijen verantwoordingsinformatie verstrekt moet worden.

Hoofdstuk 2 Doel van het financieringstatuut

2.1 Inleiding

Het financieringsstatuut van waterschap Rivierenland heeft tot doel een formeel kader te scheppen waarbinnen de financierings- en beleggingsactiviteiten van de organisatie dienen plaats te vinden. In het statuut zorgen de vier elementen sturen, beheersen, verantwoorden en toezichthouden in hun samenhang voor duidelijkheid en transparantie in het financieringproces.

In de eerste paragraaf van deze toelichting is reeds een doelstelling van het financieringsstatuut aan de orde gesteld. Het ging hier om het voor een ieder binnen en buiten het waterschap die met de financieringsfunctie te maken heeft duidelijk maken van de spelregels die in acht genomen moeten worden. Het publieke karakter van het werk van een waterschap, en dus ook van zijn financieringsactiviteiten, brengt met zich mee dat de wijze waarop deze activiteiten worden uitgevoerd voor een ieder (binnen en buiten de organisatie) helder (= transparant) moet zijn. Het gaat hier zowel om de organisatie van werkzaamheden als om de procedures die daarbij worden gevolgd. Deze zaken worden transparant gemaakt door ze in of op grond van het financieringsstatuut vast te leggen.

Andere doelstellingen van de Wet Fido die met dit financieringsstatuut worden ingevuld zijn:

  • het expliciet en transparant maken van het financieringsbeleid;

  • het verbeteren van de besluitvorming daarover;

  • het beter mogelijk maken van een goede beoordeling daarvan door de toezichthouder.

2.2 Aandachtsgebied en doelstellingen financieringsfunctie

2.2.1 Aandachtsgebied

Als onderdeel van het financieel beleid en beheer zal de financieringsfunctie een zo goed mogelijke bijdrage moeten leveren aan de uitvoering van de taken die aan het waterschap zijn opgedragen. Dit geeft aan dat de financieringsfunctie een ondersteunende rol heeft ten opzichte van de taken waarvoor het waterschap is opgericht.

Op grond van de wet Fido mag een waterschap alleen financieringsactiviteiten verrichten met betrekking tot zaken die tot de publieke taak worden gerekend. De toelichting op dit onderdeel van de wet geeft aan dat er bewust voor is gekozen om het begrip publieke taak niet nader te definiëren en dat het aan de besturen van de individuele overheden zelf wordt overgelaten om, op basis van de wettelijke taakomschrijving, vorm te geven aan de afbakening van het begrip publieke taak. Voor een waterschap betekent dit dat de invulling van de publieke taak door het algemeen bestuur moet plaatsvinden. Het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomsten worden in elk geval niet tot de publieke taak worden gerekend en zijn daarom uitdrukkelijk verboden.

Samengevat kan worden dat de publieke taak van waterschap Rivierenland behelst:

  • Watersysteembeheer (inclusief waterkeringszorg)

  • Zuiveringsbeheer

  • Wegenbeheer

2.2.2 Doelstellingen

In deze paragraaf zijn de doelstellingen van het financieringsbeleid geformuleerd.De opgenomen doelstellingen zijn gebaseerd op de algemene missie van het waterschap:

“Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor en werkt voortvarend aan een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar rivierenland”.

Immers, de hoofddoelstelling van de financieringsfunctie is het ondersteunen van de taken van het waterschap. De in deze paragraaf opgenomen doelstellingen vormen het vertrekpunt voor de werkzaamheden van de functionarissen die verantwoordelijk zijn voor een financieringsdeelfunctie of de algehele verantwoordelijkheid voor de financieringsfunctie dragen.

Deze hoofddoelstellingen zijn:

  • het financieringsbeleid is erop gericht binnen de financiële mogelijkheden van waterschap Rivierenland de aan te trekken middelen tegen de laagste lasten te realiseren en een zo hoog mogelijk rendement te verkrijgen op overtollige middelen, waarbij de risico’s zo goed mogelijk beheerst worden en in ieder geval beperkt blijven binnen de door het algemeen bestuur vastgestelde kaders;

  • investeringen, deelnemingen en beleggingen die worden gedaan in het kader van de uitvoering van de publieke taak, waarbij bewust risico’s worden aanvaard, vallen buiten de kaders van dit statuut. Over deze (des)-investeringen worden in specifieke bestuursbesluiten beslissingen genomen.

Verder zijn de volgende doelstellingen van het financieringsbeleid van toepassing:

  • Het verkrijgen en handhaven van toegang tot de vermogensmarkten (geld- en kapitaalmarkt) tegen de scherpst mogelijke condities;

  • Het zoveel mogelijk beschermen van de organisatie tegen ongewenste financiële risico’s zoals rente-, valuta-, koers-, intern liquiditeits- en kredietrisico;

  • Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities;

  • Het realiseren van een flexibel en controleerbaar cashmanagement in de organisatie;

  • Het opzetten en onderhouden van een goede en efficiënte financiële infrastructuur;

  • Het optimaliseren van de renteresultaten binnen de kaders van de Wet Financiering decentrale overheden respectievelijk de limieten en richtlijnen van dit statuut;

  • Het realiseren van informatiestromen ter ondersteuning van het beleid.

2.3 Risicoprofiel

De uitvoering van de reglementaire taken brengt financiële risico’s voor het waterschap met zich mee. De wetgever beoogt met de Wet Fido een kader aan te reiken waarmee deze risico’s kunnen worden beheerst. Uiteraard zal een waterschap iets met dit kader moeten, maar ook binnen het wettelijk kader kan een waterschap er voor kiezen om hogere dan wel lagere risico’s te lopen. Door middel van een zogenaamd risicoprofiel geeft een waterschap aan wat zij op dit punt aanvaardbaar vindt. Het  risicoprofiel geeft in feite de opvattingen van het waterschap weer ten aanzien van de aard van de risico’s die men wil lopen bij de uitvoering van de financieringsfunctie.

De houding van waterschap Rivierenland ten aanzien van financieel risico is defensief en risicomijdend.

Defensief en risicomijdend houden in ieder geval in:

  • Het beleid ten aanzien van financieringen is erop gericht een spreiding van toekomstige renterisico’s op korte en lange termijn te bevorderen opdat ook in de toekomst geen overmatige blootstelling aan rentebewegingen optreedt;

  • De organisatie kan zelf normen stellen aan het maximaal aanvaardbare niveau van renterisico’s in de komende jaren. In die gevallen dat deze, op basis van eigen criteria vastgestelde normen, de wettelijke renterisiconorm en kasgeldlimiet overschrijden, zal vooraf aan de toezichthouder goedkeuring worden gevraagd.

  • Het beleid ten aanzien van beleggingen is zodanig dat alleen beleggingen kunnen worden gedaan van (tijdelijke) overschotten en gericht op de beheersing en vermindering van daaraan verbonden risico’s;

  • Het gebruik van rente-instrumenten is alleen toegestaan indien de renterisico’s zodanig groot zijn, dat het verminderen of afdekken van financiële risico’s wenselijk is. Het beleid dienaangaande dient voorzichtig en transparant te zijn.

Hoofdstuk 3 Voorbereiding en vaststelling van het beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven wie bevoegd en/of verantwoordelijk zijn voor het opstellen van beleid en hoe dat beleid tot stand komt en het uitvoeren van financieringsactiviteiten. Alle elementen van de beleids- en verantwoordingscyclus worden in dit artikel genoemd en in de volgende artikelen uitgewerkt.

3.2 Organisatie van de finacieringsfunctie

3.2.1 Mandatering

De kaders waarbinnen de financieringstransacties uitgevoerd moeten worden, liggen vast in de begroting. Hiermee weet het Algemeen Bestuur de speelruimte waarbinnen transacties gedurende het jaar zullen worden uitgevoerd. Voor de uitvoering van transacties die buiten dit mandaat vallen, zal middels een apart besluit van het Algemeen Bestuur vooraf toestemming moeten worden verleend.

Middels het vaststellen van de begroting en daarin opgenomen de financieringsparagraaf, geeft het algemeen bestuur het mandaat aan het college van dijkgraaf en heemraden om binnen de kaders van de financieringsparagraaf transacties ook daadwerkelijk te kunnen uitvoeren. Het college van dijkgraaf en heemraden mandateert het afsluiten van de feitelijke transacties aan de secretaris-directeur. De bevoegdheid om feitelijke transacties op grond van de in de begroting opgenomen financieringsparagraaf uit te voeren, heeft de secretaris-directeur doorgemandateerd aan de directeuren.

3.2.2 Beleid en uitvoering

Feitelijk wordt het financieringsbeleid voorbereid en uitgevoerd door de met de financieringsfunctie belaste functionaris. Als de met de financieringsfunctie belaste functionaris wordt de teamleider financieel beleid aangewezen.  Als vervanger van de teamleider financieel beleid wordt de senior beleidsmedewerker financiën aangewezen.

3.2.3 Routing financieringsparagraaf

Het beleidsvoorstel voor de financieringsparagraaf van de begroting wordt, als onderdeel van de begroting, na behandeling in de directieraad aangeboden aan het college van dijkgraaf en heemraden en vervolgens ter goedkeuring voorgelegd aan het algemeen bestuur.

3.3 Financiële beleidscyclus/rapportages

Waterschap Rivierenland gebruikt de jaarlijkse beleids- en verantwoordingscyclus voor het vaststellen van het financieringsbeleid, voor het afleggen van verantwoording over dat beleid en voor bijstelling van het beleid door het jaar heen. De beleidscyclus kent jaarlijks een meerjarenraming, begroting, tussentijdse rapportages en een jaarrekening.

3.3.1 Meerjarenraming

De meerjarenraming is het startpunt van de beleids- en verantwoordingscyclus. Alle volgende elementen van deze cyclus dienen een gelijke opzet te hebben, om zo de transparantie van het financieringsbeleid te bewerkstelligen.

In de meerjarenraming komen met betrekking tot het financieringsbeleid onder andere aan de orde:

  • Alle interne en externe ontwikkelingen die op middellange termijn van belang zijn;

  • De verwachte financieringsbehoefte, beleggingsnoodzaak en de omvang van het renterisico van de organisatie op middellange termijn (minimaal 5 jaar vooruit);

  • Het financieringsbeleid dat de organisatie voorstaat en de financiële consequenties van dat beleid, eventueel ondersteund door scenarioberekeningen. Dit laatste maakt o.a. de financiële consequenties van verschillende renteniveaus in de toekomst inzichtelijk.

3.3.2 Begroting

In de begroting wordt de financieringsparagraaf met het financierings- en beleggingsbeleid opgenomen. De financieringsparagraaf wordt opgesteld door de met de financieringsfunctie belaste functionaris en geeft aan welk beleid de organisatie voorstaat met betrekking tot de financieringsactiviteiten in het komend jaar.

In de financieringsparagraaf van de begroting komen de volgende zaken aan de orde:

  • Alle interne en externe ontwikkelingen die voor het komende jaar van belang zijn met betrekking tot de liquiditeitspositie en het aantrekken en uitzetten van gelden;

  • Een prognose van de financiële stromen en posities;

  • De omvang van de renterisico’s voor het komend jaar;

  • De omvang van de kredietrisico’s voor het komende jaar;

  • Een algemene rentevisie voor het komend jaar;

  • Het financieringsbeleid dat de organisatie voorstaat voor het komend jaar en de financiële consequenties ervan;

  • De voorgenomen transacties, die het financieringsbeleid vorm geven;

  • Toetsing van de renterisico’s aan de interne en wettelijke renterisiconorm en de interne en wettelijke kasgeldlimiet.

3.3.3. Bestuursrapportages

Door middel van de bestuursrapportages wordt invulling gegeven aan de elementen sturen en verantwoorden.

In de bestuursrapportages wordt verantwoording afgelegd over de in het lopende jaar uitgevoerde financieringtransacties en worden de ontwikkelingen met betrekking tot financieringspositie opgenomen.  Mogelijke bijstelling van het beleid of wijzigingen in de voorgenomen transacties buiten het mandaat worden via een separaat voorstel ter goedkeuring voorgelegd aan het algemeen bestuur.

  • In de bestuursrapportage komen de ontwikkelingen met betrekking tot de volgende zaken aan de orde:

  • Alle interne en externe ontwikkelingen die voor het resterende jaar van belang zijn met betrekking tot de liquiditeitspositie en het aantrekken en uitzetten van gelden;

  • Een prognose van de financiële stromen en posities;

  • De omvang van de renterisico’s voor het resterende jaar;

  • De omvang van de kredietrisico’s voor het resterende jaar;

  • Een algemene rentevisie voor het resterende jaar;

  • Het financieringsbeleid dat de organisatie voorstaat voor het lopende jaar en de financiële consequenties ervan;

  • Overzicht uitgevoerde transacties in het lopende jaar;

  • Toetsing uitgevoerde transacties aan het mandaat;

  • Toetsing van de renterisico’s aan de interne en wettelijke renterisiconorm en de interne en wettelijke kasgeldlimiet.

3.3.4 De Jaarrekening

In de jaarrekening legt het college van dijkgraaf en heemraden verantwoording af over het gevoerde beleid. Het algemeen bestuur kan op deze wijze controleren of de uitvoering van het beleid binnen het mandaat is gebleven, dat zij heeft verleend bij het goedkeuren van de begroting.

In de financieringsparagraaf van de jaarrekening zullen dezelfde onderwerpen aan de orde komen als genoemd bij de financieringsparagraaf van de begroting. Op deze wijze kan het uitgevoerde financieringsbeleid getoetst worden aan de hand van het voorgenomen beleid - zoals omschreven in de begroting - en het daaraan gekoppelde mandaat.

Verder komen in de financieringsparagraaf in de jaarrekening de volgende zaken aan de orde:

  • Overzicht uitgevoerde transacties in het afgelopen jaar;

  • Toetsing uitgevoerde transacties aan het mandaat;

  • Toetsing van de renterisico’s aan de interne en wettelijke renterisiconorm en de interne en wettelijke kasgeldlimiet;

  • Toetsing van het voor dat jaar geformuleerde financieringsbeleid en de financiële consequenties ervan.

Hoofdstuk 4 Uitvoering van het beleid

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer, hoe het beleid wordt uitgevoerd. Alle belangrijke elementen die een onderdeel van de uitvoering van de financieringsfunctie zijn, komen in dit hoofdstuk aan bod.

Vooral gezien de omvang van de transacties en de hiermee samenhangende risico’s geldt voor de toedeling van taken, bevoegd– en verantwoordelijkheden een aantal specifieke aandachtspunten:

  • een transparante functiescheiding tussen beleidsbepaling en de beleidsuitvoering en, wat betreft concrete transacties (= beleidsuitvoering), tussen het beschikken (beslissen), uitvoeren, het administreren, het controleren en het betalen. Hierbij is ook belangrijk dat het principe van ‘vier ogen’ wordt gehanteerd;

  • vormen van belangenverstrengeling dienen vermeden te worden;

  • voor een afwijking van het financieringsstatuut moet expliciete toestemming aan het Algemeen Bestuur gevraagd worden.

4.2 Procedures

Het middel om dit soort zaken afdoende te regelen is het op– en vaststellen van sluitende procedurebeschrijvingen.

Binnen het waterschap dienen in ieder geval procedurebeschrijvingen te worden ontworpen en vastgesteld voor:

  • het opstellen van de rentevisie;

  • het opstellen van de liquiditeitsprognose;

  • de belangrijkste transacties bij de uitvoering van het financieringsbeleid, zoals het aantrekken van leningen en het uitzetten van middelen.

Bij de bovengenoemde procedurebeschrijvingen gelden de volgende uitgangs- en aandachtspunten:

  • er wordt voldaan aan het principe van functiescheiding alsmede aan het vier ogen-principe;

  • de met de financieringsfunctie belaste functionaris wordt voorzien van die informatie die van belang is voor zijn functioneren;

  • alle medewerkers alsmede de bestuursorganen vanuit de financieringsfunctie worden voorzien van die informatie die zij ten behoeve van hun functioneren nodig hebben;

  • voor iedere functionaris die voorkomt in de procedures is een vervanger aangewezen.

Hoofdstuk 5 Risicobeheer

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het kader voor de risicobeheersing geschetst. In de volgende paragrafen zullen voor de verschillende risico’s de richtlijnen en limieten worden gegeven.

Met betrekking tot risicobeheer gelden de navolgende algemene uitgangspunten:

  • De organisatie mag leningen of garanties op grond van de “publieke taak” uitsluitend verstrekken na goedkeuring door het algemeen bestuur;

  • De organisatie kan middelen uitzetten op grond van de financieringsfunctie indien deze uitzettingen een voorzichtig karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het voorzichtige karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd door middel van de richtlijnen en limieten van dit financieringsstatuut;

  • Bij het uitzetten van middelen mag men alleen gebruik maken van financiële producten die een hoofdsomgarantie kennen zoals bedoeld in Wet Financiering decentrale overheden;

  • Het gebruik van rente-instrumenten is toegestaan, maar deze worden uitsluitend toegepast ter beperking van risico’s.

5.2 Het beheer van soorten risico's

5.2.1 Renterisicobeheer

Renterisicois het risico dat voortvloeit uit de mogelijkheid dat in de toekomst de rentelasten van het vreemd vermogen hoger zullen zijn dan het, in de meerjarenraming en begroting, geraamde niveau, of de mogelijkheid dat in de toekomst de rentebaten van het belegd vermogen lager zullen zijn dan het geraamde niveau.

Dit risico doet zich voor bij leningen die al zijn opgenomen en waar men gedurende de looptijd de rente van moet aanpassen (renteconversie) of bij leningen die een (eind)aflossing kennen waarvan deze (eind)aflossing moet worden geherfinancierd. Daarnaast doet dit risico zich voor bij toekomstige leningen waar men al een aanname heeft gedaan over het renteniveau, maar dit niveau niet zeker heeft gesteld.

Met betrekking tot renterisicobeheer gelden de navolgende uitgangspunten:

  • De kasgeldlimiet zoals bedoeld in de Wet Financiering decentrale overheden wordt niet overschreden, tenzij het in de financieringsparagraaf, op basis van eigen criteria vastgestelde en door de toezichthouder geaccordeerde beleid hiervan afwijkt;

  • De renterisiconorm zoals bedoeld in de Wet Financiering decentrale overheden wordt niet overschreden, tenzij het in de financieringsparagraaf, op basis van eigen criteria vastgestelde en door de toezichthouder geaccordeerde beleid hiervan afwijkt;

  • Nieuwe leningen / uitzettingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie, aanwezige leningenportefeuille, een recente liquiditeitenplanning en een actuele rentevisie;

  • De rentevisie van de organisatie is in principe gebaseerd op de rentevisie van minimaal twee gezaghebbende financiële instellingen (zoals de huisbank en een financiële bemiddelaar) en wordt minimaal opgesteld op de volgende tijdstippen:

o        Jaarlijks ten behoeve van de begroting en de voorjaarsnota;

o        Op moment van en ter voorbereiding op aan te trekken leningen en te verrichten uitzettingen.

De berekening van de hoogte en analyse van de kasgeldlimiet en het renterisico vormt een wezenlijk onderdeel van de financieringsparagraaf van zowel de begroting als de jaarrekening.

5.2.2 Koersrisicobeheer

Het koersrisico is het risico dat ontstaat door de mogelijkheid dat de waarde van financiële activa (zoals bijvoorbeeld obligaties) verandert doordat de koers bij verkoop lager is dan de koers van aankoop.

Het koersrisico kan worden beheerst door alleen die instrumenten (die een koersrisico kennen) te gebruiken die tot het einde van de looptijd (van het desbetreffende instrument) in de portefeuille kunnen worden gehouden. Koersrisico kan alleen optreden bij eventuele tussentijdse verkoop van het desbetreffende instrument. Daarnaast zou het koersrisico kunnen worden beheerst door instrumenten (die een koersrisico kennen) niet te gebruiken bij het beleggen van de overtollige middelen. Wet Fido verplicht voorzichtig om te gaan met het gebruik van instrumenten die een koersrisico kennen.

Met betrekking tot koersrisicobeheer gelden de navolgende uitgangspunten:

  • De organisatie beperkt de koersrisico’s op uitzettingen op grond van financiering, door de looptijd van de uitzettingen af te stemmen op de liquiditeitenplanning;

5.2.3 Kredietrisicobeheer

Kredietrisico is het risico dat ontstaat door de mogelijkheid dat een debiteur niet aan zijn betalingsverplichtingen zal kunnen voldoen.

Met betrekking tot kredietrisicobeheer gelden de volgende uitgangspunten:

  • Gelden mogen alleen worden uitgezet bij financiële ondernemingen waarvan het land van vestiging tot de Europese Economische Ruimte behoort (EU + Noorwegen, IJsland en Liechtenstein) en het betreffende land een minimale credit-landenrating van AA heeft, toegekend door minimaal twee van de drie gerenommeerde ratingbureaus.

  • Uitzettingen langer dan 3 maanden mogen alleen bij een financiële onderneming met een rating van AA minus, toegekend door minimaal twee van de drie gerenommeerde ratingbureaus.

  • Uitzettingen tot en met 3 maanden mogen bij financiële ondernemingen die een A rating bezitten, toegekend door minimaal twee van de drie gerenommeerde ratingbureaus.

  • Het is expliciet verboden om gelden te lenen met het enkele doel de middelen tegen een hoger rendement uit te zetten.

  • Tijdelijk overtollige gelden van aangetrokken leningen voor projectfinanciering mogen uitsluitend worden uitgezet bij de financiële onderneming waar de leningen zijn aangegaan. Hiervoor kan een netting-overeenkomst worden gesloten, zodat bij het niet nakomen van verplichtingen, vorderingen en schulden tegen elkaar kunnen worden weggestreept. Indien een dergelijke overeenkomst niet is afgesloten, moet de financiële onderneming voldoen aan de rating vereisten voor het uitzetten van middelen.

  • Daarnaast worden afspraken gemaakt met de tegenpartij over de directe opeisbaarheid van de uitgezette gelden bij een verlaging van de rating.

5.2.4 Intern liquiditeitsrisicobeheer

Intern liquiditeitsrisico is het risico dat ontstaat door de mogelijkheid, dat de geprognosticeerde kasstromen en de werkelijke kasstromen niet met elkaar overeenkomen.

Ter beperking van dit risico baseert het waterschap haar financiële transacties op een liquiditeitenplanning waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Teneinde aansluiting te zoeken op de meerjarige investeringsplanning is gekozen een liquiditeitenplanning met een periode van vijf jaar op te stellen.

In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitenplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten en hun financiële gevolgen. Het is daarom van groot belang dat de afdeling financiën tijdig en volledig wordt geïnformeerd door de overige afdelingen over de financiële gevolgen van hun activiteiten.

Met betrekking tot intern liquiditeitsrisicobeheer gelden de volgende uitgangspunten:

  • De financieringsactiviteiten zijn gebaseerd op een korte termijn liquiditeitenplanning (looptijd tot één jaar), alsmede een meerjarige liquiditeitenplanning met een looptijd van vijf jaar;

  • De meerjarige liquiditeitenplanning wordt jaarlijks bij de begroting en de voorjaarsnota bijgewerkt;

  • Interne financiële stromen zullen – daar waar mogelijk – binnen één rentecompensatiecircuit plaatsvinden. (Teneinde de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die het waterschap bij één bank aanhoudt opgenomen in een rentecompensatiecircuit. Dit is een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.)

5.2.5 Valutarisicobeheer

Valutarisico is het risico dat ontstaat door de mogelijkheid dat de waarde van geldstromen in een vreemde valuta, in de eigen valuta uitgedrukt, verandert doordat de desbetreffende valuta minder of meer waard wordt dan de eigen valuta. Men kan het valutarisico beheersen door het aangaan van financiële verplichtingen alleen toe te staan, indien dit gebeurt in de eigen valuta.

Met betrekking tot valutarisicobeheer gelden de volgende uitgangspunten:

  • Valutarisico’s worden in het waterschap uitgesloten door uitsluitend leningen te verstrekken, aan te gaan of te garanderen in Euro;

  • Daar waar verplichtingen worden aangegaan in een andere valuta dan de geldende Nederlandse geldeenheid, zullen de daarmee gepaard gaande valutarisico’s worden beoordeeld en zal een voorstel tot afdekking daarvan worden voorgelegd aan het Algemeen Bestuur.

Hoofdstuk 6 Richtlijnen en voorwaarden

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving hoe het afsluiten van financieringen tot stand komt en welke richtlijnen en limieten daar specifiek voor gelden. Algemene richtlijnen en limieten zijn in de voorgaande hoofdstukken ook reeds ter sprake gekomen. De in dit hoofdstuk opgenomen richtlijnen, beperkingen, voorwaarden etc. zijn daar een aanvulling op.

6.2 Korte en lange financiering

6.2.1 Algemeen

Het aantrekken van gelden met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2 lid 2 van de Wet Fido nadrukkelijk niet toegestaan. Het aantrekken van middelen teneinde deze te beleggen is dus niet toegestaan.

Voor het aantrekken van gelden op de geld- en kapitaalmarkt worden aan tegenpartijen in principe geen restricties gesteld, anders dan dat zij een goede reputatie behoren te hebben op de financiële markten en in het algemeen maatschappelijk verkeer.

6.2.2 Marktconformiteit

Bij het uitvoeren van financieringstransacties gelden voorts de volgende richtlijnen en limieten:

  • Geld wordt uitsluitend aangetrokken op basis van een recente liquiditeitsprognose en een actuele rentevisie;

  • Het aantrekken van leningen geschiedt door (tenminste) twee concurrerende offertes bij financiële instellingen aan te vragen;

  • De hoofdsom van een lening is niet onderhevig aan indexatie;

  • Bij het bepalen van de rente- en aflossingsvervaldata wordt rekening gehouden met een spreiding van de betalingen door het jaar heen.

Middels het opvragen van ten minste twee offertes wordt bereikt dat het waterschap een beter beeld heeft van de op dat moment gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt. Hiermee wordt de marktconformiteit van financieringen gewaarborgd.

6.2.3 Bevoegdheid

Voor korte financiering geldt dat binnen de grenzen van het jaarlijks vastgestelde (of eventueel bijgestelde) mandaat de met de financieringsfunctie belaste functionaris het aantrekken van middelen kan voorbereiden en uitvoeren.

Voor lange financiering geldt dat door de met de financieringsfunctie belaste functionaris – binnen het verleende mandaat - een voorstel voor een lid van de Directieraad wordt voorbereid. Na goedkeuring van dit voorstel wordt door de met de financieringsfunctie belaste functionaris verschillende offertes opgevraagd. Op basis van het offerteoverzicht baseert hetzelfde lid van de Directieraad zijn besluit tot gunning. Hierna is de met de financieringsfunctie belaste functionaris gemachtigd de geldlening met de meest gunstige condities af te sluiten. Het Algemeen Bestuur, College van Dijkgraaf en Heemraden en alle relevante financieringfunctionarissen hebben altijd inzage in het finacieringsdossier.

Toegestane instrumenten zijn rekening courant, onderhandse geldleningen (met uitgestelde storting) en vaste geldleningen (met uitgestelde storting).

6.3 Korte en lange beleggingen.

Voor korte beleggingen geldt dat binnen de grenzen van het jaarlijks vastgestelde (of eventueel bijgestelde) mandaat de met de financieringsfunctie belaste functionaris het uitzetten van middelen kan voorbereiden en uitvoeren.

Voor lange termijn beleggingen geldt dat door de met de financieringsfunctie belaste functionaris - binnen het verleende mandaat - een voorstel voor een lid van de Directieraad wordt voorbereid (voor transacties met een omvang van meer dan 1 miljoen Euro is goedkeuring vereist van de dijkgraaf).

Na goedkeuring van dit voorstel wordt door de met de financieringsfunctie belaste functionaris verschillende offertes opgevraagd/mogelijkheden beoordeeld. Op basis van het offerteoverzicht baseert hetzelfde lid van de Directieraad zijn besluit tot uitzetting. Hierna is de met de financieringsfunctie belaste functionaris gemachtigd het geld onder de meest gunstige condities af te sluiten. Het Algemeen Bestuur, College van Dijkgraaf en Heemraden en alle relevante financieringfunctionarissen hebben altijd inzage in het financieringsdossier.

Bij het uitvoeren van beleggingstransacties gelden voorts de volgende richtlijnen en limieten:

  • Het uitzetten van gelden dient altijd voorzichtig te geschieden.

  • Geld wordt uitsluitend belegd tegen vastrentende waarden en op basis van beschikbaarheid, een recente liquiditeitsprognose en een actuele rentevisie;

  • Het uitzetten van middelen geschiedt door (tenminste) twee concurrerende offertes bij financiële instellingen aan te vragen;

  • Kredietrisico’s worden beperkt door uitsluitend uit te zetten bij financiële instellingen die voldoen aan de gestelde voorwaarden in de paragraaf kredietrisicobeheer;

  • Risico’s bij uitzettingen worden voorts beperkt doordat de hoofdsom minimaal is gegarandeerd, zoals bedoeld in Wet Fido;

  • Koersrisico’s op de uitzettingen worden beperkt door de gestelde voorwaarden in de paragraaf koersrisicobeheer;

  • Bij het bepalen van de rente- en aflossingsvervaldata wordt rekening gehouden met een spreiding van de betalingen door het jaar heen;

  • Van de totale beleggingsportefeuille mag bij voorkeur niet meer dan 50% belegd zijn bij één financiële instelling;

  • Aandelen worden niet gekocht tenzij dit gebeurt in het kader van de uitvoering van de publieke taak.

Middelen mogen uitsluitend worden uitgezet in de vorm van de volgende instrumenten:

  • Callgeld, kasgeld, deposito’s en rekening courant;

  • Onderhandse geldleningen en beleggingen;

  • Obligaties

  • Medium Term Notes

  • Overige internationale financieringsprogramma’s en financiële producten die een hoofdsomgarantie kennen

6.4 Rente instrumenten

Aangezien rente-instrumenten specifieke financiële producten zijn, is in deze paragraaf opgenomen hoe deze instrumenten mogen worden gebruikt.

Rente-instrumenten zullen alleen ingezet worden om toekomstige (rente-) risico’s te verminderen of weg te nemen. Het gebruik van rente-instrumenten is alleen toegestaan indien het leidt tot een vermindering of verschuiving van het (rente)risico en als deze vermindering of verschuiving vooraf inzichtelijk is gemaakt. Voor afsluiting van de transactie (-s) zullen de werking, de kosten en de risico’s die verband houden met het betreffende instrument (-en) aan een lid van de Directieraad inzichtelijk zijn gemaakt. Advies van een onafhankelijke adviseur dient  hierbij te worden ingewonnen. Na goedkeuring van het voorstel wordt door de met de financieringsfunctie belaste functionaris verschillende offertes opgevraagd/mogelijkheden beoordeeld. Op basis van het offerteoverzicht baseert hetzelfde lid van de Directieraad zijn besluit. Hierna is de met de financieringsfunctie belaste functionaris gemachtigd het instrument onder de meest gunstige condities af te sluiten.

Het gebruik van de volgende rente-instrumenten is in dit statuut gemandateerd aan het college van dijkgraaf en heemraden:

  • Cap

  • Forward Starting Intrest Rate Swap;

  • Swaption;

  • Interest Rate Collar;

  • Voortijdig lenen en tijdelijk overschot uitzetten.

NB: Tot op heden heeft het waterschap nog geen gebruik gemaakt van de inzet van rente-instrumenten.  

6.5 Uitzonderingen

Toepassing van andere instrumenten dan in dit hoofdstuk reeds genoemd zijn, is slechts toegestaan na ingewonnen advies bij een onafhankelijke adviseur en expliciete goedkeuring door het Algemeen Bestuur. Vooraf instemming door het Algemeen Bestuur kan eventueel jaarlijks geregeld worden in de financieringsparagraaf van de begroting of tussentijds via aparte besluitvorming.

6.6 Financiële infrastructuur

Deze paragraaf beschrijft de voorwaarden waaraan de financiële infrastructuur moet voldoen teneinde de kosten van geldstromen te beperken en de liquiditeitspositie te concentreren binnen één rentecompensatiecircuit.

Teneinde de kosten van het geldstromenbeheer te beperken wordt:

  • het liquiditeitsgebruik beperkt door de geldstromen op waterschapsniveau op elkaar en de liquiditeitenplanning af te stemmen;

  • het betalingsverkeer zoveel mogelijk elektronisch uitgevoerd binnen één bank;

  • de liquiditeitspositie geconcentreerd binnen één rentecompensatiecircuit bij de bank met de gunstigste condities teneinde het saldo en liquiditeitenbeheer gestalte geven.

6.7 Relatiebeheer

Relatiebeheer omvat het onderhouden van relaties met financiële instellingen. Op het gebied van relatiebeheer beoogt de financiering het realiseren van zo gunstig mogelijke condities voor de af te nemen diensten. Hierbij gelden de volgende richtlijnen:

  • Bankrelaties en hun bancaire condities worden ten minste ééns in de drie jaar beoordeeld;

  • Bankrelaties dienen wat betreft hun kredietwaardigheid minimaal te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de paragraaf kredietrisicobeheer;

  • Tussenpersonen dienen geregistreerd te staan bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) Toezicht Effectenverkeer (STE) en daarvan een vergunning als makelaar te hebben ontvangen.

Tussenpersonen hebben een intermediairfunctie bij het afsluiten van financiële transacties en vallen niet onder de “tegenpartijen”. De tweede vereiste hierboven is voor tussenpersonen dan ook niet van toepassing. Teneinde dit te ondervangen stelt het waterschap voor tussenpersonen als eis dat zij onder toezicht van de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) staan en daarvan een vergunning als makelaar hebben ontvangen.

Hoofdstuk 7 Toetsing en controle

In de vorige onderdelen van dit statuut zijn de hoofdlijnen met betrekking tot belangrijke onderdelen van de administratieve organisatie van de financieringsfunctie ingevuld. Aan de orde zijn geweest:

  • de richtlijnen en limieten;

  • de verdeling van de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden;

  • de delegatie en mandateringen;

  • procedurebeschrijvingen met betrekking tot de financieringsactiviteiten en;

  • de wijze waarop beleids–, operationele en verantwoordingsinformatie wordt geleverd aan degenen die bij de financieringsfunctie betrokken zijn.

7.1 Interne controle

Deze paragraaf gaat in op een belangrijk onderdeel van de administratieve organisatie dat nog niet aan de orde is geweest, namelijk de maatregelen van interne controle. Deze hebben als doel te bewerkstelligen en te bevestigen dat de uitvoering van de financieringsfunctie conform de gestelde regels gebeurt. Dit betekent concreet het waarborgen dat:

  • de uitvoering rechtmatig en doelmatig is;

  • de financieringsactiviteiten adequaat worden uitgevoerd en bijgestuurd;

  • de risico’s worden beheerst;

  • de juistheid, tijdigheid, volledigheid en relevantie van de informatie verzekerd is.

De uitvoering van het beleid wordt getoetst en verantwoord in de treasuryparagraaf van de jaarrekening en bij de informatievoorziening in de bestuursrapportages. Daarnaast zal de met de financieringsfunctie belaste functionaris alle besluiten en transacties vastleggen in het centrale financieringsdossier dat periodiek door het team Concerncontrol getoetst zal worden als onderdeel van de verbijzonderde interne controle op de financieringsactiviteiten.

Indien tijdens de uitvoering van de interne controlemaatregelen materiële afwijkingen van dit statuut worden geconstateerd waarvoor geen toestemming is verleend, wordt hiervan melding gemaakt in een controlerapportage aan het CDH.

7.2 Externe controle

7.2.1 Externe accountant

Gelet op de aard en omvang van de transacties en kasstromen zijn deze en de uitvoering van het treasurybeleid object van de reguliere controle door de externe accountant.

7.2.2 Verantwoordingsinformatie aan de toezichtshouders

Op grond van de Wet Fido moeten waterschappen op een aantal momenten gedurende het jaar informatie aan externe organen gaan verstrekken. De functionaris die belast is met de financieringsfunctie draagt hier zorg voor. In het vervolg worden de betreffende verplichtingen kort toegelicht.

Informatie aan de provincie

Jaarlijks tezamen met de jaarrekening een opgave van:

  • Het begrotingstotaal bij aanvang van het verslagjaar;

  • De kasgeldlimiet bij aanvang van het verslagjaar;

  • De gemiddelde netto vlottende schuld in elk van de kalenderkwartalen van het verslagjaar;

  • De stand van de vaste schuld bij aanvang van het verslagjaar;

  • De renterisiconorm bij aanvang van het verslagjaar;

  • Het renterisico op de vaste schuld over het verslagjaar.

De kwartaalopgave aan de provincie is komen te vervallen. Voor de interne bedrijfsvoering blijven de kwartaalrapportages echter van belang voor het signaleren van overschrijdingen. Als namelijk in drie achtereenvolgende kwartalen de kasgeldlimiet overschreden wordt, wordt de toezichthouder daarvan onmiddellijk op de hoogte gesteld.

Informatie aan het CBS

Om de Minister van Financiën voldoende inzicht te bieden in de ontwikkeling van het EMU–saldo bepaalt de Wet Fido dat decentrale overheden eenmaal per kwartaal moeten rapporteren aan de minister. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) fungeert hierbij als intermediair. Op grond van deze verplichting moeten waterschappen ieder kwartaal de begin– en eindstanden van een groot aantal gegevens aan het CBS verstrekken. Dit dient op het daartoe door het CBS ontwikkelde formulier te gebeuren.

Hoofdstuk 8 Bestuurlijke vaststelling

Artikel 108 van de Waterschapswet bepaalt dat het Algemene Bestuur bij verordening regels vaststelt met betrekking tot de organisatie van de administratie en het beheer van de vermogenswaarden en de controle.

Op grond van de Verordening Beleids- en verantwoordingscyclus ex artikel 108 heeft het Algemeen Bestuur het kader van het financieringsstatuut vastgesteld en het CDH opgedragen dit kader nader in te vullen. Met dit financieringsstatuut geeft het CDH hieraan opvolging. Dit financieringsstatuut dient als zodanig vastgesteld te worden door het Algemeen Bestuur. 

Dit statuut kan worden aangehaald als ‘Financieringsstatuut van waterschap Rivierenland’.

rivierenlkontalblaswk08.pdf (793 Kb)