Beleid Buitendijkse regionale waterkeringen

Geldend van 18-02-2014 t/m heden

Intitulé

Beleid Buitendijkse regionale waterkeringen

De Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland;

gelezen het voorstel d.d. 26 november 2013, nummer 179835 (zaaknr. 179711);

besluit:

vast te stellen het beleid Buitendijkse regionale waterkeringen

1. Inleiding

1.1 Taken en verantwoordelijkheden

De rijksoverheid beperkt haar rol bij buitendijkse gebieden tot faciliteren op het gebied van voorlichten, informeren en waarschuwen. Voor buitendijkse gebieden gelden geen door de rijksoverheid vastgestelde wettelijke veiligheidsnormen voor de bescherming tegen water. De beoordeling van de feitelijke veiligheidssituatie, het communiceren hierover en het afwegen van nut en noodzaak van aanvullende beschermende maatregelen is een taak van de regionale en lokale overheden (Nationaal Waterplan 2009).

 

In 2005 heeft de provincie Flevoland de waterkerende voorzieningen rond 24 bestaande buitendijkse gebieden aangewezen als regionale waterkering. Voor elk van deze waterkeringen is een veiligheidsnorm vastgesteld. Deze veiligheidsnormen zijn vastgelegd in de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Flevoland 2012 (Provincie Flevoland, 2012). Ook voor nieuwe buitendijkse gebieden kan de provincie een veiligheidsnorm opleggen (Omgevingsplan Flevoland, 2009). De veiligheidsnorm is afhankelijk van de functie van het gebied. De zorgplicht voor buitendijkse regionale waterkeringen berust bij Waterschap Zuiderzeeland. Dit betekent dat het waterschap er zorg voor moet dragen dat de waterkeringen van deze buitendijkse gebieden in orde zijn en aan de veiligheidsnormen voldoen.

 

Om hier invulling aan te geven heeft het waterschap:

• In de keur vastgelegd welke activiteiten zijn verboden in, op, boven, over of onder waterkeringen.

• In de legger de vorm en ligging van de waterkeringen, de zonering en de onderhoudsplichtigen vastgelegd.

• In beleidsregels een verdere uitwerking van de keur voor bouwen, kabels en leidingen en buitengewoon onderhoud vastgelegd. Tevens is er een algemene beleidsregel.

• In beleid de uitgangspunten voor zonering, ontwerp, eigendom en beheer uitgewerkt.

 

De provincie heeft voor de regionale waterkeringen buitendijks veiligheidsnormen vastgesteld. Gezien de hoge ligging van de buitendijkse gebieden is, wanneer de bij de veiligheidsnorm behorende maatgevende waterstand wordt overschreven, vooral sprake van wateroverlast. Daarom wordt in dit document in veel gevallen gesproken over wateroverlast in plaats van een risico voor de waterveiligheid. Het beleid is zodanig opgesteld dat wordt voldaan aan de geldende veiligheidsnormen en daarbij zo veel mogelijk rekening houdend met de specifieke situatie van de buitendijkse regionale waterkeringen, het gebruik en de functies in de buitendijkse gebieden in Flevoland.

1.2 Doelen

Doel van de keur, beleidsregels, legger en het beleid is voor nu en de toekomst te borgen dat wordt voldaan aan de door de provincie vastgestelde veiligheidsnormen voor de buitendijkse gebieden.

 

Doel van de keur en beleidsregels is duidelijkheid geven over wat wel en niet is toegestaan op en rond buitendijkse regionale waterkeringen:

• De keur en beleidsregels geven duidelijkheid aan initiatiefnemers van ontwikkelingen op, in of nabij waterkeringen, eigenaren en gebruikers over waar zij rekening mee moeten houden.

• De keur en beleidsregels vormen de basis voor het advies bij de watertoets in de planvormingsfase en voor de beoordeling van aanvragen voor een watervergunning.

 

Doel van de legger is:

• Duidelijkheid geven over de vorm en ligging van de waterkering.

• Duidelijkheid geven over de begrenzing van de verschillende keurzones.

• Duidelijkheid geven over wie onderhoudsplichtig is.

 

Doel van het beleid is:

• Duidelijkheid geven over de uitgangspunten voor ontwerp, beheer en inrichting.

1.3 Toepassingsgebied

Het beleid regionale buitendijkse waterkeringen is van toepassing op de door de provincie Flevoland aangewezen en genormeerde regionale buitendijkse waterkeringen die zijn weergegeven in de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Flevoland (2009) en/of de door het waterschap opgestelde legger regionale buitendijkse waterkeringen. Tevens is het beleid van toepassing op de achterliggende beschermde buitendijkse gebieden zoals opgenomen in de legger. Het beleid is zowel van toepassing op reeds bestaande, als op nog aan te wijzen regionale waterkeringen. Het beleid wordt door het waterschap toegepast met oog voor de specifieke situatie van de regionale waterkeringen en de functies in de buitendijkse gebieden.

 

Wanneer op een locatie zowel het beleid voor de primaire waterkeringen als het beleid voor de regionale waterkeringen buitendijks geldt is het zwaarste regime maatgevend.

1.4 Status

De keur bevat gebods- en verbodsbepalingen ter waarborging van de waterstaatkundige functie van de waterkeringen in het beheergebied. In de keur wordt specifiek aangegeven wat wel en niet toegestaan is in de verschillende keurzones. De keurzones zijn vastgelegd in de legger. In de legger is tevens omschreven waaraan de waterkering moet voldoen naar richting, vorm, afmeting en constructie en wie de onderhoudsplichtige is. De beleidsregels zijn een verdere uitwerking van de keur. Hierin wordt aangegeven onder welke omstandigheden het mogelijk is om een vergunning te krijgen voor handelingen die in de keur verboden zijn.

 

Nadat een openbare vaststellingsprocedure is doorlopen, worden de keur, legger, beleidsregels en het beleid definitief vastgesteld. Vergunningen worden alleen verleend indien belangen van waterstaatkundige aard zich daartegen niet verzetten. Als uitgangspunt voor het waterveiligheidsbeleid geldt hier bij: veilig, robuust en duurzaam, met oog voor de specifieke situatie van de regionale waterkeringen en de functies in de buitendijkse gebieden. Bij vergunningverlening behoort in alle gevallen een belangenafweging. Afwijking van de keur en beleidsregels is alleen mogelijk in bijzondere omstandigheden, hiervoor is een extra motivatie vereist.

 

Sommige tekstdelen zijn in kaders weergegeven. Deze tekstdelen geven een toelichting / achtergrond.

 

Achtergrond taakopdracht waterkeringen: ook zorgtaak voor regionale waterkeringen.

In 2004 is het provinciale reglement voor het Waterschap Zuiderzeeland gewijzigd. Daarbij is het waterschap de zorg opgedragen voor de primaire en regionale waterkeringen in het taakgebied dat de dijkringen 7 en 8 omvat en de zorg voor de regionale waterkeringen in het taakgebied dat is gelegen buiten de dijkringgebieden 7 en 8. De taakgebieden zijn aangegeven op de bij het reglement behorende kaarten.

 

Uitgangspunt bij de aanwijzing van de buitendijkse gebieden is alleen de objecten te beschermen waarbij door overstroming een substantiële schade zal ontstaan. Alleen die waterkeringen in buitendijkse gebieden met een woonfunctie of gebouwen bestemd voor verblijfsrecreatie worden onder de zorg van het waterschap gebracht, dus geen onbebouwde buitendijkse gebieden. Per waterkering is een aparte veiligheidsnorm vastgesteld. Als ondergrens geldt een veiligheidsniveau van 1:10. Vaststelling van veiligheidsniveaus is een provinciale taak.

 

Omdat er niet eerder een overheid of andere instantie was belast met de zorg voor de regionale waterkeringen in buitendijkse gebieden, is er geen sprake van overdracht van deze zorg maar wel van opdracht van deze zorg aan het waterschap. Er zijn in de buitendijkse gebieden weliswaar andere beheerders (bij voorbeeld de gemeente Urk in de haven van Urk), maar deze beheerders zijn geen waterkeringbeheerder.

2. Visie

 

Waterschap Zuiderzeeland zorgt er voor dat de regionale waterkeringen buitendijks voldoen aan de vastgestelde veiligheidsnorm. Dat betekent niet dat wateroverlast in alle gevallen voorkomen kan worden. Hoe vaak wateroverlast optreedt, is afhankelijk van de geldende veiligheidsnorm. Als uitgangspunt voor het waterveiligheidsbeleid geldt: veilig, robuust en duurzaam, met oog voor de specifieke situatie van de regionale waterkeringen en de functies in de buitendijkse gebieden. Ten opzichte van de primaire waterkeringen is de zonering aangepast en worden meer activiteiten toegestaan.

 

Het waterschap staat voor een kostenefficiënte invulling van zijn zorgtaak in de buitendijkse gebieden, met oog voor de specifieke situatie van de regionale waterkeringen en de functies in de buitendijkse gebieden.

 

Veilige, robuuste en duurzame regionale waterkeringen buitendijks

Deze uitgangspunten worden voor de regionale waterkeringen toegepast met oog voor de specifieke situatie van de regionale waterkeringen en de functies in de buitendijkse gebieden

 

Veilig

Voldoen aan de veiligheidsnorm

Voldoende ruimte voor beheer en onderhoud

Bepaalde activiteiten worden niet toegestaan, conform de keur

 

Robuust

Ruimte om te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen

 

Duurzaam

Bij voorkeur een grondlichaam als waterkering

Geen nieuwe polders creëren: maaiveld op hoogte van de waterkering

 

Activiteiten en objecten op, in of nabij de waterkering, die geen onderdeel uitmaken van de waterkering beïnvloeden de stabiliteit van de waterkering. Deze kunnen leiden tot het falen van de waterkering. Daarmee wordt bedoeld dat de waterkering niet meer (volledig) de functie kan vervullen waarvoor deze primair is bedoeld. In het beleid voor de primaire waterkeringen wordt dieper ingegaan op de risico’s die objecten op, in of nabij de waterkering met zich meebrengen. De buitendijkse gebieden zijn op hoogte aangelegd. Door de aanleg op hoogte is de kans op een grootschalige inundatie (zoals in een polder) erg gering, omdat het water af kan stromen. Er kan wel sprake zijn van wateroverlast.

3. Zonering

 

Ten behoeve van de stabiliteit van de waterkering, de benodigde ruimte voor beheer en onderhoud en de benodigde ruimte voor toekomstige versterkingen worden beperkingen opgelegd aan de toegestane handelingen in buitendijkse gebieden. Voor de kernzone geldt het strengste regime. De rest van het buitendijkse gebied is aangewezen als beschermd buitendijks gebied, hier geldt een lichter regime. De zonering is vastgelegd in de legger. De verboden zijn vastgelegd in de keur. De maatvoering wordt hier onder nader toegelicht.

 

Voor buitendijkse regionale waterkeringen kennen we een andere zonering dan voor primaire waterkeringen. Dit omdat in de buitendijkse gebieden geen sprake is van een poldersysteem waardoor de faalmechanismen anders zijn en de gevolgen van falen van de waterkering minder groot. Daarom is er voor gekozen om met minder zones te werken.

 

In voorkomende gevallen is de regionale waterkering tevens opgenomen als onderdeel (golfbreker) van de primaire waterkering in de legger voor de primaire waterkering.

3.1 Kernzone en kernprofiel

Voor de kernzone geldt het strengste regime. De kernzone bestaat uit het buitentalud, de kruin en het binnentalud plus een zone van 10 meter buitendijks.

 

Het buitentalud is het talud tussen de bodem van het buitenwater en de buitenkruinlijn. Indien er voorland aanwezig is, is het buitentalud een virtueel talud vanaf de buitenkruinlijn tot aan de bodem van het buitenwater met een helling van 1:3. In geval van een damwandconstructie vervalt het buitentalud.

De kruin loopt vanaf de buitenkruinlijn 5 meter landinwaarts. Ten behoeve van beheer en onderhoud is de kruin 5 meter breed.

Omdat de waterkering binnendijks is aangeheeld is het binnentalud een virtueel talud vanaf de binnenkruinlijn tot aan de hoogte van de bodem van het buitenwater landinwaarts gericht. Ook hier geldt een helling van 1:3.

Met het oog op de stabiliteit van de waterkering worden ook beperkingen gesteld aan de toegestane handelingen direct naast de waterkering. Uit stabiliteitsberekeningen blijkt dat een zone van 10 meter volstaat om te voorkomen dat bezwijkmechanismen ten gevolge van handelingen in de directe omgeving van de regionale waterkering optreden. Hiertoe wordt buitendijks (van de regionale waterkering) een zone van 10 meter aangewezen als kernzone.

 

Het profiel begrensd door de zone 10 meter buitendijks, het buitentalud, de kruin en het binnentalud wordt aangemerkt als het kernprofiel.

3.2 Beschermd buitendijks gebied

Het gehele buitendijkse gebied tot en met de buitenkruinlijn van het kernprofiel van de regionale waterkering wordt aangemerkt als beschermd buitendijks gebied. In dit gebied gelden beperkingen voor de toegestane handelingen. Dit met het oog op de faalmechanismen in relatie tot de buitendijkse regionale waterkering. Onder andere trillingen en ontgravingen in het buitendijkse gebied kunnen de waterveiligheid negatief beïnvloeden. Omdat het buitendijkse gebied van beperkte omvang is, is het gehele buitendijkse gebied aangemerkt als beschermd buitendijks gebied.

3.3 Dubbelregime

Voor buitendijkse regionale waterkeringen geldt een dubbelregime. Daar waar de kernzone en het beschermd buitendijks gebied elkaar overlappen is sprake van een dubbelregime. In deze zone is sprake van twee keurzones, namelijk de kernzone en beschermd buitendijks gebied (zie de onderstaande figuur). Voor het kernprofiel geldt het regime voor de kernzone. Voor de aangeheelde grond, bovenop het kernprofiel, geldt het regime voor beschermd buitendijks gebied.

 

Zonering traditionele waterkering

  Figuur zonering traditionele kering

Zonering waterkering met damwandconstructie

 Figuur Zonering waterkering met damwandconstructie

 

 

3.4 Zonering strekdam

In sommige gevallen kan worden volstaan met een minder hoge/sterke regionale waterkering omdat hier een strekdam voor ligt. De strekdam reduceert de golfbelasting op de regionale waterkering. Dit heeft invloed op de hydraulische randvoorwaarden ter plekke van de regionale waterkering. Er mag alleen worden gerekend met lagere hydraulische randvoorwaarden ter plekke van de regionale waterkeringen als de strekdam is vastgelegd in de legger. De strekdam zelf is geen regionale waterkering, maar heeft een golfreducerende functie die geborgd moet worden om de regionale waterkering aan de geldende veiligheidsnorm te laten voldoen. Daarom wordt ook de strekdam opgenomen in de legger regionale waterkeringen.

 

Voor de strekdam geldt dezelfde zonering en het zelfde regime als voor de regionale waterkeringen buitendijks en voor beschermd buitendijks gebied.

 

Conform het beleid regionale waterkeringen buitendijks worden vanaf 5 meter uit de buitenkruinlijn (richting beschermd buitendijks gebied) meer activiteiten toegestaan wanneer de veiligheid geborgd is. Voor strekdammen geldt hierbij niet in alle gevallen dat moet worden geanticipeerd op de te verwachten ontwikkelingen binnen een planperiode tot 100 jaar. Dit omdat de strekdam zelf niet door de provincie is genormeerd. Wel moet rekening worden gehouden met de functie van de strekdam ten behoeve van de bescherming van het buitendijkse gebied. Wanneer versterking van de strekdam ten behoeve van de bescherming van het buitendijkse gebied geen reëel alternatief is hoeft hier niet op te worden geanticipeerd. Wanneer versterking van de strekdam ten behoeve van de bescherming van het buitendijkse gebied wel een reëel alternatief is moet hier bij de ontwikkeling op worden geanticipeerd (tot 100 jaar). Bij de afweging of versterking van de strekdam een reëel alternatief is voor versterking op andere wijze wordt gekeken naar technische haalbaarheid (of versterking van de strekdam mogelijk is) en of versterking van de strekdam een kosteneffectieve maatregel is.

 

Strekdam tbv bescherming regionale waterkering kruin < 5 meter

 Figuur Strekdam tbv bescherming regionale waterkering kruin

 

4. Ontwerp

 

Aan het ontwerp van een buitendijkse regionale waterkering worden eisen gesteld ten behoeve van een veilige, robuuste en duurzame waterkering. Ook aan het buitendijkse gebied worden eisen gesteld. De ontwerpeisen gelden voor nieuw aan te leggen buitendijkse gebieden. Ook voor herontwikkelingen vormen deze eisen het uitgangspunt. Voor bestaande waterkeringen gelden onderstaande ontwerpeisen als uitgangspunt, waarbij ook rekening wordt gehouden met de specifieke situatie.

 

Ontwerpeisen (naast de vigerende leidraden):

• Voor de waterkering geldt de veiligheidsnormering zoals opgelegd / op te leggen door de provincie (Omgevingsplan Flevoland 2006-2015, 2006).

• De ontwerplevensduur voor de dimensionering van de waterkering is minimaal 50 jaar.

• In geval van nieuwe bebouwing moet worden geanticipeerd op de dimensionering van de waterkering tot 100 jaar (in de dimensionering of door middel van een ruimte reservering, zie hier voor de beleidsregels), de verantwoordelijkheid hier voor ligt bij de initiatiefnemer van de bebouwing. Hiermee wordt geanticipeerd op toekomstige versterkingen.

• De ontwerplevensduur voor het materiaalgebruik is minimaal 15 jaar. Dit om te voorkomen dat buitengewoon onderhoud te vaak moet worden uitgevoerd.

• De voorkeur gaat uit naar een waterkering als grondlichaam, als specifieke watergebonden functies dit vereisen kan ook worden gekozen voor een damwand, een verticale keringsconstructie met daar achter een grondlichaam. In geval van een damwand moet, in aanleg en gebruik, rekening worden gehouden met toekomstige vervanging van de damwandconstructie. Voor damwandconstructies geldt een ontwerpduur tot 100 jaar.

• Uitgangspunt is een op hoogte aangelegd gebied, waarbij het buitendijks gebied minimaal op dezelfde hoogte ligt als de waterkering. Op deze manier wordt voorkomen dat een nieuw te beheren watersysteem ontstaat.

• De maatgevende omstandigheden moeten worden berekend met de vigerende rekenmodellen. Voor het IJsselmeer en Markermeer wordt een robuustheidstoeslag voor de inherente onzekerheid in de golfparamerters (10% toeslag op golfhoogte en golfperiode) en de waterstand (wintermeerpeil en opwaaiing, +20 cm toeslag op MHW) toegevoegd, tenzij men middels modellering met de gangbare wiskundige rekenmodellen als Hydra-M en WAQUA kan aantonen dat andere waarden beter zijn.

• De constructie moet gedurende de volledige levensduur voldoen aan de technische eisen die gelden voor kerende hoogte, stabiliteit en erosiebestendigheid. Deze eisen kunnen worden afgeleid uit de vigerende leidraden voor regionale waterkeringen, daar waar deze niet volstaan wordt gebruik gemaakt van de leidraden voor primaire waterkeringen. Met betrekking tot de benodigde kerende hoogte gelden de volgende aanvullende eisen:

o Voor buitendijkse gebieden met stedelijk grondgebruik bedraagt het toelaatbaar golfoverslagdebiet 1 l/s/m (conform Omgevingsplan Flevoland, 2009).

o Uitgangspunt is dat de waterkering en het buitendijks gebied zettingsarm worden aangelegd.

o De benodigde overhoogte voor zetting en klink gedurende de ontwerplevensduur moet met een berekening worden onderbouwd. De hiervoor benodigde invoergegevens moeten door grondmechanisch onderzoek worden vastgesteld.

• Met betrekking tot beheer gelden de volgende aanvullende eisen:

o De waterkerende elementen moeten zoveel mogelijk toegankelijk zijn voor beheer en bij calamiteiten.

o Om het beheer zo kosten efficiënt mogelijk te kunnen uitvoeren is het noodzakelijk dat de waterkerende elementen qua constructie zo veel mogelijk overeen komen met de constructie van primaire waterkeringen.

o Het waterschap heeft vanuit beheersoverwegingen de voorkeur voor een onderhoudsarme constructie.

o De aangelegde waterkerende elementen moeten bij toetsing op veiligheid de score ‘goed’ krijgen.

o Met het oog op de zorgtaak van het waterschap is het van belang dat tijdig afstemming plaats vindt met het waterschap.

• Met betrekking tot toezicht geldt de volgende eis:

• Na realisatie van het werk meet de initiatiefnemer de dwarsprofielen op en legt deze vast in revisietekeningen. Daarnaast worden voor alle voor de vergunning geëiste tekeningen revisietekeningen opgesteld. De revisietekeningen worden ten behoeve van een eindcontrole aan het Waterschap overgelegd en na goedkeuring overgedragen.

5. Eigendom

Uitgangspunt is dat regionale waterkeringen in buitendijkse gebieden geen eigendom van het waterschap zijn. In geval van grote inwoneraantallen of grote economische waarde in het te beschermen gebied kan hier van worden afgeweken (tevens bestaat de mogelijkheid dat een waterkering in dit geval wordt aangewezen als primaire waterkering).

6. Beheer

6.1. Uitgangspunten

Uitgangspunten van het waterschap voor beheer zijn:

• Doelmatig waterbeheer; het waterschap staat voor een kosten efficiënte invulling van zijn zorgtaak in de buitendijkse gebieden, ook voor de toekomst.

• Integraal waterbeheer; integraal waterbeheer kenmerkt zich door de samenhang met de omgeving.

• Uniformiteit en maatwerk; bij de uitwerking en uitvoering van het beleid wordt zoveel mogelijk uniformiteit nagestreefd in het handelen van het waterschap. Dat betekent niet dat het waterschap voorbij gaat aan knelpunten als gevolg van de grote verschillen tussen de buitendijkse gebieden. Waar nodig wordt beargumenteerd afgeweken van de lijn en wordt maatwerk geleverd en vastgelegd in de legger.

 

Wij onderscheiden verschillende soorten beheer:

• Passief beheer bestaat uit: normering, keur, legger, vergunningverlening, toetsing, toezicht en handhaving.

• Actief beheer bestaat uit: gewoon en buitengewoon onderhoud (zoals beschreven in de keur) en versterken.

6.2. Taakverdeling

Met uitzondering van de normering is het waterschap verantwoordelijk voor het passief beheer. De provincie verzorgt de normering.

 

Voor het actief beheer geldt de volgende taakverdeling: Het waterschap is verantwoordelijk voor het beheer en de instandhouding van de waterkeringen. Dit wil niet zeggen dat het waterschap altijd onderhoudsplichtig is. Het onderhoud kan bij derden worden gelegd. Voor het gewoon en buitengewoon onderhoud zijn de onderhoudsplichtigen vastgelegd in de legger. Onder gewoon en buitengewoon onderhoud wordt verstaan: onderhoudswerkzaamheden om de waterkering in stand te houden, ten behoeve van waterkering en beheer zoals voorgeschreven in de legger en de keur. Uitgangspunt voor de taakverdeling is dat de eigenaar het gewoon en buitengewoon onderhoud verzorgt.

 

Wanneer een andere overheid eigenaar is geldt het dominante kostenveroorzakersprincipe (conform het beleid voor stedelijk water). In de praktijk betekent dit dat wanneer sprake is van een traditionele waterkering het waterschap het gewoon en buitengewoon onderhoud verzorgt. De primaire functie van de waterkering is in dit geval de waterstaatkundige functie. Onder een traditionele waterkering wordt verstaan een waterkering met een traditioneel profiel (buitentalud met stortsteen/zetsteen in de golfklapzone en daar boven een buitentalud, kruin en binnentalud bestaande uit gras) die goed toegankelijk is en vrij van bebouwing. Wanneer sprake is van een ruimtelijk ingerichte waterkering verzorgt de betreffende gemeente, in het kader van integraal beheer van het gebied, het gewoon en buitengewoon onderhoud. Van een ruimtelijk ingerichte waterkering is sprake als deze een belangrijke functie heeft voor de ruimtelijke ordening en/of beeldkwaliteit.

 

Traditionele waterkering

Een waterkering met een traditioneel profiel bestaande uit een buitentalud met stortsteen/zetsteen in de golfklapzone en daarboven een talud bestaande uit erosiebestendige bekleding. De waterkering is goed toegankelijk en vrij van bebouwing.

 

Ruimtelijk ingerichte waterkering

Een waterkering met een belangrijke functie voor de ruimtelijke ordening en de beeldkwaliteit.

 

In geval van onderhoud dat wordt uitgevoerd door derden ziet het waterschap er op toe dat het onderhoud naar behoren worden uitgevoerd. Het waterschap spreekt zo nodig onderhoudsplichtigen aan op nalatigheid.

 

Uitzondering op de uitvoering van het onderhoud door derden vormt de muskusrattenbestrijding. De muskusrattenbestrijding wordt in alle gevallen door het waterschap verzorgd. De bestrijding van andere dieren die schade toebrengen aan de waterkering valt wel onder gewoon en buitengewoon onderhoud.

 

Het waterschap verzorgt versterkingen. Onder versterken wordt verstaan: het zodanig sterker maken van de dijk dat deze aan de gewijzigde veiligheidsnorm of gewijzigde minimaal vereiste kruinhoogte voldoet.

Bij versterkingen geldt het waterstaatkundig belang als uitgangspunt. Dit betekent dat de waterkerende functie voorop staat. Het waterschap houdt daarbij zo veel mogelijk rekening met de bestaande functionaliteit.

Versterkingen ten gevolge van de Deltabeslissing (2014) over een eventuele meerpeilstijging vallen hier buiten.

6.3. Taakbeschrijving

Hier onder worden verschillende de taken toetsing, toezicht en handhaving verder toegelicht.

6.3.1. Toetsing

Om aan te kunnen tonen dat de regionale waterkeringen aan de vastgestelde veiligheidsnormen voldoen, toetst Waterschap Zuiderzeeland de veiligheid van de waterkeringen. Deze toetsing wordt iedere 6 jaar uitgevoerd. Bij het toetsen wordt gebruik gemaakt van de ‘Leidraad toetsen op veiligheid regionale waterkeringen’. De Leidraad beschrijft de wijze waarop de beoordeling van de veiligheid uitgevoerd dient te worden. Er wordt bijvoorbeeld getoetst of de hoogte van de waterkering voldoet, en of de bekleding voldoet. Deze veiligheidstoetsing wordt periodiek uitgevoerd, omdat enerzijds de randvoorwaarden kunnen wijzigen en anderzijds veranderingen aan de waterkering en de directe omgeving de sterkte van de waterkering kunnen aantasten.

6.3.2. Toezicht en handhaving

Onder toezicht wordt verstaan de jaarlijkse visuele inspectie van de waterkeringen (schouw) en waarnemingen van medewerkers van het waterschap, bijvoorbeeld tijdens het toezicht naar aanleiding van een vergunningaanvraag. Tijdens de schouw inspecteert het waterschap de staat van onderhoud van de waterkeringen, oftewel: in welke conditie de waterkering zicht bevindt. Indien blijkt dat regionale waterkeringen op bepaalde delen in slechte conditie verkeren dan moet onderhoud worden uitgevoerd. Onderhoud aan de waterkering bestaat uit gewoon (dagelijks) onderhoud en buitengewoon (groot) onderhoud.

 

Het waterschap hanteert bij het toezicht een andere benadering dan bij de primaire waterkeringen. Dat komt omdat de veiligheidssituatie anders is dan bij primaire waterkeringen, het eigendom van de regionale waterkering in de meeste gevallen niet bij het waterschap ligt en de eigenaar verantwoordelijk is voor gewoon en buitengewoon onderhoud. Het waterschap adviseert onderhoudsplichtigen op basis van de inspectieresultaten (levensduurverlengend), maar grijpt pas in zodra de waterkering niet meer aan de veiligheidsnorm voldoet. Dit leidt tot een oordeel of de waterkering voldoet aan het minimum onderhoudsniveau of niet. Als een regionale waterkering slechter scoort dan het minimum onderhoudsniveau, spreekt het waterschap de onderhoudsplichtige hier op aan. Wanneer de tekortkoming, binnen de afgesproken termijn, niet wordt verholpen, dan zet het waterschap zijn handhavingsinstrumentarium in.