Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2017

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert 2015

Considerans

De raad van de gemeente Weert;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 juli 2014];

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 alsmede gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de Raadscommissie Bedrijfsvoering / Inwoners

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert 2015.

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In de verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens de cliënt of het college gehouden is een maatwerkvoorziening te leveren;

    • b.

      Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten;

    • c.

      Beperking: aan de cliënt verbonden factoren die er toe leiden dat deze niet (volledig) in staat is tot zelfredzaam zijn en te kunnen participeren;

    • d.

      Besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert 2015;

    • e.

      Budgetplan: een door de cliënt opgesteld, en door het college goedgekeurd plan, waarin opgenomen is welke maatwerkvoorziening met welk te bereiken resultaat de cliënt inkoopt met een persoonsgebonden budget;

    • f.

      Collectieve maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening die door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt;

    • g.

      Dagbesteding: structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel;

    • h.

      Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten die een leefeenheid vormen;

    • i.

      Gemeenschappelijke ruimten: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de cliënt of waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken. Hieronder begrepen ruimten voor gemeenschappelijk gebruik zoals een keuken of recreatieruimte;

    • j.

      Gesprek: een gesprek naar aanleiding van een hulpvraag waarin de onderwerpen van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid van de wet aan bod komen;

    • k.

      Huisgenoot: de persoon met wie de cliënt duurzaam gezamenlijk een huishouden voert;

    • l.

      Hulpvraag: de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, niet zijnde informatie en advies, waarvoor een melding wordt gedaan;

    • m.

      Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de basisadministratie personen ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de basisadministratie personen ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;

    • n.

      Instelling: volgens de Wet toelating zorginstellingen, een ziekenhuis of kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in de Regeling Subsidies AWBZ/Wlz;

    • o.

      Leefeenheid: de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten die duurzaam gemeenschappelijk een woning bewonen en gezamenlijk een huishouden voeren;

    • p.

      Meerkosten: kosten niet zijnde de kosten bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet, die uitgaan boven de kosten (van een voorziening) die als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen;

    • q.

      Normale gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken), het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook toegang tot de woning;

    • r.

      Ondersteuningsplan: een door de aanbieder van een maatwerkvoorziening of in geval van opvang een intaker in samenspraak met de cliënt opgesteld plan over de inzet van activiteiten voor het te bereiken resultaat en hoe dat is afgestemd op de inhoud van het verslag als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening;

    • s.

      Persoonlijk plan: een door de cliënt, al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk, opgesteld plan als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid van de wet;

    • t.

      Specialisten: personen met specialistische inhoudelijke kennis over beperkingen van cliënten;

    • u.

      Spoedeisend geval: een onvoorziene situatie die geen uitstel verdraagt;

    • v.

      Trajectbed: tijdelijke opvang in de vorm van een kamer met een bed waarmee de cliënt zich met een eigen sleutel toegang kan verschaffen;

    • w.

      Vervoersvoorziening: een voorziening, al dan niet gemotoriseerd, waarmee de cliënt zich in zijn leefomgeving kan verplaatsen;

    • x.

      Voorliggende voorziening: een andere wettelijke regeling waarop de cliënt een beroep kan doen met het oog op zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • y.

      Woning: een woonruimte voor permanente bewoning bestemd en geschikt en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen mits bestemd voor permanent bewoning;

    • z.

      Woonvoorziening: een woningaanpassing of hulpmiddel gericht op het normale gebruik in de woning;

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREGELS

Artikel 2.1 De melding van de hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. De wijze waarop de hulpvraag wordt gedaan is schriftelijk op een door het college beschikbaar gesteldmeldingsformulier of digitaal via het per 1 november 2014 beschikbare digitale meldingsformulier.

  • 3. Het college bevestigt de ontvangst van een hulpvraag schriftelijk.

  • 4. Het college wijst de cliënt op de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan. Dit plan dient binnen zeven dagen na de melding te worden ingediend.

  • 5. In spoedeisende gevallen treft het college na de hulpvraag als bedoeld in het eerste lid onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomsten van het gesprek.

  • 6. Het college kan afspraken maken met aanbieders op welke wijze zij, namens de cliënt, met (een gewijzigde) behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, een melding kunnen doen.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 2.3 Het gesprek

  • 1. Het college nodigt de cliënt met een hulpvraag als bedoeld artikel 2.1 eerste lid van de verordening zo spoedig mogelijk uit voor het gesprek.

  • 2. Ingeval van mantelzorg wordt, indien de cliënt dat wenst of het college dat noodzakelijk acht, de mantelzorger(s) uitgenodigd voor het gesprek.

  • 3. Het college kan voorafgaande aan het gesprek als bedoeld in het eerste lid eerst de van belang zijnde gegevens voor dat gesprek verzamelen alvorens een afspraak wordt gemaakt.

  • 4. Bij het gesprek staat het belang van de cliënt centraal.

  • 5. Afhankelijk van de aard en omvang van de hulpvraag kan het college specialisten raadplegen.

Artikel 2.4 Vaststellen identiteit

Het college is bevoegd de identiteit van de vertegenwoordiger of mantelzorger van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 2.5 Verslag van het gesprek

  • 1. Het college stelt van het gesprek een schriftelijk verslag op.

  • 2. Het verslag als bedoeld in het eerste lid heeft betrekking op de uitkomsten van het gesprek en indien aanwezig het persoonlijk plan.

  • 3. Het college betrekt bij het verslag ook de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger.

HOOFDSTUK 3 AANVRAAG

Artikel 3.1 De aanvraag

  • 1. De aanvraag om een maatwerkvoorziening wordt ingediend op een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college een ondertekend verslag als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening, voorzien van de NAW-gegevens van de cliënt, aanmerken als aanvraag.

  • 3. Het college is bevoegd de beslistermijn als bedoeld in artikel 2.3.5 tweede lid van de wet op te schorten indien voor de beoordeling van aanspraak op, dan wel welke maatwerkvoorziening een passende bijdrage kan leveren een deskundigenadvies nodig is.

  • 4. Het college merkt een aanvraag en een daarbij behorend verslag als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening, welk naar oordeel van het college verouderde informatie bevat, aan als een hulpvraag.

Artikel 3.2 Advisering

  • 1. Het college dient om deskundigenadvies vragen indien:

    • a.

      het onduidelijk is of en zo ja, welke beperkingen de cliënt ondervindt en wat de prognose daarvan is;

    • b.

      het college voornemens is de aanvraag om medische redenen af te wijzen;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 2. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, de cliënt of bij gebruikelijke hulp de personen die tot de leefeenheid van de cliënt behoren:

    • a.

      uit te nodigen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen.

HOOFDSTUK 4 BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK

Artikel 4.1 Algemene criteria maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Weert in verband met de door hem ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikmaking van voorzieningen die voor de cliënt algemeen gebruikelijk worden geacht;

    • c.

      met gebruikelijke hulp;

    • d.

      met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel

    • e.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen,kan verminderen of wegnemen.

  • 2. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid levert, rekening houdend met het verslag als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 3. Een cliënt die ingezetene is van Nederland met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in verband met de door hem ondervonden beperkingen bij het zich handhaven in de samenleving voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet:

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikmaking van voorzieningen die voor de cliënt algemeen gebruikelijk worden geacht;

    • c.

      met gebruikelijke hulp;

    • d.

      met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel

    • e.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen,kan verminderen of wegnemen.

  • 4. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het vorige lid levert, rekening houdend met het verslag en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 5. Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening neemt het college het verslag als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening en indien aanwezig het persoonlijk plan als uitgangspunt.

Artikel 4.2 Criteria gebruikelijke hulp

§ 1 Ondersteuning bij een schoon en leefbaar huis

  • 1. Bij het oordeel van het college of gebruikelijke hulp kan worden gevergd wordt onverminderd de wettelijke definitie in ieder geval rekening gehouden met:

    • a.

      de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

    • b.

      de leeftijd en ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • c.

      de leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd;

    • d.

      de verhouding tussen de draaglast en de draagkracht van de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd en de mate waarin zij zelf beperkingen ondervinden.

  • 2. Is sprake van boven-gebruikelijke hulp, dan kan de cliënt in aanmerking komen voor maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in hoofdstuk 7.

§ 2 Begeleiding en dagbesteding

  • 3. Bij het oordeel van het college of gebruikelijke hulp kan worden gevergd wordt onverminderd de wettelijke definitie in ieder geval rekening gehouden met:

    • a.

      de aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

    • b.

      de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt waaronder de leeftijd en ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • c.

      of van de persoon, bedoeld onder b, ondersteuning bij of het overnemen van activiteiten of taken kan worden gevergd die naar algemene maatstaven als gebruikelijke hulp kan worden gekwalificeerd;

    • d.

      of sprake is van langdurige beperkingen bij de cliënt. Met uitzondering van de situaties als bedoeld onder b, wordt daar in het algemeen langer dan drie maanden onder verstaan.

    • e.

      de leeftijd van inwonende kinderen en de mate waarin zij zelf beperkingen ondervinden;

    • f.

      de leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd;

    • g.

      de verhouding tussen de draaglast en de draagkracht van de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd en de mate waarin zij zelf beperkingen ondervinden.

  • 4. Is sprake van boven-gebruikelijke hulp, dan kan de cliënt in aanmerking komen voor maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4.3 Specifieke criteria maatwerkvoorziening

  • 1. Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      deze noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie mede met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

    • b.

      deze als goedkoopst passende bijdrage aan te merken is.

    • c.

      deze in overwegende mate op de cliënt gericht is.

  • 2. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

    • a.

      indien in de hulpvraag van de cliënt met een voor hem als algemeen gebruikelijk te beschouwen voorziening kan worden voorzien;

    • b.

      voor zover de cliënt aanspraak kan maken op een voorliggende voorziening;

    • c.

      voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan diens behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • d.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds in het kader van deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande verordeningen is verstrekt en daarvan de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • e.

      indien de cliënt in redelijkheid van hem te vergen mogelijkheden had om zelf voor een passende oplossing te zorgen voor de beperkingen in zijn zelfredzaamheid en participatie of beschermd wonen en opvang;

    • f.

      indien een maatwerkvoorziening niet noodzakelijk is vanwege redelijkerwijs te vergen medewerking van de cliënt, diens huisgenoten, mantelzorger, aanbieder of van anderen uit diens sociale netwerk aan het oplossen van de beperkingen;

    • g.

      indien de noodzaak tot ondersteuning is ontstaan als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen.

  • 3. De aanvraag om een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget wordt in ieder geval geweigerd indien de maatwerkvoorziening is gerealiseerd vóór de melding dan wel de aanvraag.

  • 4. De aanvraag om een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget kan worden geweigerd indien de maatwerkvoorziening nog niet is gerealiseerd vóór de melding dan wel aanvraag, tenzij de noodzaak achteraf door het college kan worden vastgesteld.

  • 5. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget, niet zijnde beschermd wonen of opvang, bestaat indien de cliënt geen woonplaats heeft of zal hebben in de gemeente Weert.

HOOFDSTUK 5 MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

Artikel 5.1 Maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Onder maatschappelijke ondersteuning wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      ondersteuning bij het verrichten van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen;

    • b.

      ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden;

    • c.

      ondersteuning bij het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

    • d.

      het bieden van beschermd wonen of opvang.

  • 2. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen gericht op het ontlasten van de mantelzorger.

Artikel 5.2 Primaat en kortdurende maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college kan maatschappelijke ondersteuning verlenen als collectieve en individuele maatwerkvoorziening waarbij het primaat ligt bij de collectieve verstrekking.

  • 2. Het college kan de maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid kortdurend verstrekken indien de cliënt of personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd leerbaar zijn.

  • 3. De maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in het tweede lid is gericht op het versterken of verbeteren van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan.

Artikel 5.3 Soorten maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Het college kan de volgende maatwerkvoorziening in ieder geval verstrekken:

    • a.

      hulp bij het huishouden;

    • b.

      begeleiding;

    • c.

      dagbesteding en het daarvoor noodzakelijk vervoer;

    • d.

      kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger en het daarvoor noodzakelijk vervoer;

    • e.

      hulpmiddel, zoals een rolstoel;

    • f.

      woonvoorziening;

    • g.

      vervoersvoorziening, zoals een scootmobiel.

HOOFDSTUK 6 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 6.1 Criteria persoonsgebonden budget

  • 1. De cliënt heeft aanspraak op een persoonsgebonden budget indien:

    • a.

      de cliënt op eigen kracht, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger, voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van belangen aangaande de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren;

    • b.

      de cliënt weet te motiveren waarom hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst te krijgen, in de vorm van bijvoorbeeld een budgetplan;

    • c.

      is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen voldoen aan de kwaliteitseisen van de wet en in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. Aan het persoonsgebonden budget zijn de volgende verplichtingen verbonden:

    • a.

      de cliënt stelt een budgetplan op;

    • b.

      het persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt algemeen gebruikelijk wordt geacht;

    • c.

      uit het persoonsgebonden budget mogen geen administratieve bemiddelingsbureaus worden betaald;

    • d.

      uit het persoonsgebonden budget mogen geen personen uit het sociale netwerk worden betaald, tenzij dat leidt tot effectievere en meer doelmatige ondersteuning;

    • e.

      het persoonsgebonden budget moet binnen zes maanden na toekenning zijn aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Bij woningaanpassingen kan het college een langere termijn hanteren;

    • f.

      de cliënt die is aangewezen op maatschappelijke ondersteuning besteedt het persoonsgebonden budget niet aan een persoon welke tot zijn leefeenheid behoort die feitelijk gebruikelijke hulp op zich moet nemen, maar daartoe niet in staat is wegens overbelasting of dreigende overbelasting.

  • 3. De cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is verleend komt met de aanbieder in een schriftelijke overeenkomst overeen, waar ten minste afspraken in zijn opgenomen over de kwaliteit en het resultaat van de maatschappelijke ondersteuning en de wijze van declareren,

    • a.

      een declaratie van een aanbieder bevat: een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen het Burgerservicenummer en de naam van de aanbieder, en wordt door de aanbieder ondertekend;

    • b.

      een declaratie van een aanbieder bevat het nummer waarmee die aanbieder staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, en de naam van degene die de hulp heeft geleverd, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen, en de naam en het adres van de aanbieder, en wordt namens de aanbieder ondertekend;

    • c.

      de cliënt stelt, op verzoek van het college of de Sociale verzekeringsbank, de in onderdeel a en b bedoelde schriftelijke overeenkomst en/of declaraties tot vijf jaar na de datum van de verlening van het persoonsgebonden budget ter beschikking van het college of de Sociale verzekeringsbank.

  • 4. Het college kan in afwijking van het vorige lid andere eisen stellen aan de in het dat lid bedoelde overeenkomst indien het persoonsgebonden budget wordt besteed aan een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt.

  • 5. De cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is verleend draagt er zorg voor dat een aanbieder op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is niet meer dan veertig uur in één week voor hem werkzaamheden verricht.

  • 6. Het college stelt nadere regels in het Besluit over de voorwaarden ingeval met een persoonsgebonden budget een hulpmiddel, vervoersvoorziening of woningaanpassing wordt aangeschaft.

  • 7. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde ondersteuning of maatwerkvoorzieningen, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van persoonsgebonden budgetten.

Artikel 6.2 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen, hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt in ieder geval niet meer dan de huur- dan wel aanschafprijs van de goedkoopst passende bijdrage, waaronder gerekend onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door het college aan de aanbieder verschuldigd is.

  • 2. Het college kan de hoogte van het persoonsgebonden budget als bedoeld in het vorige lid vaststellen op basis van een offerte.

  • 3. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten is afgeleid van de tarieven waarvoor het college deze diensten heeft gecontracteerd.

  • 4. Het college stelt nadere regels in het Besluit over de hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten waaronder in ieder geval:

    • a.

      de gedifferentieerde tarieven tussen aanbieders waarbij rekening wordt gehouden met overheadkosten;

    • b.

      de tarieven van het persoonsgebonden budget welke mag worden uitbetaald een persoon die behoort tot het sociale netwerk van de cliënt;

    • c.

      de tarieven bedoeld onder b kunnen lager zijn dan de tarieven genoemd onder a.

  • 5. Het persoonsgebonden budget moet in ieder geval toereikend zijn om maatschappelijke ondersteuning in te kunnen kopen welke voldoet aan de kwaliteitseisen als bedoeld in de wet en in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

HOOFDSTUK 7 ONDERSTEUNING BIJ EEN SCHOON EN LEEFBAAR HUIS

Artikel 7.1 Maatschappelijke ondersteuning

Onder maatschappelijke ondersteuning in dit hoofdstuk wordt hulp bij het huishouden verstaan.

Artikel 7.2 Algemene criteria

Het college kan de hulp bij het huishouden:

  • a.

    combineren met eigen kracht, ondersteuning vanuit het sociaal netwerk en informele hulp uit de sociale omgeving;

  • b.

    verlenen in de vorm van een totaal aan afspraken zoals neergelegd in een ondersteuningsplan;

Artikel 7.3 Specifieke criteria

  • 1. Een cliënt komt niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden indien tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het college gebruikelijk hulp kunnen verlenen.

  • 2. Bij het oordeel van het college of gebruikelijke hulp kan worden gevergd wordt onverminderd de wettelijke definitie in ieder geval rekening gehouden met:

    • a.

      de omvang van de ondersteuningsbehoefte;

    • b.

      de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • c.

      de leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

Artikel 7.4 Hulp bij het huishouden

  • 1. De te bereiken resultaten van hulp bij het huishouden worden slechts geboden indien deze gericht zijn op het kunnen wonen in een huis dat schoon en leefbaar is en betrekking heeft op de ruimten die in gebruik zijn gericht op het normale gebruik van de woning.

  • 2. De resultaten van hulp bij het huishouden kunnen ook betrekking hebben op:

    • a.

      de noodzakelijke bereiding van maaltijden;

    • b.

      het aanwezig zijn van gewassen, opgevouwen of opgehangen kleding of ander linnengoed, indien medisch noodzakelijk gestreken.

HOOFDSTUK 8 BEGELEIDING, DAGBESTEDING EN KORTDUREND VERBLIJF

Artikel 8.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van:

  • a.

    Begeleiding bij het in staat stellen tot algemeen dagelijkse levensverrichtingen, het voeren van een gestructureerd huishouden of dagbesteding waaronder zo nodig het noodzakelijke vervoer;

  • b.

    Kortdurend verblijf in een instelling.

Artikel 8.2 Algemene criteria

  • 1. Het college kan de maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in dit hoofdstuk:

    • a.

      combineren met eigen kracht, ondersteuning vanuit het sociaal netwerk en informele hulp uit de sociale omgeving;

    • b.

      verlenen in de vorm van een totaal aan afspraken zoals neergelegd in een ondersteuningsplan;

  • 2. Voor de maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 8.1 onder a van de verordening geldt het principe van het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening.

Artikel 8.3 Specifieke criteria begeleiding en dagbesteding

  • 1. De cliënt komt niet in aanmerking voor begeleiding en/of dagbesteding indien tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het college gebruikelijke hulp kunnen verlenen.

  • 2. Bij het oordeel van het college of gebruikelijke hulp kan worden gevergd wordt onverminderd de wettelijke definitie in ieder geval rekening gehouden met:

    • a.

      de aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

    • b.

      de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt;

    • c.

      de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • d.

      de leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

  • 3. De cliënt of een persoon die behoort tot diens leefeenheid kunnen in aanmerking komen voor kortdurende begeleiding om redenen als genoemd in artikel 5.2 tweede en derde lid van de verordening.

  • 4. De cliënt kan in aanmerking komen voor dagbesteding en/of begeleiding indien dat bijdraagt aan het behouden of mogelijk verbeteren van diens zelfredzaamheid en participatie. Daarbij geldt dat dagbesteding als passende bijdrage als eerste wordt beoordeeld.

  • 5. Onder de activiteiten van begeleiding of dagbesteding wordt in ieder geval verstaan ondersteuning:

    • a.

      bij en het opbouwen van een sociaal netwerk;

    • b.

      van de thuisadministratie;

    • c.

      bij de organisatie van het huishouden of ondersteuning bij een ontregeld huishouden;

    • d.

      bij zelfzorg;

    • e.

      bij participatie (dagbesteding).

  • 6. Het college draagt zonodig zorg voor het noodzakelijke vervoer zodat de cliënt gebruik kan maken van de dagbesteding.

  • 7. Het vervoer als bedoeld in het vorige lid wordt in ieder geval noodzakelijk geacht indien:

    • a.

      de cliënt niet zelf, zelfstandig lopend al dan met een algemeen gebruikelijk loophulpmiddel, in staat is de dagbesteding te bereiken of zelfstandig met een algemeen gebruikelijk vervoermiddel te reizen;

    • b.

      de cliënt niet met beschikbare hulp van personen uit diens sociale netwerk of vrijwilligers kan reizen of op een andere manier door hen kan worden begeleid.

Artikel 8.4 Begeleiding en dagbesteding

De te bereiken resultaten van begeleiding en/of dagbesteding worden slechts geboden indien deze gericht zijn op:

  • 1.

    het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen voor zover het dagbesteding betreft;

  • 2.

    het zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen voor zover het begeleiding betreft;

  • 3.

    zoveel mogelijk op gelijke voet met anderen kunnen meedoen in de maatschappij.

Artikel 8.5 Specifieke criteria kortdurend verblijf in een instelling

  • 1. De cliënt kan in aanmerking komen voor kortdurend verblijf in een instelling, niet zijnde een ziekenhuis, indien het kortdurend verblijf noodzakelijk is ter ontlasting van de mantelzorger én de cliënt in dat geval aangewezen is op ondersteuning dat gepaard gaat met permanent toezicht.

  • 2. Het kortdurend verblijf in als bedoeld in het eerste lid omvat een dagdeel of een etmaal per week.

  • 3. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het vorige lid.

Artikel 8.6 Kortdurend verblijf in een instelling

Het te bereiken resultaat van kortdurend verblijf wordt slechts geboden indien deze gericht is op het ontlasten van de mantelzorger met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen laten wonen van de cliënt.

HOOFDSTUK 9 ONDERSTEUNING GERICHT OP HET WONEN

Artikel 9.1 Maatschappelijke ondersteuning

Onder maatschappelijke ondersteuning in dit hoofdstuk wordt in ieder geval verstaan:

  • a.

    Woonvoorzieningen;

  • b.

    Zich in en om de woning verplaatsen.

Artikel 9.2 Woonvoorzieningen

Het te bereiken resultaat ten aanzien van woonvoorzieningen wordt slechts geboden indien deze bestaat uit het kunnen gebruiken van de noodzakelijke gebruiksruimten in verband met het normale gebruik van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben.

Artikel 9.3 Criterium primaat van verhuizen

  • 1.

    Voor zover de cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning, welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat als bedoeld in artikel 9.2 van deze verordening, zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden om het bedoelde resultaat te bereiken. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de kosten van aanpassing van de woning het in het Besluit genoemde bedrag te boven gaan.

    • a.

      Het college kan de cliënt op wie het primaat als bedoeld in dit artikel van toepassing is zonder aanvraag in aanmerking brengen voor een tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 13 van deze verordening;

    • b.

      De cliënt kan voor een woningaanpassing in aanmerking komen indien blijkt dat verhuizen als bedoeld in het eerste lid niet binnen een redelijke en/of medische aanvaardbare termijn mogelijk is.

Artikel 9.4 Specifieke criteria woonvoorzieningen

  • 1. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een maatwerkvoorziening worden verleend aangaande de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 2. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op:

    • a.

      het treffen van woonvoorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

    • b.

      het treffen van woonvoorzieningen in, specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten dan wel woonvoorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen of hadden kunnen worden meegenomen.

  • 3. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de maatwerkvoorziening wordt getroffen.

  • 4. De aanvraag voor een woonvoorziening kan in ieder geval worden geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen in het normale gebruik van de woning ten gevolge van beperkingen geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      deze betrekking heeft op woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

    • d.

      het betreft het treffen van voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten in woongebouwen, die recent gebouwd zijn en na 1-1-2010 worden opgeleverd, en waarmee bij de bouw op eenvoudige wijze en zonder aantoonbare meerkosten rekening kan worden gehouden of had kunnen worden gehouden;

    • e.

      de cliënt verhuisd is naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

    • f.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • g.

      de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld.

Artikel 9.5 Zich verplaatsen in en om de woning

De te bereiken resultaten van het zich verplaatsen in en om de woning worden slechts geboden indien deze gericht zijn op het in staat zijn de noodzakelijke gebruiksruimten te bereiken gericht op het normale gebruik van de woning.

HOOFDSTUK 10 ONDERSTEUNING BIJ HET DEELNEMEN AAN HET MAATSCHAPPELIJK VERKEER

Artikel 10.1 Maatschappelijke ondersteuning

Onder maatschappelijke ondersteuning in dit hoofdstuk wordt in ieder geval verstaan:

  • a.

    Het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving;

  • b.

    Medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan,gericht op zelfredzaamheid en participatie

Artikel 10.2 Specifieke criteria

  • 1. Met het oog op het zich verplaatsen, kan een maatwerkvoorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de leefomgeving van de cliënt.

  • 2. Het college hanteert in principe het primaat van de collectieve verstrekking zoals de Regiotaxi.

  • 3. De gebruiker van de Regiotaxi betaalt daarvoor het reguliere OV-tarief.

Artikel 10.3 Het zich kunnen verplaatsen

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich kunnen verplaatsen gericht op zelfredzaamheid en participatie bestaat in ieder geval uit:

    • a.

      het kunnen doen van boodschappen;

    • b.

      het kunnen onderhouden van sociale contacten;

    • c.

      het deelnemen aan activiteiten, waaronder begrepen dagbesteding,binnen de leefomgeving van de cliënt.

  • 2. Onder de leefomgeving in het vorige lid wordt 15 tot 20 kilometer rondom de woning verstaan.

  • 3. Het te bereiken resultaat als bedoeld in het eerste lid onder a, b en c (tezamen) maakt participatie mogelijk met een omvang van 1500-2000 kilometer per jaar.

  • 4. De omvang bij het gebruik van de Regiotaxi tegen een gereduceerd tarief omvat 590 zones.

  • 5. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het tweede, derde en/of vierde lid.

HOOFDSTUK 11 HET BIEDEN VAN OPVANG

Artikel 11.1 Maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Onder maatschappelijke ondersteuning in dit hoofdstuk wordt in ieder geval verstaan het bieden van tijdelijke opvang in de vorm van een trajectbed te bieden door een aanbieder.

  • 2. Naast de maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in het eerste lid kan het college een andere vorm van opvang bieden.

  • 3. Bij de beoordeling van de aanspraak als bedoeld in het vorige lid beoordeelt het college de mogelijkheid van de opvang te bieden door de centrumgemeente.

Artikel 11.2 Specifieke criteria

  • 1. Met het oog op het zich kunnen handhaven in de samenleving kan de cliënt in aanmerking komen voor een trajectbed indien hij:

    • a.

      dakloos is en verbonden is aan de regio;

    • b.

      naar vol vermogen en motivatie in staat blijkt mee te (kunnen) werken aan de ondersteuning die nodig is tot het verkrijgen van eigen huisvesting.

  • 2. Ter beoordeling van de voorwaarden genoemd in het eerste lid onder b wordt door of namens de aanbieder een intake gedaan waaraan de cliënt zijn medewerking verleent.

  • 3. Nadat de cliënt in staat blijkt te kunnen voldoen aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid onder b wordt een ondersteuningsplan opgesteld welke door de cliënt en (door of namens) de aanbieder worden ondertekend.

  • 4. Het college kan aan het bieden van opvang als bedoeld in artikel 11.1 derde lid van de verordening specifieke criteria verbinden met het oog op het te bereiken resultaat als bedoeld in artikel 11.3 van de verordening.

Artikel 11.3 Handhaven in de samenleving

Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich kunnen handhaven in de samenleving wordt slechts geboden indien het gericht is op uitstroom naar eigen huisvesting al dan niet met begeleiding.

HOOFDSTUK 12 BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 12.1 Maatwerkvoorziening

  • 1. De cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget.

  • 2. Indien een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen; en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3. Het college stelt nadere regels in het Besluit over de omvang van verschuldigde bijdrage in de kosten van de maatwerkvoorziening met inachtneming van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 4. De bijdrage voor de opvang wordt geïnd door de aanbieder die de opvang biedt.

Artikel 12.2 Algemene voorziening

  • 1. De cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning.

  • 2. De cliënt is de bijdrage verschuldigd aan de aanbieder.

  • 3. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijdrage kan rekening worden gehouden met algemeen gebruikelijke kosten.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen in het Besluit waaronder voor welke algemene voorzieningen een bijdrage geldt, hoe rekening wordt gehouden met cumulatie van bijdragen als bedoeld in dit hoofdstuk, wat de omvang daarvan is en welke groepen een korting kunnen krijgen op de bijdrage.

Artikel 12.3 Kostprijs

  • 1. De kostprijs van een maatwerkvoorziening is gelijk aan de prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening afneemt van een (gecontracteerde) aanbieder, inclusief de bijkomende kosten.

  • 2. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.

  • 3. Onverminderd artikel 12.2 derde lid van de verordening bedraagt de kostprijs van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, nooit meer dan een kostendekkende bijdrage.

HOOFDSTUK 13 TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN

Artikel 13.1 Aanspraak

  • 1. De persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de met die beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem verband houdende aantoonbare of aannemelijke meerkosten ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie voor:

    • a.

      verhuiskosten- en inrichtingskosten;

    • b.

      een sportvoorziening;

    • c.

      het noodzakelijke gebruik van de eigen auto of taxi in verband met deelname aan het maatschappelijk verkeer als bedoeld in hoofdstuk 10 van deze verordening.

  • 2. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming indien deze persoon geen aanspraak heeft of kan hebben op een vergoeding van de (meer)kosten op grond van een voorliggende voorziening.

  • 3. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming verhuiskosten- en inrichtingskosten voor zover op deze persoon het primaat van verhuizen van toepassing is als bedoeld in artikel 9.3 eerste lid van de verordening.

Artikel 13.2 Aanvraag

  • 1. De tegemoetkoming wordt op aanvraag verleend.

  • 2. De tegemoetkoming voor een sportvoorziening wordt voor een periode van minimaal drie jaar verleend en wordt alleen verstrekt indien de met een reeds eerder verstrekte tegemoetkoming aangeschafte voorziening technisch is afgeschreven.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming verhuiskosten- en inrichtingskosten toekennen in het besluit waarin het primaat van verhuizen wordt toegepast als bedoeld in artikel 9.3 van de verordening.

Artikel 13.3 Hoogte tegemoetkoming en uitbetaling

  • 1. De tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten wordt niet eerder uitbetaald dan nadat de persoon als bedoeld in artikel 13.1 eerste lid van de verordening is verhuisd naar de voor hem meest geschikte beschikbare woning gelet op zijn beperkingen in het normale gebruik van de woning.

  • 2. Het college stelt nadere regels in het Besluit waaronder in ieder geval:

    • a.

      op welke wijze de tegemoetkoming wordt vastgesteld;

    • b.

      de hoogte van de tegemoetkoming;

    • c.

      de wijze waarop die te gelde kan worden gemaakt; en

    • d.

      de wijze waarop rekening wordt gehouden met samenvallende vervoersbehoeften voor deelname aan het maatschappelijk verkeer als bedoeld in artikel 10 van deze verordening.

HOOFDSTUK 14 NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING OF TERUGVORDERING

Artikel 14.1 Beëindiging

Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget of tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 13 van de verordening geheel of gedeeltelijk te beëindigen, indien:

  • a.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

  • b.

    de cliënt wordt opgenomen in een instelling;

  • c.

    de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen verbonden aan het gebruik van de maatwerkvoorziening;

  • d.

    de cliënt is overleden waarbij het persoonsgebonden budget uiterlijk eindigt op de eerste dag van de maand volgend op de maand van overlijden.

Artikel 14.2 Herziening of intrekking

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college desgevraagd of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot een heroverweging van de beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet of het recht op een tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 10.

  • 2. Het college kan onder toepassing van het eerste lid een besluit tot toekenning tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 13 herzien of intrekken indien achteraf blijkt dat de persoon bedoeld in dat hoofdstuk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zouden hebben geleid.

  • 3. Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden herzien of ingetrokken indien blijkt dat de cliënt niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 6.1 van deze verordening.

Artikel 14.3 Terugvordering en verrekenen

Onverminderd artikel 2.4.1 van de wet kan het college nadat het besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget of tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 13 van de verordening is herzien of ingetrokken:

  • a.

    het ten onrechte of tot een te hoog bedrag genoten aan persoonsgebonden budget terugvorderen;

  • b.

    de ten onrechte ontvangen tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 13 van deze verordening terugvorderen;

  • c.

    de geldswaarde van een maatwerkvoorziening in natura terugvorderen;

  • d.

    de wijze waarop de terugvordering wordt geïnd, kan verrekening zijn. De hoogte van het (periodieke) bedrag van verrekening moet in redelijke verhouding staan tot de ondersteuning in de zelfredzaamheid en participatie.

HOOFDSTUK 15 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 15.1 Fraudepreventie

Het college zet in op fraudepreventie. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Artikel 15.2 Controle

Het college beoordeelt, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van de persoonsgebonden budgetten als bedoeld in artikel 6.1 van de verordening. Tevens beoordeelt het college of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.

HOOFDSTUK 16 OVERIGE BEPALINGEN

§ 1. Jaarlijkse blijk waardering mantelzorgers

Artikel 16.1 De wijze van waardering

  • 1. Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers indien mantelzorg wordt verleend aan een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Weert.

  • 2. Bij de waardering als bedoeld in het eerste lid heeft het college oog voor mantelzorgers van cliënten die mogelijk alleen gebruik maken van algemene voorzieningen.

§ 2. Klachtafhandeling en medezeggenschap

Artikel 16.2 Regeling voor klachtenafhandeling

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de registratie en afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 16.3. Regeling voor medezeggenschap

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

§ 3. Kwaliteit

Artikel 16.4 Kwaliteitseisen

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van maatwerkvoorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt en het aansluiten bij de informele zorg;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg waaronder inbegrepen de informele zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van maatwerkvoorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • 2. Het college kan nadere regels stellen in het Besluit over welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde maatwerkvoorzieningen.

Artikel 16.5 Prijs kwaliteitsverhouding

  • 1. Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitsverhouding rekening, bij het leveren van diensten door derden, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2. Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige maatwerkvoorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de maatwerkvoorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de maatwerkvoorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • 1°.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de maatwerkvoorziening;

      • 2°.

        instructie over het gebruik van de maatwerkvoorziening;

      • 3°.

        onderhoud van de maatwerkvoorziening.

§ 4. Betrekken van ingezetenen

Artikel 16.6 - Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen in het Besluit ter uitvoering van het tweede en derde lid.

§ 5. Beschikking

Artikel 16.7 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verleend.

  • 2. Bij het verlenen van een voorziening in natura wordt in de beschikking tevens vastgelegd:

    • a.

      welke de te verlenen voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verleend, en indien van toepassing,

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

  • 3. Bij het verlenen van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het persoonsgebonden budget moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat ingangsdatum en de duur is van de verstrekking is;

    • e.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • f.

      welke verplichtingen zijn verbonden aan het persoonsgebonden budget;

    • g.

      dat het persoonsgebonden budget wordt overgemaakt aan de Sociale verzekeringsbank.

  • 4. Indien de cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd wordt dat en de kostprijs opgenomen in de beschikking.

HOOFDSTUK 17 SLOTBEPALINGEN

Artikel 17.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van hetgeen bij deze verordening is bepaald, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 17.2 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert 2015 geldende bedragen verhogen of verlagen, waaronder begrepen het geldende OV-tarief.

Artikel 17.3 Evaluatie

Het door het college gevoerde beleid wordt in overeenstemming met de cyclus van het beleidsplan geëvalueerd waarna verslag over doeltreffendheid en effectiviteit aan de raad wordt voorgelegd.

Artikel 17.4 Overgangsrecht

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Weert 2013 ingetrokken met dien verstande dat besluiten welke zijn genomen op grond van die verordening met de daarbij behorende rechten en plichten in stand blijven, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het toekenningsbesluit van de individuele voorziening wordt ingetrokken.

Artikel 17.5 Citeerartikel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert 2015.

Artikel 17.6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Weert op 9 oktober 2014.
De griffier, De voorzitter,
mr. M.H.R.M. Wolfs-Corten A.A.M.M. Heijmans

Toelichting

Toelichting Wmo verordening 2015