Regeling vervallen per 01-04-2017

Keur Waterschap Zuiderzeeland

Geldend van 05-05-2011 t/m 31-03-2017

Intitulé

Keur Waterschap Zuiderzeeland

De Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland;

gelezen het voorstel d.d. 28 april 2011, nummer 135373;

besluit:

  • de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2011 vast te stellen;

  • de legger watergangen landelijk gebied vast te stellen;

  • de legger primaire A-, B- en C-waterkeringen van dijkring 7 en primaire A-waterkeringen van dijkring 8 Waterschap Zuiderzeeland 2011 vast te stellen.

Aldus vastgesteld in de Algemene Vergadering d.d. 28 april 2011.

Lelystad, 28 april 2011,

de secretaris,                                                 de voorzitter,

ir. J.B. van der Veen.                                     mr. ir. H.L. Tiesinga.

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Begripsomschrijvingen

Artikel 1.1

In deze Keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • a.

    bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van één of meer watersystemen en als bergingsgebied in de legger is opgenomen;

  • b.

    beschermd buitendijks gebied: gebieden die buitendijks zijn gelegen en begrensd worden door de daarbij behorende regionale waterkeringen en zoals aangegeven op bijgevoegde kaarten in bijlage 1;

  • c.

    beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaats¬werk voorschriften krachtens deze Keur van toepassing zijn;

  • d.

    binnenbeschermingszone: de binnenbeschermingszone zoals bedoeld in de legger;

  • e.

    bronbemaling:  het onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen;

  • f.

    buitenbeschermingszone: de buitenbeschermingszone zoals bedoeld in de legger;

  • g.

    college: het college van Dijkgraaf en Heemraden van Waterschap Zuiderzeeland;

  • h.

    coupure: doorgraving van waterkeringen ten behoeve van spoorwegen, enz.;

  • i.

    gestuwd water: water waarin het waterpeil wordt geregeld door middel van een stuw (een vaste of een beweegbare constructie) en aangegeven op de kaart in bijlage 2;

  • j.

    grondsanering: het verrichten van handelingen met het oogmerk het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van dreigingen van verontreiniging van grond;

  • k.

    grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen, voor zover het waterschap door de Wet met het beheer over dat grondwater is belast;

  • l.

    grondwaterlichaam: samenhangende grondwatermassa;

  • m.

    grondwatersanering: het verrichten van handelingen met het oogmerk het beperken en ongedaan maken van verontreiniging en de directe gevolgen daarvan of dreiging van verontreiniging van het grondwater;

  • n.

    infiltreren van water: water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

  • o.

    kernzone: de kernzone zoals bedoeld in de legger;

  • p.

    legger: als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet of in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet;

  • q.

    onttrekken: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

  • r.

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

  • s.

    tussenbeschermingszone: de tussenbeschermingszone zoals bedoeld in de legger;

  • t.

    waterkering: kunstmatige hoogte, (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • u.

    watersysteem: samenhangend geheel van één of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken en grondwaterlichamen;

  • v.

    waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering en ondersteunend kunstwerk, dat als zodanig in de legger is aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet, dan wel dat, indien de vaststelling van de legger nog niet heeft plaatsgevonden, op de in artikel 6.3 bedoelde Keurkaart is aangegeven;

  • w.

    watervergunning: vergunning als bedoeld in de Wet;

  • x.

    werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

  • y.

    Wet: Waterwet.

Aansprakelijkheid

Artikel 1.2

  • 1. De verplichtingen ingevolge deze Keur berusten op de zakelijk gerechtigde van het perceel grond gelegen naast een waterstaatswerk.

Hoofdstuk 2 Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

Visplan

Artikel 2.1

  • 1. Het is verboden visserij uit te oefenen in door het waterschap verhuurde oppervlaktewaterlichamen anders dan op basis van en in overeenstemming met een door het college goedgekeurd visplan.

  • 2. De in het beheergebied van het waterschap opererende visrechthebbenden overleggen aan het college een visplan.

  • 3. In het visplan verwoorden de visrechthebbenden hoe zij bijdragen aan het bevorderen en handhaven van een evenwichtige visstand in de oppervlaktewaterlichamen in relatie tot de doelstellingen van de Kaderrichtlijn water, welke doelstellingen zijn weergegeven in het vigerende waterbeheerplan van het waterschap.

  • 4. In samenhang met het verhuren van het visrecht in oppervlaktewaterlichamen wordt het visplan zonodig herzien, doch tenminste eenmaal per zes jaar.

  • 5. Het (herziene) visplan behoeft de goedkeuring van het college. Het besluit hierover wordt gegeven binnen acht weken na indiening bij het college van het ontvankelijk verklaarde visplan.

Hoofdstuk 3 Beheer van waterstaatswerken

Gebodsbepalingen

Afrasteringen

Artikel 3.1

  • 1. De eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van dieren, welke gronden zijn gelegen aan waterstaatswerken, kunnen door het college verplicht worden langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen.

  • 2. Het college kan algemene regels stellen omtrent afrasteringconstructies en wijze van plaatsing.

Coupures en sluizen

Artikel 3.2

  • 1. De eigenaren van in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen kunnen door het college verplicht worden deze terstond te sluiten.

Stuwen

Artikel 3.3

  • 1. De eigenaren van stuwen kunnen door het college verplicht worden deze op een daarbij bepaald stuwpeil te stellen.

  • 2. Het college besluit omtrent de aanwijzing van stuwen en van stuwpeilen bedoeld in het eerste lid.

Onderhoud aan waterstaatswerken en beschermd buitendijks gebied

Onderhoudsplicht

Artikel 3.4

  • 1. Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken en beschermd buitendijks gebied zijn aangewezen.

Onderhoud aan waterkeringen

Gewoon onderhoud waterkeringen

Artikel 3.5

  • 1. De onderhoudsplichtigen dragen zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door het bestrijden van schadelijk wild, het herstellen van geringe beschadigingen en het in stand houden van begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering.

Buitengewoon onderhoud waterkeringen

Artikel 3.6

  • 1. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

  • 2. Buitengewoon onderhoud mag niet worden uitgevoerd in de periode van 15 oktober tot 15 maart.

Ondersteunende kunstwerken en werken

Artikel 3.7

  • 1. De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en/of  werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en (mede) een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.

Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

Gewoon onderhoud

Artikel 3.8

  • 1. De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot het daaruit verwijderen van begroeiingen, van voorwerpen, materialen en stoffen die de af- en/of aanvoer en/of berging van oppervlaktewaterlichamen hinderen, tot het in stand houden van die oppervlaktewaterlichamen én tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend.

Buitengewoon onderhoud

Artikel 3.9

  • 1. De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

Ontvangst van baggerspecie en maaisel

Artikel 3.10

  • 1. In aanvulling op artikel 5.23, tweede lid, van de Wet worden erven en gronden die gescheiden zijn van het oppervlaktewaterlichaam door een weg, voetpad of ander werk of door een grondstrook die te gering van breedte is om specie of maaisel te ontvangen, aangemerkt als aan het oppervlaktewaterlichaam gelegen.

Afwijking onderhoud

Afwijken van de onderhoudsverplichting

Artikel 3.11

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college af te wijken van de onderhoudsverplichtingen zoals bedoeld in Hoofdstuk 3 van deze Keur.

Hoofdstuk 4 Handelingen in het watersysteem

Algeheel verbod bij calamiteiten

Artikel 4.1

  • 1. In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het college zonodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar en/of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

    • b.

      water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2. Zodra het college handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Algeheel verbod voor kwetsbare oppervlakte-, grondwaterlichamen en gebieden

Artikel 4.2

  • 1. De Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland kan een algeheel verbod instellen om water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen, water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen, in het gebied of de gebieden die op een nog nader vast te stellen kaart behorende bij deze Keur zijn aangegeven.

  • 2. Het is verboden grondwater te onttrekken of water te infiltreren in een op bij deze Keur behorende kaart in bijlage 3 aangegeven zone, indien de onttrekking of infiltratie plaatsvindt op een grotere diepte ten opzichte van NAP, zoals aangegeven op deze kaart, dan in die zone is toegestaan.

  • 3. Het tweede lid heeft geen betrekking op:

    • a.

      onttrekkingen ten behoeve van de grondwatermonitoring, met het oog op de openbare drinkwaterproductie;

    • b.

      onttrekkingen ten behoeve van het grondwaterbeheer door of op last van het college van Dijkgraaf en Heemraden of Gedeputeerde Staten;

    • c.

      onttrekkingen ten behoeve van het onderzoeken en saneren van de bodem dan wel onttrekkingen ten behoeve van handelingen ten gevolge waarvan een verontreiniging in de bodem wordt verminderd of verplaatst, indien voor dat saneren of die handelingen het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming opdracht of toestemming heeft gegeven.

  • 4. Het college zal geen ontheffing, van de in lid 1 en lid 2 bedoelde verboden verlenen.

Waterstaatswerken

Waterstaatswerken, beschermingszones en/of beschermd buitendijks gebied

Artikel 4.3

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college de onder A tot en met L genoemde handelingen te verrichten in, op, boven, over of onder waterstaatwerken, beschermingszone en/of beschermd buitendijks gebied, voorzover die activiteit in onderstaande tabel is aangegeven.

    Tabel bij artikel 4.3

     Omschrijving

     Handelingen

    Waterstaatswerken

    Bergingsgebieden en ondersteunende kunstwerken zoals bedoeld in artikel 1.1 v 

    A

    B

    C

    D

    E

    F

    G

    H

    I

    J

    K

    Waterkeringen

    Kernzone

    A

    B

    C

    D

    E

    F

    G

    H

    I

    J

    K

    Binnenbeschermingszone

    A

    B

    C

    D

    E

    F

    Tussenbeschermingszone

    A

    B

    C

    Buitenbeschermingszone

    A

    B

    Oppervlaktewaterlichamen

    Kernzone

    A

    B

    C

    D

    E

    F

    G

    H

    I

    L

    Binnenbeschermingszone

    A

    B

    C

    D

    E

    F

    Buitenbeschermingszone

    A

    B

    C

    Beschermd buitendijks gebied

    A

    B

    C

    D

    E

    F

    G

  • Onder handelingen wordt verstaan:

  • A.         ontgrondingen of afgravingen te verrichten alsmede seismische onderzoeken te verrichten;

  • B.         explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben;

  • C.         heiwerkzaamheden te verrichten of werken, waaronder begrepen gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde te plaatsen, te wijzigen of te verwijderen;

  • D.        kabels, drukleidingen en/of drukvaten te plaatsen en/of te hebben;

  • E.         werkzaamheden te verrichten;

  • F.         opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;

  • G.        activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

  • H.         zich anders dan als rechthebbende te bevinden, indien dat op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven;

  • I.          vaste stoffen, voorwerpen of dieren te brengen of te hebben of te (be)houden;

  • J.         buiten openbare verharde wegen met rij- of voertuigen, dan wel met een lastdier te rijden of vee te drijven;

  • K.         op andere wijze bemesting toe te passen dan door het college is bepaald;

  • L.         de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het college binnen 25 meter van de in- of uitstroomopening van een hevel, inlaat, bemalingsinstallatie en/of een uitstroompunt van een afvalwaterzuiveringsinstallatie een ligplaats in te nemen met een schip, dan wel te zwemmen, te duiken of watersport te beoefenen;

  • 3. Het is verboden zonder vergunning van het college enige andere handeling te verrichten langs, aan, boven en onder waterstaatswerken, waardoor schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterstaats¬werken of waardoor de werking van deze waterstaatswerken wordt belet, gehinderd of verzwakt.

Algemene regels

Artikel 4.4

  • 1. Het college kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 4.3 een vrijstelling verlenen van de vergunningplicht, dan wel een algeheel verbod opleggen voor het verrichten van die handelingen.

  • 2. Bij regeling krachtens het voorgaande lid, kan de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het college.

  • 3. Voor handelingen betreffende artikel 4.3, lid 1 onder E wordt conform lid 1 vrijstelling verleend van de vergunningplicht indien het handelingen betreft ter verdieping van een oppervlaktewaterlichaam tot maximaal 20 centimeter ten opzichte van het leggerprofiel ter uitvoering van het Convenant Rugstreeppadmanagementplan Noordoostpolder. Een voorgenomen handeling, zoals bedoeld in dit lid, dient te worden gemeld aan het college.

Oppervlaktewaterlichamen

Watervergunning oppervlaktewaterlichamen

Artikel 4.5

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college water te lozen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen, dan wel af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen, indien op de voorgenomen wijze:

    • a.

      meer dan 540 m³ water per uur kan worden geloosd in of afgevoerd naar dat oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      meer dan 250 m³ water per uur kan worden onttrokken aan of aangevoerd uit dat oppervlaktewaterlichaam.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het college water te lozen in of af te voeren naar oppervlaktewater¬lichamen die water aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen gelegen buiten het beheersgebied van Waterschap Zuiderzeeland.

  • 3. Het is verboden zonder vergunning van het college water aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen die niet in beheer zijn van Waterschap Zuiderzeeland, met uitzondering van aanvoer van water als gevolg van spuien ter plaatse van schutsluizen.

Meldplicht oppervlaktewaterlichamen

Artikel 4.6

  • 1. Degene, die water loost in, onttrekt aan, afvoert naar of aanvoert uit oppervlaktewaterlichamen is verplicht dit aan het college te melden met opgave van de situering, de wijze, de hoeveelheid en de tijdsduur daarvan, indien:

    • a.

      meer dan 225 m³ water per uur kan worden geloosd in of afgevoerd naar dat oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      meer dan 125 m³ water per uur kan worden onttrokken aan of aangevoerd uit dat oppervlaktewaterlichaam.

  • 2. Degene, die water loost in, onttrekt aan, afvoert naar of aanvoert uit gestuwde oppervlaktewaterlichamen, zoals aangegeven op kaart in bijlage 2, is verplicht dit aan het college te melden met opgave van de situering, de wijze, de hoeveelheid en tijdsduur daarvan, indien:

    • a.

      meer dan 225 m³ water per uur kan worden geloosd in of afgevoerd naar dat oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      meer dan 30 m³ water per uur kan worden onttrokken aan of aangevoerd uit dat oppervlaktewaterlichaam.

  • 3. Degene die water onttrekt aan of aanvoert uit oppervlaktewaterlichamen die water aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen gelegen buiten het beheersgebied van Waterschap Zuiderzeeland, zoals aangegeven op kaart in bijlage 4, is verplicht dit aan het college te melden met opgave van de situering, de wijze, de hoeveelheid en de tijdsduur daarvan, indien:

    • a.

      meer dan 30 m³ water per uur kan worden onttrokken aan of aangevoerd uit dat oppervlaktewaterlichaam.

Grondwaterlichamen

Watervergunning onttrekken en/of infiltreren van grondwater

Artikel 4.7

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college grondwater te onttrekken, en/of water in de bodem te infiltreren.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op onttrekkingen van grondwater zoals bedoeld in artikel 4.2, lid 2.

  • 3. Geen vergunning krachtens het eerste lid is vereist, indien het betreft het onttrekken van grondwater uitsluitend bedoeld voor genoemde doeleinden en beneden de grenswaarden zoals aangegeven in onderstaande tabel:

    Tabel bij artikel 4.7

     Doeleinden

    Grenswaarden 

    Permanente agrarische doeleinden:

    1. veedrenking

    2. agrarische bedrijfshygiëne

    3. gewasbescherming

    4. beregening en bevloeiing 

    1. < 10 m³ per uur

    2. < 10 m³ per uur

    3. < 10 m³ per uur

    4. < 60 m³ per uur

    Tijdelijke doeleinden:

    1. bronbemaling ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken

    2. grondsanering

    3. proefonttrekkingen

    4. grondwatersanering

    5. noodvoorzieningen

    1. < 100.000 m³ per maand en max. 6 maanden

    2. < 100.000 m³ per maand en max. 6 maanden

    3. < 100.000 m³ per maand en max. 6 maanden

    4. < 50.000 m³ per maand

    5. Geen

    Overige doeleinden 

    < 10 m³ per uur en max. 12.000 m³ per kwartaal

Meldplicht onttrekken van grondwater

Artikel 4.8

  • 1. Degene die voornemens is grondwater te  onttrekken waarop artikel 4.7. lid 3 van toepassing is en indien de hoeveelheid te onttrekken water meer kan bedragen dan 1 m³ per uur, meldt de onttrekking minimaal vier weken voor aanvang van de onttrekking aan het college.

Toepassing algemene regels

Artikel 4.9

  • 1. De in artikel 4.10 genoemde algemene regels zijn van toepassing op de onttrekkingen krachtens artikel 4.7.

Algemene regels

Artikel 4.10

  • 1. Degene die grondwater onttrekt, is verplicht de boorgaten zo spoedig mogelijk na het plaatsen van de putfilters op te vullen. Ter hoogte van slecht doorlatende lagen alsmede tussen één en drie meter beneden maaiveld wordt een afdichting van bentoniet of een gelijkwaardig materiaal aangebracht.

  • 2. Bij beëindiging van de onttrekking worden de boorgaten zoals bedoeld in lid 1, opgevuld met bentoniet of een gelijkwaardig materiaal.

  • 3. Het college kan het onttrekken van grondwater verbieden indien:

    • a.

      door de onttrekking nadelige effecten voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      degene die grondwater onttrekt geen of onvoldoende voorzieningen treft om het onttrokken grondwater in de bodem terug te brengen, een en ander voor zover het treffen van deze voorzieningen redelijkerwijs kan worden gevergd;

    • c.

      het gebruik van oppervlaktewater redelijkerwijs kan worden gevergd;

    • d.

      gedurende drie achtereenvolgende jaren geen onttrekking heeft plaatsgevonden.

Overige bepalingen

Meet- en registratieplicht

Artikel 4.11

  • 1. Degene, die meer dan 10.000 m³ water per jaar onttrekt uit een grondwaterlichaam en degene die water infiltreert in een grondwaterlichaam anders dan voor de volgende doeleinden:

    • a.

      ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening

    • b.

      een bodemenergiesysteem

    • c.

      voor industriële doeleinden indien de onttrokken hoeveelheid meer dan 150.000 m³ per jaar bedraagt is verplicht:

    • d.

      de onttrekking op te geven aan het college

    • e.

      de hoeveelheden water die worden onttrokken, te meten en daarvan aantekening te houden;

    • f.

      telkenmale in de maand januari of, bij beëindiging van de onttrekking, binnen een maand na die beëindiging, aan het college opgave te verstrekken van de in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar per kwartaal onttrokken hoeveelheid water

    • g.

      bij de onder f. bedoelde opgave kennis te geven van wijzigingen die zich in het voorafgaande, onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar hebben voorgedaan met betrekking tot de bij de opgave, als bedoeld onder d. en e., verstrekte gegevens.

Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

Artikel 4.12

  • 1. Geen vergunning krachtens artikel 4.3, 4.5 of 4.7 is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het college ten behoeve van het aan het waterschap op grond van artikel 2 Waterschapswet opgedragen beheer.

Nadere vrijstellingen

Artikel 4.13

  • 1. Het college kan andere oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen of gebieden aanwijzen op de bij deze Keur behorende kaarten, waarop of waarin de in dit hoofdstuk bedoelde vrijstellingen van toepassing zijn.

Zorgplicht

Artikel 4.14

  • 1. Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of door het nalaten van handelingen inbreuk kan worden gemaakt op het door het waterschap beheerde watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

  • 2. Degene die handelingen verricht als bedoeld in het vorige lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het de college.

  • 3. Het college kan aanwijzingen geven over die maatregelen.

Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving

Schouw

Artikel 5.1

  • 1. Door of namens het college wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door dat college vastgesteld schema.

  • 2. Het college kan indien het zulks nodig acht besluiten een extra schouw te voeren.

  • 3. Het college stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenminste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis aan huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.

  • 4. De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

Aanwijzing toezichthouders

Artikel 5.2

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het college aangewezen ambtenaren of andere personen.

Strafbepalingen

Artikel 5.3

  • 1. Overtreding van de bepalingen van deze Keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sinds een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Vergunningen

Artikel 6.1

  • 1. Een vergunning of ontheffing verleend vóór inwerkingtreding van deze Keur voor een ingevolge deze Keur vergunningplichtig handelen, wordt geacht ingevolge deze Keur te zijn verleend.

  • 2. Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze Keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze Keur te zijn verleend.

  • 3. Vergunningen verleend voor de inwerkingtreding van de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2011, voor permanente agrarische onttrekkingen ten behoeve van beregening en bevloeiing met een hoeveelheid te onttrekken grondwater van minder dan 60 m³ per uur worden beschouwd als zijnde een melding in de zin van artikel 4.8. met uitzondering van de vergunningen die afgegeven zijn voor onttrekkingen of infiltraties die op een grotere diepte ten opzichte van NAP plaatsvinden, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 3.

Bestaande vergunningen voor onttrekkingen uit derde watervoerende pakket

Artikel 6.2

  • 1. Vergunningen voor onttrekkingen van grondwater die op het moment van inwerkingtreding van deze Keur vallen onder het verbod als bedoeld in artikel 4.2, lid 2, blijven van kracht tot het moment dat de onttrekking wordt beëindigd of tot 1 januari 2025.

Keurkaart

Artikel 6.3

  • 1. Voor waterstaatswerken waarvoor krachtens artikel 5.1 van de Wet vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, wordt als legger aan¬gemerkt de bij deze Keur behorende kaarten in bijlage 1 en 5, waarop de ligging en indien mogelijk vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken zijn aangegeven.

  • 2. De daarbij aangegeven grenzen bepalen de toepassing van de verbodsbepalingen bedoeld in deze Keur.

  • 3. Indien de insteek van een oppervlaktewaterlichaam niet duidelijk is vast te stellen geldt als grens de waterlijn, die behoort bij het streefpeil dat is vastgelegd in het peilbesluit van het betreffende oppervlaktewaterlichaam, plus 5 meter uit deze waterlijn.

Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 6.4

  • 1. Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens de Wet of provinciale verordening het vaststellen van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, berust het onderhoud bij de eigenaar van het waterstaatswerk.

  • 2. De onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn, in het geval bedoeld in het eerste lid, verplicht tot instandhouding van het waterstaatswerk overeenkomstig het bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie op de kaart bedoeld in artikel 6.3.

Inwerkingtreding

Artikel 6.5

  • 1. Deze Keur treedt in werking op 5 mei 2011. Op die datum wordt de tot dan toe geldende Keur "Keur Waterschap Zuiderzeeland 2009" d.d. 17 december 2009, in werking getreden op 24 december 2009, ingetrokken.

Citeertitel

Artikel 6.6

  • 1. Deze Keur wordt aangehaald als: Keur Waterschap Zuiderzeeland 2011.

Toelichting algemeen

Wetgeving en beleid

Deze Keur is gebaseerd op de Waterschapswet, de Waterwet en het Waterbesluit en is afgestemd op de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving (VFL). In 2009 is de Keur geactualiseerd vanwege de totstandkoming van de Waterwet, en de daarmee verschoven bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer en door uitbreiding van het juridisch instrumentarium. Waterschap Zuiderzeeland heeft daarnaast in belangrijke mate te maken met de provincie Flevoland als bevoegd gezag voor het vaststellen van regionale waterplannen en andere relevante omgevingsplannen, waarin zij de meer strategische aspecten van het waterbeheer opneemt. Zij verwacht dat het waterschap dat beheer adequaat uitvoert, mede om provinciale doelstellingen te verwezenlijken. De provincie biedt het waterschap daartoe nadere regels omtrent het regionale waterbeheer in haar VFL.

Bij het opstellen van de voorliggende Keur is dan ook niet alleen uitgegaan van de Waterwet en het Waterbesluit, maar ook van de VFL. De Waterschapswet (artikel 78) verleent de waterschappen de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen. De Waterwet gaat verder uit van nadere regels van waterschappen bij verordening (Keur). In het kader van de nieuwe regelgeving is het waterschap de regionale waterbeheerder voor het stellen van gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot de bij het waterschap in beheer zijnde watersystemen, indien en voor zover het waterschap door de Waterwet met de zorg voor onderdelen van dat watersysteem is belast. De Keur ziet toe op de uitoefening van het regionale waterbeheer door Waterschap Zuiderzeeland. In deze Keur wordt ervan uitgegaan dat in provinciale verordeningen geen gebods- en verbodsbepalingen voorkomen betreffende de waterstaatswerken in beheer bij het waterschap die afwijken van bepalingen in de Keur.

Herziening Keur 2009

De Keur 2009 is op 24 december 2009 in werking getreden. Met de Keur 2009 is een jaar ervaring opgedaan , op grond waarvan een herziening nodig bleek. In de nota Partiële wijziging Keur 2009 zijn de voorstellen opgenomen voor aanpassing van de Keur 2009. In de Keur 2011 zijn deze aanpassingen opgenomen.

De waterkwaliteitszorg is in deze Keur geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op een oppervlaktewaterlichaam met het oog op de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit. De op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Waterwet regelen dit nagenoeg uitputtend en laten derhalve weinig ruimte voor aanvullende regeling op decentraal niveau. Wel zijn in deze Keur bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit opgenomen, indien en voor zover andere wetgeving daarin niet voorziet. Zo is een bepaling over visbeheer opgenomen. Doel daarvan is om de ecologische kwaliteit van de betreffende (vis)wateren veilig te stellen dan wel te verbeteren.

Verder zijn in deze Keur bepalingen opgenomen over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in grondwaterlichamen. Het waterschap  is sedert de inwerkingtreding van de Waterwet (22 december 2009) bevoegd delen van deze taak uit te oefenen. Het gaat om de onttrekkingen van grondwater behoudens die ten behoeve van industriële toepassingen, indien de onttrokken hoeveelheid water meer dan 150.000 m³ per jaar bedraagt en indien het gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of een bodemenergiesysteem. De regulering van die onttrekkingen blijft een bevoegdheid van de provincie.

In deze Keur komen geen keurafstanden en maten voor. Uitgangspunt is dat de waterstaatswerken en de beschermingszones qua omvang zijn aangegeven in de legger, dan wel in ieder geval wat betreft de ligging, op kaarten in bijlage 5 van de Keur. Indien deze legger niet beschikbaar is, voorziet artikel 6.3 daarin.

De opbouw van de Keur

De opbouw van de Keur is als volgt:

  • hoofdstuk 1:    begripsomschrijvingen en hoofdelijke aansprakelijkheid;

  • hoofdstuk 2:    ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen;

  • hoofdstuk 3:    beheer van waterstaatswerken met gebodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen;

  • hoofdstuk 4:    handelingen in het watersysteem met vergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken, het aan- en afvoeren van water, het lozen en onttrekken van water met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen en tot grondwater en het infiltreren. Ook staan hier algehele verboden, meldplichten, meet- en registratieplichten en vrijstellingen. Het hoofdstuk eindigt met een zorgplichtartikel;

  • hoofdstuk 5:    toezicht, handhaving, schouw en strafbepalingen;

  • hoofdstuk 6:    overgangs- en slotbepalingen.

In de Keur zijn definitiebepalingen, waarin waterstaatswerken en de begrenzingen daarvan worden omschreven, zoveel mogelijk vermeden door te werken met leggers en kaarten, waarop de waterstaatswerken qua ligging, vorm, afmeting en constructie zijn aangegeven. Het college heeft de bevoegdheid regels te stellen (artikel 4.4), dan wel kaarten bij de Keur te wijzigen, met als gevolg dat Keurbepalingen een ruimere strekking krijgen, dan wel juist geen toepassing vinden. In de Keur is de mogelijkheid geformuleerd tot het stellen van algehele verboden, in die zin dat waar een absoluut verbod geldt, er geen mogelijkheid is een vergunning te verlenen (artikel 4.1 en 4.2 van de Keur). Aan de houder van een vergunning kan de verplichting worden opgelegd financiële zekerheid te stellen voor de bekostiging van de verwijdering van het op grond van de vergunning aangebrachte werk na de beëindiging van het gebruik daarvan. Voorts bestaat de mogelijkheid een voorschrift aan de vergunning te verbinden op grond waarvan de houder van een vergunning een financiële zekerheid stelt met het oog op de bescherming van het belang of de belangen waarom het vereiste van ver¬gunning is gesteld. Bepalingen die dat mogelijk maken, zijn niet in de Keur zelf opgenomen, omdat artikel 6.20 van de Waterwet daarin voorziet. Hetzelfde geldt voor het verzoek om schadevergoeding door een derde. Dit staat in artikel 7.14 van de Waterwet.

Indieningsvereisten

Bij het indienen van een melding of aanvraag om een watervergunning dienen gegevens te worden verstrekt. De gegevens die dienen te worden verstrekt,  zijn vastgelegd in paragraaf 6 van de Waterregeling.

Beleid en beleidsregels voor toepassing van de Keur

De bepalingen in de Keur worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid. Het in het waterbeheerplan van het waterschap verwoorde beleid is richtinggevend bij de uitvoering van de Keur door het waterschap. In concreto betekent dit dat als een oppervlaktewaterlichaam (b.v. een tocht) ingevolge het waterbeheerplan een ecologische functie heeft, een vergunningaanvraag - die bij inwilliging daarvan tot gevolg heeft dat die functie verdwijnt dan wel wordt ondermijnd - geweigerd kan worden, omdat de waterstaatkundige functie van die tocht zich verzet tegen de inwilliging van de aanvraag.

Voor de toepassing van de Keur kan het college beleidsregels vaststellen, die richtinggevend zijn voor op grond van de Keur te nemen besluiten en waarnaar ter motivering van de besluiten kan worden verwezen en waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken (Titel 4.3 Awb).

Waterschap Zuiderzeeland heeft als beleidsregel vastgesteld:

  • Bouwen nabij primaire keringen

  • Maaischouw, dempen sloten en herprofileren sloten

  • Windmolens, beplantingen en kabels en leidingen

  • Wateraanvoer.

Keur en legger

Voor het merendeel van de bij Waterschap Zuiderzeeland in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge wettelijke regeling zijn vastgelegd in een legger. Artikel 5.1 van de Waterwet vereist van het waterschap dat zij voor haar waterstaatswerken de legger op orde heeft. Het aangeven van de begrenzingen van waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van toepassing zijn, heeft plaats door verwijzing naar de legger, waarin die begrenzingen zijn vastgelegd.

Conform de Waterwet artikel 5.1 dient het waterschap een legger vast te stellen. Voor bepaalde waterstaatswerken gelden voor het vaststellen van de legger overgangstermijnen. Onderstaand is weergegeven wanneer voor welk deel de legger vastgesteld dient te zijn:

  • primaire waterkeringen 22 december 2009 op basis van de Waterwet (artikel 5.1)

  • regionale waterkeringen per 1 januari 2015 op basis van de Verordening Fysieke Leefomgeving van de provincie (artikel 5.21)

  • overige waterstaatswerken (o.a. watergangen) per 22 december 2012 op basis van de Invoeringswet Waterwet (artikel 2.14).

Uit de legger kan - naast de vermelding van de onderhoudsplichtigen - worden opgemaakt tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken, ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de Keur van toepassing is. De legger bepaalt met de daarin opgenomen maten de reikwijdte van de verbodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen van de Keur (zogenaamde gelede normstelling). Wijziging van de legger betekent ook een wijziging in de toepassing van de Keur.

Voor belanghebbenden zijn in de legger ligging, vorm, afmeting en constructie en de consequenties daarvan in relatie tot de Keurbepalingen vastgelegd.

Voor de vaststelling of wijziging van de Keur zijn in de artikelen 79 en 80 Waterschapswet een aantal specifieke procedurevoorschriften gesteld, die op de vaststelling van de legger op overeenkomstige wijze worden toegepast, zodat de toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming is gelegitimeerd. Voor het waterschap als  beheerder heeft het onderhavige systeem het voordeel dat het op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen.

Artikel 5.1 voorziet in een vrijstelling, als het gaat om tertiaire onderdelen van het watersysteem (greppels bijvoorbeeld) of meanderende wateren. Voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven of waarvoor nog geen legger is vastgesteld, voorziet de Keur in het overgangsrecht (artikel 6.3) in het aangeven van ligging en indien mogelijk afmetingen van de betrokken werken op een bij de Keur behorende kaart. De provinciale VFL geeft aan voor welke delen van oppervlaktewaterlichamen die vrijstelling van kracht is.

De leggerplicht van artikel 5.1 is gecombineerd met de bestaande leggerplicht voor onderhoud, zoals vereist op grond van artikel 78 Waterschapswet. De Waterwet staat die integratie toe.

De leggerplicht van artikel 78 Waterschapswet betreft de zogenaamde onderhoudslegger, dat wil zeggen een register van onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen. De onderhoudslegger registreert voor welke onderdelen van het watersysteem onderhoudsverplichtingen van kracht zijn, dat wil zeggen voor welke zakelijk gerechtigde (met private rechten op onroerende zaken die grenzen aan die onderdelen) deze verplichtingen gelden. Deze verplichtingen tot betaling in natura maken van oudsher onderdeel uit van het waterschapsbestel.

Het systeem van watervergunningen vloeit voort uit de Waterwet. Deze wet biedt de mogelijkheid voor de waterbeheerder bij verordening nadere regels te stellen. Indien en voor zover de Keur van het waterschap regulering bij beschikking (vergunning) introduceert, is ook sprake van een water-vergunning. In geval van watervergunningen voor verschillende samenhangende handelingen (behorend bij hetzelfde initiatief) vindt samenloop van vergunningen plaats en wordt één water-vergunning afgegeven. De Waterwet voorziet bij samenloop in het gezag dat bevoegd is tot vergunningverlening, zie hiertoe artikel 6.17 van de Waterwet.

Van de Keur gaat een conserverende werking uit, indien daarin het toekomstig tracé van een waterstaatswerk wordt beschermd; bijvoorbeeld de hoogte van dijken gerelateerd aan toekomstige klimaatscenario's. Het waterschap heeft dan de bevoegdheid om in het belang van de waterstaatszorg in de legger een profiel van vrije ruimte op te nemen voor toekomstige verbeteringen van de waterkering. In deze Keur zijn daartoe de beschermingszones van de waterkeringen nader gespecificeerd in zones: kernzones, binnenbeschermingszones, tussenbeschermingszones en buitenbeschermingszones. Om de belangen hiervoor af te wegen, is een beleidsregel Bouwen nabij primaire keringen door het college vastgesteld.

De conserverende werking kan worden opgeheven na belangenafweging in het concrete geval van een aanvraag om watervergunning door betreffende bedrijven of instanties.

Toelichting artikelgewijs

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1        Begripsomschrijvingen

In deze Keur is er voor gekozen om in de lijst met begripsomschrijvingen de meest essentiële begrippen voor het waterschap en voor de in het beheergebied gevestigde burgers en bedrijven een plaats te geven. Daarmee wordt beoogd van de Keur van Waterschap Zuiderzeeland een zelfstandig leesbaar document te maken, zij het dat de lijst niet uitputtend is. Voor het in alle opzichten goed kunnen doorzien wat de waterbeheerwetgeving voor alle partijen betekent, ontkomt men er niet aan ook de Waterwet zelf en haar Memorie van Toelichting (MvT), de Invoeringswet Waterwet en haar MvT, het Waterbesluit en de provinciale VFL en aanpalende wet- en regelgeving er op na te slaan.

Onderstaand worden bepaalde begripsomschrijvingen nader toegelicht; de overige zoals geformuleerd in de Keur spreken voor zich:

a. bergingsgebied: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, waarbij de relatie met de Wet ruimtelijke ordening is gelegd.

c. beschermingszone: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet, met de toevoeging dat die zone in de legger is vermeld en dat het betreffende water-staatswerk en de betreffende beschermingszone wordt beschermd door voorschriften krachtens deze Keur. In deze omschrijving wordt de relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm, afmetingen en constructie van dat waterstaatswerk en de Keur met haar instrumentarium om die waterstaatswerken daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden.

Bij waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen maakt de kernzone deel uit van het waterstaatswerk. De beschermingszones grenzen aan het waterstaatswerk en dus ook aan de kernzone. Ten aanzien van het begrip beschermingszone maakt Waterschap Zuiderzeeland bij waterkeringen onderscheid in  binnen¬beschermingszones, tussenbeschermingszones en buitenbescher¬mingszones. Bij oppervlaktewaterlichamen wordt onderscheid gemaakt in binnenbeschermingszones en buitenbeschermingszones. Ook deze onderscheidene zones zijn als begrip omschreven.

k. grondwater: de omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen, met de toevoeging dat het in deze Keur om een onderdeel van het grond-water gaat. Het gaat om dat grondwater, voor zover het waterschap door de Waterwet belast is met het beheer van dat onderdeel van het grondwater. De Waterwet gaat uit van het toekennen aan water-schappen van het passieve, kwantitatieve beheer van grondwater, voor zover het betreft de regulering van het onttrekken van water aan grondwater voor industriële toepassingen met een hoeveelheid van niet meer dan 150.000 m³ per jaar, dan wel voor zover het niet gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of voor bodemenergiesystemen.

n. infiltreren van water: dit is geheel overgenomen uit de Wet.

p. legger: zoals bedoeld in artikel 5.1 van de Wet of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet.

Het begrip legger is voor de waterbeheerder van groot belang. Zeker nu artikel 5.1 van de Wet verplicht stelt dat de beheerder zijn water-staatswerken vastlegt in de Waterwetlegger. Daarnaast hanteren de waterschappen al sinds lange tijd de Waterschapswetlegger, als bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet. Daarin nemen zij de lijst van onderhoudsplichtigen voor waterstaatswerken op. Het onderhoud van bepaalde waterstaatswerken door de aan-liggende zakelijk gerechtigde komt nog veelvuldig in het regionale waterbeheer voor, zo ook in het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland. Er is geen formeel beletsel om deze twee verschillende leggers te integreren tot één waterschapslegger, reden waarom Waterschap Zuiderzeeland de twee leggers heeft geïntegreerd.

De mogelijkheid van vrijstelling van de leggerplicht ex Waterwet is vervat in de VFL.

q. onttrekken: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet en gaat in op zowel het onttrekken van grondwater alsook op het onttrekken van water aan het oppervlaktewaterlichaam. In artikel 1 derde lid van de Grondwaterwet was opgenomen dat ontwaterings- en afwateringsactiviteiten zijn uitgezonderd van het onttrekkingsbegrip. Dat geldt ook voor het hier opgenomen begrip ‘onttrekken van grondwater'. De betreffende artikelen 4.7 tot en met 4.10 van de Keur zien dus niet toe op ont- en afwateren. In hoofdstuk 4 van deze Keur is een uitgekristalliseerd instrumentarium opgenomen voor de regulering van onttrekkingen aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater in combinatie met infiltraties.

r. oppervlaktewaterlichaam: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. Het betreft oppervlaktewater met de daarin aanwezige stoffen, de waterbodem, de oevers (dat kunnen ook de drogere oevergebieden zijn, voor zover die uitdrukkelijk krachtens de Waterwet zijn aangewezen) en flora en fauna. Die drogere oevergebieden zijn via de Invoeringswet Waterwet toegevoegd aan dit begrip. Dat is nodig vanwege het opnemen van de regeling voor de waterbodemsanering in de Waterwet (afkomstig uit de Wet bodembescherming) en het onderscheid daarbij tussen de sanering van de landbodem en de waterbodem. Het begrip opper-vlaktewaterlichaam gaat verder dan de op grond van de Kaderrichtlijn Water door de waterbeheerders als oppervlaktewaterlichamen bestempelde wateren. Deze ruime omschrijving gaat ook verder dan de omschrijving van het begrip ‘oppervlaktewater', zoals dat door de jurisprudentie in de jaren '80 en '90 is gevormd.

Het gaat hierbij om oppervlaktewater, zoals kavelsloten, wegsloten, erfsloten, dijksloten, tochten, vaarten en plassen. Daarnaast kan men niet om het begrip ‘water' heen, omdat daarmee wordt bedoeld de substantie in de formule H2O. Dat begrip komt voor in hoofdstuk 4, waarin het aanvoeren van water of het onttrekken van water aan het grondwater is gereguleerd.

Het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam' komt in de plaats van de in het verleden veel gehanteerde begrippen ‘watergangen of waterlopen'. Het begrip is opgenomen, omdat de regionale waterbeheerder zijn beheertaken uitvoert in en om oppervlaktewater. Het begrip oppervlaktewaterlichaam is onderdeel van het meer omvattende begrip waterstaatswerk, welk begrip op zijn beurt weer deel uitmaakt van het brede begrip watersysteem. Watersysteem is het meest omvattende van alle in de Waterwet en hier gebruikte begrippen. Het is hét object van beheer in de Waterwet. Voor de waterbeheerder en voor derden is het essentieel dat een ieder weet waarover het gaat en vooral wat de reikwijdte is van ge- en verbodsbepalingen in relatie tot bepaalde beheerobjecten. De begrippen moeten onderscheiden worden, omdat het beheer gericht kan zijn op onderdelen van het watersysteem. Scheiden is niet mogelijk, want het voert het waterbeheer integraal uit. Uitoefening van de beheertaak waterkeringen mag in principe niet ten koste gaan van bijvoorbeeld het aquatische ecosysteem van oppervlaktewateren in de nabijheid.

t. waterkering: deze begripsomschrijving komt in de Waterwet niet voor. De omschrijving is nodig om aan te geven wanneer het waterschap een object als waterkering aanduidt. Hij beheert niet alleen de primaire, maar ook de regionale waterkeringen. Het begrip dekt beide soorten kering.

u. watersysteem: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met de opmerking dat de zinsnede ‘en grondwaterlichamen' aanvullend op de begripsomschrijving is gezet, omdat die geen waterkeringen en ondersteunende kunstwerken behoeven.

v. waterstaatswerk: overgenomen uit de Waterwet en voorts dat het werk als zodanig in de (Waterwet)legger is aangegeven, tenzij dat van de leggerplicht is vrijgesteld of op een overzichtskaart als bedoeld in artikel 6.3 staat aangegeven.

De relatie met de legger komt hier tot uitdrukking.

w. watervergunning: het gaat om de vergunning die de Waterwet introduceert voor bepaalde handelingen in het watersysteem en die de Keur voor het beheergebied van het waterschap concretiseert. We spreken dus niet langer van een keurontheffing of -vergunning, maar van een watervergunning.

x. werken: dit begrip komt niet voor in de Waterwet. Het is nodig omdat het realiseren van dergelijke werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan die watersystemen of onderdelen daarvan zijn toegekend. De regionale waterbeheerder kan daartoe zijn Keur-instrumentarium inzetten om dergelijke ingrepen van derden te voorkómen door de handeling te verbieden, dan wel de realisatie van voorschriften te voorzien via een watervergunning. Als de aspirant-bouwer van het werk bekend is met de algemene regels van het waterschap, kan hij, afhankelijk van de aard van zijn constructie en de locatie, ook volstaan met het doen van een melding aan het waterschap.

y. Wet: dit is de Waterwet, waarop het Keurinstrumentarium inhoudelijk is gestoeld, naast de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving (VFL).

Artikel 1.2        Aansprakelijkheid

Eigenaren en overige zakelijk gerechtigden van de grond zijn aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de Keur op de zakelijk gerechtigde van de grond rusten.

Hoofdstuk 2 Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

Eigenaren van oppervlaktewaterlichamen (kortweg wateren) zijn gerechtigd onder het stellen van voorwaarden wateren te verhuren ten behoeve van de visserij. Visrechthebbenden zijn zowel de eigenaren van die wateren als de hurende beroeps- en (verenigde) sportvissers. Dit visrecht kan dus verhuurd worden, hetgeen gebeurt op basis van de bepalingen uit de Visserijwet 1963.

Waterschap Zuiderzeeland verhuurt wateren in haar beheergebied aan sport- en beroepsvissers. Als gevolmachtigde mag het waterschap ook het visrecht in wateren verhuren welke zij niet in eigendom heeft, zoals de door de provincie beheerde vaarwegen. Het waterschap is zonder machtiging niet gerechtigd het visrecht in wateren, die particulier eigendom zijn, te verhuren zoals weg-, erf- en kavelsloten in het buitengebied en stedelijk water dat in eigendom is van de gemeente.

Het verhuren van wateren (het aalvisrecht en het schubvisvisrecht) dient afgestemd te worden op de KRW-doelstellingen betreffende de ecologische kwaliteit. Deze doelstellingen worden ook nagestreefd door het beheer en onderhoud van watergangen (zoals oeverinrichting, inrichten paaiplaatsen, maaien onderwaterbegroeiing, baggeren en doorstroming).

In de Visserijwet 1963 zelf of in de ministeriële regeling zal op termijn een wijziging worden opgenomen dat het verboden is de binnenvisserij uit te oefenen, anders dan op basis van en in overeenstemming met een visplan.  Hieruit vloeit voort dat na de wijziging niet alleen de door het waterschap verhuurde visrechten, maar ook alle andere binnenvisserij onder deze regeling vallen. In een visplan wordt vastgelegd welke vissoorten in welke hoeveelheden, met welke vistuigen, op welke momenten, op welke locaties, door welke visser en met inachtneming van welke bijzondere voorwaarden mogen worden bevist. De visserij (sport- en beroepsvisserij) door de individuele vissers in het betreffende VBC-gebied dient plaats te vinden conform de hiervoor vastgelegde afspraken in het visplan. Een dergelijk visplan behoeft de instemming van de waterbeheerder. Daarbij toetst de waterbeheerder of het visplan aansluit bij de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor de visstand in de betreffende wateren.

Voor alle als viswater verhuurde wateren dient een visplan te worden opgesteld. Na de al genoemde wijziging van de Visserijwet 1963 zal dit gelden voor alle viswateren in het beheersgebied. Voor een visplan zijn kaderstellend de KRW-doelen van het waterschap, de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden en de Europese aalverordening. Dit betekent dat voor veel binnenwateren doelstellingen en soorten maatregelen moeten worden opgesteld. Het is vervolgens aan het waterschap die maatregelen in de regionale binnenwateren uit te voeren. De visserijkundige eenheid die zo'n visplan (eventueel opgebouwd uit deelplannen) opstelt, is in het beheergebied van het waterschap de Visstand Beheer Commissie (VBC) Zuiderzeeland, waarin verenigd de visrechthebbenden en het waterschap.

Bij het opstellen van een visplan wordt mede afgestemd op de inhoud van de vigerende huur-overeenkomsten voor aalvis- en schubvisvisrecht.

Hoofdstuk 3 Beheer van waterstaatswerken

Gebodsbepalingen

Artikel 3.1        Afrasteringen

Deze bepaling geeft het college de mogelijkheid aan te geven welke waterstaatswerken beschermd moeten worden tegen aftrap door dieren.

De bepaling geeft het college tevens de mogelijkheid  regels te stellen omtrent afrasteringconstructies en wijzen van plaatsing.

Artikel 3.2        Coupures en sluizen

De eigenaren van coupures, sluizen, uitwateringen en andere doorgangen in waterkeringen, zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het college te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.

Artikel 3.3        Stuwen

Meestal zijn de stuwen in beheer bij het waterschap. In het geval dat het beheer/bediening van een stuw bij derden berust en hij bij de afstemming van die bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het waterschap nadelig uitpakt (bijvoorbeeld een ander stuw-peil), is het noodzakelijk dat het waterschap dat kan reguleren. Het college kan hiertoe de eigenaar van stuwen verplichten middels het verlenen van een beschikking een bepaald stuwpeil in te stellen.

Onderhoud aan waterstaatswerken en beschermd buitendijks gebied

Artikel 3.4        Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, Waterschapswet aangewezen in de legger. De Keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon (in de legger ook genoemd ‘dagelijks onderhoud') of buitengewoon onderhoud (in de legger ook genoemd ‘bouwkundig onderhoud') zijn vermeld.

Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden, maar een instantie betreffen, in de meeste gevallen de gemeente, de provincie, het waterschap of de aangeland. Onder aangeland wordt verstaan de zakelijk gerechtigde van het perceel gelegen naast het waterstaatswerk.

Door het bepaalde in dit artikel geeft de legger de reikwijdte van de bepalingen van de Keur aan. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.

Ten aanzien van het plegen van onderhoud in beschermd buitendijks gebied, waaronder begrepen het onderhoud van de in dat gebied aanwezige waterkering, dient een en ander nader te worden geconcretiseerd middels watervergunningen en/of het al dan niet vastleggen in de legger.

Voor onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg is een Gedragscode voor de waterschappen opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen in gevolge artikel 2 van de Wet. Door te werken volgens die Gedragscode is een vrijstelling op basis van de Flora- en Faunawet gegeven. Dit geldt ook voor particulieren die onderhoudsplichtig zijn, als zij aantoonbaar in overeenstemming met de bestaande Gedragscode handelen en dit passend is binnen de eigen werkprocessen.

Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 3.5        Gewoon onderhoud waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan waterkeringen gehouden zijn. Hieronder is o.a. te verstaan:

1.         het bestrijden van wild, mollen en ander gedierte (met uitzondering van muskusratten, het bestrijden daarvan wordt uitgevoerd door het waterschap) dat het waterkerend vermogen van de waterkering kan schaden;

2.         het vrijhouden van bentpollen, distels, onkruid, aanspoelsel, (stuif)zand, hout, afval, voorwerpen en materialen;

3.         het egaliseren van molshopen, het herstellen van beschadigingen, zoals veroorzaakt door het gebruik, verkeer, dieren en dergelijke;

4.         het melden van beschadigingen aan het college;

5.         het in stand houden van de aanwezige begroeiingen, de grasmat en oeverbegroeiingen, dienende tot verdediging van de waterkering;

6.         het maaien van gras en ruigte;

7.         het vrijwaren van wortels van opgaande begroeiing (bomen en struiken).

Artikel 3.6        Buitengewoon onderhoud waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen gehouden zijn bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan waterkeringen. Als buitengewoon onderhoud wordt in de Keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie. Dit onderhoud aan waterkeringen wordt nagenoeg geheel door Waterschap Zuiderzeeland uitgevoerd. De onderhavige bepaling ziet, zoals in de algemene toelichting is vermeld, niet op de situaties waarin het vorenstaande het geval is, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich niet tot het waterschap als waterkeringbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen.

Artikel 3.7        Ondersteunende kunstwerken en werken

Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben.

Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.8        Gewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan wateren gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen uit wateren en kunstwerken (b.v. duikers) te verwijderen die de af- en/of aanvoer, dan wel de berging van water hinderen. Het gaat dan om die wateren waartoe zij onderhoudsplichtig zijn. Daarnaast schonen onderhoudsplichtigen de wateren. Dat gebeurt een aantal malen per jaar (meestal in het voor- en najaar), vóór de vooraf aan te kondigden schouw. Daarbij gaat het er om de maatgevende af- en/of aanvoer van water veilig te stellen.

De oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangrenzende gronden door inzakking worden bedreigd.

Bij de totstandkoming van het Waterbeheerplan 2010 - 2015 hebben de natuurpartners van het waterschap kaarten aangeleverd waarop zij vanuit natuurecologisch perspectief hebben aangegeven voor welke vaarten en/of tochten het de grootste meerwaarde heeft om deze natuurvriendelijk in te richten en te beheren (zie kaart 13 uit het WBP 2). Daarnaast heeft de provincie in het Omgevingsplan Flevoland 2006 gebruiksfuncties en -doelen aangegeven (zie kaart 14 uit het WBP 2). Het waterschap gebruikt deze kaarten bij het opstellen van zijn plannen voor het nationaal bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water. In een nadere uitwerking van het natuurecologisch perspectief kan dat ertoe leiden dat derden-onderhoudsplichtigen (b.v. Staatsbosbeheer en/of agrariërs bij natuurprojecten) worden gevrijwaard van het ‘gewone onderhoud' door het verlenen van een watervergunning.

Artikel 3.9        Buitengewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan wateren zijn verplicht, gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt in deze Keur aangemerkt het in stand houden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie (‘het profiel').

Het buitengewoon onderhoud wordt, waar het betreft wateren van overwegend belang voor de af- en/of aanvoer van water voor een groter gebied, b.v. tochten, uitgevoerd door het waterschap. De onderhavige bepaling ziet niet op deze situatie, maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich dus niet tot het waterschap als kwantiteitsbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen. De situatie waarin derden-onderhoudsplichtigen tot instandhouding van wateren verplicht zijn, doet zich met name voor bij kavel-, erf- en bermsloten die uitsluitend de afwatering van een bepaald aantal percelen dienen.

In de situatie dat geen legger aanwezig is, voorziet het overgangsrecht van deze Keur.

Artikel 3.10      Ontvangst van baggerspecie en maaisel                     

Artikel 5.23, tweede lid van de Waterwet bepaalt dat rechthebbenden ten aanzien van gronden, gelegen aan of in een oppervlaktewaterlichaam waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van een beheerder, zijn gehouden op die gronden specie en maaisel te ontvangen, dit tot regulier onderhoud van dat oppervlaktewaterlichaam.

Uit artikel 3.10 van de Keur volgt dat als het aan het oppervlaktewaterlichaam grenzend perceel te smal is om specie of maaisel te ontvangen, de rechthebbende van het daarachter gelegen perceel verplicht is de specie of het maaisel te ontvangen.

Artikel 3.11 Afwijken van de onderhoudsverplichting

In hoofdstuk 3 van de Keur 2011 zijn de onderhoudsverplichtingen opgenomen aan waterstaatswerken.  De in de Keur opgenomen onderhoudsverplichtingen aan waterstaatswerken zijn vervolgens specifieker opgenomen in de nota Onderhoudsverplichtingen en Schouw in combinatie met de Legger watergangen. De nota Onderhoudsverplichtingen en Schouw maakt onderdeel uit van de Legger watergangen. In specifieke situaties is het gewenst van deze onderhoudsverplichtingen af te wijken. In de Keur 2011 is de mogelijkheid opgenomen om met vergunning af te wijken van de in de nota Onderhoudsverplichtingen en Schouw beschreven onderhoudsverlichting.

Situaties waarin het gewenst is af te wijken van de onderhoudsverplichting zijn o.a.:

  • Natuurlijke oevers

  • Inpandige sloten betreffende de zomerschouw

Een aanvraag om af te wijken van de vastgestelde onderhoudsverplichting wordt getoetst aan de volgende criteria:

  • het aangepaste onderhoud levert geen probleem op voor het waterbeheer

  • het aangepaste beheer levert geen problemen op voor derden.

Het betreft in de meeste situaties een afwijking van de onderhoudsverplichting in relatie tot natuurbeheer en een afwijking van de schouwplicht. Een vergunning om af te mogen wijken van de onderhoudsverplichting wordt voor een periode van 5 jaar verleend om na deze periode opnieuw te kunnen beoordelen of nog steeds van de onderhoudsverplichting kan worden afgeweken.

Hoofdstuk 4 Handelingen in het watersysteem

Algemeen

De Waterwet heeft in hoofdstuk 6 de regulering van handelingen van derden in het watersteem opgenomen. Dat reguleringsstelsel voorziet in de introductie van de watervergunning en algemene regels. Centraal daarbij staan de doelmatige bescherming van het watersysteem en een efficiënte dienstverlening voor burgers en bedrijven. Voor samenhangende handelingen in het watersysteem wordt één watervergunning afgegeven. De afstemming met andere vergunningstelsels geborgd door het instellen van één loket voor de uitvoering van het behandelen van vergunningaanvragen. De reglementaire bevoegdheid van de waterschappen om bij Keur regels te stellen, blijft bestaan. Een dergelijke benadering past ook bij het aan de Waterwet ten grondslag liggende uitgangspunt van ‘decentraal wat kan, centraal wat moet'. 

Wat centraal moet, is ook te vinden in hoofdstuk 6 van de Waterwet. Dat wordt ingegeven door internationale verplichtingen of bovenregionale belangen. Het is dan wenselijk of zelfs noodzakelijk om bepaalde handelingen - of die nu betrekking hebben op een watersysteem in beheer bij het rijk of bij het waterschap - voor alle watersystemen op uniforme wijze te regelen. Een voorbeeld van dergelijke handelingen zijn de voorheen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren gereguleerde lozingen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen. Voor zover derhalve het rijk een bepaald onderwerp heeft geregeld, zijn waterschappen niet langer onverkort bevoegd om daarin nog zelfstandig bij verordening te voorzien, mede ook op grond van artikel 59 van de Waterschapswet.

De bevoegdheid van het waterschap om bij verordening (de Keur) regels te stellen inzake handelingen in de onder haar beheer vallende watersystemen, is neergelegd in artikel 56 van de Waterschapswet. In dat kader staat het waterschap vrij om naast de reeds op grond van de artikelen 6.2 en 6.3 van de Waterwet vergunningplichtige handelingen, nog andere handelingen vergunningplichtig te stellen. Het gevolg daarvan is dat, zodra het waterschap ervoor kiest om nog andere handelingen vergunning¬plichtig te maken of anderszins aan een toestemmingsvereiste te binden, die handelingen automatisch onder de watervergunning vallen. Het waterschap heeft dus geen zelfstandig vergunningstelsel meer. Hiermee is de integrale afweging van de bij het waterbeheer betrokken belangen gewaarborgd.

Afvoer verharde oppervlakken

Het belichten van de gevolgen van het versneld afvoeren van water naar een oppervlaktewaterlichaam door het aanleggen van verhard oppervlak is opgenomen in het proces van de watertoets. Wanneer substantiële toename van verhard oppervlak aan de orde is, dan zal in het algemeen de procedure in het kader van de Wet op de ruimtelijke ordening dienen te worden doorlopen.

Het vroegtijdig betrekken van Waterschap Zuiderzeeland bij ruimtelijke plannen en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de watertoets, wettelijk verankerd. Mede in het streven naar deregulering is daarom in deze Keur hierover niets opgenomen. Het waterschap geeft in de huidige praktijk in een vroeg stadium bij de gemeente aan dat de initiatiefnemer de waterhuishoudkundige aspecten ter plaatse betrekt bij zijn plannen en daartoe in overleg treedt met het waterschap. Maatregelen kunnen dan tijdig worden getroffen.

De systematiek die het waterschap voor hoofdstuk 4 heeft gehanteerd is dat allereerst de algehele verboden zijn aangegeven. Vervolgens worden de verboden zonder vergunning gegeven in de paragrafen voor waterstaatswerken, waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, beschermd buitendijks gebied en grondwaterlichamen. Per paragraaf wordt onderscheid gemaakt in vergunningen, meldingen en algemene regels, voor zover deze betrekking hebben op de betreffende paragraaf.

De bij een aanvraag of melding te verstrekken gegevens, de meet- en registratieverplichting, vrijstellingen en zorgplicht zijn geregeld onder overige bepalingen.

Artikel 4.1        Algeheel verbod bij calamiteiten

In artikel 4.1 worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het college kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of (grond)water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (artikelen 5.28 tot en met 5.31) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

Artikel 2.9 van de Waterwet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur de rangorde wordt vastgesteld van maatschappelijke en ecologische behoeften, die bij watertekorten of dreigende watertekorten bepalend is voor de verdeling van het beschikbare oppervlaktewater. Deze rangorde wordt de verdringingsreeks genoemd. De rangorde bij watertekorten is geregeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van het Waterbesluit. Als het waterschap bij watertekort of dreigend watertekort gebruik maakt van de in artikel 4.1 van de Keur geregelde bevoegdheden, moet aangesloten worden bij de wettelijke rangorde.

Artikel 4.2        Algeheel verbod voor kwetsbare oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen en gebieden

Het bestuur van Waterschap Zuiderzeeland kan voor bepaalde kwetsbare oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen en gebieden een algeheel verbod instellen inzake waterverplaatsingen door menselijk handelen.

Gerelateerd aan artikel 4.2, lid 2 en 4.2, lid 3 zal, voortkomend uit een instructiebepaling ter bescherming van de drinkwatervoorziening zoals vastgelegd in de provinciale VFL, het college in de op bij deze Keur behorende kaart in bijlage 3  aangegeven zone (overgenomen uit de VFL) geen vergunning verlenen voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water.

Artikel 4.3        Waterstaatswerken, beschermingzones en/of beschermd buitendijks gebied

Ingevolge artikel 4.3, lid 1 worden waterstaatswerken en zones beschermd, onder andere met als oogmerk het duurzaam in stand houden van het watersysteem. In de betreffende tabel wordt onderscheid gemaakt tussen waterstaatswerken, waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen met beschermingszones en beschermd buitendijks gebied.

Indachtig de begrips¬bepaling van waterstaatswerk heeft dit artikel dus betrekking op alle facetten van waterstaatswerken (lees betreffende begripsomschrijving in artikel 1.1.). Voor bergingsgebieden geldt dus ook het verbodsregime, omdat ook deze gebieden vallen onder het begrip waterstaatswerk.

De bescherming is geconcretiseerd in het verbieden van het verrichten van de onder A tot en met L beschreven handelingen. Voor waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen geldt dat het verbodsregime milder is, naarmate de afstand tot de kernzone groter is. 

Onder waterstaatwerken worden tevens verstaan waterbergingsgebieden. Binnen het beheersgebied van Waterschap Zuiderzeeland is een waterbergingsgebied Burchttocht gerealiseerd. Het waterschap acht het noodzakelijk dat binnen de Keur een vergunningenkader wordt gerealiseerd dat er op gericht is dat handelingen in deze gebieden de functie vanuit waterhuishoudkundig oogpunt niet aantasten. Het waterschap zal daarom beleid formuleren hoe met de vergunningverlening in deze gebieden zal worden omgegaan. Het te formuleren beleid kan dan tevens worden afgestemd op de ruimtelijke ordening in deze gebieden.

Het verbod in artikel 4.3, lid 1 onder E betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip, ‘werkzaamheden' moet een verband gelegd worden met verrichten van handelingen. Van het begrip 'werken' is in artikel 1.1 een definitie gegeven. Onder werkzaamheden vallen o.a. aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping- herstel-, onderhoud-, plant-, reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw- en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken (zoals aangegeven in de legger of op de kaarten zoals bedoeld in artikel 6.3, eerste lid) als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben, maar waarvan onbedoeld het effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken.

Onder werkzaamheden wordt in dit kader niet verstaan het gebruikelijke agrarisch handelen zoals het bewerken van de bodem (b.v. ploegen).

Ten aanzien van het beschermd buitendijkse gebied worden onder werkzaamheden niet verstaan de gebruikelijke handelingen in en aan tuinen van particuliere woningen. Onder gebruikelijke handelingen wordt o.a. verstaan het aanbrengen/verwijderen van beplanting, het onderhouden, het aanbrengen van bestratingen, het aanbrengen van schuttingen op gronden van particulieren. Het aanbrengen van (bij)gebouwen bij bedrijven en particulieren is zonder een vergunning op basis van de Keur verboden.

Artikel 4.3, lid 1 onder F verbiedt de grasmat of andere begroeiing dienende tot verdediging van waterkeringen of andere verdedigingsmaterialen te beschadigen, te vernietigen, te verbranden, te verplaatsen of te ontnemen of enige andere handeling te verrichten, waardoor schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterkering of waardoor de werking van deze waterkeringen wordt belet, gehinderd of verzwakt.

In artikel 4.3, lid 1 onder G wordt onder andere verstaan onder het houden van activiteiten anders dan op kennelijk daartoe ingerichte plaatsen:

1e.       vaartuigen, vlotten of vistuigen te bevestigen of te laten liggen;

2e.       voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan;

3e.       zich van afval te ontdoen;

4e.       tenten, caravans, woonwagens en dergelijke te plaatsen;

5e.       wedstrijden, tentoonstellingen, veekeuringen, feesten, markten of kermissen te houden, kramen of tenten te plaatsen of met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke standplaatsen in te nemen.

In artikel 4.3, lid 1 onder I wordt onder vaste stoffen tevens verstaan het verstuiven van gronden (b.v. zand) en het storten van stoffen, die niet op of in waterstaatswerken thuishoren, zoals afvalstoffen.

Artikel 4.4        Algemene regels

De algemene regels waartoe artikel 4.4 de mogelijkheid biedt, zien toe op het vaststellen van regels door het college. Het gaat dan om de handelingen in artikel 4.3. Die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Door deze bepaling kan het waterschap maatwerk verrichten.

De provincie Flevoland heeft in 2007 een Managementplan voor de rugstreeppad in de Noordoostpolder opgesteld met als titel: ruimte geven, ruimte nemen. Dit plan heeft tot doel een kader te bieden waarbinnen de gunstige staat van instandhouding van de rugstreeppad wordt gegarandeerd en ruimtelijke ontwikkelingen niet worden geremd. Een hiermee samenhangende generieke ontheffing op de Flora- en faunawet van LNV maakt mogelijk dat zowel zorgvuldig handelen t.a.v. de rugstreeppad als soepele Flora en faunawet procedures t.a.v. ruimtelijke ontwikkelingen kunnen samengaan. Om van de generieke ontheffing te kunnen profiteren, heeft het waterschap bijbehorende Rugstreeppad convenant ondertekend. Eén van de verplichtingen vanuit het convenant is dat het waterschap middels de Keur regelt dat derden de bodem van de kavelsloten 10-20 cm mogen verlagen t.o.v. het leggerprofiel. Het voorstel is hiervoor een algemene regel op te nemen in de Keur. Door het op deze wijze verankeren van deze specifieke rugstreeppad gerelateerde handeling in de Keur is deze handeling niet meer vergunningplichtig en zijn hieraan geen leges verbonden. Wel dient de aanpassing van het leggerprofiel in dit kader aan het college te worden gemeld.

Artikelen 4.5 tot en met 4.13   Regulering van handelingen in het watersysteem

De verdere inhoud van hoofdstuk 4 van deze Keur (artikelen 4.4 tot en met 4.13) gaat in op algemene regels, de watervergunning, de meldplicht en de meet- en registratieplicht voor het aan- en afvoeren van water, het lozen of onttrekken van water met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van water aan grondwater of het infiltreren van water in de bodem. Doel is het beheersbaar en duurzaam in stand houden van het watersysteem, waarbij onder watersysteem wordt verstaan het samenhangend geheel van oppervlaktewater en grondwater.

Artikel 4.5 regelt in welke situaties een vergunning aangevraagd moet worden voor het lozen in of onttrekken aan dan wel af te voeren of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 4.6 regelt wanneer volstaan kan worden met een melding.

Om de Keur 2011 af te stemmen op de beleidsregel Wateraanvoer is artikel 4.5, lid 3 toegevoegd. Dit artikel heeft als doel het vergunningplichtig maken van alle aanvoer van water van buiten het beheergebied van het waterschap door andere partijen dan het waterschap. Hierbij valt te denken aan aanvoer voor beregening, doorspoeling en peilhandhaving door agrariërs, natuurbeheerders en particulieren. Het is niet wenselijk om door dit artikel ook het inbrengen van schutwater van buiten het beheergebied door het schutten van schepen vergunningplichtig te maken. Daarom is hiervoor een uitzondering gemaakt.

De in artikel 4.7 bedoelde infiltraties hebben alleen betrekking op het infiltreren van water dat bij een onttrekking van grondwater weer wordt geïnfiltreerd in de bodem. Het infiltreren van hemelwater en grondwater zoals dat beschreven is in de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken, valt niet onder dit artikel. Eveneens heeft dit artikel geen betrekking op het ont- en afwateren van gronden.

Artikel 4.12 heeft geen betrekking op gevallen waarin Waterschap Zuiderzeeland optreedt als een "derde" (bijvoorbeeld als het een nieuw kantoorgebouw realiseert en daarbij ook water aanlegt). In die gevallen heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen een vergunning nodig, net zoals die derde.

De in de Keur vermelde verboden zijn echter niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaam-heden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken, die door het waterschap als beheerder worden verricht. De in de Keur gestelde bepalingen over het onttrekken en lozen van water ter uitvoering van de Waterwet (hoofdstuk 6) zien evenmin toe op normale beheersactiviteiten van de beheerder. Een beheerder voert water aan of af. Onder normale beheeractiviteiten worden hier verstaan die handelingen of werkzaamheden die niet leiden tot leggeraanpassing.

Indien het waterschap als beheerder evenwel nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, stelt het bestuur een projectplan vast, als bedoeld in artikel 5.4 van de Wet. Het waterschap heeft geen vergunning nodig van zichzelf, zie artikel 4.12. Zo'n projectplan doorloopt één van de totstandkomingsprocedures uit de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd.

Op genoemde besluiten is bovendien ingevolge artikel 79 Waterschapswet de Inspraakverordening van Waterschap Zuiderzeeland van toepassing. Het projectplan moet zodanig concreet zijn dat voor belanghebbenden duidelijk is wat voor hen de gevolgen zijn. In de VFL wordt nader gespecificeerd in welke situaties Waterschap Zuiderzeeland een projectplan dient op te stellen.

Zoals hoofdstuk 6 van de Wet veel omvattend is, zo is ook dit gedeelte van hoofdstuk 4 van de Keur redelijk uitgebreid. Getracht is door een indeling in soorten handelingen en in onderdelen van het watersysteem te maken (zie tabel in artikel 4.3), het reguleringsregime overzichtelijk te houden.

Inzake het draineren van gronden en de daarmee gemoeide afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te reguleren heeft Waterschap Zuiderzeeland geen regels opgenomen, b.v. debieten en onttrekkings-diepten.

Voor het reguleren van grondwateronttrekkingen heeft Waterschap Zuiderzeeland het beleid van de provincie overgenomen in haar beheerplan. De regulering is afgestemd op het bepaalde in de VFL. Waar nodig zal het waterschap voor de wijze van uitvoering beleidsregels vaststellen.

Artikel 4.14      Zorgplicht

Artikel 4.14 betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten met betrekking tot de door het waterschap beheerde watersystemen. Ook in de Waterwet staan zorgplichten. Verder is ook gekeken naar titel 17.2 van de Wet milieubeheer. Het artikel zoals dat in deze Keur is opgenomen, voorziet er in dat derden die schade toebrengen aan watersystemen voor het herstel van die schade daadwerkelijk zullen moeten opdraaien.

Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade, als omschreven in dit artikel. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen, gedaan om maatregelen aan het watersysteem uit te voeren om zo aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, teniet worden gedaan. Het waterschap moet er  alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de straks geldende Wet Naleving Europese regelgeving door mede overheden. Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover het beschikt, inzet om Europese verplichtingen na te komen.

Voorbeelden van handelingen van derden, die het werk van het waterschap frustreren, zijn het vernielen van een vistrap, het in het water gooien van op de kant gedeponeerd maaisel, al dan niet vanaf gronden in eigendom van derden en het (weer) ‘verharden' van de oever.

Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving

Artikel 5.1        Schouw

De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen. Schouwvoering betreft de uitoefening van toezicht op naleving van met name de onderhoudsbepalingen in de Keur. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het aantal malen dat per jaar de schouw wordt gevoerd, is in een beleidsregel van Waterschap Zuiderzeeland nader ingevuld. Het waterschap heeft de mogelijkheid dat, bijvoorbeeld in jaren waarin wateren snel dichtgroeien, het college kan besluiten een extra schouw te voeren.

Artikel 5.2        Aanwijzing toezichthouders

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt door het college (art. 5.11 Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.

Artikel 5.3        Strafbepalingen

In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. In deze Keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht).

De opsporingsambtenaar kan de overtreder van een Keurvoorschrift een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet).

Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium - bestuursdwang en last onder dwangsom - waarover het college ingeval van overtreding kan beschikken.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1        Vergunningen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken, die vóór inwerkingtreding van de Keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende Keur vergunningplichtig zijn, de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de Keur zijn aangebracht.

Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de Keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende Keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende Keur aangebracht.

Artikel 6.2        Overgangsrecht voor onttrekkingen uit het derde watervoerende pakket

Voortkomend uit een instructiebepaling  ter bescherming van de drinkwatervoorziening zoals vast-gelegd in de provinciale VFL blijven vergunningen voor onttrekkingen van grondwater, die op het moment van inwerkingtreding van deze Keur vallen onder het verbod als bedoeld in artikel 4.2, lid 2, van kracht tot het moment dat de onttrekking wordt beëindigd of tot 1 januari 2025.

Artikel 6.3        Keurkaart

In het geval dat leggers ontbreken voor waterstaatswerken die door de provincie in haar VFL niet zijn vrijgesteld van de leggerplicht van artikel 5.1 Waterwet, kan het waterschap de ligging van die werken aangeven op een kaart behorend bij de Keur. Die kaart geldt niet als een legger. Dat zou in strijd zijn met het bepaalde in artikel 5.1 Waterwet. De provincie geeft in de VFL aan vóór welke datum het waterschap de niet van de leggerplicht vrijgestelde waterstaatswerken op de legger heeft geplaatst overeenkomstig de vereisten van artikel 5.1 Waterwet.  Daarnaast gelden de wettelijke overgangstermijnen zoals genoemd in de Invoeringswet Waterwet (artikel 2.14).

Keurkaart en stedelijke watergangen

Gedurende  de wettelijke overgangstermijn tot 22 december 2012 wordt als begrenzingenprofiel van watergangen in stedelijk gebied aangehouden de ruimte van insteek tot insteek van een watergang. Niet in alle situaties is de insteek van een oppervlaktewaterlichaam duidelijk vast te stellen. Hierbij kan gedacht worden aan locaties waar een natuurlijke oever is aangelegd. Voor deze situaties wordt de grens van een oppervlaktewaterlichaam bepaald door de waterlijn die behoort bij het streefpeil dat is vastgelegd in het peilbesluit van het betreffende oppervlaktewater, plus 5 meter uit deze waterlijn.

Als begrenzing van het stedelijk gebied worden vooralsnog  de grenzen van de bebouwde kom gehanteerd. De grenzen van de bebouwde kom of kommen van een gemeente worden vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad (art. 20a van de Wegenverkeerswet). In overleg met betrokkenen (onder andere gemeenten) zullen - gerelateerd aan de in artikel 4.3, lid 1 beschreven handelingen - de grenzen van de beschermingszone(s) van de verschillende watergangen in het stedelijk gebied nader dienen te worden bepaald, vast te leggen in de legger. 

Keurkaart en beschermde buitendijkse gebieden

In de VFL zijn door de provincie ‘regionale keringen', beschermde buitendijks gebieden, benoemd.

Hiervoor geldt dat het waterschap uiterlijk op 1 januari 2015 deze gebieden in een legger heeft vastgelegd. Daarmee vallen deze beschermde buitendijkse gebieden onder het regiem van de Keur van het waterschap en zijn handelingen aan deze waterkeringen vergunningplichtig. Welke handelingen - gericht op de veiligheid - dit zijn, is als handelingen vastgelegd in artikel 4.3, lid 1, deel Beschermd buitendijks gebied.

Opgemerkt zij dat in beschermde buitendijkse gebieden niet altijd sprake is van een waterkering zoals deze in de Keur wordt bedoeld. Niet altijd is sprake van een dijklichaam respectievelijk beschermingszones. Het vastleggen daarvan op keurkaarten is derhalve niet realiseerbaar.

Argumenten om daarom het gehele beschermde buitendijks gebied onder het regiem van de Keur te plaatsen, zijn verder:

  • er zijn (nog) geen specifieke beschermingszones langs eventuele dijklichamen gedefinieerd;

  • het waterschap acht invloed hebben op (bouw)handelingen in deze gebieden noodzakelijk, omdat deze handelingen  invloed kunnen hebben op de waterkeringen of kades en daarmee op de veiligheid;

  • het waterschap wil uit oogpunt van zorg voor haar ingelanden op de hoogte zijn van (voorgenomen)  handelingen in het beschermd buitendijkse gebied. Aldus kan het waterschap tijdig wijzen op de specifieke veiligheidsnormen en -risico's die in deze gebieden zijn.

Het waterschap toetst deze (voorgenomen) handelingen aan de verboden handelingen zoals vastgelegd in artikel 4.3, lid 1, deel Beschermd buitendijks gebied.

Naast het bovenstaande is het regiem van toepassing hetgeen in de Keur is vermeld onder onderhoud aan waterstaatswerken en beschermd buitendijks gebied, artikel 3.4 tot en met artikel 3.9.

Artikel 6.4        Onderhoud aan waterstaatswerken

Het bepaalde in dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger en een Keurkaart het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degenen die vóór inwerking-treding van de Keur het onderhoud feitelijk verrichtten.

bijlage_2_1_t_m_2_3.pdf (5223 Kb)

bijlage_3_1_en_3_2.pdf (1947 Kb)

bijlage_4_1.pdf (664 Kb)

bijlage_5_1_t_m_5_4.pdf (2333 Kb)