Regeling vervallen per 19-01-2010

Schouwnotitie waterschap Noorderzijlvest 2004

Geldend van 23-06-2004 t/m 18-01-2010

Intitulé

Schouwnotitie waterschap Noorderzijlvest 2004

Om uniformiteit te verkrijgen in de schouw is door het voormalige waterschap Noorderzijlvest een schouwnotitie opgesteld die organisatiebreed is besproken en vervolgens in 1999 is vastgesteld door het Algemeen Bestuur. Het voormalige waterschap Eemszijlvest heeft een soortgelijke notitie vastgesteld. Daarmee werd beoogd dat er een schouwbeleid ontstond voor het hele waterschapsgebied. In zijn algemeenheid behelst het hier globaal de formalisering van een schouwregiem welke in de loop der jaren bij de voormalige waterschappen Noorderzijlvest en Eemszijlvest vorm heeft gekregen. Om er voor te zorgen dat een zo eenduidig mogelijke interpretatie plaatsvindt van de normen die worden gehanteerd bij de beoordeling van watergangen en andere objecten bij de schouw betrokken, zijn een aantal uitgangspunten geformuleerd. In hoofdzaak worden uitgangspunten gesteld die betrekking hebben op wateren die in onderhoud zijn bij anderen dan het waterschap. Ook het onderhoud van kaden (door

derden) wordt in deze notitie betrokken. Het ligt voor de hand deze schouwnotitie ook voor het nieuwe waterschap als uitgangspunt te hanteren. De notitie is aangevuld met een paragraaf inzake het ontheffingenbeleid.

Schouwnotitie 2004

1. Inleiding

Schouwvoering houdt in dat vanwege het waterschapsbestuur een inspectie plaats vindt op de onderhoudstoestand van watergangen en andere objecten. Watergangen of in de terminologie van de Keur te spreken wateren 1 kunnen in onderhoud zijn

bij eigenaren van de aan de watergang gelegen percelen of het waterschap. In de legger dient te zijn aangegeven wie voor welk object en in welke mate onderhoudsplichtig is. Wateren die in onderhoud zijn bij het waterschap worden geacht van meer dan plaatselijk belang te zijn. Deze wateren dienen te zijn getoetst aan de norm volgens het IWBP. 2Het betreft in het algemeen de wateren welke (eerder) het predikaat 'tocht', 'hoofdwatergang', 'waterleiding' of 'waterlossing' hadden of nog hebben. Niet alle 'hoofdwatergangen' zijn bij het waterschap in onderhoud, ook particulieren kunnen in enkele gevallen belast zijn met de onderhoudsplicht, dit zal dan op de legger (van schouwbare voorwerpen) staan aangegeven. Evenwel dient het beleid er op te zijn

gericht de 'hoofdwatergangen' in onderhoud te laten komen bij het waterschap.

In de 'Keur waterschap Noorderzijlvest' staat in artikel 16:

De onderhoudsplichtigen van wateren dragen zorg voor:

  • a.

    het verwijderen van voorwerpen, materialen en stoffen die de af- en/of aanvoer en/of de

    berging van water hinderen;

  • b.

    het behoorlijk in stand houden van de oevers en taluds, alsmede de daartoe behorende

    verdedigingswerken, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de afen/

    of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudspaden door

    inzakking worden bedreigd;

  • c.

    het vóór de door het Dagelijks Bestuur vooraf aangekondigde schouwdata maaien en

    verwijderen van begroeiingen anders dan die dienende tot verdediging van de taluds

    alsmede het tot op de bodem verwijderen van specie.

Het vorenstaande Keurartikel is de basis voor een nadere regeling omtrent de schouw.

2. Waarom schouw?

Tot de taak van het waterschap wordt gerekend 'de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied'. Hiertoe behoort de zorg voor de waterhuishouding, met andere woorden: het

waterschap dient zich in te spannen voor de aan- en afvoer van water. De infrastructuur voor het water aan- en afvoersysteem wordt gevormd door het gehele stelsel van kanalen, maren,

tochten, beken en sloten.Herfst en winter kenmerken zich als perioden met de meeste neerslag. Lente en zomer kenmerken zich als perioden met de meeste waterbehoefte, met name in de zomer treedt de

meeste verdamping op. Om te bewerkstelligen dat er sprake kan zijn van een vlotte en onbelemmerde afvoer van overtollig water moeten de sloten voldoende op afmetingen en voldoende schoongemaakt zijn. Anderzijds moet het belang in acht worden genomen van een vlotte water aanvoer in droge periode. Kortom een watergang is gedimensioneerd of moet gedimensioneerd zijn voor de wateraanvoer naar of de waterafvoer van een bepaalde oppervlakte grond. Daarnaast moet de watergang voldoende functioneel zijn voor de berging van water. In dit verband dienen de in watergangen gelegen kunstwerken eveneens in goede staat van onderhoud te zijn. Ook in gebouwde gebieden is er de noodzaak van het goed

functioneren van een watergangenstelsel. Op de staat van onderhoud van de watergangen en van de waterkerende objecten wordt door het waterschap toezicht gehouden: de schouw.

3. Tijdstip van schouw

Zoals in het voorgaande gesteld dient het accent van de schouw te liggen op de controle op het onderhoud aan de watergangen. In de na-herfst en de winter valt over het algemeen veel neerslag en is de verdamping gering. De neerslag zal in die periode overwegend afgevoerd moeten worden. De daarvoor aanwezige infrastructuur dient hierop afgestemd te zijn. Van de ingelanden/onderhoudsplichtigen wordt verwacht dat de watergangen die bij hen in onderhoud zijn voor een bepaalde datum (de schouwdatum), in schouwbare staat wordt gebracht.

Bij het bepalen van de schouwdatum dient onder meer in acht te worden genomen dat:

  • de groeizame periode voorbij is;

  • de producten van het veld zijn;

  • de schouwvoering voor de invallende vorstperiode is uitgevoerd;

  • de schouwwerkzaamheden op een efficiënte wijze ingepast kunnen worden in de werkplannen

    van de schouwvoerende ambtenaren.

Ervaring van de laatste jaren heeft aangetoond dat de schouwvoering in de eerste week van november plaats kan vinden. Door middel van het plaatsen van een advertentie wordt de schouwdatum bekend gemaakt. De schouwdatum is de datum waarop de wateren in ‘schouwbare staat' dienen te zijn. Na deze datum begint de schouwvoering.

4. Welke sloten schouwen

Onder het beheer van het waterschap staan alle wateren die gelegen zijn binnen het gebied van het waterschap Noorderzijlvest. Dit impliceert dat ook binnensloten onder waterschapsbeheer staan, hetgeen overigens niet wil zeggen dat sloten van die categorie primair onder het schouwregiem behoeven te vallen. Op verschillende plaatsen komt het voor dat door een binnensloot water van de gronden van derden moet worden afgevoerd, er wordt dan gesproken over een afwateringssloot die onder de schouw valt. Essentieel is de constatering dat de watergang een waterstaatkundige functie heeft in die zin dat er water van gronden van verschillende eigenaren door moet worden afgevoerd. Deze wateren staan als zodanig op een kaart: de schouwkaart.

5. Mate van opschoning

Afhankelijk van de situatie variëren de afmetingen van schouwsloten van een greppel (of nog geringer) tot aan objecten met een bovenbreedte van 8.00 m (of nog meer) en een diepte van meer dan 2 m. Het behoeft geen betoog dat het schoon zijn van een minimale greppel nauwer steekt dan een overgedimensioneerde wijk en dat de helling van een talud bepalend is voor de toelaatbaarheid van de mate van begroeiing of de noodzaak van afvoer van het maaisel. Hiernaworden richtlijnen gegeven voor diverse typen wateren.

  • a.

     Kleine sloten

    Wanneer een schouwsloot een kleinere afmeting heeft dan: 0,50 m bodembreedte taluds 1:1 en een bodemhoogte van de sloot die, ten opzichte van het maaiveld, minder dan 1 meter bedraagt dan moet de schouwsloot schoon zijn. Dit houdt in dat het gras en overige begroeiing van de taluds en bodem kort gemaaid of geklepeld is en dat de bodem volledig vrij is van blad en andere ongerechtigheden. De in deze sloten voorkomende duikers zijn gereinigd en de bodem

    van de duikers ligt gelijk aan of lager dan de slootbodem. Het streven moet er op zijn gericht in de watervoerende sloten een waterdiepte bij normaal peil te hebben van ten minste 0,30 m.

  • b.

    Middelgrote sloten

    Sloten die een grotere afmeting hebben dan de hiervoor genoemde, maar met een waterbreedte kleiner dan 2 meter dienen te zijn geschoond. Dit houdt in dat het gras en overige begroeiing op het talud en eventueel op de bodem is gemaaid of geklepeld en dat de eventueel aanwezige waterplanten zijn verwijderd. Al het maaisel c.a. dient uit het slootprofiel te zijn verwijderd. Het streven moet er op zijn gericht in de watervoerende sloten een waterdiepte bij normaal peil te hebben van ten minste 0,50 m.

  • c.

    Grote sloten

    Voor schouwsloten die een waterbreedte hebben die groter is dan 2 meter (situaties gebied Smilde en nabij Zevenhuizen) kan worden volstaan met het schonen van een strook in het midden van de sloot met een totale breedte van ten minste 2 m. Voorwaarde is dan wel dat er ter plaatse van deze strook een waterdiepte van ten minste 0,50 m moet zijn. Dit houdt derhalve in dat een sloot met bijvoorbeeld een waterbreedte van 3 m, waarin bij normaal peil slechts 0,20 m water staat, toch volledig moet worden schoongemaakt.

  • d.

    Stedelijk gebied

    Schouw in stedelijk gebied zal op gelijke wijze plaats vinden als in het landelijk gebied met uiteraard een open oog voor de specifieke omstandigheden van de aanzwettende eigenaren.

 6. Kwaliteitseisen van opschonen

Indien de onderhoudsplichtige de opschoningswerkzaamheden in een (te) vroeg stadium heeft uitgevoerd kan het zijn dat er wederom begroeiing in de watergang aanwezig is. Al naar gelang de aard van de begroeiing dient de watergang te worden afgekeurd.

Bij het machinaal opschonen van watergangen kan het voorkomen dat, hetzij in het midden van de watergang, hetzij bij de uitmonding in andere wateren of onder aanwezige boombeplanting stroken riet of andere begroeiing blijft staan. In dergelijke situaties dient de watergang te worden afgekeurd voor zover wordt geoordeeld dat door de aanwezigheid van die strook de wateraanvoer- c.q. waterafvoer wordt belemmerd of bemoeilijkt, dan wel dat er een gerede kans daartoe bestaat.

7. Baggeren (specie-verwijderen)

Gelijk als bij hoofdwatergangen zullen schouwsloten op enig moment moeten worden gebaggerd. De maat voor het wel of niet baggeren is de winst die in een maatgevende afvoersituatie kan worden behaald. Een op voldoende diepte zijnde sloot heeft een gunstige werking op aan- en afvoer van water. Indien geconstateerd wordt dat de opeenhoping van bagger op de slootbodem een waterstandsverhoging van 5 cm of meer tot gevolg heeft, en het verwijderen van deze bagger een structurele verlaging zou opleveren van 5 cm of meer, dan dient deze sloot te worden afgekeurd. Indien er onzekerheid bestaat omtrent de hoeveelheid aanwezige specie zal gepeild moeten worden. Gelijkertijd moet worden opgemerkt dat in veengebieden de methodiek van peilen geen juist beeld zal geven vanwege het feit dat hier geen vaste bodem aanwezig is.

8. Schoonmaken van duikers

Indien duikers op de juiste wijze zijn aangebracht dan ligt de binnenonderkant van de duiker op een hoogte die gelijk is aan een hoogte van de bodem van de watergang. Dit heeft tot gevolg dat na verloop van tijd door de stroming van het water er een kleine laag slib in de duiker zal komen te liggen die aansluit op de sliblaag van de slootbodem. Dit is in principe aanvaardbaar omdat de doorstroming van het water niet substantieel wordt gehinderd. Indien er echter zoveel modder etc. in een duiker zit, dat in geval van een maatgevende afvoer verwacht mag worden dat de opstuwing groter zal zijn dan 5 cm, dan dient de belemmering te worden verwijderd. Dit is niet alleen van toepassing op materiaal in de duiker maar ook opeenhopingen van materiaal

juist voor of achter een duiker.

9. Te verwijderen obstakels

Bij de schouw wordt een grote verscheidenheid aan ongerechtigheden in de watergangen aangetroffen die daarin niet thuis hoort. Gedacht moet worden aan oud ijzer, plastics, plantaardig afval, verpakkingsmiddelen, dode takken, boomstobben en bouwafval. Afgezien van de vraag of deze obstakels direct hinderlijk zijn voor de wateraan- of afvoer dient een watergang met een of meer van dergelijke obstakels te worden afgekeurd. De onderhoudsplichtige van de betreffende watergang dient de ongerechtigheden te verwijderen en daarmee de sloot alsnog in schouwbare staat te brengen.

10. Aanwezigheid van beplanting langs watergangen

Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt kan boombeplanting worden getolereerd zolang er geen takken in het water hangen waardoor de af- en of aanvoer van het water wordt belemmerd of dreigt te worden belemmerd. Indien het fysiek niet mogelijk is om een sloot machinaal te schonen, bijvoorbeeld omdat men met een machine niet in een tuin kan komen, zal opgaande beplanting worden getolereerd mits de opschoning van de watergang op andere wijze, bijvoorbeeld handmatig, plaats vindt. Te denken ware aan situaties in stedelijk gebied. Echter ook hier geldt dat de wateraan- en afvoergewaarborgd dient te zijn.

11. Overige keurovertredingen

Tijdens de schouw kan worden geconstateerd dat zonder ontheffing van de keur verbodsbepalingen zijn overtreden. Voorbeelden hiervan zijn: dempingen van watergangen of gedeelten daarvan, het aanleggen van dammen met of zonder duiker. In die situaties dient alvorens tot aanschrijving wordt over gegaan, te worden bezien in hoeverre de uitgevoerde werken kunnen worden gelegaliseerd. Indien er sprake is van het kunnen legaliseren van de overtreding dan dient de overtreder een ontheffingsaanvraag in te dienen, welke aanvraag volgens de geëigende procedure zal worden afgewikkeld. In delen van het waterschapsgebied ontbreken afrasteringen langs sloten. Het komt voor dat het vee de kanten van de sloten vertrapt. Regel dient te zijn dat deze vertrappingsschade dient te worden hersteld, voor zover de functie van de sloot hierdoor wordt ondermijnd. Dit houdt in dat de slootkanten dienen te worden opgetrokken. Deze handelwijze zal worden toegepast in die gevallen waarin het gedurende het jaar intrappen van het talud geen substantiële wateroverlast tot gevolg heeft (bijvoorbeeld bij brede sloten in veengebieden). Indien een ondeugdelijke afrastering tot gevolg heeft dat, doordat het vee de taluds aftrapt, de waterhuishouding wordt verstoord, dan zal de onderhoudsplichtige van de afrastering worden aangemaand om de sloot in oorspronkelijke staat te herstellen. Daarnaast dient hij maatregelen te treffen om herhaling te voorkomen. In concreto betekent dit dat hij door het waterschap verplicht wordt om de afrastering deugdelijk te herstellen (Keurmaatregel/handhaving).

12. Inspectie kaden

Bij de schouwvoering wordt een optische inspectie uitgevoerd op aanwezige beschadigingen van kaden. Vertrapte kaden en uitgelopen dammen in kaden dienen te worden aangevuld op een hoogte die gelijk is aan het aansluitende kadedeel. De onderhoudsplichtige krijgt in voorkomende gevallen daartoe een schriftelijke kennisgeving. De hoogteligging van kaden dient eveneens te worden gecontroleerd. Deze controle kan alleen worden uitgevoerd door het verrichten van veldmetingen. Deze metingen worden gefaseerd over alle kaden van het waterschap uitgevoerd, mede ter verifiëring van de leggergegevens en de opmaak of bijhouding van het beheersregister.

13. Procedure van schouw

De schouwverordening en de bijbehorende schouwkaarten vormen de formele basis voor de opzet van de schouw. In de schouwverordening zijn de tijd en wijze waarop de schouw plaatsvindt, alsmede de verdere regeling van de schouw vastgelegd. Op basis van de schouwverordening worden kaarten vastgesteld waarop de daadwerkelijk te schouwen wateren staan aangegeven. Daaruit blijkt o.a. welke wateren concreet vallen onder de zgn. "actieve" schouw van het waterschap. Het is niet nodig dat het waterschap alle wateren in beheer bij het waterschap daadwerkelijk schouwt. In die gevallen waarin dat niet nodig is, is het wenselijk het onderhoud aan de aanliggende eigenaren over te laten zonder dat het waterschap zich daar actief (mee) bemoeit door middel van het schouwinstrument. Dit wordt verstaan onder de "passieve" schouw.

De schouwkaarten worden door het Dagelijks Bestuur vastgesteld. Watergangen die geen waterstaatkundige functie hebben kunnen van de schouwkaarten afgehaald worden. Watergangen die nog niet op de schouwkaarten staan maar wel een waterstaatkundige functie hebben kunnen op deze kaarten geplaatst worden. Zowel op de vaststelling als de wijziging van een schouwkaart is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dit betekent dat het ontwerpbesluit tot vaststelling of wijziging van de schouwkaart vier weken ter inzage ligt. Belanghebbenden kunnen gedurende die periode naar keuze mondeling of schriftelijk een zienswijze indienen. Deze zienswijzen worden meegenomen bij de het besluit tot vaststelling of wijziging van de schouwkaart.

Het vaststellen van een schouwkaart impliceert dat een mutatie in de eigendomssituatie van de aan de watergang liggende gronden (die dan aan één en dezelfde eigenaar zouden toekomen) niet automatisch een wijziging betekent in de loop (afvoer) van het water. Met andere woorden: de voormalige zwetsloot wordt een binnensloot met afvoerende functie en blijft dus "onder schouw". De vastgestelde schouwkaart is derhalve maatgevend. Het wijzigen van de kaart (vaststelling van de wijziging) geschiedt door het Dagelijks Bestuur.

14. Beleid inzake het voor de eerste keer onder profiel brengen van op de schouwkaarten geplaatste watergangen

De hoofdregel, neergelegd in artikel 15, tweede lid, van de Keur, is dat het onderhoud van schouwsloten en de daarin gelegen werken, telkens voor de halve breedte, berust bij de eigenaren van de percelen, waaraan bedoelde wateren grenzen. Dit uitgangspunt staat los van het feit, of het waterschap tijdens de schouwvoering de naleving van de onderhoudsplicht al dan niet daadwerkelijk controleert. Hierin ligt opgesloten, dat wanneer een watergang voor de eerste keer op de schouwkaart

wordt geplaatst, de betrokken perceelseigenaren er in beginsel vanuit hun eigen verantwoordelijkheid als onderhoudsplichtigen zelf voor dienen zorg te dragen, dat de betrokken watergang uiterlijk op de eerstvolgende schouwdatum in schouwbare staat verkeert. Zij dragen in dat geval tevens gezamenlijk de daarmee gemoeide kosten. Slechts bij wijze van uitzondering zal het voor de eerste keer in schouwbare staat brengen plaatsvinden door en op kosten van het waterschap. Het moet dan gaan om zodanig bijzondere omstandigheden, dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de betrokken ingelanden kan en mag worden gevergd, dat zij het voor de eerste keer schoonmaken van de betrokken sloot voor hun rekening nemen.

Indien wordt overgegaan tot het voor de eerste keer onder profiel brengen van een nieuwe schouwsloot door en op kosten van het waterschap gelden steeds de volgende (cumulatieve) criteria:

  • a.

     Er moet sprake zijn van een waterstaatkundige noodzaak om de watergang op de schouwkaart te plaatsen, die zijn oorzaak vindt in een toedoen of ingrijpen door of vanwege het waterschap.

  • b.

    De door en op kosten van het waterschap te verrichten werkzaamheden hebben in alle gevallen uitsluitend betrekking op het gewoon onderhoud van schouwsloten, zoals omschreven in artikel 16, onderdeel c, van de Keur. Dat wil zeggen: het eenmalig maaien van de taluds van de schouwsloot, het verwijderen daaruit van eventueel aanwezige(kleine) begroeiingen (ruid en dergelijke), het schoonmaken van eventueel aanwezige duikers en het wegnemen van de specie, die zich in de watergang bevindt. Eén en ander impliceert, dat alle overige obstakels, die zich mogelijkerwijs in het watervoerend profiel van een sloot mochten bevinden, zoals geboomte, struiken en overhangende takken, eerst door en op kosten van de eigenaren van de aangrenzende percelen zullen moeten worden verwijderd, indien en voorzover deze in de betrokken situatie naar het oordeel van het waterschap een belemmering vormen voor de af- en/of aanvoer danwel de berging van water.

  • c.

    Het voor de eerste keer onder profiel brengen van een nieuwe schouwsloot door en op kosten van het waterschap vindt niet plaats in situaties waarin de watergang grotendeels is dichtgeraakt (bijv. door verzanding) of waarin sprake is van het volledig danwel grotendeels opnieuw graven van een watergang. Dit betekent dat de watergang waarop de onderschouwplaatsing betrekking heeft, op het moment van opname op de schouwkaart grotendeels reëel moet bestaan en in het landschap duidelijk herkenbaar aanwezig moet zijn. Ook zal het waterschap in het kader van de uitvoering van dit beleid niet overgaan tot het ongedaan maken van in het verleden uitgevoerde slootdempingen.

  • d.

    Staat een watergang eenmaal op de schouwkaart, dan zijn eigendomsmutaties c.q. het ontstaan of de overgang van andere burgerlijke rechten en verplichtingen geen aanleiding tot het voor de eerste keer of opnieuw profileren van een sloot door en op kosten van het waterschap. Ook is één en ander niet van invloed op het onderworpen zijn van de sloot aan de schouw. De rechtverkrijgende, die met een voor hem of haar "nieuwe schouwsloot" wordt geconfronteerd, zal de sloot op eigen kosten op de juiste afmetingen moeten houden.Dit heeft te maken met de omstandigheid dat een wijziging in de privaatrechtelijke situatie op zich geen verandering in de status of in de loop en afvoer van de watergang met zich meebrengt.

  • e.

    Een watergang die op verzoek van één of meer ingelanden van de schouwkaart is afgevoerd, wordt bij herplaatsing op de schouwkaart niet door en op kosten van het waterschap in schouwbare staat gebracht.

15. Uitvoering werkzaamheden in het kader van de onderschouwplaatsing van watergangen

Indien en voorzover de situatie zich daarvoor leent, worden de onderhoudsplichtigen door het waterschap zo spoedig mogelijk na ontvangst van een verzoek danwel een ambtshalve voornemen tot onderschouwplaatsing schriftelijk op de hoogte gebracht van de mogelijkheid de betrokken watergang(en) eenmalig door en op kosten van het waterschap onder profiel te laten brengen. Dit gebeurt door het uitbrengen van een schriftelijk aanbod. Voordat het aanbod wordt gedaan, wordt zo veel mogelijk een onderzoek naar de bestaande toestand van de betreffende wateren ingesteld. Het uitvoeren van het aanbod betreft een eenmalige, onverplichte en vrijblijvende vorm van dienstverlening van het waterschap aan de betrokken ingelanden, die niet tot verder gaande verplichtingen leidt. Gelijktijdig met het uitbrengen van het aanbod wordt aan de betrokkenen tevens een redelijke bedenktijd gegund om daarop te reageren. De lengte van die periode wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Het aanbod vervalt en wordt niet opnieuw gedaan, indien de bedenktijd ongebruikt verstrijkt. Ook voor de onderhoudsplichtigen gaat het om een vrijblijvend aanbod; zij zijn geenszins verplicht hiervan gebruik te maken. Besluiten zij evenwel niet op het aanbod in te gaan, dan

dienen zij zelf en voor eigen rekening de betreffende watergang(en) voor de eerstvolgende schouwdatum in schouwbare staat te (laten) brengen.

16. Budgetplafond

Voor de uitvoering door het waterschap van werkzaamheden betreffende het voor de eerste keer onder profiel brengen van watergangen, die op de schouwkaart worden geplaatst, kan het Dagelijks Bestuur per kalenderjaar een budgetplafond  maximumbedrag) vaststellen. Zijn in enig jaar de kosten hoger dan het beschikbare budget, dan wordt de uitvoering van de werkzaamheden aangehouden tot het daarop volgende jaar. Watergangen die met toepassing van dit beleid voor de eerste keer door en op kosten van het waterschap geprofileerd worden, worden niet eerder op de schouwkaart geplaatst dan het tijdstip waarop de bedoelde werkzaamheden daadwerkelijk zijn uitgevoerd.

17. Wijze van schouwvoering

De schouw wordt zo mogelijk uitgevoerd met gebruikmaking van een helikopter. In gebieden die te kleinschalig zijn, grillig zijn verkaveld, voorzien zijn van houtwallen of gelegen zijn in stedelijk gebied wordt te voet geschouwd. Bij de schouwvoering zal door de schouwvoerende ambtenaren zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de omstandigheid waaronder opschoningswerken moeten worden uitgevoerd. Zo valt rekening te houden met extreem natte weersgesteldheden of de aanwezigheid van producten op de gronden die direct grenzen aan de watergang.

18. Ecologische aspecten

Ogenschijnlijk bestaat er een spanningsveld tussen het ‘drastisch' opschonen van watergangen en het behoud van natuurwaarden. Hieromtrent dient het volgende te worden opgemerkt.

  • a.

    Het waterschap heeft het beheer over alle wateren in het waterschapsgebied. Dit houdt in dat in principe toezicht moet worden gehouden op alle zwet- (scheidings-)sloten en alle binnensloten. Om praktische redenen en wanneer het uit een oogpunt van waterbeheersing niet noodzakelijk is beperkt het actief toezicht op het onderhoud (de schouw) zich tot de meest belangrijke watervoerende sloten op lokaal niveau, sloten die derhalve op de schouwkaart staan vermeld. Voor zover er geen belemmeringen zijn voor de waterhuishouding geldt het vereiste van opschonen niet voor de overige sloten. Gesteld kan worden dat die locaties optimaal kunnen zijn voor de (verdere) ontwikkeling en behoud van natuurwaarden.

  • b.

    De verplichting tot het opgeschoond hebben van de sloten die op de schouwkaart staan beperkt zich tot de periode in de na-herfst. De groeizame periode is dan voorbij. Het opschonen geschiedt voornamelijk met zogenaamde maaikorven; dit soort machines verwijdert hoofdzakelijk plantaardig (afgestorven) materiaal. Hergraven op oude afmetingen (baggeren) komt in de regel incidenteel voor.

  • c.

    Er zijn in de voornoemde categorie brede sloten (zie punt 5c) situaties die zich uitstekend lenen voor natuur vriendelijk onderhoud, mits de watervoerende oppervlakte voldoende breed en de watergang voldoende diep is (b.v. oude wijken).

19. Ontheffing

Artikel 21 van de Keur biedt het Dagelijks Bestuur de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van het voorschrift om begroeiingen, anders dan dienende tot verdediging van taluds, te maaien en te verwijderen voor de door het DB vooraf aangekondigde schouwdatum (artikel 16 lid c. van de Keur). Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek om ontheffing, bijvoorbeeld met het oog op bescherming van natuurwaarden zullen door het Dagelijks Bestuur de navolgende criteria worden gehanteerd:

  • a.

    het waterhuishoudkundig belang mag niet worden geschaad;

  • b.

    de aangrenzende onderhoudsplichtigen moeten het samen eens zijn;

  • c.

    de waterafvoer van derden mag niet worden geschaad.

De ontheffing wordt voor de duur van 5 jaar verleend mits niet eerder een van betrokkenen zelf verzoekt om de bedoelde onderhoudsverplichting weer van toepassing te laten zijn. Op de schouwkaart wordt bij de betreffende watergang aangegeven dat ontheffing is verleend en waarvoor.

Aldus vastgesteld in de vergadering

van het Algemeen Bestuur van het

waterschap Noorderzijlvest, gehouden op

23 juni 2004 te Groningen.

Het Algemeen Bestuur:

ir. H. van ´t Land, dijkgraaf                                                              ir. C.W. Woldring, secretaris


Noot
1

[Toelichting: Keur voor het waterschap Noorderzijlvest, artikel 1, sub f: wateren: oppervlaktewateren, met inbegrip van: bodems, taluds, onderhoudspaden (..) alsmede de in, onder of boven die oppervlaktewateren aangebrachte werken die een functie of mede een functie hebben voor de af- en/of aanvoer en/of berging van water.]

Noot
2

[Toelichting: zie bladzijden 38 en 39 IWBP]