Beleidsregels verondiepen waterplassen met grond en/of baggerspecie

Geldend van 13-08-2010 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels verondiepen waterplassen met grond en/of baggerspecie

Overwegende,

dat het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit voorschriften bevatten om (verontreinigde) bouwstoffen, grond en baggerspecie op of in de bodem, dan wel in oppervlaktewater nuttig toe te passen in het kader van duurzaam bodembeheer,

dat het Besluit bodemkwaliteit initiatiefnemers de mogelijkheid biedt om met grond en/of baggerspecie plassen te verondiepen,

dat deze verondieping kan leiden tot (onaanvaardbare) milieuhygiënische risico’s en/of strijdig kan zijn met bepaalde waterdoelen,

dat Waterschap Rivierenland het bevoegd gezag is voor het toepassen van grond en baggerspecie in oppervlaktewater,

dat Waterschap Rivierenland vooraf meer sturing wil geven aan waar het verondiepen van plassen een gewenste ontwikkeling is en waar niet,

dat Waterschap Rivierenland de waterkwaliteit van bepaalde plassen niet wil laten verslechteren door verondiepingen,

dat voorgaande overwegingen Waterschap Rivierenland heeft doen besluiten deze

Beleidsregels vast te stellen waarin is aangegeven in welke plassen verondiepingen niet worden toegestaan en in welke wel met de daarbij behorende (rand) voorwaarden,

hebben wij besloten tot het vaststellen van de Beleidsregels verondiepen waterplassen met grond en/of baggerspecie.

Paragraaf 1       Begripsbepalingen en reikwijdte

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze Beleidsregels wordt verstaan onder

  • Besluit: het Besluit bodemkwaliteit.

  • Verondiepen waterplassen: het minder diep maken van waterplassen door middel van het toepassen van grond en/of baggerspecie, niet zijnde het dempen van oppervlaktewater of het aanbrengen van waterbouwkundige constructies.

  • Functionele toepassing: toepassing zoals bedoeld in artikel 5 Besluit bodemkwaliteit.

  • Nuttige toepassing: toepassing zoals bedoeld in artikel 35 lid d Besluit bodemkwaliteit.

  • Handelingen: handelingen met grond of baggerspecie zoals bedoeld in artikel 35 Besluit bodemkwaliteit.

  • Initiatiefnemer: degene die de verondieping uitvoert dan wel laat uitvoeren.

  • Waterkwaliteitsbeheerder: Waterschap Rivierenland.

  • Beheerder: degene die de toepassing in stand houdt in de vorm en hoeveelheid waarin deze in de eindsituatie is gerealiseerd.

  • Eindsituatie: situatie waarin de functionele einddoelstelling is bereikt.

  • Einddatum: datum waarop de vulfase gerealiseerd dient te zijn.

  • Vulfase: fase tussen de aanvang van de toepassing en de herstelfase, inclusief het aanbrengen van een afdeklaag.

  • Deelfase: ruimtelijk afgebakend deel van een plas die afzonderlijk wordt verondiept.

  • Herstelfase: de periode na de beëindiging van de toepassing totdat de eindsituatie is bereikt.

  • Ecologie ondersteunende parameters: deze parameters zijn opgesomd in bijlage 1 van deze beleidsregels.

  • Oppervlaktewater: oppervlaktewaterlichaam in de zin van artikel 1.1 onder 1 van de Waterwet.

  • Handreiking: Handreiking voor het inrichten van diepe plassen, opgesteld door de werkgroep Implementatieteam Besluit Bodemkwaliteit.

Artikel 2 Reikwijdte

Deze Beleidsregels beperken zich tot handelingen voor zover deze in de zin van het Besluit bodemkwaliteit plaatsvinden bij het verondiepen van plassen ten behoeve van het bevorderen van de natuurwaarden of met het oog op de doelstellingen van artikel 4 uit de Kaderrichtlijn Water. Het betreft alleen toepassingen van minimaal 5.000 m³ grond en/of baggerspecie.

Paragraaf 2       Uitgesloten plassen      

Artikel 3 Plassen waar verondiepingen (in beginsel) niet zijn toegestaan

In de volgende (typen van) plassen wordt verondiepen (in beginsel) niet toegestaan:

  • wielen (waaien, doorbraakkolken);

  • HEN-wateren(waterparels)*;

  • aangewezen zwemwateren*;

  • grondwaterbeschermingsgebieden*;

  • plassen die binnen een straal van 100 meter van een grondwaterbeschermingsgebied liggen*.

*Deze functies zijn vastgelegd op provinciale functiekaarten.

Paragraaf 3       Voorwaarden voor verondiepingen

Artikel 4 Afbakening criteria voor nut en functionaliteit

De initiatiefnemer van de verondieping dient in een inrichtingsplan (zie de Handreiking) aan te tonen dat de verondieping een nuttige en functionele toepassing is als bedoeld in artikel 5 en 35 van het Besluit. Voor het omschrijven en de definiëring van het begrip "natuurwaarden" moet gebruik worden gemaakt van het reeds geldende of het nieuw beoogde watertype uit de Kaderrichtlijn Water inclusief de uitwerking daarvan in de regionale normering (dit ongeacht of de plas is of zal worden aangewezen binnen KRW-kader). Dit type dient door initiatiefnemer na overleg met de waterkwaliteitsbeheerder te worden vastgesteld.

Om nut en functionaliteit goed in te kunnen schatten, beoordelen we het inrichtingsplan naast de eisen die gesteld zijn in de handreiking aan de volgende criteria:

  • Huidige toestand van de ecologische en chemische waterkwaliteit.

Voorlopig toetsen we aan de doelstelling van de Goede Ecologische Toestand in de zin van de KRW voor watertype M20/21 (Matig grote diepe plas). Dan is het vanuit waterkwaliteitsoogpunt gewenst om de huidige ecologische en chemische waterkwaliteit te behouden. Er is dan geen noodzaak voor verondieping om natuurwaarden te verhogen, maar het risico op achteruitgang door verondieping is groot.

  • Doorzicht

Doorzicht is een goede indicator voor het ecologisch functioneren van een plas. In helder water zijn de randvoorwaarden gunstig voor de ontwikkeling van bijzondere levensgemeenschappen met een hoge natuurwaarde. Bij een doorzicht >2,5 meter is verondiepen ongewenst.

  • Diepte

Diepe plassen zijn vaak voedselarm en daardoor hebben ze een bijzondere waarde. Voedingsstoffen worden in een diepe plas aan het water onttrokken en zijn daardoor helder met een groot doorzicht. We willen een minimale diepte behouden in een plas. Deze diepte bepalen we per plas.

  • Volume plas

In een grote plas kan meer bagger worden toegepast. We hebben als waterschap een voorkeur om plassen met een groot volume te verondiepen. Liever één grote plas verontreinigt of troebel, dan 10 kleine. Dus we stimuleren concentreren van het risico.

  • Contact met wateren met specifieke (natuur)doelen

Plassen die in contact staan met het watersysteem kunnen invloed hebben op natuurdoelen van de wateren. Dit is afhankelijk van de waterkwaliteit, stroming, etc. Per geval zal bekeken moeten worden wat het effect kan zijn van een verondieping op de doelen.

Artikel 5 Kwaliteit oppervlaktewater

  • 1. Om ongewenste verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit tijdens de toepassing te voorkomen en eventuele verslechtering tijdig te detecteren moet de initiatiefnemer gedurende de vulfase de volgende zorgvuldigheidsbepalingen in acht nemen:

    • Nulmeting: voorafgaand aan de start van een verondieping moet de initiatiefnemer de ecologische en chemische kwaliteit aantonen via nulmetingen. Om de effecten van seizoensfluctuaties te kunnen onderscheiden van de effecten van de toepassing van bagger en/of grond moeten er meerdere nulmetingen worden uitgevoerd.

    • Monitoring oppervlaktewaterkwaliteit: maandelijks moet de oppervlaktewaterkwaliteit worden gemeten op de ecologie ondersteunende parameters (zie bijlage 1). Per kwartaal moet de meting aangevuld worden met zware metalen, minerale olie,  PAK's en PCB's (zie bijlage 1). Na oplevering van een deelfase wordt ter controle een uitgebreid analysepakket gemeten te weten: ecologie ondersteunende parameters, zware metalen, PAK's, minreale olie, PCB's, OCB's en EOX (zie bijlage 1). De analyseresultaten worden per email verstuurd aan Waterschap Rivierenland (meldpuntbodemkwaliteit@wsrl.nl). Met deze resultaten toont de initiatiefnemer aan dat er geen verontreiniging van het oppervlaktewater optreedt dan wel dreigt op te treden die schadelijk is voor natuurwaarden. Voor zover die verontreiniging niet kan worden voorkomen, dient deze zoveel mogelijk te worden beperkt of ongedaan worden gemaakt. Afhankelijk van de resultaten kan de monitoringsfrequentie op aanwijzing van het waterschap omlaag worden bijgesteld.

    • Meetvoorschriften: de meetpunten van de monitoring worden in overleg met hetwaterschap vastgesteld en moeten zodanig worden gekozen dat er een representatief en betrouwbaar beeld wordt verkregen van de mogelijke beïnvloeding van de waterkwaliteit door de verondieping. De meting vindt plaats  conform de voorschriften uit bijlage 1 van deze Beleidsregels.

    • Kwaliteit partijen: Vanuit de kans op verzilting mag ongespoeld zeezand niet worden toegepast in zoet oppervlaktewater. Gespoeld zeezand mag slechts worden toegepast indien aan de hand van resultaten van uitloogproeven aannemelijk gemaakt kan worden dat toepassing niet leidt tot verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit.

  • 2. Bij de herinrichting van de plas moet een deel van de plas 12 tot 15 meter diep blijven. Hiermee is de kans groter dat de plas niet troebel blijft. Deze diepte is een voorwaarde tenzij met Waterschap Rivierenland overeen is gekomen dat dit vanwege de beperkte omvang van de plas niet mogelijk is en ongewenste eutrofiëring via andere maatregelen kan worden voorkomen.

Artikel 6 Fasering van de vulfase en termijn van realisatie

  • 1. Initiatiefnemer draagt er zorg voor dat de vulfase zo kort mogelijk is, doch maximaal 10 jaar bedraagt.

  • 2. De initiatiefnemer voert de verondieping zodanig uit dat gedurende de vulfase respectievelijk een deelfase jaarlijks gemiddeld 60.000m3 materiaal wordt toegepast. De capaciteit van de put bepaalt de eindtermijn van de verondieping van die put. De formule hiervoor is: capaciteit put (m3 ) / 60.000 m3 per jaar

  • 3. Om de verstoring van de oppervlaktewaterkwaliteit zoveel mogelijk te beperken moet bij een vulfase langer dan drie jaar een ruimtelijke fasering worden aangebracht waarbij een deel van de plas wordt verondiept en opgeleverd voordat met de verondieping van een ander deel van de plas wordt begonnen.

  • 4. Een volgende deelfase kan pas starten indien de initiatiefnemer vooraf aannemelijk maakt dat de toepassing van grond of bagger behorende bij de volgende deelfase voor de einddatum kan worden gerealiseerd.

  • 5. De initiatiefnemer draagt er zorg voor dat de gerealiseerde verondieping respectievelijk deelfase(n) voor de einddatum wordt afgewerkt met een afdeklaag.

  • 6. De verondieping kan slechts na een deeloplevering en na overleg met Waterschap Rivierenland en de toekomstige beheerder van de plas, geheel of voor langere tijd worden stopgezet.

Artikel 7 Afwerking, oplevering en beheer

  • 1. Voor de einddatum moet een afdeklaag van minimaal 0,5 meter dikte worden aangebracht. In het Besluit zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de kwaliteit van de afdeklaag. Gezien de doelstelling om de natuurwaarden te vergroten of gezien de doelstelling vanuit de  Kaderrichtlijn, moet de kwaliteit van de afdeklaag voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      De afdekking bestaat uit schone grond of zand (klasse AW2000 conform het Besluit). Het gebruik van bagger is niet toegestaan, tenzij aangetoond kan worden dat  de waterkwaliteit en ecologie niet negatief worden beïnvloed.

    • b.

      Hiervan kan worden afgeweken indien het herverontreinigingsniveau (de kwaliteit van de waterbodem die in de loop van de tijd zal gaan ontstaan door sedimentatie van slib) aantoonbaar hoger ligt wat betreft concentraties. In dat geval kan voor de afdeklaag de kwaliteit worden aangehouden die in overleg met Waterschap Rivierenland is bepaald als representatief voor het herverontreinigingsniveau.

    • c.

      Verder kan van het bepaalde onder sub a worden afgeweken indien wordt aangetoond dat een eventueel aanwezige verontreiniging in de ontvangende waterbodem uitsluitend is veroorzaakt door diffuse belasting.

    • d.

      Het bepaalde onder lid c is niet van toepassing indien de kwaliteit van de leeflaag in de situatie na verondieping risico's voor onder meer de ecologie kan opleveren.

  • 2. Gedurende twee jaar na het aanbrengen van de afdeklaag moet de initiatiefnemer het oppervlaktewater monitoren op de stoffen die van belang zijn vanuit de doelstelling van de toepassing. Als referentiekader bij de beoordeling van de oppervlaktewaterkwaliteit wordt de heersende norm voor het betreffende type uit de Kaderichtlijn Water inclusief de regionale normdoelstellingen en, indien beschikbaar, de ecologische maatlat voor het betreffende KRW-type gehanteerd, tenzij initiatiefnemer en waterkwaliteitsbeheerder, onderbouwd vanuit de functionaliteit en nuttige toepassing, overeen zijn gekomen een ander kader te hanteren.

    • De gegevens worden per omgaande opgestuurd naar Waterschap Rivierenland (meldpuntbodemkwaliteit@wsrl.nl). Indien er sprake is van overschrijding van de norm in combinatie met het ecologisch slecht functioneren van het watersysteem moet de initiatiefnemer na overleg met Waterschap Rivierenland aanvullende maatregelen nemen om de (ecologische) waterkwaliteit te verbeteren.

    • Gedurende twee jaar na uitvoering van de aanvullende maatregelen moet het oppervlaktewater opnieuw door de initiatiefnemer worden gemonitoord en wordt daarna opnieuw een beoordeling uitgevoerd en getoetst of aan de eindsituatie wordt voldaan.

  • 3. De meetpunten voor de monitoring moeten een representatief gedeelte van de plas vertegenwoordigen en worden in overleg met het waterschap vastgesteld. Het monitoren van parameters vindt plaats conform de voorschriften uit bijlage 1 van deze Beleidsregels. De beoordeling van de parameters wordt uitgevoerd conform de heersende normen of beoordelingssystemen.

  • 4. De verantwoordelijkheid om de toepassing ook na het bereiken van de eindsituatie in stand te houden in de vorm en hoeveelheid waarin deze is toegepast ligt bij de initiatiefnemer, tenzij de initiatiefnemer alle verantwoordelijkheden voor het beheer contractueel heeft overgedragen aan een andere beheerder.

Paragraaf 4       Slotbepalingen

Artikel 8 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze Beleidsregels niet voorzien, beslist het college van dijkgraaf en heemraden.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze Beleidsregels treden in werking op de eerste dag na bekendmaking. Met inwerkingtreding van deze Beleidsregels vervallen de Beleidsregels verondiepen waterplassen, in werking getreden op 27 februari 2009.

Artikel 10 Citeertitel

Deze Beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels verondiepen waterplassen.

Tiel, 13 juli  2010

het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland,

de secretaris-directeur, drs. H.C. Jongmans

de dijkgraaf, ir. G.N. Kok

Bijlage 1 Analysevoorschriften

De in deze Beleidsregels genoemde stoffen en/of parameters dienen te worden bepaald volgens de heersende normen en voorschriften, vermeld in de "methoden voor de analyse voor afvalwater" van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI):

Bijlage 1 Analysevoorschriften

Algemeen:

oppervlaktewaterbemonstering

conservering van watermonsters

Ecologie ondersteunende parameters

Monitoringsfrequentie

zuurgraad

1x per maand

alkaliniteit

1x per maand

onopgeloste bestanddelen

1x per maand

gloeirest van onopgeloste bestanddelen

1x per maand

geleidingsvermogen

1x per maand

totaat-fosfaat

1x per maand

ortho-fosfaat

1x per maand

Kjeldahl-stikstof

1x per maand

totaal-stikstof

1x per maand

ammonium

1x per maand

nitraat

1x per maand

nitriet

1x per maand

chloride

1x per maand

sulfaat

1x per maand

zuurstof veldparameter

1x per maand

chlorofyl-A

1x per maand

doorzicht

1x per maand

Temperatuur

1x per maand

Zware metalen

1x per kwartaal

PCB (som 7)

1x per kwartaal

Minerale olie

1x per kwartaal

Na oplevering van een deelfase wordt het volgende analysepakket gemeten:

  • ecologie ondersteunende parameters;

  • zware metalen;

  • minerale olie;

  • PAK's;

  • PCB's;

  • OCB's;

  • EOX.

Een wijziging van een normblad of voorschrift wordt automatisch van kracht dertig dagen nadat de wijziging door waterkwaliteitsbeheerder ter kennis van de initiatiefnemer is gebracht, tenzij binnen die termijn bij de waterkwaliteitsbeheerder schriftelijk bezwaar is aangetekend.

Indien uit onderzoek blijkt dat met andere analysemethoden gelijkwaardige resultaten kunnen worden bereikt dan met bovenvermelde methoden, dan kan de waterkwaliteitsbeheerder op een daartoe strekkend verzoek het gebruik van deze andere methode goedkeuren.

Toelichting

Artikel 3 Plassen waar (in beginsel) verondiepingen niet zijn toegestaan

In het beheergebied van Waterschap Rivierenland liggen ongeveer 580 (diepe) plassen. Veel van die plassen zijn voormalige zandwinplassen. Deze diepe plassen zijn ontstaan door de winning van zand voor bouw- of infrastructurele projecten. De plassen zijn vaak erg diep (10-40 meter). Sommige plassen zijn geïsoleerd van overig oppervlaktewater, anderen maken deel uit van het watersysteem.

In bepaalde gevallen is het mogelijk om bagger te gebruiken voor het verondiepen van plassen. Dit verondiepen van plassen kan gunstig, maar ook ongunstig zijn voor de waterkwaliteit. In dit artikel zijn de (waardevolle) plassen opgesomd waar (in beginsel) geen verondiepingen worden toegestaan.

Wielen: wielen zijn semi-natuurlijke wateren die zijn ontstaan door dijkdoorbraken in het verleden. Deze wateren hebben een cultuurhistorische waarde en dienen zodoende beschermd te worden. Deze plassen zijn niet geschikt voor verondieping.

HEN-wateren (waterparels): Alle waterparels hebben in de huidige situatie hoge ecologische waarden die beschermd dienen te worden. Verondiepen met grond of baggerspecie is in deze plassen niet gewenst. Er vindt in elk geval bij de uitvoering tijdelijk achteruitgang van de waterkwaliteit en de natuurwaarden plaats (o.a. vertroebeling). Mogelijke verondieping om de natuurwaarden te verhogen is ook niet noodzakelijk, omdat de actuele natuurwaarden al hoog zijn. Daarnaast is terughoudendheid gewenst, omdat de lange termijneffecten onduidelijk zijn. Een verondieping met schoon en onverdacht materiaal is eventueel wel mogelijk.

Aangewezen zwemwater: alle plassen met een officiële zwemwaterfunctie moeten beschermd worden. Verondiepen met grond of baggerspecie is in deze plassen niet gewenst vanwege de in elk geval tijdelijke achteruitgang van de waterkwaliteit bij uitvoering. Daarnaast is terughoudendheid gewenst, omdat de lange termijneffecten op de zwemwaterkwaliteit nog onduidelijk zijn. Het gaat vooral om het risico op toename van vertroebeling en verontreinigende stoffen. Dat betekent dat verondieping met schoon zand eventueel wel mogelijk is.

Grondwaterbeschermingsgebieden: dit zijn kwetsbare gebieden, omdat hier grondwater gewonnen wordt om tot drinkwater te verwerken. Deze gebieden moeten beschermd worden. Verondieping is in deze plassen niet gewenst. Een verondieping met schoon en onverdacht materiaal is eventueel wel mogelijk.

Plassen die binnen een straal van 100 meter van een grondwaterbeschermingsgebied liggen: naast negatieve effecten op de waardevolle wateren zelf, kan verondieping ook negatieve gevolgen hebben voor wateren die in de buurt liggen. Voorgesteld wordt om verondiepingen niet toe te staan in plassen die binnen een straal van 100 meter van een grondwaterbeschermingsgebied liggen. De afstand van 100 meter sluit aan bij de beoordeling van kwetsbare objecten bij de handreiking voor baggerdepots.

Artikel 4 Afbakening criteria voor functionaliteit

Artikel 5 van het Besluit bevat een beschrijving in algemene zin van de criteria voor functionaliteit, waarmee wordt bewerkstelligd dat bouwstoffen, grond of baggerspecie alleen worden benut voor maatschappelijk noodzakelijke toepassingen. Van geval tot geval bepaalt het waterschap of hieraan wordt voldaan. In de toelichting bij het Besluit wordt aangegeven dat indien niet aan de criteria voor functionaliteit wordt voldaan er geen sprake is van nuttige toepassing, maar van het verwijderen van afvalstoffen. Hiervoor geldt het stortregime van de Wet milieubeheer. Bij het verondiepen van plassen kan dit bijvoorbeeld het geval zijn indien de aanleg onnodig veel tijd in beslag zou nemen (zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 6). Er kan dan niet meer worden gesproken van een doelbewuste aanleg van een plas met een hogere natuurwaarde maar wel van het ontdoen van afvalstoffen. Bovendien zou hierdoor de oppervlaktewaterkwaliteit onnodig lang worden aangetast.

Bij het verondiepen beperken de Beleidsregels zich tot handelingen als bedoeld in artikel 2 met de nadruk op het bevorderen van natuurwaarden en de doelstellingen uit de Kaderrichtlijn Water. Het gaat dan met name om aquatische natuurwaarden. De natuur dient aan een bepaalde kwaliteit te voldoen om deze op haar functionaliteit te kunnen toetsen. Wij gebruiken de typologie en het normeringskader uit de KRW als referentiekader, ook voor de niet-aangewezen wateren. De eisen vanuit de KRW worden door voortschrijdend inzicht nader ingevuld. Er zijn inmiddels wel concepten van de beoordelingssystematiek voorhanden (Protocol toetsen en beoordelen voor de operationele monitoring en toestand- en trendmonitoring, werkgroep MIR)

Een inrichtingsplan moet voldoen aan de eisen uit de Handreiking verondiepen van plassen.

Het is vereist om dit inrichtingsplan ruim voor aanvang van de geplande werkzaamheden (circa 1 maand) met het waterschap te bespreken. Op grond van het Besluit is het mogelijk om na 5 dagen de vulfase te beginnen maar dan loopt de initiatiefnemer het risico dat door zijn handeling de zorgplicht wordt overtreden en de waterkwaliteitsbeheerder handhavend zal gaan optreden.

Indien de gehele plas wordt gevuld is er sprake van een demping en niet van een verondieping. In het geval van volledige demping van geïsoleerde putten is het waterschap het bevoegd gezag zolang er sprake is van oppervlaktewater. Na realisatie  van de toepassing is er geen sprake meer van oppervlaktewater maar van landbodem en wordt gemeente het bevoegd gezag in het kader van het besluit.

Artikel 5 Kwaliteit oppervlaktewater

In het Besluit Bodemkwaliteit zijn geen algemene regels opgenomen of normen gesteld voor de zogeheten "ecologie ondersteunende parameters" zie bijlage 1). Bij de monitoring zijn 1 of meerdere nulmetingen vereist om te bepalen welke veranderingen zich in het water hebben voorgedaan.De kwaliteit van het water wordt niet alleen beïnvloed door de partijen die worden toegepast, maar ook door mogelijke andere externe factoren zoals bijvoorbeeld veranderingen in hydrologie en morfologie. Door een vinger aan de pols te houden, wordt voorkomen dat er negatieve onomkeerbare effecten voor flora en fauna optreden.

De eis de plas zo in te richten dat een slibvang ontstaat, is opgenomen vanuit het oogpunt van het voorkomen of beperken van eutrofiëring. Eventueel eutroof slib zal zich op dit punt verzamelen. Door de eis op te nemen dat de slibvang 12 tot 15 meter diep is, zal als gevolg van stratificatie op deze diepte de milieuomstandigheid altijd dusdanig zijn dat de nutriënten uit het slib nauwelijks beschikbaar zullen komen.

Artikel 6 Fasering van de vulfase en termijn van realisatie

Vanuit de gewenste beperking van de verstoring van de oppervlaktewaterkwaliteit en de reeds aanwezige natuurwaarden en ten behoeve van de functionaliteit van de verondieping (zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 4) is het gewenst de termijn van realisatie zo kort mogelijk te houden. Vanuit beschikbare praktijkervaringen is de maximale duur gesteld op 10 jaar en is opgenomen dat jaarlijks gemiddeld 60.000 m³ moeten worden toegepast. Dit houdt in dat voor putten met een capaciteit van minder dan 600.000 m³ een eindtermijn korter dan 10 jaar moet worden aangehouden, te berekenen met de formule: capaciteit put (m3)/ 60.000 m³ per jaar.

Ook door het aanbrengen van een ruimtelijke fasering kan de verstoring van het oppervlaktewatersysteem als geheel zoveel mogelijk worden beperkt. Daarom is ruimtelijke fasering vereist. Dit komt er bijvoorbeeld op neer dat een verondieping die de maximale duur van 10 jaar in beslag neemt in minimaal drie - in tijd en omvang ongeveer evenredig verdeelde - deelfases wordt uitgevoerd. Met een ruimtelijke fasering wordt gedoeld op het verdelen van de werkzaamheden over verschillende ruimtelijk gescheiden delen van de plas en dus niet het rondom de plas vanaf de kant dichtsteden. De eis zoals opgenomen in het vierde lid van dit artikel is ingegeven vanuit de praktijkervaring dat een tekort aan grond kan optreden waardoor de deelfase niet binnen de termijn kan worden afgerond. Zeker indien de voorgaande deelfase niet binnen de gestelde termijn is afgerond zullen op dit punt sterke garanties worden gevraagd.

Artikel 7 Afwerking, oplevering en beheer

De kwaliteit van de afdeklaag is vanuit de doelstelling om de natuurwaarden te vergroten van groot belang. In het Besluit worden echter voor grootschalige toepassingen reeds eisen gesteld aan de kwaliteit van de deklaag. Deze bepalingen komen er op neer dat de afdeklaag in dezelfde kwaliteitsklasse moet vallen als de kwaliteit van de ontvangende waterbodem van het gebied waarin de toepassing is gelegen. Het Besluit is niet bedoeld voor puntverontreinigingen maar voor diffuse verontreinigingen. In met name geïsoleerde putten kan sprake zijn van puntverontreinigingen die in relatie tot hun omgeving niet als diffuse verontreiniging zijn aan te merken. Erfenissen uit het verleden die risico's kunnen opleveren dienen niet via het Besluit maar via het saneringspoor te worden opgepakt Een historische (punt)verontreiniging in een put kan daarom niet dienen voor het bepalen van de kwaliteit van de afdeklaag via het stand still beginsel. Deze verontreiniging zou namelijk ecologische risico's kunnen opleveren indien deze maatgevend zou worden gesteld voor de kwaliteit van de afdeklaag.

In onderhavige Beleidsregels is er van uit gegaan dat zich - met name in de geïsoleerde putten - geen verontreinigingen in de ontvangende bodem voordoen dan wel dat dit een erfenis (hot spot) uit het verleden is (mede) veroorzaakt door een puntbelasting. Dat houdt in dat wordt uitgegaan van de toepassing van schone grond en/of zand. Het gebruik van bagger is niet toegestaan, tenzij aangetoond kan worden dat de waterkwaliteit en ecologie niet negatief worden beïnvloed. Het heeft immers geen zin om een schonere afdeklaag aan te leggen indien het toekomstige sediment een zekere mate van verontreiniging bevat. Het bepaalde in sub b voorziet in deze gevallen. Het bepaalde onder sub c voorziet in het geval er wel sprake mocht zijn van een diffuse verontreiniging veroorzaakt door een diffuse belasting. Daarbij moet worden bedacht dat de leeflaag in een verondiepte put - in tegenstelling tot de toplaag in een diepe put - wél een belangrijke invloed heeft op het ecosysteem. Door de verondieping wordt de toplaag immers in de directe invloedsfeer van het ecosysteem betrokken. Er komt lichtval op de bodem, er gaan planten groeien en er ontstaat een rijker bodemleven met ondermeer vissen die fourageren in de bodem. De bodem van een diepe put bevindt zich daarentegen onder de thermocline en neemt daardoor nauwelijks deel aan het ecosysteem. Vanwege dit aspect is in artikel 6 het bepaalde onder sub d opgenomen.

De beoordeling van de parameters vindt plaats conform de heersende normen of beoordelingssystemen. Omdat de normen en beoordelingssystemen in KRW-verband nog in ontwikkeling zijn, zijn deze in de nabije toekomst aan verandering onderhevig. Vandaar dat gekozen is voor de formulering "heersende normen of beoordelingssystemen".

__

Bijlagen

Kontakt Alblasserwaard, 12-08-2010