Regeling vervallen per 01-01-2024

Keur Waterschap Vallei en Veluwe 2013

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2023

Intitulé

Keur Waterschap Vallei en Veluwe 2013

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • 1.

    bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;

  • 2.

    beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden;

  • 3.

    bestuur: het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Vallei en Veluwe;

  • 4.

    grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen;

  • 5.

    grondwaterlichaam: samenhangende grondwatermassa;

  • 6.

    HEN-wateren: wateren van het hoogst ecologische niveau zoals aangegeven op de functiekaart van het Waterplan Gelderland 2010-2015 van de provincie Gelderland;

  • 7.

    infiltreren van water: in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

  • 8.

    KRW-waterlichamen: waterlichamen zoals aangegeven op de factsheets KRW-waterlichamen behorend bij het Waterplan Gelderland 2010-2015 van de provincie Gelderland en op de factsheets KRW-waterlichamen behorend bij het Provinciaal Waterplan 2010-2015 van de provincie Utrecht;

  • 9.

    legger: legger als bedoeld in artikel 5.1 van de wet of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet;

  • 10.

    natuurvriendelijke oever: oever die de watervoerende aspecten van een watersysteem combineert met een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling;

  • 11.

    onderhoudsstrook: een bij het waterstaatswerk behorende strook grond ten behoeve van het onderhoud;

  • 12.

    onttrekken: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

  • 13.

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

  • 14.

    profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van en boven een waterstaatwerk of een toekomstig waterstaatswerk die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen;

  • 15.

    SED-wateren: wateren met een specifiek ecologische doelstelling zoals aangegeven op de functiekaart van het Waterplan Gelderland 2010-2015 van de provincie Gelderland;

  • 16.

    waterhuishoudkundige functie: de functie die de provincie en/of het waterschap aan het waterstaatswerk heeft toegekend;

  • 17.

    waterkering: kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • 18.

    waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk;

  • 19.

    watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

  • 20.

    watervergunning: watervergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • 21.

    werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

  • 22.

    wet: Waterwet.

  • 23.

    zwemwateren: wateren met de functie zwemwater zoals aangegeven op de functiekaart van het Waterplan Gelderland 2010-2015 van de provincie Gelderland en op de functiekaart van het Provinciaal Waterplan 2010-2015 van de provincie Utrecht.

Artikel 1.2 Verplichtingen

  • 1.

    De verplichtingen ingevolge deze keur berusten op de eigenaar van gronden.

  • 2.

    Wanneer gronden met een beperkt recht zijn bezwaard of krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven berusten de verplichtingen ingevolge deze keur ook op de beperkt gerechtigden onderscheidenlijk de gebruikers.

  • 3.

    Het geheel van de verplichtingen ingevolge deze keur berust op een ieder van de in het eerste en tweede lid genoemde gerechtigden.

HOOFDSTUK 2 Onderhoud van waterstaatswerken

§ 1 Onderhoudsplichtigen

Artikel 2.1 Onderhoudsplicht

  • 1.

    Onderhoudsplichtig zijn diegenen die in de legger ingevolge de Waterschapswet of in artikel 2.12 tot het verrichten van gewoon of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

  • 2.

    Onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn verplicht tot instandhouding van het waterstaatswerk overeenkomstig zijn functie.

§ 2 Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 2.2 Gewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen te allen tijde zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door onder andere:

  • a.

    het bestrijden van schadelijk wild, met uitzondering van muskus- en beverratten:

  • b.

    het bestrijden van schadelijke begroeiingen:

  • c.

    het herstellen van beschadigingen en

  • d.

    het in stand houden van begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering.

Artikel 2.3 Buitengewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

Artikel 2.4 Onderhoud ondersteunende kunstwerken en werken

  • 1.

    De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken of werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en (mede) een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.

  • 2.

    De middelen bestemd tot afsluiting van kunstwerken dienen door de onderhoudsplichtigen in goede staat te worden onderhouden en zo vaak als dat door of namens het bestuur nodig wordt geoordeeld, te worden getoond. Het in goede staat houden betreft zowel de instandhouding als het functioneren van het werk.

§ 3 Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.5 Gewoon onderhoud

  • 1.

    De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn in ieder geval verplicht tot het daaruit verwijderen van voor het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam schadelijke begroeiingen en van afval.

  • 2.

    De onder het eerste lid vermelde onderhoudsplichtigen zijn tevens verplicht tot het herstellen van beschadigingen aan oevers en tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies.

Artikel 2.6 Buitengewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

Artikel 2.7 Onderhoud ondersteunende kunstwerken en werken

De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en andere werken dienen de ondersteunende kunstwerken en werken die in, op, aan of boven de oppervlaktewaterlichamen zijn aangebracht en die een waterhuishoudkundige of mede een waterhuishoudkundige functie hebben, te onderhouden.

§ 4 Overige gebodsbepalingen

Artikel 2.8 Afrasteringen

De eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van dieren en die zijn gelegen op of nabij waterstaatswerken kunnen door het bestuur worden verplicht om voor eigen rekening op of langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen.

Artikel 2.9 Coupures en sluizen

De onderhoudsplichtigen van de in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur terstond worden gesloten.

Artikel 2.10 Stuwen

De eigenaren van stuwen, dan wel andere onderhoudsplichtigen van stuwen zijn verplicht het door het bestuur bepaalde stuwpeil in te stellen en te houden.

§ 5 Algemene regels, nadere regels en onderhoudsplicht indien geen (actuele) onderhoudslegger is vastgesteld

Artikel 2.11 Algemene regels/ nadere regels

Het bestuur kan voor de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2.2 tot en met 2.10 en 2.12, algemene regels stellen, die mede kunnen inhouden een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de in deze artikelen genoemde geboden of nadere regels met betrekking tot deze verplichtingen.

Artikel 2.12 Onderhoud aan waterstaatswerken zonder (actuele) legger

  • 1.

    Voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger ingevolge de Waterschapswet is voorgeschreven, maar waarvoor nog geen legger is vastgesteld, is de onderhoudsplicht als volgt, tenzij het onderhoud op andere wijze is geregeld:

    • a.

      Voor waterkeringen of gedeelten van waterkeringen en ondersteunende kunstwerken met een waterkerende functie berust het gewoon onderhoud bij de eigenaren ervan en het buitengewoon onderhoud bij het waterschap;

    • b.

      Voor oppervlaktewaterlichamen berust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij de aangrenzende eigenaren;

    • c.

      Voor overige waterstaatswerken berust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij de eigenaren.

  • 2.

    Voor waterstaatwerken, waarvoor het vaststellen van een legger ingevolge de Waterschapswet is voorgeschreven en die op grond van een projectplan of een watervergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de legger, geldt, zolang vaststelling van een legger of een wijziging van de legger niet heeft plaatsgevonden, dat voor de onderhoudsplichten op grond van dit hoofdstuk de ligging, vorm, afmeting en constructie van het waterstaatwerk worden aangehouden, zoals aangegeven in het projectplan of de watervergunning.

HOOFSTUK 3 Handelingen in watersystemen

§ 1 Gebruik van waterstaatswerken

Artikel 3.1 Keurkaart

Voor waterstaatswerken waarvoor krachtens artikel 5.1 van de wet en de Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe vaststelling van een legger ingevolge de Waterwet is voorgeschreven, maar waarvoor deze legger nog niet is vastgesteld, worden de ligging en indien mogelijk vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken aangegeven op een kaart. Deze kaart wordt vastgesteld door het bestuur.

Keurkaarten:

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/wsb-2013-3812.html

Artikel 3.2 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

  • 1.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie(s), daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

  • 2.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur een waterstaatswerk te wijzigen of aan te leggen.

  • 3.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden.

  • 4.

    Het bestuur kan aan een watervergunning het voorschrift verbinden dat de houder van die vergunning een betaling of een andere compensatie verricht met het oog op de bescherming van de belangen waarvoor het vereiste van een vergunning is gesteld.

  • 5.

    Voor waterstaatwerken, waarvoor het vaststellen van een legger als bedoeld in artikel 5.1 van de wet is voorgeschreven en die op grond van een projectplan of een watervergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de legger, geldt, zolang vaststelling van een legger of een wijziging van de legger niet heeft plaatsgevonden, het volgende:

    • a.

      voor de verbodsbepalingen op grond van dit artikel worden de ligging, vorm, afmeting en constructie van het waterstaatwerk aangehouden, zoals aangegeven in het projectplan of de watervergunning;

    • b.

      de beschermingszone A bij een waterkering bedraagt voor primaire en regionale waterkeringen 20 meter en de beschermingszone B 100 meter binnendijks en 150 meter buitendijks, gemeten vanuit de teen van de waterkering.

    • c.

      de beschermingszone bij oppervlaktewaterlichamen bedraagt voor oppervlaktewaterlichamen A aan beide zijden 5 meter, gemeten vanuit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.3

Gereserveerd.

§ 2 Brengen, onttrekken of infiltreren van hoeveelheden (grond)water

Artikel 3.4 Oppervlaktewaterlichamen: watervergunning brengen en onttrekken van hoeveelheden water

Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 3.5

Gereserveerd.

Artikel 3.6 Grondwaterlichamen: watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren hoeveelheden water in de bodem

  • 1.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur grondwater te onttrekken of water in de bodem te infiltreren.

  • 2.

    Onttrekkingsinrichtingen of infiltratiewerken die vanwege één opdrachtgever of in één project plaatsvinden en die een samenhangend geheel vormen gelden voor toepassing van deze verordening als één inrichting.

§ 3 Calamiteiten en zorgplicht

Artikel 3.7 Algeheel verbod bij calamiteiten

  • 1.

    In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur, zonodig in afwijking van verleende watervergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

    • b.

      water te lozen op of te ontrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2.

    Zodra het bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 3.8 Zorgplicht

  • 1.

    Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

  • 2.

    Degene die handelingen verricht als bedoeld in het vorige lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het bestuur.

  • 3.

    Degene aan wie het bestuur aanwijzingen geeft over die maatregelen, is gehouden die aanwijzingen op te volgen.

§ 4 Algemene regels, vrijstellingen, nadere regels, meld-, meet-, en registratieplichten

Artikel 3.9 Algemene regels, nadere regels, meldplichten, meet- en registratieplichten en maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Het bestuur kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 3.2 tot en met 3.6 en 3.11 algemene regels stellen, die mede kunnen inhouden een vrijstelling van de watervergunningplicht of een algeheel verbod voor het verrichten van bepaalde handelingen.

  • 2.

    Bij regeling krachtens het voorgaande lid, kan de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.

  • 3.

    Ten aanzien van het verrichten van handelingen waarvoor krachtens het eerste lid geen watervergunning is vereist kan het bestuur maatwerkvoorschriften stellen met het oog op de bescherming van het watersysteem.

Artikel 3.10 Geen watervergunningplicht voor het waterschap

Geen watervergunning krachtens de artikelen 3.2 tot en met 3.6 is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van de aan het waterschap op grond van artikel 2 van de Waterschapswet opgedragen taken.

§ 5 Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.11 Visplan

  • 1.

    De in het beheergebied van het waterschap functionerende Visstandbeheercommissies overleggen aan het bestuur een visplan mede ten behoeve van de ecologische kwaliteit van de oppervlaktewaterlichamen.

  • 2.

    In het visplan is beschreven hoe de visserij plaatsvindt. De beschreven visserij mag niet strijdig zijn met de ecologische waterkwaliteitsdoelstellingen.

  • 3.

    De in het visplan op te nemen onderwerpen worden bepaald door het bestuur na overleg met de VBC.

  • 4.

    De visplannen voor zover deze betrekking hebben op KRW-waterlichamen, HEN- en SED-wateren en wateren met de functie zwemwater worden voor het eerst ingediend uiterlijk op 1 juli 2014. De visplannen voor oppervlaktewaterlichamen niet zijnde KRW-waterlichamen, HEN- en SED-wateren en wateren met de functie zwemwater, worden voor het eerst ingediend uiterlijk op een door het bestuur te bepalen tijdstip.

  • 5.

    De visplannen behoeven de goedkeuring van het bestuur, welke wordt gegeven binnen 8 weken na de indiening van het visplan bij het bestuur.

  • 6.

    Vanaf het moment dat het visplan is goedgekeurd door het bestuur, dan wel vanaf 1 juli 2014 voor zover het KRW-waterlichamen, HEN- en SED-wateren en zwemwateren betreft, is het verboden vis uit te zetten in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen anders dan op basis van en in overeenstemming met het visplan.

HOOFDSTUK 4 Toezicht en handhaving

Artikel 4.1 Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.

Artikel 4.2 Schouw

  • 1.

    Door of namens het bestuur wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door dat bestuur vastgesteld schema.

  • 2.

    Het bestuur kan indien het dat nodig acht besluiten een extra schouw te voeren.

  • 3.

    Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die ten minste twee weken tevoren bekend door een algemene bekendmaking.

  • 4.

    De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan vermeld in dat lid, worden volstaan.

Artikel 4.3 Strafbepalingen

  • 1.

    Overtreding van de bepalingen van deze keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

HOOFDSTUK 5 Overgangs– en slotbepalingen

Artikel 5.1 Vergunningen

  • 1.

    Een watervergunning die is verleend krachtens de Keur Waterschap Vallei & Eem 2009 of de Keur Waterschap Veluwe 2009 zoals deze luidde direct vóór inwerkingtreding van deze keur, wordt gelijkgesteld met een krachtens deze keur verleende watervergunning.

  • 2.

    Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht een watervergunning ingevolge deze keur te zijn verleend.

Artikel 5.2 Oppervlaktewaterlichamen

  • 1.

    De bij de Keur Waterschap Vallei & Eem 2009 behorende overzichtskaarten keurzones watergangen dienen te worden beschouwd als de kaart als bedoeld in artikel 3.1 voor het gebied van het voormalig Waterschap Vallei & Eem.

  • 2.

    Daar waar op de in het eerste bedoelde kaarten kant water staat vermeld, is dat in geval van oppervlaktewaterlichamen in de bebouwde kom als bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994 en oppervlaktewaterlichamen met een natuurvriendelijke oever, het snijpunt van het talud met het water en in de overige gevallen de bovenkant van de insteek.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid dient ten aanzien van de Malewetering en het Valleikanaal, voor zover deze zich bevinden binnen de bebouwde kom van Amersfoort, de bovenkant van de insteek als kant water te worden beschouwd.

  • 4.

    Zolang en voor zover op de in artikel 3.1 bedoelde kaart, voor het gebied van het voormalig Waterschap Veluwe, de ligging van de oppervlaktewaterlichamen niet is aangegeven, geldt dat als oppervlaktewaterlichamen in de zin van deze keur worden aangemerkt: de A- en B-wateren die staan vermeld op de op artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet gebaseerde A-legger, respectievelijk de B-legger van het voormalig Waterschap Veluwe.

  • 5.

    Zolang en voor zover op de in artikel 3.1 bedoelde kaart voor het gebied van het voormalig Waterschap Veluwe, de ligging van een oppervlaktewaterlichaam A of oppervlaktewaterlichaam B dan wel de beschermingszone niet is aangegeven,

    • a.

      strekt een oppervlaktewaterlichaam A zich uit van insteek tot insteek met inbegrip van een onderhoudsstrook van vijf meter gemeten vanuit de insteek aan beide zijden en een oppervlaktewaterlichaam B of C van insteek tot insteek;

    • b.

      strekt de beschermingszone bij een oppervlaktewaterlichaam A zich uit tot vijf meter gemeten vanuit de insteek.

  • 6.

    De bij deze keur behorende overzichtskaarten keurzones oppervlaktewaterlichamen C in het gebied van het voormalig Waterschap Veluwe dienen te worden beschouwd als de kaart als bedoeld in artikel 3.1 voor de oppervlaktewaterlichamen C in het gebied van het voormalig Waterschap Veluwe.

  • 7.

    Zolang en voor zover de benamingen van de oppervlaktewaterlichamen in de legger dan wel de keurkaarten als bedoeld in het eerste lid, de A-legger en B-legger als bedoeld in het vierde lid, niet overeenstemmen met deze keur en de daarop gebaseerde besluitvorming, wordt de volgende conversietabel gehanteerd:

Benaming in legger en op keurkaart

Benaming Keur en daarop gebaseerde besluitvorming

in gebied voormalig Waterschap Veluwe: A- of a-water;

in gebied voormalig Waterschap Vallei & Eem: primaire watergang

oppervlaktewaterlichaam A

in gebied voormalig Waterschap Vallei & Eem: secundaire watergang

oppervlaktewaterlichaam B+

in gebied voormalig Waterschap Veluwe: B- of b-water;

in gebied voormalig Waterschap Vallei & Eem:

-de tertiaire watergangen met schouw , en

-de tertiaire watergangen welke staan aangegeven op de leggers van Achterveld, Baarn, Barneveld, Bennekom, Bunschoten, Ede, Ederveen. Eemnes, Harselaar, Hoevelaken, Leusden, Lunteren, Nijkerk, Nijkerkerveen, Renswoude, Scherpenzeel, Soest, Veenendaal, Wageningen en Woudenberg

oppervlaktewaterlichaam Bschouw

in gebied voormalig Waterschap Vallei & Eem: tertiaire watergangen polder

oppervlaktewaterlichaam Bpolder

in gebied voormalig Waterschap Veluwe: oppervlaktewaterlichamen C; in gebied voormalig Waterschap Vallei & Eem tertiaire watergangen zonder schouw en solitaire wateren

oppervlaktewaterlichaam C

Artikel 5.3 Waterkeringen

  • 1.

    De bij de Keur Waterschap Vallei & Eem 2009 behorende overzichtskaarten keurzones waterkeringen dienen te worden beschouwd als de kaart als bedoeld in artikel 3.1 voor het gebied van het voormalig Waterschap Vallei & Eem.

  • 2.

    Zolang en voor zover op de in artikel 3.1 bedoelde kaart voor het gebied van het voormalige Waterschap Veluwe de ligging van de waterkeringen niet is aangegeven, gelden als primaire waterkeringen de waterkeringen die op de als bijlage 1 bij de Wet behorende kaart staan vermeld en als regionale keringen de waterkeringen die door Gedeputeerde Staten van Gelderland of Utrecht zijn aangewezen en als zodanig op de als bijlage 1 bij de Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe behorende kaart staan vermeld.

  • 3.

    Voorzover de ligging van de waterkeringen als bedoeld in het tweede lid niet op de kaart als bedoeld in artikel 3.1 is aangegeven, strekt de kernzone zich uit tot 4 meter, van de beschermingszone A tot 20 meter en van de beschermingszone B tot 100 meter binnendijks en 150 meter buitendijks, gemeten vanuit de teen van de waterkering.

  • 4.

    Zolang en voor zover de benamingen op de in het eerste lid genoemde kaarten en in de leggers niet overeenstemmen met deze keur en de daarop gebaseerde besluitvorming, wordt de volgende conversietabel gehanteerd:

Benaming in legger en op keurkaart

Benaming in Keur en daarop gebaseerde besluitvorming

in gebied voormalig Waterschap Veluwe: kernzone

kernzone

in gebied voormalig Waterschap Vallei & Eem: zone waterkering

dijklichaam van teen tot teen inclusief stabiliteitsbermen

overige deel

beschermingszone A

in gebied voormalig Waterschap Veluwe: beschermingszone

in gebied voormalig Waterschap Vallei & Eem : beschermingszone;

in gebied voormalig Waterschap Veluwe: buitenbeschermingszone

beschermingszone B

Artikel 5.4 Intrekking oude keuren

De Keur Waterschap Vallei & Eem 2009 en de Keur Waterschap Veluwe 2009 worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2014

Artikel 5.5 Inwerkingtreding

Deze keur treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

Artikel 5.6 Citeertitel

Deze keur wordt aangehaald als: “Keur Waterschap Vallei en Veluwe 2013”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 2 oktober 2013.
mr. G.P. Dalhuisen drs. T. Klip-Martin,
secretaris dijkgraaf

Keurkaarten

Paragraaf 1 Keurkaarten

keurkaarten

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/wsb-2013-3812.html

Toelichting bij de Keur Waterschap Vallei en Veluwe 2013

A. Algemene toelichting

Grondslag van de keur

De keur is een algemene verordening van het waterschap. Op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet stelt het waterschap verordeningen vast die het nodig oordeelt voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan het waterschap worden opgedragen betreffen, volgens artikel 1 van de Waterschapswet, de zorg voor het watersysteem en zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel kunnen nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld vaarwegbeheer. Naast de Waterschapswet, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen.

Deze keur is gebaseerd op zowel de Waterschapswet als de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving in het Waterbesluit, de Waterregeling en de Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe.

De voorliggende keur komt in de plaats van de keuren (Keur Waterschap Vallei & Eem 2009 en de Keur Waterschap Veluwe 2009) van de rechtsvoorgangers van Waterschap Vallei en Veluwe. Hierbij is gebruik gemaakt van de meest actuele modelkeur van de Unie van Waterschappen.

De modelkeur geeft een model waarmee de waterschappen hun eigen verordenende bevoegdheid kunnen vormgeven. In 2012 is deze modelkeur geactualiseerd, wat heeft geresulteerd in een concept Modelkeur 2012 Belangrijkste aanleidingen voor deze actualisatie zijn:

  • ·

    Het Bestuursakkoord 2011-2015 (Hoofdlijnenakkoord) en het deelakkoord het Bestuursakkoord Water (overeengekomen in de eerste helft van 2011);

  • ·

    Uniformering, met name vanwege de bestuursakkoorden en het Omgevingsloket Online (OLO). Via dit loket zullen te zijner tijd ook watervergunningen worden aangevraagd;

  • ·

    Overeenkomstige keurbepalingen in de keuren van alle waterschappen (uniformering);

  • ·

    Betere mogelijkheden om waterschappen onderling te vergelijken (uniformering);

  • ·

    De Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen (Wkpb) vraagt in de toekomst om meer uniformiteit in keuren en leggers en de relaties tussen beiden;

  • ·

    Deregulering en het schrappen van overbodige regelgeving;

  • ·

    Aansluiting bij landelijke wet- en regelgeving onder andere wat betreft opbouw, begripsbepalingen en algemene verbodsbepalingen;

  • ·

    Algemene ontwikkelingen in landelijke wet- en regelgeving, waaronder het werken met ‘raamwetten’ en algemene regels (zoals het zogenaamde Activiteitenbesluit);

  • ·

    Opname van facultatieve modules voor specifieke of gebiedsgerichte situaties;

  • ·

    De komende invoering van de bestuurlijke strafbeschikking.

Bovenstaande heeft onder andere geleid tot een algemene, zoveel mogelijk landelijk dekkende concept modelkeur, waarbij regionale en lokale onderwerpen in algemene regels, beleidsregels en in de leggers van de waterschappen worden geregeld. Sommige bepalingen in de concept Modelkeur 2012 zijn facultatief en komen niet in alle waterschapskeuren voor. In dat geval zijn deze bepalingen als ‘lege bepaling in deze keur opgenomen, om daardoor toch een uniforme nummering in de waterschapskeuren te handhaven. Voor een voorbeeld, zie artikel 3.5.

Naast de concept modelkeur is uitgegaan van de door het algemeen bestuur in zijn vergadering van 28 november 2012 geformuleerde uitgangspunten. Daartoe is waar nodig deze keur ten opzichte van het Uniemodel aangepast.

Opbouw van de keur en inhoud op hoofdlijnen

De opbouw van de keur is vergelijkbaar met de opbouw van de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Het eerste hoofdstuk bevat begripsomschrijvingen, waarbij is aangesloten bij de begrippen in de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving. Verder bepaalt hoofdstuk 1 tot wie de bepalingen in de keur zijn gericht.

Hoofdstuk 2 Beheer en onderhoud van waterstaatswerken

Het tweede hoofdstuk regelt de onderhoudsplichten bij waterstaatswerken. Dit hoofdstuk heeft een belangrijke relatie met de legger op grond van artikel 78 van de Waterschapswet, ook wel onderhoudslegger genoemd. In de onderhoudslegger staan de onderhoudsplichtigen, die aan de onderhoudsplichten uit hoofdstuk 2 moeten voldoen.

Hoofdstuk 3 Handelingen in watersystemen

Hoofdstuk 3 bevat de verbodsbepalingen. Hierin is bepaald voor welke handelingen of activiteiten een vergunning nodig is. Het bestuur is bevoegd deze watervergunning te verlenen. De verbodsbepalingen zijn vrij algemeen geformuleerd, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de verbodsbepalingen uit het Waterbesluit. Op deze manier zijn de verbodsbepalingen bij regionale wateren, waar de waterschappen beheerder zijn, vergelijkbaar met de verbodsbepalingen bij rijkswateren, waar Rijkswaterstaat de beheerder is.

Het bestuur is bevoegd tot het stellen van algemene en nadere regels. Deze regels kunnen een vrijstelling van de watervergunningplicht inhouden of een algeheel verbod op het verrichten van bepaalde handelingen. Daarnaast kan het bestuur beleidsregels stellen ten aanzien van zijn watervergunningverlenende bevoegdheid.

Bij waterstaatswerken zijn drie verschillende zones te onderscheiden, namelijk het waterstaatswerk zelf, de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte. De beschermingszone heeft als doel de bescherming van het waterstaatswerk en het profiel van vrije ruimte tevens de toekomstige verbetering van het waterstaatwerk. Het profiel van vrije ruimte kan bij alle waterstaatwerken worden vastgelegd, en niet alleen bij waterkeringen. .

De drie zones worden vastgelegd op de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet. Deze Waterwetlegger wordt in de praktijk vaak gecombineerd met de onderhoudslegger. De Waterwetlegger geeft de reikwijdte weer van de verbodsbepalingen uit hoofdstuk 3. Het verbodsregime per zone is in hoofdstuk 3 opgenomen.

Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving

In dit hoofdstuk staan de bepalingen over de aanwijzing van toezichthouders en strafbepalingen. Ook is een bepaling over de schouw opgenomen. De schouw is een manier om toezicht te houden op naleving van de bepalingen uit de keur, in het bijzonder de onderhoudsplichten uit hoofdstuk 2.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Het laatste hoofdstuk regelt het overgangsrecht voor watervergunningen, die voor inwerkingtreding van deze keur zijn verleend. Daarnaast bevat hoofdstuk 5 een bepaling die de voorgaande keur integraal intrekt, een inwerkingtredingsbepaling en een citeertitel.

B. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In de begripsomschrijvingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit artikel 1.1 van de Waterwet. Voor de zelfstandige leesbaarheid van de keur zijn de kernbegrippen uit de Waterwet letterlijk overgenomen

Het begrip profiel van vrije ruimte (driedimensionaal) kan worden uitgebreid naar alle waterstaatswerken en naar toekomstige waterstaatswerken.

Bij het begrip waterstaatswerk wordt onder ondersteunend kunstwerk begrepen kunstwerken die van belang voor de taakuitoefening van het waterschap, voor de waterkering of voor het functioneren van de waterhuishouding zoals duikers, stuwen, overkluizingen en ondergrondse waterberging.

Artikel 1.2 Verplichtingen

Dit artikel regelt dat de verplichtingen ingevolge de keur berusten op eigenaren van gronden, beperkt gerechtigden en grondgebruikers. De verplichtingen berusten op al deze gerechtigden en een ieder van deze gerechtigden kan aangesproken worden voor het geheel. De gerechtigden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de nakoming van verplichtingen.

Artikel 2.1 Onderhoudsplicht

In dit artikel wordt algemeen geregeld dat degenen die zijn aangewezen als onderhoudsplichtigen in de legger of, als er nog geen legger is, in artikel 2.12, verplicht zijn tot het verrichten van gewoon of buitengewoon onderhoud, zoals beschreven is in hoofdstuk 2. Met dit artikel wordt dus de verbinding gelegd tussen de legger en de gebodsbepalingen in hoofdstuk 2. De legger geeft aan wie onderhoudsplichtig zijn, de gebodsbepalingen geven aan welk onderhoud van deze onderhoudsplichtigen wordt geëist. De legger die hier bedoeld wordt is de zogenaamde onderhoudslegger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, Waterschapswet. Vaak wordt deze legger gecombineerd met de legger, bedoeld in artikel 5.1, Waterwet, maar formeel zijn dit twee verschillende leggers.

Artikel 2.2 Gewoon onderhoud

Dit artikel geeft weer wat onderhoudsplichtigen (die in de legger zijn aangewezen) aan gewoon onderhoud aan waterkeringen moeten doen. Bij het verwijderen van schadelijk wild en begroeiingen moet gedacht worden aan dat wild en die beplantingen die aantoonbaar schade toebrengen aan het waterkerend vermogen van de dijk. Dus geen gaten in de dijk of beschadiging van de speciale grasmat of diepe wortels in de dijk. De bestrijding van muskus- en beverratten is uitgezonderd. De zorgplicht ter voorkoming van schade aan waterstaatswerken door muskus- en beverratten berust ingevolge artikel 1, derde lid Waterschapswet bij het waterschap. De onderhoudsplichtige is gehouden aan wet- en regelgeving hierover, zoals bijvoorbeeld natuurbeschermingswetgeving. Bij eventueel benodigde toestemming/vergunning/ontheffing van andere overheden voor verwijderen van schadelijk wild en begroeiingen dient de onderhoudsplichtige hiervoor zorg te dragen. Waar nodig zal het waterschap daarop wijzen.

Voor een goede waterkerende werking is een (gras)bekleding noodzakelijk. De instandhouding hiervan vereist maaiwerkzaamheden eventueel in combinatie met beweiding.

Artikel 2.3 Buitengewoon onderhoud

Artikel 2.3 geeft aan welk buitengewoon onderhoud door onderhoudsplichtigen moet worden gepleegd aan waterkeringen. Er wordt in dit artikel verwezen naar de ligging, vorm afmeting en constructie zoals in de legger opgenomen. Bij deze inhoudelijke beschrijving van de onderhoudsplicht wordt aangesloten bij de legger, bedoeld in de Waterwet. Deze Waterwetlegger geeft aan waar een waterstaatswerk, in dit geval een waterkering, aan moet voldoen en via artikel 2.3 wordt geregeld dat de onderhoudsplichtige (die in de onderhoudslegger op grond van de Waterschapswet is aangewezen) het buitengewone onderhoud zo moet uitvoeren dat wordt voldaan aan deze Waterwetlegger. Hieronder wordt het proefielonderhoud verstaan (hoogte, taludhellingen etc.)

Artikel 2.4 Onderhoud ondersteunende kunstwerken en werken

In artikel 2.4 is aangegeven dat onderhoudsplichtigen van waterkeringen de ondersteunende kunstwerken of werken in, op of boven waterkeringen of de bijbehorende beschermingszone waterkerend moeten houden.

Artikel 2.5 Gewoon onderhoud

Begroeiingen en afval moeten worden verwijderd uit oppervlaktewaterlichamen door de in de legger aangewezen onderhoudsplichtigen. Met afval wordt bedoeld voorwerpen, materialen en stoffen die de aan- of afvoer of berging van water belemmeren.

Artikel 2.6 Buitengewoon onderhoud

Artikel 2.6 geeft aan welk buitengewoon onderhoud door onderhoudsplichtigen moet worden gepleegd aan oppervlaktewaterlichamen. Zie ook de toelichting bij artikel 2.3.

Artikel 2.7 Onderhoud ondersteunende kunstwerken en werken

Dit artikel gebiedt onderhoudsplichtigen ondersteunende kunstwerken en werken bij oppervlaktewaterlichamen te onderhouden. Het gaat hier om (kunst)werken die (mede) een waterhuishoudkundige functie hebben, zoals duikers, overkluizingen en stuwen. Voor (kunst) werken die geen waterhuishoudkundige functie hebben wordt dit in de vergunning geregeld.

Artikel 2.8 Afrasteringen

Het bestuur kan grondeigenaren, of via artikel 1.2, tweede en derde lid, andere gerechtigden (grondgebruikers), verplichten langs hun gronden in de buurt van oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen, bergingsgebieden of ondersteunende kunstwerken afrasteringen te plaatsen om daarmee te voorkomen dat dieren deze waterstaatswerken beschadigen of de werking ervan belemmeren. Via artikel 2.11 kan het bestuur algemene of nadere regels stellen over deze afrasterplicht, bijvoorbeeld over constructies en wijze van plaatsing.

Artikel 2.9 Coupures en sluizen

Bij hoog water, bij oefeningen, etc. kan het nodig zijn coupures en sluizen te sluiten. Het bestuur kan hiertoe besluiten. De onderhoudsplichtigen van deze coupures en sluizen zijn aangewezen op de onderhoudslegger op grond van de Waterschapswet en zijn verplicht op eerste aanzegging van het bestuur deze te sluiten.

Artikel 2.10 Stuwen

Eigenaren van stuwen (of andere gerechtigden of gebruikers, via artikel 1.2) moeten een bepaald stuwpeil instellen, indien het bestuur daartoe besluit. Verplichtingen vanuit een eventueel peilbesluit op grond van artikel 5.2 van de Waterwet moeten hierbij in acht worden genomen.

Artikel 2.11 Algemene regels / nadere regels

Op grond van artikel 2.11 kan het bestuur algemene regels stellen ten aanzien van de gebodsbepalingen in hoofdstuk 2. Deze algemene regels kunnen ook een vrijstelling van een gebod inhouden. In dat geval geldt voor de onderhoudsplichtige het betreffende gebod niet. Het artikel geeft het bestuur ook de mogelijkheid nadere eisen te stellen ten aanzien van de onderhoudsverplichtingen in hoofdstuk 2. Het bestuur kan bijvoorbeeld nadere eisen stellen aan afrasteringen (zie artikel 2.8) of aan een goede toestand van waterkeringen (artikel 2.2). Ook is het denkbaar dat het bestuur nadere eisen willen stellen aan het onderhoud aan afsluitmiddelen.

Artikel 2.12 Onderhoud aan waterstaatswerken zonder (actuele) legger

Het is mogelijk dat het algemeen bestuur op grond van artikel 78, tweede lid, Waterschapswet nog geen legger heeft vastgesteld voor (bepaalde) waterstaatswerken. De onderhoudsplichtigen volgen dan niet uit een onderhoudslegger. Artikel 2.12 voorziet in een vangnet voor deze situatie. Als het onderhoud niet op een andere wijze is geregeld, geldt de onderhoudsplicht zoals opgenomen onder onderdeel a., b. en c. Onderhoud kan op een andere wijze zijn geregeld, bijvoorbeeld in een watervergunning, overeenkomst of op basis van gewoonterecht. Als dat het geval is, gaan deze afspraken voor.

Bij overige waterstaatswerken bij onderdeel c. kan worden gedacht aan duikers, overkluizingen, stuwen, ondergrondse waterberging etc.

In het tweede lid is een bepaling opgenomen voor de situatie dat via een watervergunning of een projectplan een waterstaatswerk is aangelegd of gewijzigd, maar de onderhoudslegger nog niet is aangepast op deze nieuwe situatie. Het heeft uitdrukkelijk de voorkeur de procedure van een watervergunning of projectplan te combineren met een leggerwijziging, zodat deze bepaling niet hoeft te worden gebruikt. Zie ook de toelichting bij artikel 3.2, derde lid.

Het gaat om een overgangssituatie als er nog geen Waterschapswetlegger is en het waterschap het onderhoud wel wil neerleggen bij derden.

Artikel 3.1 Keurkaart

Op grond van artikel 5.1 van de Waterwet moeten waterschappen een legger vaststellen, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Deze legger wordt vaak gecombineerd met de onderhoudslegger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet. De Waterwetlegger heeft een andere functie, want deze legger legt de normatieve toestand van waterstaatswerken vast. De provincie kan voor bepaalde waterstaatswerken een vrijstelling verlenen van deze leggerplicht. Voor de periode dat de legger nog niet is vastgesteld, kan op grond van artikel 3.1 gewerkt worden met een zogenaamde kaart, vast te stellen door het bestuur. Op deze kaart worden in ieder geval de liggingen van waterstaatwerken aangegeven en, indien van toepassing de bijbehorende beschermingszones en profielen van vrije ruimte. Hiermee vervangt deze kaart tijdelijk de legger en heeft voor beschermingszones en profielen van vrije ruimte dezelfde werking als een legger. Wanneer het bestuur de bedoelde gegevens van die kaart opneemt in de legger, neemt het tevens het besluit tot intrekking van de hier bedoelde kaart.

De waterstaatswerken, beschermingszones en profielen van vrije ruimte, zoals aangegeven op de legger of keurkaart, zijn van belang voor de verbodsbepalingen van artikel 3.2. Ook voor enkele gebodsbepalingen in hoofdstuk 2 zijn deze legger- of keurkaartaanduidingen van belang. Ze geven immers de reikwijdte van verbodsbepalingen weer of ze geven invulling aan het vereiste onderhoud door onderhoudsplichtigen.

Artikel 3.2 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

Lid 1 en 2

In dit artikel 3.2 is in het eerste lid een algemene, ruime verbodsbepaling opgenomen voor handelingen of het laten liggen of staan van werken, vaste substanties of voorwerpen bij waterstaatwerken. De formulering en reikwijdte van de verbodsbepaling sluit aan bij de verbodsbepaling in het Waterbesluit ten aanzien van rijkswaterstaatswerken, waarvoor het Rijk beheerder is. Net als in de vorige keur zijn handelingen in overeenstemming met de functie van het waterstaatswerk niet verboden. De toevoeging ‘in overeenstemming met de functie’ moet, net als bij het Waterbesluit, vrij beperkt worden geïnterpreteerd. Het betreft de (waterhuishoudkundige) functie die de provincie aan dat waterstaatwerk heeft verleend, dan wel de functie die het waterschap in zijn beheerplan daaraan heeft verleend, dan wel de functie die het waterstaatswerk van oudsher al heeft. Alle handelingen en gedragingen die een negatief effect hebben op deze functie vallen onder het verbod.

Onder de ruime verbodsbepaling in artikel 3.2, eerst lid, vallen onder de zinsnede ‘handelingen te verrichten’ onder andere: aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping-, herstel-, onderhoud-, plant- reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw, herbouw- en wijzigings- en verwijderwerkzaamheden. ‘Vervoeren’ valt er niet onder. De eerder vermelde handelingen betreffen handelingen die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken. Verder ook werkzaamheden die dat niet tot doel hebben, maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken. Onder dit verbod valt bijvoorbeeld het dempen van een sloot. Onder het verbod vallen ook de handelingen van derden waarmee de waterstand op een ander peil wordt gebracht of gehouden dan het peil dat voor het betreffende oppervlaktewaterlichaam door het waterschap is vastgesteld. Tot slot vallen onder het verbod ook evenementen die een negatief effect hebben op de functie van het waterstaatswerk.

Onder dit verbod valt bijvoorbeeld niet het zich bevinden op de daarvoor bestemde plaatsen als individuele wandelaar, fietser, schaatser, kanoër of visser.

In het tweede lid is bepaald dat het verboden is zonder waterrvergunning een waterstaatswerk te wijzigen of aan te leggen.

Via een vergunning van het bestuur kan van de verbodsbepaling worden afgeweken. Op basis van artikel 3.9 kunnen in algemene regels vrijstellingen worden verleend voor bijvoorbeeld bepaalde categorieën van handelingen. Deze handelingen zijn dan wel toegestaan zonder vergunning, waarbij eventueel aan bepaalde voorschriften moet worden voldaan. Dit systeem is vergelijkbaar met het Activiteitenbesluit.

Lid 3

In het derde lid is bepaald dat in het profiel van vrije ruimte geen werken mogen worden geplaatst of worden behouden. Dit profiel is nodig om toekomstige aanpassingen van waterstaatswerken, in het bijzonder waterkeringen, mogelijk te maken. Met de vastlegging van profielen van vrije ruimte moet het waterstaatsbelang zijn gediend, binnen het kader van de zorg voor het watersysteem en de doelstellingen van de Waterwet.

Lid 4

In hoofdstuk 6 van de Waterwet en in het Waterbesluit zijn regels opgenomen omtrent de watervergunning. De bepalingen hebben betrekking op de aanvraag, de wijze van voorbereiding en samenloop als meer beheerders of meer bestuursorganen bevoegd zijn. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen over aan de watervergunning te verbinden voorschriften. Artikel 6.20, eerste lid, van de wet bepaalt dat het bestuur aan de vergunning voorschriften kan verbinden ter bescherming van de belangen waarvoor het vereiste van de vergunning is gesteld. Deze voorschriften kunnen bijvoorbeeld de wijze van uitvoering van een werk of een beperking in het gebruik betreffen. Dat artikel bepaalt in het eerste lid dat die voorschriften ook betrekking kunnen hebben op financiële zekerheidstelling voor de nakoming van verplichtingen, voor de dekking van schade of voor het compenseren of beperken van de nadelige gevolgen na het staken van de vergunde handeling.

Het is gewenst om het bepaalde in artikel 6.20, eerste lid, van de wet aan te vullen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. in de uitspraak van 27 mei 2009, zaaknummer 200806373) acht het aanvaardbaar dat de overheid financiële compensatie vraagt voor het dempen van water, indien compensatie in natura door het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam niet mogelijk is. Het naast een compensatie in natura ook vragen van financiële compensatie vanwege voor het waterschap toegenomen onderhoudskosten strekt niet ter bescherming van het belang in verband waarmee watervergunningen worden verleend. Daarom is een wettelijke grondslag nodig. Dat is gebeurd door het derde lid in artikel 3.2 op te nemen. Hiermee staat ondubbelzinnig vast dat het waterschap ook voorschriften met een dergelijke strekking aan de watervergunning kan verbinden.

Lid 5

In het vijfde lid is een bepaling opgenomen voor de situatie dat via een watervergunning of een projectplan een waterstaatswerk is aangelegd of gewijzigd, maar de Waterwetlegger nog niet is aangepast op deze nieuwe situatie. Het heeft uitdrukkelijk de voorkeur de procedure van een watervergunning of projectplan te combineren met een leggerwijziging, zodat deze bepaling niet hoeft te worden gebruikt.

Veel waterschappen kennen het onderscheid tussen binnen- en buitenbeschermingszones. Dat onderscheid is ook in veel leggers terug te vinden en is bedoeld om in die verschillende zones een verschillend verbodsregime van kracht te laten zijn. De concept model Keur kent de begrippen binnen- en buitenbeschermingszones niet meer, omdat ook de Waterwet die begrippen niet heeft opgenomen. Om te kunnen nuanceren qua strengheid van het verbodsregime zal in de algemene regels een onderscheid worden gemaakt in een gedeelte van de beschermingszone in beschermingszone A en beschermingszone B, als aangegeven in de legger. Beschermingszone A is dan het gedeelte van de beschermingszone dat direct naast het waterstaatswerk, is gelegen. Beschermingszonde B is dat gedeelte van de beschermingszone dat het verst verwijderd is van het waterstaatswerk.

Artikel 3.4 Oppervlaktewaterlichamen: watervergunning brengen en onttrekken van water

Artikel 3.4 is een algemene verbodsbepaling voor het brengen van water in of het onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen. Hiermee wordt zowel het brengen en onttrekken zonder een werk bedoeld als het brengen en onttrekken met een werk. Met andere woorden: onder deze verbodsbepaling valt het afvoeren van water naar en het aanvoeren van water uit oppervlaktewaterlichamen én het brengen op of onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

Via artikel 3.9 kan het bestuur onder andere algemene regels stellen, waarbij ook vrijstellingen van de vergunningplicht kunnen worden vastgesteld. Daarnaast is het bestuur bevoegd beleidsregels vast te stellen ten aanzien van de vergunningverlenende bevoegdheid.

Artikel 3.6 Grondwaterlichamen: watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem

Dit artikel geeft een algemene verbodsbepaling voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water in de bodem. In beginsel zijn alle onttrekkingen en infiltraties verboden, behoudens vergunning. Het bestuur kan via algemene regels bepaalde onttrekkingen en infiltraties vrijstellen van deze vergunningplicht. Ook kan het bestuur beleidsregels opstellen over in welke gevallen vergunning zal worden verleend en in welke gevallen niet.

Voor drie specifieke categorieën van onttrekkingen en infiltraties zijn op grond van artikel 6.4 van de Waterwet gedeputeerde staten bevoegd en dus niet het (waterschaps)bestuur. Het gaat hier om de onttrekkingen en infiltraties:

• ten behoeve van industriële toepassingen, indien de te onttrekken hoeveelheid water meer dan 150.000 m3 per jaar bedraagt;

• ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening;

• ten behoeve van een bodemenergiesysteem.

Artikel 3.6 ziet dus niet op deze drie categorieën. Voor de overige onttrekkingen en infiltraties geldt op grond van deze keur een algemene verbodsbepaling, vergelijkbaar met de oude verbodsbepaling uit artikel 14 van de Grondwaterwet. Met betrekking tot infiltraties gaat het hier om waterkwantiteit, en niet om waterkwaliteit. Voor wat betreft de waterkwaliteit bij infiltraties moet voldaan worden aan de regels gesteld bij of krachtens de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer.

§3 Calamiteiten en zorgplicht

Artikel 3.7 Algeheel verbod bij calamiteiten

In geval van calamiteiten kan het nodig zijn de wateraf- en aanvoer of lozingen en onttrekkingen te verbieden. Bij calamiteiten gaat het bijvoorbeeld om droogte of een overvloed aan water, maar ook (een dreiging van) een aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit of het in ongerede raken van een waterstaatswerk. Concreet kan op basis van dit artikel het bestuur bijvoorbeeld bij droogte een onttrekkingsverbod instellen.

Artikel 3.8 Zorgplicht

Artikel 3.8 bevat een algemene zorgplicht ten aanzien van het watersysteem. Deze zorgplicht geldt voor een ieder en een ieder kan op een schending van deze zorgplicht worden aangesproken. Als het handelen of nalaten onmiskenbaar in strijd is met de zorgplicht, kan het bestuur bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen inzetten. Een eventueel opgelegde last moet wel voldoende duidelijk worden omschreven, anders ontstaat er strijd met de rechtszekerheid, zie ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AB RvS) van 10 augustus 2011, 201012817/1/M1.

Artikel 3.9 Algemene regels, nadere regels, meldplichten, meet- en registratieplichten en maatwerkvoorschriften

In de artikelen 3.2 tot en met 3.6 zijn algemene verbodsbepalingen opgenomen. Artikel 3.9 biedt het bestuur een grondslag om ten aanzien van deze verbodsbepalingen algemene regels, nadere regels, meld-, meet- en registratieverplichtingen en maatwerkvoorschriften te stellen.

Lid 1

Het eerste lid biedt het bestuur de grondslag om algemene regels te stellen, welke mede een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de artikelen 3.2 tot en met 3.6 in kunnen houden. Een vrijstelling van een bepaalde verbodsbepaling kan aan de orde zijn als aan bepaalde voorwaarden (algemene regels) is voldaan. Voorbeelden van mogelijke vrijstellingen zijn bepaalde handelingen in de beschermingszone van waterstaatwerken, de af- en aanvoer van water naar of uit oppervlaktewaterlichamen of grondwateronttrekkingen bij hoeveelheden onder een bepaalde drempel en drainage van gronden met bepaalde drainagemiddelen (bijvoorbeeld ondiepe greppels).

Het bestuur heeft ook de mogelijkheid een algeheel verbod in te stellen, waarbij geen vergunningverlening mogelijk is. Een voorbeeld van een algemeen verbod is een grondwateronttrekkingsverbod in een specifiek gebied (bijvoorbeeld een zeer verdrogingsgevoelig gebied).

Lid 2

Het tweede lid geeft het bestuur de bevoegdheid meld-, meet- en registratieverplichtingen op te leggen, voor zover deze verplichtingen niet in strijd zijn met de bepalingen hierover in het Waterbesluit, de Waterregeling en provinciale (water)verordening(en). In het Waterbesluit is opgenomen dat vergunningvrije grondwateronttrekkingen en infiltraties moeten worden gemeld bij het bevoegd gezag. Van alle grondwateronttrekkingen en infiltraties moet de kwantiteit worden gemeten; van alle infiltraties ook de kwaliteit (conform Waterregeling). Van deze kwantiteits- en kwaliteitsmetingen moet opgave worden gedaan aan het bevoegde gezag.

De Waterregeling stelt welke gegevens moeten worden verstrekt bij een vergunningaanvraag of melding (indien niet vrijgesteld van meldingsplicht) voor grondwateronttrekkingen of infiltraties.

In de IPO-modelwaterverordening is geregeld dat het bestuur de kwantiteits- en kwaliteitsmetingen moet verstrekken aan GS en een overzicht van vergunningen en meldingen voor grondwateronttrekkingen en infiltraties.

Lid 3

Dit lid biedt het bestuur de mogelijkheid om voor handelingen, die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht, zogenaamde maatwerkvoorschriften te stellen. Deze bevoegdheid is onder andere vergelijkbaar met artikel 6.15, lid 3, van het Waterbesluit. Het stellen van deze maatwerkvoorschriften is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen (bezwaar en) beroep mogelijk is. De maatwerkvoorschriften richten zich tegen degene die de desbetreffende handeling verricht of gaat verrichten. Bij de toepassing van maatwerkvoorschriften moet het gaan om uitzonderingsgevallen. Als dat niet het geval is, kan de algemene verbodsbepaling blijven bestaan, behoudens vergunning.

De krachtens het derde lid te stellen maatwerkvoorschriften mogen er niet toe leiden dat de te verrichten handelingen grotendeels of in het geheel geen doorgang kunnen vinden, tenzij die handelingen naar het oordeel van het bestuur ontoelaatbaar nadelige gevolgen hebben voor het watersysteem.

Artikel 3.10 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

Het waterschap voert als beheerder van het watersysteem vele handelingen aan waterstaatswerken uit. De handelingen die het waterschap daar uitvoert, zijn in het belang van de aan het waterschap opgedragen taken en vallen onder beheer en onderhoud. Vaak zijn deze handelingen overeenkomstig de functie van het betreffende waterstaatswerk, als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid. Daarom geldt voor deze handelingen geen vergunningplicht. Wel heeft het waterschap een vergunning nodig voor handelingen die het waterschap niet als beheerder verricht, maar bijvoorbeeld als eigenaar van grond of gebouwen. Verder heeft het waterschap voor het realiseren van werken of het verrichten van werkzaamheden, waarbij het afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in het water brengt, een vergunning nodig ingevolge artikel 6.2, eerste lid Waterwet. Uiteraard geldt dat ook voor derden die laatst bedoelde handelingen verrichten. Het waterschap mag dergelijke handelingen niet via de keur reguleren en er dus ook geen vrijstelling voor opnemen.

Voor de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege het waterschap, waardoor de leggergegevens wijzigen, moet het waterschap een projectplan (met bezwaar- en beroepsmogelijkheden voor belanghebbenden) ingevolge artikel 5.4 Waterwet vaststellen. Daarmee is een vergunning op grond van de keur niet meer aan de orde.

§4 Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.11 Visplan

Het realiseren van een gezond en duurzaam watersysteem is een belangrijke taak van het

waterschap. Met de inwerkingtreding van de Europese Kaderrichtlijn Water is de verantwoordelijkheid van het waterschap concreet ingevuld voor het bereiken van ecologische doelen en een goede chemische kwaliteit voor alle wateren. Vis is een expliciet onderdeel binnen deze ecologische doelen. Hiermee is het waterschap verantwoordelijk geworden voor een goede visstand, die behoort bij deze ecologische doelen. Ook is het waterschap verantwoordelijk voor de monitoring van de visstand en de rapportage daarover aan Brussel. Ook visrechthebbenden beïnvloeden de visstand, door het wegvangen en uitzetten van vis. Het waterschap streeft ernaar om samen met de visrechthebbenden in de VBC er voor te zorgen dat de visserij aansluit bij het in stand houden en realiseren van de ecologische waterkwaliteitsdoelen en doelen voor overige functies. Daartoe worden door de VBC visplannen opgesteld welke dienen te worden goedgekeurd door het waterschap. In artikel 3.11 is de verplichting tot het opstellen van visplannen vastgelegd. Overigens wordt er op rijksniveau wetgeving voorbereid waarin zeer waarschijnlijk een visplanverplichting voor alle wateren wordt opgenomen. Zodra deze regelgeving in werking treedt zal artikel 3.11 geheel dan wel gedeeltelijk van rechtswege vervallen.

Omdat het wenselijk is ook van niet KRW-waterlichamen een beeld te krijgen van het uitzetten en onttrekken van vis, van de doelstellingen die daarvoor moeten gelden en duidelijk te maken hoe de visstand kan worden gestuurd in de richting van de te behalen doelen, dienen ook voor deze wateren visplannen te worden opgesteld. Echter om te voorkomen dat onnodig administratieve en uitvoeringslasten worden gecreëerd, moet in bepaalde gevallen volstaan kunnen worden met een vereenvoudigde versie van het visplan. Bij de uitwerking van het bepaalde in lid 3 kan hier nadere invulling aan worden gegeven.

Gelet op het feit dat, anders dan voor KRW-waterlichamen, HEN- en SED-wateren en zwemwateren, voor overige wateren, niet zijnde C-wateren, nog geen doelen en maatregelen zijn geformuleerd, zal het moment waarop de visplannen voor deze laatste categorie wateren in overleg met de VBC door het bestuur nader worden bepaald.

Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving

Artikel 4.1 Aanwijzing toezichthouders

Onder toezichthouder verstaat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5.11 Awb). Hieruit vloeit voort dat de toezichthoudende bevoegdheden uit de Awb alleen kunnen worden uitgeoefend door personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift als zodanig zijn aangewezen. Dit artikel voorziet in de vereiste wettelijke grondslag voor de aanwijzing van toezichthouders.

Het toezicht wordt primair opgedragen aan daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren. De definitie in de Awb biedt echter ook de mogelijkheid het toezicht op te dragen aan andere personen. Daarbij geldt dat met het toekennen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten het overheidsapparaat terughoudend moet worden omgegaan (Memorie van Toelichting Derde tranche Awb, TK 23 700, nr. 3, p. 139). Zie hierover ook Awb, Tekst en Commentaar, 2009, p. 343. De keurbepaling biedt het waterschap de mogelijkheid voor de schouw ook andere personen dan ambtenaren in te schakelen, zonder dat deze eerst tot (onbezoldigd) ambtenaar van het waterschap moeten worden benoemd. Wel is altijd een aanwijzingsbesluit van het bestuur noodzakelijk.

Artikel 4.2 Schouw

De schouw wijkt af van de gebruikelijke toezichtuitoefening, in die zin dat het bij de schouw gaat om een systematische controle op met name de onderhoudsverplichtingen, die bovendien van tevoren wordt aangekondigd en op of na een bepaalde datum wordt uitgeoefend.

Artikel 4.3 Strafbepalingen

Artikel 81 Waterschapswet bepaalt welke maximumstraf op overtreding van de keur kan worden gesteld. Deze strafmogelijkheid moet in de keur zelf worden gepositiveerd. In artikel 4.3 is de maximumstraf opgenomen, namelijk drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Deze strafbepalingen staan los van of naast het bestuursrechtelijke instrumentarium – bestuursdwang en dwangsom – waarover het bestuursorgaan in geval van overtreding kan beschikken

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Vergunningen

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor watervergunningen, verleend op basis van de voorgaande keur. Als de handelingen zowel op basis van de voorgaande keur als deze, nieuwe keur vergunningplichtig zijn, en er is een watervergunning verleend op basis van de voorgaande keur, dan wordt deze watervergunning geacht te zijn verleend op basis van deze, nieuwe keur. Voor nog oudere vergunningen en ontheffingen, die zijn verleend op basis van oudere keuren (van vóór de voorgaande keur) geldt het overgangsrecht van de voorgaande keur (of van nog oudere keuren).

Het tweede lid ziet op handelingen e.d. die rechtmatig tot stand zijn gebracht voordat deze keur in werking is getreden, bijvoorbeeld handelingen die eerst niet vergunningplichtig waren en dat nu wel zijn geworden.

Artikel 5.2 Oppervlaktewaterlichamen

Dit artikel geeft een regeling voor de periode waarin er nog geen uniforme leggers zijn vastgesteld voor Waterschap Vallei en Veluwe.

Artikel 5.3 Waterkeringen

Dit artikel geeft een regeling voor de periode waarin er nog geen uniforme leggers zijn vastgesteld voor Waterschap Vallei en Veluwe.

Artikel 5.4 Intrekking Keur

Bij inwerkingtreding van deze keur worden de voorgaande keuren, de Keur Waterschap Vallei & Eem 2009 en de Keur Waterschap Veluwe 2009, ingetrokken.

Artikel 5.5 Inwerkingtreding

Deze keur treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

Artikel 5.6 Citeertitel

De citeertitel zorgt ervoor dat de keur eenvoudig en eenduidig kan worden aangehaald.