Regeling vervallen per 01-01-2009

Omslagklassenverordening van het waterschap Zuiderzeeland 2005

Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2008

Intitulé

Omslagklassenverordening van het waterschap Zuiderzeeland 2005

De Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland;

gelezen het voorstel van het college van Dijkgraaf en Heemraden van 28 september 2004;

overwegende dat de Voorlopige Algemene Vergadering in de vergadering van 3 januari 2000 de Omslagklassenverordening 2000 heeft vastgesteld,

dat door de vaststelling van de Omslagklassenverordening omslagklassen zijn ingesteld ten einde te voorkomen dat verschillen in hoedanigheid of ligging van ongebouwde onroerende zaken bij toepassing van de omslagverordening leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen;

dat gebleken is dat de Omslagklassenverordening 2000 op enkele punten in verband met onder meer de ontwikkelde jurisprudentie dient te worden aangepast, met name met betrekking tot de definities;

dat gebleken is, dat de kaart, behorende bij de Omslagklassenverordening, in verband met de ontwikkelingen binnen het beheersgebied wijziging behoeft;

dat derhalve een nieuwe Omslagklassenverordening met bijbehorende kaart en toelichting is opgesteld;

dat de ontwerp-Omslagklassenverordening met bijbehorende kaart en toelichting van 21 juli tot en met 17 augustus 2004 voor een ieder op de gebruikelijke wijze ter inzage is gelegd;

dat tijdens de termijn van terinzagelegging is geconstateerd, dat het gebied Blokzijlerbuitenlanden ten onrechte niet in de omslagklasse “wateraanvoer-gebied Noordoostpolder” was opgenomen;

dat belanghebbenden daarvan bij brief van 2 augustus 2004 van de zijde van het waterschap op de hoogte te zijn gesteld onder bijvoeging van het betref-fende kaartgedeelte en belanghebbenden is medegedeeld dat zij tot 20 augustus 2004 in de gelegenheid waren hun zienswijzen/bedenkingen kenbaar te maken;

dat betrokkenen derhalve niet in hun belangen zijn geschaad;

dat tijdens de termijn van terinzagelegging door de volgende instanties c.q. personen schriftelijk zienswijzen/bedenkingen zijn ingediend:

1. Staatsbosbeheer

2. Natuurmonumenten

3. Flevolandschap

4. BV Aannemingsmaatschappij v/h P. Poeles Blokzijl, Kanaalweg 14 te Blokzijl

5. de heer J.W. de Jongh, Blokzijlerweg 2-1 te Marknesse

6. de heer N.A.M. Mol, Postbus 135 te Lemmer

7. de heer A. Goedhart, Kuinderweg 48 II te Luttelgeest

8. de heer S.G. de Jong, Kalenbergerweg 15 te Luttelgeest

9. de heer H. de Boer, Uiterdijkenweg 39 te Luttelgeest

10. Zweefvliegclub Noordoostpolder, p/a Möllerstraat 2 te Groningen.

11. de heer L. Lijster, Marknesserweg 5 te Blokzijl

12. De heer A. Selles, Marknesserweg 1 te Blokzijl

13. De heer C.J.A. van der Veeken, Steenwijkerweg 23 te Marknesse

14. Mevrouw A.M. Kloek-Weststeijn, Uiterdijkenweg 62b te Marknesse

15. de heer J.A. de Boer, Baarlo 6 te Baarlo

dat in de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte reactienota is ingegaan op de ingebrachte zienswijzen/bedenkingen;

dat naar aanleiding van de aanbelanghebbenden in ontwerp toegezonden reactienota van staatsbosbeheer en de heren De Jongh en Goedhart een aanvullende reactie is ontvangen;

dat uit nader ingesteld onderzoek is gebleken, dat de zienswijze van de heren De Jongh en Goedhart en van Staatsbosbeheer voor wat bereft de Oostvaardersplassen en Pampus Hout gehonoreerd kunnen worden;

dat de resultaten van het nader onderzoek zijn verwerkt in de reactienota;

dat de Algemene Vergadering deze reacties, opgenomen in de reactienota, tot de zijne maakt;

dat in verband met de honorering van zienswijzen/bedenkingen de kaart, behorende bij de Omslagklassenverordening Waterschap Zuiderzeeland 2005 ten opzichte van de ter visie gelegde kaart gewijzigd dient te worden vastgesteld;

gelet op het bepaalde in artikel 120 van de Waterschapswet (stb 1991,444);

Besluit:

I. de zienswijzen/bedenkingen, ingediend door Flevolandschap, Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer deels

wel en deels niet te honoreren, een en ander zoals is verwoord in de bij dit besluit behorende en als zodanig

gewaarmerkte reactienota;

II. de zienswijzen/bedenkingen, ingediend door Poeles Blokzijl en de heren J.W. de Jongh, A. Goedhart, N.A.M.

Mol en S.G.de Jong te honoreren;

III. de zienswijzen/bedenkingen, ingediend door de heren H. de Boer, L. Lijster, A. Selles, C.J.A. van der Veeken,

mevrouw Kloek-Weststeijn en Zweefvliegclub Noordoostpolder niet te honoreren;

IV. te concluderen dat de heer J.A. de Boer geen zienswijze/bedenking heeft ingediend;

V. dat rekening houdende met de honorering van zienswijzen/-bedenkingen de kaart, behorende bij de

Omslagklassenverordening Waterschap Zuiderzeeland 2005 ten opzichte van de ter visie gelegde kaart gewijzigd

dient te worden vastgesteld;

VI. vast te stellen de Omslagklassenverordening Waterschap Zuiderzeeland 2005 met bijbehorende kaart en

toelichting op de Omslagklassenverordening Waterschap Zuiderzeeland 2005, luidende als volgt:

Verordening

Begripsbepalingen

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    omslagverordening: de “Verordening op de waterschapsomslagen van Waterschap Zuiderzeeland”;

  • b.

    taakgebied: het bij waterschapsreglement aangegeven, binnen het waterschapsgebied gelegen gebied, waarin één of meer van de aan het waterschap opgedragen waterschapstaken worden behartigd;

  • c.

    een ongebouwde onroerende zaak: een ongebouwde onroerende zaak als bedoeld in artikel 5 van de Omslagverordening.

  • d.

    kadastraal perceel: het perceel zoals dat is opgenomen in het kadastrale register van het Kadaster.

  • e.

    Deelperceel: deel van het kadastrale perceel dat in een aparte omslagklasse valt.

1

In dit artikel zijn enkele begrippen die in de verordening verschillende malen voorkomen nader gedefinieerd.

Deze verordening heeft een nauwe relatie met de Omslagverordening. De definitie van het taakgebied sluit volledig aan bij de redactie in de Omslagverordening. Ook voor de definitie van het begrip ongebouwde onroerende zaak wordt aangesloten bij de omschrijving in de Omslagverordening.

Instelling omslagklassen

Artikel 2

Ten einde te voorkomen dat verschillen in hoedanigheid en ligging van onroerende zaken bij de toepassing van de Omslagverordening leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen, worden in het taakgebied betreffende waterkwantiteitsbeheer vijf omslagklassen ingesteld voor ongebouwde onroerende zaken, te weten:

I. natte gronden en open water

II. bos en natuurgebied

III. wateraanvoer Noordoostpolder

IV. wateraanvoer Oostelijk en Zuidelijk Flevoland

V. overig ongebouwd

2

In artikel 2 wordt de rechtsgrond voor de instelling van omslagklassen aangegeven. Daarbij wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 120, zevende lid, van de Waterschapswet. Omslagklassen worden ingesteld om te voorkomen dat verschillen in hoedanigheid of ligging leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor belastingplichtigen.

In artikel 2 wordt tevens aangegeven welke omslagklassen worden ingesteld. De indeling geschiedt op basis van de criteria gesteld in artikel 3. Wijziging van het voorzieningenniveau kan leiden tot wijziging van de classificatie van het betreffende perceel.

Artikel 3

  • a.

    De begrenzing van de omslagklassen als bedoeld in artikel 2, is aangegeven op de bij de verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart: “Kaart bij de Omslagklassenverordening van Waterschap Zuiderzeeland 2005” van het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland.

  • b.

    Indien de oppervlakte van een kadastraal perceel twee hectare of meer bedraagt wordt het deelperceel dat kleiner is dan één hectare ingedeeld bij de omslagklasse, behorend bij het deelperceel dat groter is dan één hectare.

Indien de oppervlakte van beide deelpercelen elk één hectare of meer bedraagt wordt elk deelperceel ingedeeld in de eigen omslagklasse.

  • a.

    Indien de oppervlakte van een kadastraal perceel kleiner is dan twee hectare, wordt het kleinste deelperceel ingedeeld in de omslagklasse van het grootste deelperceel.

3

De begrenzing van de omslagklassen als bedoeld in artikel 3 van deze verordening blijkt uit de bij deze verordening behorende kaart ………(bijlage 1). Deze kaart is de basis voor de Omslagklassenverordening.

Door opname van artikel 3 is het mogelijk om een kadastraal perceel op te delen in deelpercelen en deze in verschillende omslagklassen te laten vallen zodat zoveel mogelijk aangesloten wordt bij de werkelijke beheerssituatie. Dit geldt niet voor de wateraanvoergebieden, klasse 3 en 4 omdat deze altijd, zoals eerder in deze toelichting is vermeld, worden begrensd door de kadastrale grens. In de toelichting op de definitie wordt gesteld dat als een deel van het kadastraal perceel van wateraanvoer gebruik kan maken, dan wordt het gehele kadastrale perceel tot wateraanvoerklasse gerekend omdat het water ten behoeve van het gehele perceel kan worden aangewend.

Ten aanzien van de klasse 1, 2 en 5 te weten Open water, natte gronden, Bos en Natuur en Overig ongebouwd geldt dat de mogelijkheid bestaat dat een omslagklassengrens een kadastraal perceel in tweeën deelt. In dat geval bepaalt de grootte van het kadastraal perceel en de deelpercelen welke regels gelden. Een deelperceel is een deel van het kadastraal perceel dat door de omslagklassengrens in tweeën wordt gedeeld. Deelpercelen kleiner dan 1 hectare worden niet apart naar omslagklasse onderscheiden, maar bij het grotere deelperceel ondergebracht. Deelpercelen groter dan 1 hectare vallen in een aparte omslagklasse.

De interpretatie of een perceel voldoet aan minimale breedte en lengte eisen geschiedt dan ook niet op kadastraal niveau, maar op omslagklassenniveau.

Omschrijving Omslagklassen

Artikel 4

De omslagklassen, bedoeld in artikel 2 bestaan met betrekking tot:

omslagklasse I. Natte gronden en open water:

aaneengesloten oppervlakten die groter zijn dan 50 hectare en een minimale breedte hebben van 25 meter, bestaande uit ongebouwde onroerende zaken met een aanmerkelijk beperkte afvoercapaciteit, te weten natte, niet gedraineerde of op detailniveau ontwaterde gronden;

omslagklasse II. Bos en natuurgebieden:

ongebouwde onroerende zaken die geheel in gebruik zijn als bos of natuurgebied en een aaneengesloten gebied vormen met een minimale oppervlakte van 100 hectare en een minimale breedte heeft van 400 meter;

omslagklasse III. Wateraanvoer Noordoostpolder:

ongebouwde onroerende zaken ten behoeve waarvan wateraanvoervoorzieningen in de Noordoostpolder zijn aangelegd voor de aanvoer van water uit het IJsselmeer dan wel uit de overige randwateren, met uitzondering van de tijdelijke hevels;

omslagklasse IV. Wateraanvoer Oostelijk en Zuidelijk Flevoland:

uit de ongebouwde onroerende zaken ten behoeve waarvan in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland wateraanvoervoorzieningen zijn aangelegd;

omslagklasse V. Overig ongebouwd:

ongebouwde onroerende zaken die niet tot de eerstgenoemde vier omslagklassen behoren.

4

In zijn algemeenheid geldt dat de omslagklassen zodanig in de verordening moeten worden omschreven, dat belastingplichtigen hieruit duidelijk op kunnen maken in welke omslagklasse hun ongebouwde onroerende zaak is ingedeeld.

Correctiefactoren ongebouwd Waterkwantiteitsbeheer

Artikel 5

Ten aanzien van de in artikel 3 en 4 van de Omslagverordening bedoelde omslagplichtigen wordt een vermenigvuldigingsfactor toegepast op de op grond van artikel 6 van die verordening vastgestelde heffingsmaatstaf van een ongebouwde onroerende zaak die geheel of gedeeltelijk in een omslagklasse is gelegen.

Als vermenigvuldigingsfactor geldt voor:

de omslagklasse I. Natte gronden en open water 0,3

de omslagklasse II. Bos en natuurgebieden 0,5

de omslagklasse III. Wateraanvoer Noordoostpolder 2,0

de omslagklasse IV. Wateraanvoer Oostelijk en Zuidelijk Flevoland 1,6

de omslagklasse V. Overig ongebouwd 1,0

5

Artikel 5 bepaalt de factoren waarmee de heffingsmaatstaf van de ongebouwde onroerende zaken, te weten de oppervlakte, wordt gecorrigeerd.

Ter zake van ongebouwde onroerende zaken kan zowel een omslag van de zakelijk genothebbende als van de eigenaar-gebruiker of pachter worden geheven. Indien beide omslagen worden geheven, wordt bij die omslagen dezelfde correctiefactor toegepast. In artikel 4 wordt daarom zowel verwezen naar de omslag van de zakelijk genothebbende (artikel 3 van de Omslagverordening) als naar de omslag van de eigenaar-gebruiker of pachter (artikel 4 van de Omslagverordening). Indien een ongebouwde onroerende zaak wat betreft de oppervlakte geheel of nagenoeg geheel is gelegen in één van de genoemde omslagklassen, wordt de oppervlakte van de gehele onroerende zaak met de vermenigvuldigingsfactor van die klasse vermenigvuldigd. In andere gevallen wordt het perceel gesplitst en worden de gedeelten van het perceel in afzonderlijke klassen ingedeeld.

Intrekken oude verordening, Inwerkingtreding

Artikel 6

  • a.

    De Omslagklassenverordening 2000 van Waterschap Zuiderzeeland wordt met ingang van 1 januari 2005 ingetrokken met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastingjaren waarvoor deze verordening van kracht is geweest.

  • b.

    De Omslagklassenverordening van waterschap Zuiderzeeland 2005 treedt in werking op 1 januari 2005 en vindt voor het eerst toepassing op het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2005.

6

Dit artikel regelt de intrekking van bestaande verordeningen en de inwerkingtreding van de nieuwe verordening.

Citeertitel

Artikel 7

Deze verordening kan worden aangehaald als “Omslagklassenverordening van het waterschap Zuiderzeeland 2005”.

7

Bepaalt de wijze waarop de verordening wordt aangehaald.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de Algemene Vergadering
van het Waterschap Zuiderzeeland in de vergadering
van 12 oktober 2004.
de secretaris-directeur, de dijkgraaf,
ir. J.B. van der Veen. mr. ir. H.L. Tiesinga.

Toelichting

Algemene toelichting

Inleiding

De Waterschapswet geeft in artikel 119 aan dat de Algemene Vergadering van een waterschap een kostentoedelingsverordening dient vast te stellen waarin de Kostentoedeling aan de categorieën belanghebbenden, die in het bestuur vertegenwoordigd zijn, is opgenomen.

Het uitgangspunt van de omslagheffing is dat de omslagplichtigen in gelijke mate bijdragen in de kosten van de taakuitoefening (solidariteitsbeginsel). Volgens artikel 120 van de Waterschapswet wordt bepaald dat het tarief per eenheid van de heffingsmaatstaf gelijk is. Op dit beginsel zijn echter uitzonderingen mogelijk. In artikel 120 lid 7 van de Waterschapswet is bepaald dat het Algemeen Bestuur van het waterschap met betrekking tot de bepaling van de heffingsmaatstaf voor ongebouwde en gebouwde onroerende zaken een zogenaamde Omslagklassenverordening kan vaststellen. Doel van de Omslagklassenverordening is te voorkomen dat verschillen in ligging en hoedanigheid leiden tot onevenredig voor- of nadeel van de omslagplichtigen.

Uit art 120, zevende lid, van de Waterschapswet blijkt dat voor ingezetenen geen omslagklassen worden ingesteld. Dit zou ook niet rijmen met het algemene taakbelang, dat per definitie voor elke ingezetenen even groot is.

De Omslagklassenverordening voor Waterschap Zuiderzeeland bevat de omslagklassen voor ongebouwde onroerende zaken voor het waterkwantiteitsbeheer.

Voor gebouwde onroerende zaken wordt vastgesteld dat in het gehele beheersgebied eenzelfde voorzieningenniveau wordt gerealiseerd. Het gebouwd maakt gebruik of heeft (direct of indirect) belang bij afvoervoorzieningen van het waterschap en reageert als verhard oppervlak.

Om deze reden heeft het waterschap besloten om voor gebouwde onroerende eigendommen geen omslagklassen in te stellen.

Voor wat betreft de Waterkeringszorg kan worden vastgesteld dat de ontwikkelingen rond de taak van het waterschap voor de zorg in de buitendijkse gebieden in een dusdanig stadium zijn, dat zij niet kunnen worden meegenomen voor de Omslagklassenverordening voor 2005. Op dit moment moet er vanuit worden gegaan dat het voor wat betreft de waterkeringszorg gaat om een voorziening die voor elke omslagplichtige gelijk is te weten de instandhouding van de onroerende zaak.

Rapport inzake omslagklassen

Met betrekking tot de indeling in omslagklassen is in 1994 door de Unie van Waterschappen het rapport:” Rapport inzake omslagklassen” uitgebracht. Dit rapport gaat nader in op de voorwaarden om omslagklassen in te stellen: Verschillen in hoedanigheid en ligging die leiden tot onevenredig voor- of nadeel. Verschillen in hoedanigheid of ligging worden bepalend geacht voor verschillen in voorzieningenniveau. Indien de verschillen zodanig zijn dat onevenredig voor- of nadeel voor belastingplichtigen ontstaat, moeten omslagklassen worden ingesteld.

Op 1 januari 2000 is aan artikel 120 een bepaling toegevoegd welke waterschappen verplichten om omslagklassen in te stellen bij een verschil van meer dan 50% ten opzichte van het tarief zonder omslagklassen. Bij een verschil kleiner dan 25% mogen geen omslagklassen worden ingesteld en bij een verschil tussen de 25% en de 50% is het Algemeen Bestuur bevoegd, maar niet verplicht omslagklassen in te stellen. Deze percentages gelden alleen voor de vraag of het waterschap al dan niet gaat classificeren. De percentages gelden niet voor de onderlinge verhoudingen van de omslagklassen.

In het kader van de voorbereiding van de kostentoedeling is door een externe deskundige, te weten Arcadis Heidemij, in 1999 onderzoek verricht naar de instelling van omslagklassen voor Waterschap Zuiderzeeland als vervolg op het onderzoek naar de Kostentoedeling aan de categorieën gebouwd en ongebouwd met betrekking tot het waterkwantiteitsbeheer. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in het “Eindrapport Toedeling lasten waterkwantiteit” van Arcadis Heidemij met als kenmerk 634/OA99/1992/33490/am. In 2002 is een actualisatie van dit onderzoek uitgevoerd, weer door Arcadis, wat geresulteerd heeft in een lichte verschuiving van de percentages van ongebouwd naar gebouwd. Verdere ingrijpende wijzigingen binnen het ongebouwd werden niet geconstateerd. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in het rapport: “ Actualisatie kostentoedeling Waterschap Zuiderzeeland, methode Oldambt” kenmerk 110302/OF2/481/000880/LB.

Gevolgde methode

Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van de methode Oldambt. De methode Oldambt is een landelijk aanvaarde en toepasbare methode voor waterschappen. De methode staat bekend als de methode van “Separable Costs-Remaining Benefits”. De praktische uitwerking en toepassing bij de waterschappen staat bekend als de methode “Oldambt” genoemd naar het waterschap waar deze methode voor het eerst is toegepast.

In de toepassing wordt allereerst het kostenaandeel per belangencategorie bepaald. Vervolgens wordt in een volgende stap bezien of verschillen in hoedanigheid of ligging binnen een categorie leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor de betrokken omslagplichtigen. Op basis van genormeerde kosten worden de kosten per potentiële omslagklasse berekend. De uitkomst van deze berekening wordt weergegeven in factoren die tot doel hebben de omslag per hectare te corrigeren.

Mate van onevenredigheid

Volgens landelijke richtlijnen geldt dat er pas sprake is van onevenredig voor- of nadeel indien er aanmerkelijke verschillen in belang voorkomen. Deze richtlijnen houden in dat bij afwijkingen van meer dan 50% van het gemiddelde kostenbedrag zeker sprake is van onevenredigheid. Tevens wordt er geconcludeerd dat er bij afwijkingen van minder dan 25% zeker geen onevenredigheid bestaat. Volgens het onderzoek is er in het beheersgebied van Waterschap Zuiderzeeland sprake van onevenredige verschillen (groter dan 25%) hetgeen aanleiding geeft omslagklassen in te stellen.

Uitkomst van het onderzoek

De uitkomst van het onderzoek is als volgt:

Tabel

Klasse

Factor

Oppervlakte

Natte gronden en open water

0,3

6.900 ha

Bos- en natuurgebieden

0,5

15.930 ha

Wateraanvoer Noordoostpolder

2,0

11.180 ha

Wateraanvoer Oostelijk en Zuidelijk Flevoland

1,6

2.140 ha

Overig ongebouwd

1,0

93.900 ha

De omslagklassen en de factoren van de omslagklassen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de Omslagklassenverordening 2000. Uit de door Arcadis in 2002 uitgevoerde actualisatie van de kostentoedeling Waterschap Zuiderzeeland is gebleken dat de wijzigingen in het gebied niet zodanig zijn dat hierdoor veranderingen in de factoren plaats vinden. Na uitvoerig onderzoek is door de Projectgroep Kostentoedeling in april 2004 aan het college van DenH geadviseerd de omslagklassen zoals ze in 2000 zijn ingesteld te handhaven. Dit alles is verwoord in de notitie uitgangspunten Omslagklassenverordening behandeld in de vergadering van het college van Dijkgraaf en Heemraden op 13 april 2004.

Toelichting per omslagklasse

I. Natte gronden en open water

Onder deze klasse zijn begrepen aaneengesloten natte, niet gedraineerde of anderszins op detailniveau ontwaterde gronden en open water, met een omvang van ten minste 50 ha. De gebieden dienen een minimale breedte te hebben van 25 meter, te meten op de waterlijn en bij het streefpeil zoals dat vastgelegd is in de Waterbeheersplannen. Voor open water geldt dat slechts als aaneengesloten gebieden worden aangemerkt, die gebieden waar één peil wordt gehandhaafd. Open water dat gescheiden wordt door bijvoorbeeld een stuw, wordt niet als aaneengesloten beschouwd. De ondergrenzen zijn met name ingegeven door efficiency overwegingen. Aanleiding voor het instellen van een aparte omslagklasse is de lage afvoerfactor waardoor een lager voorzieningenniveau nodig is.

II. Bos en natuurgebieden

Als bos en natuurterrein worden in het kader van de kostentoedeling aangemerkt aaneengesloten percelen van ten minste 100 ha met een minimale breedte van 400 m. Onder “aaneengesloten percelen” worden verstaan percelen die direct aan elkaar grenzen, waarbij infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van waterkeringen, niet als scheidende elementen worden beschouwd. De genoemde minimale omvang is gesteld omdat verondersteld wordt dat een op het gebruik aangepaste vorm van waterbeheer bij deze omvang uit doelmatigheids- en kostenoverwegingen nog in beginsel mogelijk is. Ook bij deze klasse speelt de lage afvoerfactor een rol.

III. Wateraanvoer Noordoostpolder

Wateraanvoer wordt als een basisvoorziening aangemerkt, dus als een waterschapstaak. Deze basisvoorziening geschiedt gebiedsgewijs.

Dit is met name het geval wanneer aan wateraanvoer behoefte bestaat voor het creëren of herstellen van een op de gebruiksbestemming van gronden afgestemd waterpeil.

Dit belang is gerelateerd aan de beschikbaarheid van het aangevoerde water en de mogelijkheid tot peilregulatie. Daarbij geldt als uitgangspunt dat kadastrale percelen die voor een deel van een hoger peil kunnen worden voorzien geheel tot deze klasse worden gerekend omdat het water ten behoeve van het gehele perceel kan worden aangewend.

Klasse III. betreft de voormalige klassen wateraanvoer en wateraanvoer extra in de Noordoostpolder. Deze klasse onderscheidt zich van de klasse wateraanvoer in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland omdat in de Noordoostpolder het voorzieningenniveau hoger ligt. Het water wordt niet alleen op tochtniveau maar ook op kavelniveau aangevoerd.

De samenvoeging tot één klasse heeft plaatsgevonden omdat in beide situaties sprake is van aanvoer op kavelniveau, zij het dat in de fruitteeltgebieden de taak van het waterschap wat verder gaat. Gelet op de uitkomst van het onderzoek bleek samenvoeging in de rede te liggen. De omvang van de fruitteeltgebieden is dermate beperkt en het verschil in kosten tussen de klassen zo gering dat samenvoeging geboden was

IV. Wateraanvoer Oostelijk en Zuidelijk Flevoland

Deze omslagklasse komt overeen met de voormalige klasse fruitteelt met wateraanvoer van het voormalige Heemraadschap Fleverwaard, die door de omschrijving in de Omslagklassenverordening van het Heemraadschap Fleverwaard, slechts tijdelijk gold, dat wil zeggen alleen voor de periode dat die verordening van kracht was, gold. Percelen waarop geen fruit meer wordt geteeld, zouden, indien de “oude” definitie zou blijven gehandhaafd, moeten worden beschouwd als “overig ongebouwd”, klasse V. In de verordening van Waterschap Zuiderzeeland is dit tijdelijke karakter niet meer aanwezig en blijft de grond in de klasse Wateraanvoer betrokken, ongeacht het gebruik van de grond. Het betreft gebieden waarvoor ten behoeve van de fruitteelt wateraanvoervoorzieningen zijn getroffen, zodat het niet wenselijk lijkt klassen op individueel niveau vast te stellen. Naarmate namelijk meer individuele percelen zouden worden betrokken in de klasse V, overig ongebouwd, zouden alle overige percelen belast worden met de kosten die ten behoeve van het oorspronkelijke fruitteeltgebied zijn gemaakt. Het feit dat de grond in een aantal gevallen inmiddels een andere bestemming heeft gekregen, hetgeen de beslissing is van de gebruiker van de grond, neemt niet weg dat te allen tijde gebruik gemaakt kan worden van de voorzieningen die ten behoeve van die grond zijn gerealiseerd. Te denken valt bijvoorbeeld aan wateronttrekking t.b.v. beregening. Het voorzieningenniveau verschilt met dat van de wateraanvoervoorzieningen in de Noordoostpolder omdat zoals hierboven is aangegeven het water alleen in de tochten wordt gebracht. Voor de verdere distributie dienen de belanghebbenden zelf voorzieningen te treffen. Wegens de recente datum waarop de investeringen ten behoeve van deze gebieden zijn gedaan, vallen ook percelen waarop vanaf een moment na 1 januari 1996 geen fruitteelt meer plaatsvindt, maar die vanaf 1996 wel in de klasse “fruitteelt met wateraanvoer” zijn aangeslagen, in deze klasse. De reden daarvoor is dat gebruik gemaakt kan worden van de voorzieningen, ongeacht de aard van het grondgebruik. Ook voor percelen in klasse IV geldt als uitgangspunt dat kadastrale percelen die voor een deel van een hoger peil kunnen worden voorzien geheel tot deze klasse worden gerekend omdat het water ten behoeve van het gehele perceel kan worden aangewend.

V. Overig ongebouwd

In deze klasse zijn de ongebouwde onroerende zaken opgenomen die niet in één van de hiervoor genoemde klassen zijn ingedeeld.

Omslagklassenkaart

De begrenzing van de omslagklassen is aangegeven op de bij de verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart “Kaart bij de Omslagklassenverordening Waterschap Zuiderzeeland 2005” van het beheersgebied van Waterschap Zuiderzeeland. Deze kaart is de juridische basis van de verordening. De kaart wordt vastgesteld voor de periode die de Omslagklassenverordening beslaat en wordt aan de hand van verzoeken van belanghebbenden jaarlijks bijgesteld.

Bepaalt de wijze waarop de verordening wordt aangehaald.


Noot
1

[Toelichting: Artikel 1]

Noot
2

[Toelichting: Artikel 2]

Noot
3

[Toelichting: Artikel 3]

Noot
4

[Toelichting: Artikel 4]

Noot
5

[Toelichting: Artikel 5]

Noot
6

[Toelichting: Artikel 6]

Noot
7

[Toelichting: Artikel 7]