Beleidsregel Wateraanvoer

Geldend van 26-05-2009 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel Wateraanvoer

Beleidsregel Wateraanvoer

1. Inleiding

Er wordt op dit moment op een aantal plaatsen in het beheergebied van waterschap Zuiderzeeland om verschillende redenen water aangevoerd. Het waterschap anticipeert op klimaatontwikkelingen en een toenemende druk op de ruimte door een toekomstbestendig wateraanvoerbeleid vast te leggen. Ook de invoering van de nieuwe Waterschapswet vormt een reden tot herbezinning op de wateraanvoer; vanaf 2009 kan geen classificatie voor wateraanvoergebieden meer plaatsvinden.

Met deze beleidsregel wateraanvoer legt het waterschap het beleid vast met betrekking tot de aanvoer van water van buiten de polder. Het beleid is van toepassing op alle functies (landbouw, bebouwing, natuur, archeologie etc.) in het hele beheergebied van het waterschap.

Het waterschap wil transparant en betrouwbaar zijn. Het is daarom vanuit juridisch oogpunt belangrijk dat het waterschap duidelijkheid biedt over haar wateraanvoerbeleid. Belanghebbenden kunnen dan tijdig anticiperen op eventuele wijzigingen. Met dit beleid wordt deze transparantie geboden.

Deze beleidsregel bevat het feitelijke beleid (hoofdstuk 2), de toelichting daarop (hoofdstuk 3) en een kaart met daarop de huidige wateraanvoergebieden (bijlage 1).

2. Beleidsregel Wateraanvoer

2.1 Hoofdlijn

A. In het gehele beheergebied streeft het waterschap na dat de aanwezige functies worden gefaciliteerd door goed en voldoende water.

B. Voldoende water wil zeggen: de belanghebbenden kunnen water betrekken uit de tochten of (zij)vaarten. Waar dit niet mogelijk is, kan water betrokken worden uit aanvoerwatergangen.

C. Goed water houdt in: voor de waterkwaliteit wordt aangesloten bij de natuurlijk voorkomende achtergrondwaarden. Dat wil zeggen dat er geen water wordt aangevoerd enkel voor kwaliteitsverbetering (doorspoeling). Hiermee wordt een robuust watersysteem nagestreefd.

2.2 Consequenties voor de huidige wateraanvoer

D. In de fruitteeltgebieden (zie kaart in bijlage 1) zijn in het verleden afspraken gemaakt over de definitie van goed water. Deze afspraken (zie tabel 1 in de toelichting) worden gehandhaafd.

E. In een aantal gebieden (zie kaart in bijlage 1) is in het verleden een permanent wateraanvoersysteem gerealiseerd. Deze wateraanvoer (peildatum 1 juli 2007) wordt gehandhaafd.

F. In een aantal gebieden zijn in het verleden tijdelijke wateraanvoersystemen gerealiseerd (tijdelijke hevels, zie kaart in bijlage 1). In deze gebieden wordt de wateraanvoer geëvalueerd en heroverwogen om te komen tot een structurele oplossing.

2.3 Toekomstige ontwikkelingen

H. Uitbreiding van wateraanvoer bij de huidige functies is niet wenselijk.

I. Wanneer een majeur besluit wordt genomen - bijvoorbeeld functieverandering (extern besluit) of vervanging/groot onderhoud van inlaatwerken (intern besluit) - wordt wateraanvoer (opnieuw) afgewogen.

J. Afweging van wateraanvoer vindt plaats op basis van robuustheid, effectiviteit en efficiency. Hierbij geldt als uitgangspunt dat herverdeling van water binnen de polder de voorkeur heeft boven wateraanvoer van buiten de polder.

3. Toelichting op de beleidsregel

3.1 Huidige wateraanvoersituatie

De Noordoostpolder (NOP) is ontworpen en aangelegd zonder randmeer. Al vanaf het begin is duidelijk dat in een deel van de polder een doeltreffend wateraanvoersysteem tot op kavelniveau nodig is om de agrarische functie mogelijk te maken. Dit aanvoersysteem is met name nodig in de oostrand van de NOP ten behoeve van droogtebestrijding. Hier vormen de zandige ondergrond en de hoogteverschillen een ongunstige uitgangssituatie. Alleen met het fijnmazig wateraanvoersysteem zoals het er nu ligt, is agrarisch gebruik van de gronden mogelijk.

In een aantal gebieden in de NOP, vooral de noordwest- en westkant, komt veel zoute kwel voor. Hierdoor is het water in de tochten voor een aantal gewassen niet of minder geschikt voor beregening. In dit gebied wordt IJsselmeerwater rechtstreeks voor beregening aangevoerd of voor doorspoeling van de tochten waarna beregening uit de tochten wel mogelijk is. Hiervoor zijn zowel een groot inlaatwerk als (tijdelijke) hevels aangelegd.

In de fruitteeltgebieden in de NOP vindt wateraanvoer plaats voor droogte- en nachtvorstbestrijding. In de hydrologische zone ten westen van Schokland wordt water aangevoerd voor natuurontwikkeling en behoud van archeologische waarden. In Urk wordt water aangevoerd door middel van permanente hevels voor onder andere doorspoeling van het stedelijk gebied.

In Zuidelijk en Oostelijk Flevoland (ZOF) is geen specifiek stelsel van aanvoerwatergangen aanwezig. De agrariërs pompen water voor beregening op uit de tochten. Wel is een systeem van hevels gerealiseerd waarmee water vanuit de Hoge Vaart in het Middengebied wordt ingelaten, ten behoeve van kwaliteitsverbetering, met name voor de fruitteelt. Ook zijn twee permanente hevels aanwezig ten behoeve van doorspoeling (inlaat Lelystad Noord en de hevel Bovenwater).

3.2 Toelichting hoofdlijnen

De beleidsregel is van toepassing op alle functies in het gehele beheergebied. Het betreft dus zowel de wateraanvoer voor landbouw als de wateraanvoer voor doelen met een meer algemeen belang als aanvoer voor het stedelijk gebied, natuur en archeologie.

A. Faciliteren van functies

Het waterschap streeft in haar hele beheergebied na dat de huidige functies gefaciliteerd worden door goed en voldoende water. In de huidige situatie is hiervoor op een aantal plaatsen wateraanvoer noodzakelijk. Het waterschap ziet wateraanvoer daarom als een kerntaak.

Wateraanvoer heeft echter diverse nadelen.

  • De aanleg van een wateraanvoersysteem is een onomkeerbare maatregel omdat agrariërs hun teelten kunnen aanpassen aan de nieuwe verbeterde situatie.

  • Alle water dat teveel of onnodig wordt ingelaten, moet ook weer worden uitgemalen. Dat is niet kostenefficiënt.

  • Wateraanvoer creëert een afhankelijk watersysteem en een kwetsbaar en van inlaat afhankelijk aquatisch ecosysteem.

  • Wateraanvoer brengt hoge beheerskosten met zich mee.

Binnen een klimaatbestendig en robuust watersysteem past wateraanvoer daarom niet. Met het oog op toekomstige watertekorten is het wenselijk de hoeveelheid aanvoerwater zoveel mogelijk te beperken.

Het waterschap stuurt echter niet aan op grootschalige functiewijziging. Functiewijziging is immers geen taak van het waterschap. Dit beperkt de speelruimte van het waterschap om wateraanvoer te beperken of uit te breiden.

B. Voldoende water

Het waterschap wil een watersysteem beheren en onderhouden, bestaande uit tochten, zijvaarten en vaarten. Op het meer gedetailleerde niveau van kavelsloten zijn in principe de eigenaren of pachters verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud.

‘Voldoende’ water houdt in dat de aangelanden uit oppervlaktewater water kunnen onttrekken, met inachtneming van de bepalingen in de Keur. Bij voorkeur en waar mogelijk betekent dit dat de aangelanden water uit tochten, zijvaarten of vaarten betrekken. Het waterschap staat dit toe en houdt de tochten en (zij)vaarten op peil. Hier is onder normale omstandigheden voldoende water voor beschikbaar. In periodes van extreme droogte kan het waterschap nadere regels stellen met betrekking tot het gebruik van oppervlaktewater.

In droge perioden moeten gestuwde delen van tochten vaak volgepompt worden vanuit het benedenstroomse pand om voldoende aanvoerwater beschikbaar te hebben bovenstrooms van de stuw. Meestal wordt dit door de agrariërs zelf gedaan. In een beperkt aantal gevallen doet het waterschap dit. Indien in de huidige situatie, met instemming van de agrariërs, deze werkwijze goed functioneert, wordt dit niet gewijzigd. In gebieden waar het niet mogelijk is om water uit tochten of (zij)vaarten te betrekken, wordt water aangevoerd door middel van aanvoerwatergangen. Indien een perceel enkel grenst aan een D-tocht wordt in overleg met de belanghebbende een oplossing gezocht om aanvoer naar het perceel mogelijk te maken.

C. Goed water

Goed water houdt in dat voor de waterkwaliteit wordt aangesloten bij de natuurlijk voorkomende achtergrondwaarden. Dat wil zeggen dat er geen water wordt aangevoerd enkel om de optredende kwaliteit als gevolg van de natuurlijke achtergrondwaarden te verbeteren (doorspoeling). Hiermee wordt een robuust watersysteem nagestreefd.

Het is niet reëel te streven naar gelijke waterkwaliteits- en waterkwantiteitsomstandigheden in het hele beheergebied. Dit zou geen recht doen aan het ‘natuurlijke’ watersysteem, waarbij de situatie van locatie tot locatie verschilt. Het nastreven van gelijke omstandigheden voor het hele beheersgebied creëert een kwetsbaar en afhankelijk watersysteem.

In de beleidsregel worden daarom geen uniforme maximumwaarden voor chloride, ijzer,  geleidingsvermogen of andere parameters opgenomen. Uit de uitwerking van het onderdeel waterkwaliteit blijkt dat het niet wenselijk is normen aan te houden. Het is namelijk niet mogelijk uniforme normen op te stellen die 1) voldoende streng zijn om enige relevantie te hebben en die 2) in de droge periode op elke locatie te realiseren zijn, zonder dat 3) de inrichting van nieuwe wateraanvoergebieden en bijbehorende grote investeringen nodig is.

Daarnaast zal in veel gebieden de kwaliteit beter zijn en biedt een dergelijke norm daarom geen meerwaarde. In gebieden waar de waterkwaliteit niet voldoet, zijn bovendien in de huidige situatie vaak al (tijdelijke) wateraanvoergebieden ingesteld. Het is verder in lijn met de redenatie van de KRW waarin wordt uitgegaan van de natuurlijke achtergrondwaarden.

Bij de afweging omtrent de waterkwaliteit zijn de volgende aspecten in ogenschouw genomen:

  • De waterkwaliteit is afhankelijk van de lokale omstandigheden, zoals kwelintensiteit, kwelkwaliteit, mate en afstand tot aanvoer, de bodem, etc. De achtergrondgehalten zijn de gehalten die van nature voorkomen in het watersysteem. Dit zijn de gehalten die optreden indien de waterkwaliteit  bepaald wordt door kwel en neerslag en niet belast wordt door wateraanvoer, uit- en afspoeling van de landbouw en effluentlozingen.  

  • Vanuit de KRW (Europese Kaderrichtlijn Water) wordt de waterkwaliteit de volgende redeneerlijn aangehouden: “we streven na dat we de natuurlijke achtergrondwaarden behalen en daarmee de ecologische potenties optimaal benutten”. Deze beleidsregel sluit wel aan bij de redeneerlijn, niet bij de normen van de KRW. De normen zijn namelijk niet goed bruikbaar voor wateraanvoer voor de landbouw. De KRW-norm betreft een jaargemiddelde en gebiedsgemiddelde norm. Voor wateraanvoer voor de landbouw is echter de locatiespecifieke (niet-gebiedsgemiddelde) waterkwaliteit in de droge periode van belang. 

  • Tegelijkertijd is vanuit de KRW beschouwd wateraanvoer een goede maatregel om de waterkwaliteit op het niveau van 2000 (stand-still principe) te handhaven. De totale vracht aan stikstof, nitraat en fosfaat neemt wel toe door wateraanvoer. Door de korte verblijftijd van het water leidt dit echter niet tot algenbloei. Stopzetten van de wateraanvoer zal in een aantal gevallen wel leiden tot achteruitgang van de ecologische situatie door afname van de zuurstofhoeveelheid in het water. 

  • Per 2005 geldt een wettelijk verbod op het gebruik van oppervlaktewater voor de teelt van pootaardappelen. Dit beregeningsverbod heeft tot doel om te voorkomen dat pootgoed door het gebruik van oppervlaktewater wordt besmet met de bruinrot bacterie. De basis voor het verbod is gelegd in 2002. Sindsdien hebben agrariërs zich voorbereid op de nieuwe situatie door de realisatie van grondwaterbronnen waarmee de kavelsloten worden gevuld, zodat beregend kan worden. Hierdoor is in de westelijke NOP de behoefte aan aanvoerwater vanuit oppervlaktewater afgenomen. 

  • Uit de Zoet-zout studie Provincie Flevoland (Deltares, 2008) blijkt dat het grondwater langzaam verzoet. Infiltratie en grondwaterstroming zijn echter zeer trage processen. Verzoeting van het grondwater speelt over een periode van tientallen tot honderden jaren. De verzoeting is nog te klein om er in deze beleidsregel rekening mee te houden.

3.3 Toelichting consequenties voor de huidige wateraanvoer

In een aantal gebieden zijn in het verleden wateraanvoersystemen aangelegd. Deze gebieden worden apart benoemd in de beleidsregel. Er zou sprake zijn van een onbetrouwbare overheid indien de wateraanvoer hier op korte termijn afgebouwd wordt. De bedrijven binnen de wateraanvoergebieden zijn ingesteld op het daar aanwezige waterkwantiteit en –kwaliteitsregime. Daarom gaat de beleidsregel uit van het stand-still principe (peildatum 1 juli 2007). De wateraanvoergebieden per 1 juli 2007 worden in beginsel gehandhaafd. Uitbreiding van de wateraanvoergebieden is echter ongewenst.

D. Fruitteeltgebieden

In het verleden zijn door beide rechtsvoorgangers van het waterschap met de fruittelers in de NOP en ZOF specifieke afspraken gemaakt over de waterkwaliteit voor droogteberegening en nachtvorstbestrijding. In tabel 1 zijn de gehalten voor chloride, ijzer en EGV weergegeven die gehanteerd worden. Het stand-still principe wordt hier toegepast op zowel de ruimtelijke begrenzing van de fruitteeltgebieden als op de gemaakte waterkwaliteitsafspraken.

Tabel 1:            Waterkwaliteitsnormen voor nachtvorstbestrijding en droogteberegening ten behoeve van de fruitteelt in de Noordoostpolder en de Oostelijk en Zuidelijk Flevoland

Tabel 1

Nachtvorstbestrijding

Chloride gehalte

Geleidingsvermogen

IJzergehalte

Oostelijk en Zuidelijk Flevoland

<500 mg Cl/l

<2,4 mS/cm

<3 mg/l ijzer

Noordoostpolder

<300 mg Cl/l

<1,5 mS/cm

<1-2 mg/l ijzer

Droogteberegening

Oostelijk en Zuidelijk Flevoland

<500 mg Cl/l

<2,4 mS/cm

<3 mg/l ijzer

Noordoostpolder

<600 mg Cl/l

-

<5 mg/l ijzer

Deze normen verschillen per polder omdat de herkomst en daarmee de kwaliteit van het aanvoerwater verschilt. Onderzocht is of het mogelijk is om uniforme normen voor het hele beheergebied aan te houden. Aanscherping van de norm in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland naar het niveau van de Noordoostpolder is niet haalbaar. De kwaliteit van het aanvoerwater (Hoge vaartwater) in met name Zuidelijk Flevoland is hiervoor niet toereikend.

Verlaging van de norm in de Noordoostpolder kan leiden tot toename van gewasschade. Uit overleg met de fruittelers in de Noordoostpolder is gebleken dat er geen draagvlak is voor een normverlaging aldaar. Normverlaging zal naar verwachting tot schadeclaims leiden, met name omdat de fruittelers hier het aanvoersysteem medegefinancierd hebben.

Het past binnen de hoofdlijn van het wateraanvoerbeleid om geen uniforme normen voor waterkwaliteit na te streven, maar te kijken naar de natuurlijke achtergrondwaarden.

Aangezien de streefwaarden zoals vastgelegd in de afspraken zeer werkbaar zijn voor het waterschap en voldoen aan de wensen van de gebruikers, wordt vastgehouden aan de bestaande afspraken in de fruitteeltgebieden (zie kaart in bijlage 1).

Deze beleidsregel doet geen uitspraak over een eventuele overdracht van fruitteeltpompen aan particulieren. Dit actuele onderwerp wordt in een apart traject uitgewerkt met deze beleidsregel als uitgangspunt.

E. Permanente wateraanvoersystemen

Op de kaart in bijlage 1 is aangegeven waar zich permanente wateraanvoergebieden bevinden. Wateraanvoer vindt hier plaats om de huidige functies te faciliteren. Het gaat daarbij om het mogelijk maken van beregening voor nachtvorst- of droogtebestrijding door peilhandhaving of doorspoeling van tochten of aanvoerwatergangen.

De huidige wateraanvoersystemen zoals aanwezig op de peildatum 1 juli 2007 wordt gehandhaafd. De wateraanvoersystemen, vaak tot op kavelniveau, zijn in de wateraanvoergebieden vanuit de historie op deze manier aangelegd. De hier gevestigde bedrijven hebben hun bedrijfsvoering er op ingesteld dat de wateraanvoer aanwezig is ten behoeve van waterkwantiteit en –kwaliteit verbetering.

F. Tijdelijke wateraanvoersystemen

Op de kaart in bijlage 1 is aangegeven waar tijdelijke wateraanvoer plaatsvindt. Deze aanvoer vindt plaats door middel van tijdelijke hevels. Voor gebieden met een tijdelijk wateraanvoersysteem moet er een structurele oplossing komen.

Deze beleidsregel doet echter geen uitspraak over het stopzetten of handhaven van de tijdelijke wateraanvoer. Dit onderwerp wordt in een apart voorstel uitgewerkt met deze beleidsregel als uitgangspunt.

3.4 Toelichting toekomstige ontwikkelingen

G. Geen uitbreiding wateraanvoergebieden

Uitbreiding van wateraanvoer bij de huidige functies is niet wenselijk. De redenen hiervoor zijn verwoord in paragraaf 3.2.

De bedrijven buiten de wateraanvoergebieden zijn ingesteld op het daar aanwezige waterkwantiteit en –kwaliteitsregime. Wateraanvoer in deze gebieden is daarom bij de huidige functies niet nodig.

H. Functieverandering en vervanging/groot onderhoud

Uitbreiding van wateraanvoer is niet gewenst, vermindering van de wateraanvoer wel. In de toekomst kan gestreefd worden, indien de mogelijkheden zich voordoen, naar een vermindering van de wateraanvoer van buitenaf. Deze mogelijkheden doen zich voor bij grootschalige functieveranderingen of noodzakelijk grootschalig onderhoud aan de wateraanvoerinfrastructuur.

Indien in de toekomst door grootschalige functieverandering een nieuwe vraag voor wateraanvoer ontstaat, dient deze aanvraag zorgvuldig afgewogen te worden op basis van deze beleidsregel.

I. Afweging

Een afweging over wateraanvoer dient te worden gebaseerd op robuustheid, effectiviteit en efficiency. Robuustheid houdt in dat watersystemen zoveel mogelijk zelfvoorzienend zijn, indien dit niet mogelijk is dat bij voorkeur gebruik wordt gemaakt van water van elders uit de polder (doorvoer) en pas in laatste instantie water wordt aangevoerd van buiten de polder.  

Dit is in overeenstemming met de door de provincie aangegeven volgorde:

1. de noodzaak van het gebruik;

2. besparingsmogelijkheden;

3. optimale benutting van het lokale oppervlaktewatersysteem;

4. alternatieve bronnen;

5. de wijze waarop water duurzaam aangevoerd kan worden.

In verband met het toetsen op efficiency maakt een kosten-batenanalyse deel uit van de afweging.

Uitbreiding van wateraanvoer met water van buiten de polder vergroot de afhankelijkheid van andere waterbeheerders. Het verbeteren van de waterkwaliteit door middel van slim herverdelen van water binnen de polder (waterdoorvoer) kent dit bezwaar niet.