Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening Weert 2012

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Re-integratieverordening Weert 2012

-

PARAGRAAF 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers;

    • c.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      het UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • e.

      de Wet SUWI: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • f.

      belanghebbenden: personen in de leeftijd tot de pensioengerechtigde leeftijd, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie Weert, die ingevolge het bepaalde in artikel 10 WWB, artikel 36 IOAW of artikel 36 IOAZ aanspraak op ondersteuning of een voorziening hebben;

    • g.

      uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de WWB, IOAW of IOAZ, danwel die een aanvraag daarvoor hebben ingediend;

    • h.

      jongeren: personen jonger dan 27 jaar die recht op een WWB-uitkering hebben of die een aanvraag daarvoor hebben ingediend, danwel Anw-er of Nugger zijn;

    • i.

      Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die geregistreerd staan als werkzoekenden bij het UWV WERKbedrijf;

    • j.

      Nuggers: de niet-uitkeringsgerechtigde bedoeld in artikel 6 lid 1 aanhef sub a van de WWB;

    • k.

      werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet;.

    • l.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert;

    • m.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Weert;

    • n.

      voorziening: elke vorm van ondersteuning die de gemeente biedt aan de belanghebbenden om (een grotere mate van) arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie, waaronder mede verstaan zelfstandig ondernemersschap, te realiseren;

    • o.

      traject: een stapsgewijs en planmatig geheel van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie, waaronder mede wordt verstaan zelfstandig ondernemersschap, danwel sociale activering;

    • p.

      succesvolle uitstroom: het beëindigen van (gedeeltelijke) uitkeringsafhankelijkheid of het werkleeraanbod door middel van het aanvaarden van reguliere arbeid in loondienst dan wel door middel van inkomsten uit zelfstandige arbeid, waardoor gedurende ten minste 6 maanden geen beroep wordt gedaan op de WWB, IOAW of IOAZ;

    • q.

      maatschappelijke participatie: het zo volwaardig mogelijk deelnemen aan de maatschappij door middel van maatschappelijk zinvolle activiteiten, indien niet door middel van betaald werk wordt deelgenomen aan de maatschappij;

    • r.

      persoonlijke begeleiding: het door middel van gesprekken begeleiden en/of ondersteunen van belanghebbenden;

    • s.

      WSW-geïndiceerde: persoon die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale werkvoorziening.

Artikel 2 Doel

Deze verordening heeft betrekking op de arbeidsmarkt(re-)integratie van jongeren, uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden zonder (voldoende) eigen inkomen en personen met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet. De ingezette voorzieningen hebben tot doel:

  • a.

    het bevorderen van duurzame economische participatie;

  • b.

    het tegengaan van uitkeringsafhankelijkheid;

  • c.

    het bevorderen van maatschappelijke participatie.

Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Belanghebbenden hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Bij het bieden van ondersteuning wordt evenwichtige aandacht gegeven aan de in artikel 7 lid 1 aanhef onder a van de WWB genoemde doelgroepen.

PARAGRAAF 2 OPDRACHT AAN HET COLLEGE

Artikel 4 Algemene opdracht

  • 1. Het college biedt de belanghebbende ondersteuning bij arbeidsinschakeling en kan hierbij, indien zij dit noodzakelijk acht, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aanbieden.

  • 2. Het college bepaalt hoe deze aanspraak wordt ingevuld.

  • 3. Bij de invulling van de aanspraak bedoeld in lid 2 is de afstand op middellange termijn die de belanghebbende, naar het oordeel van het college, tot de arbeidsmarkt heeft bepalend. Het college is bevoegd om ter invulling hiervan nadere regels te stellen.

  • 4. Bij de nadere regels als bedoeld in lid 3 dient het college onderscheid te maken in drie categorieën:

    • a.

      personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt;

    • b.

      personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt;

    • c.

      personen met een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt.

  • 5. Het college kan in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, IOAW of IOAZ en deze verordening, aan ondersteuning of een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 6. Voorzieningen die gericht zijn op arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als, naar het oordeel van het college, zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

  • 7. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 8. Het college kan ten aanzien van het aanbieden, voortzetten, herzien, intrekken of beëindigen van een traject of voorziening nadere regels stellen over de wijze waarop dit besluit op schrift gesteld wordt.

  • 9. Het college informeert de belanghebbende op adequate wijze over de voor hem geldende rechten en plichten jegens het college en derden welke voortvloeien uit deze verordening of anderszins betrekking hebben op diens arbeidsinschakeling en medewerking aan voorzieningen.

  • 10. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 5 Sluitende aanpak

  • 1. Voor elke uitkeringsgerechtigde wordt binnen 3 maanden na ingangsdatum van de uitkering vastgesteld of en welk traject wordt aangeboden.

  • 2. Ten aanzien van nuggers of Anw-ers kan het college regels stellen ten aanzien van de wijze waarop de bekendmaking van het besluit aan de nugger of Anw-er plaatsvindt.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien en zolang het college de uitkeringsgerechtigde volledige ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling heeft verleend.

Artikel 6 Beperking

  • 1. Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening, die naar oordeel van het college, in voldoende mate kan bijdragen aan de re-integratie van de belanghebbende.

  • 2. De uitkeringsgerechtigde die een volledige ontheffing heeft van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub a en b WWB, artikel 37 lid 1 sub a t/m e IOAW of artikel 37 lid 1 sub a t/m e IOAZ heeft voor de duur van de ontheffing geen recht op een traject of voorziening.

  • 3. In afwijking van lid 2 kan aan een WSW-geïndiceerde op diens verzoek een voorziening worden aangeboden gericht op plaatsing in een SW-dienstverband.

  • 4. In beginsel wordt geen re-integratieaanbod gedaan aan personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt en personen met een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt, zoals bedoeld in artikel 4 lid 4 van deze verordening.

  • 5. Indien, in afwijking van lid 3, een traject gericht op maatschappelijke participatie wordt aangeboden kan uitsluitend de voorziening persoonlijke begeleiding worden ingezet.

  • 6. Aan een nugger of Anw-er, niet zijnde een jongere, die recht heeft op ondersteuning op grond van deze verordening kan uitsluitend de voorziening persoonlijke begeleiding worden aangeboden. 7. Geen recht op ondersteuning bestaat indien en zolang de belanghebbende geen, danwel in onvoldoende mate, inlichtingen verstrekt, zodat door het college niet bepaald kan worden welk traject of voorziening aangeboden dient te worden.

Artikel 7 Budgetplafonds

  • 1. Het college kan één of meer budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal belanghebbenden dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

  • 3. Een door het college ingesteld budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

Artikel 8 Voorbereidingskosten

  • 1. De in de met de voorbereiding samenhangende kosten, bedoeld in artikel 2, derde lid van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 bedraagt in het basisjaar 2012 maximaal € 2.781,=.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd met het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie.

Artikel 9 Loonwaardecompensatie

  • 1. Het college kan ten behoeve van een uitkeringsgerechtigde een loonwaardecompensatie aan een werkgever verstrekken, voorzover de uitkeringsgerechtigde met de werkgever een arbeidsovereenkomst met loon is overeengekomen. Onder een arbeidsovereenkomst wordt mede verstaan een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht.

  • 2. De loonwaardecompensatie wordt verstrekt conform de voorwaarden genoemd in de "Beleidsaanbeveling inzake werkgelegenheidssteun" zoals opgenomen in de bijlage bij deze verordening.

  • 3. De loonwaardecompensatie wordt alleen verstrekt indien hiervoor de concurentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 10 Waarborgsom of geldlening

Het college kan aan het aanbieden of voortzetten van een voorziening de voorwaarde verbinden dat de belanghebbende een waarborgsom voldoet of meewerkt aan een geldlening, welke waarborgsom wordt terugbetaald, dan wel welke geldlening wordt omgezet in een bedrag om niet indien en voor zover de belanghebbende, naar het oordeel van het college, voldoende heeft meegewerkt aan de voorziening en aan zijn arbeidsinschakeling.

Artikel 11 Premie onbeloonde additionele werkzaamheden

  • 1. Het college verstrekt aan uitkeringsgerechtigden, niet zijnde jongere, die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten als bedoeld in artikel 10a WWB, artikel 38a IOAW en artikel 38a IOAZ een premie van € 300,=.

  • 2. Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 3. De premie wordt geweigerd indien, naar het oordeel van het college, de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden zijn geschonden.

Artikel 12 Scholing en opleiding gedurende een participatieplaats

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden een scholing of opleiding aan die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert.

  • 2. Het college betrekt bij de beoordeling van de scholing of opleiding als bedoeld in lid 1:

    • a.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de uitkeringsgerechtigde de additionele werkzaamheden uitvoert;

    • b.

      de scholingswens van de belanghebbende.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kansen van de uitkeringsgerechtigde op de arbeidsmarkt.

Artikel 13 Beleidsregels

  • 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels op.

  • 2. Deze beleidsregels omvatten in elk geval:

    • a.

      de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de plicht tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      het flankerend beleid ten aanzien van zorg, kinderopvang en hulpverlening;

    • c.

      regels over toepassen van vergoedingen;

    • d.

      regels ten aanzien van de loonwaardecompensatie over de hoogte van de loonwaardecompensatie, alsmede de criteria waarop een verzoek tot loonwaardecompensatie wordt beoordeeld;

    • e.

      regels over inzetten van voorzieningen.

PARAGRAAF 3 FINANCIEN

Artikel 14 Wijze van ter beschikking stellen middelen

  • 1. Indien het traject is vastgesteld draagt het college, waar nodig, zorg voor inkoop, aanmelding en betaling.

  • 2. Aan de belanghebbende worden op voorhand geen geldelijke middelen ter beschikking gesteld.

PARAGRAAF 4 VOORWAARDEN EN VERPLICHTINGEN

Artikel 15 Verplichtingen van de cliënt

  • 1. Een uitkeringsgerechtigde aan wie door het college een traject en/of voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. De belanghebbende die deelneemt aan traject en/of een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, IOAW, IOAZ, de wet SUWI, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

PARAGRAAF 5 BEËINDIGING, TERUGVORDERING EN AFSTEMMING

Artikel 16 Beëindigingsgronden

  • 1. Een traject en/of voorziening kan door het college voortijdig worden herzien, ingetrokken, danwel beëindigd indien:

    • a.

      de belanghebbende verhuist naar een andere gemeente, of;

    • b.

      de belanghebbende zich onvoldoende inspanningen getroost om tot een succesvolle afronding van (een deel) van het traject te komen, of;

    • c.

      de belanghebbende arbeid in loondienst aanvaardt dan wel als zelfstandige gaat werken, of;

    • d.

      het college van oordeel is dat het traject en/of de voorziening in onvoldoende mate bijdraagt aan arbeidsinschakeling, danwel sociale activering, of;

    • e.

      de belanghebbende niet meer behoort tot de doelgroep van deze verordening;

    • f.

      de belanghebbende zich in detentie bevindt, dan wel gaat bevinden, of zich onttrekt aan detentie of;

    • g.

      er zich naar de mening van het college omstandigheden voordoen die noodzakelijkerwijs tot beëindiging dienen te leiden.

  • 2. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op een aangevraagde of verleende loonwaardecompensatie als bedoeld in artikel 9 van de verordening.

Artikel 17 Terugvordering

  • 1. Bij een voortijdige, aan de belanghebbende verwijtbare beëindiging van een voorziening, kunnen de gemaakte en nog door het college te maken kosten van de voorziening van de belanghebbende worden teruggevorderd.

  • 2. Indien de gemeente kosten ten behoeve van een voorziening heeft gemaakt en op enig moment blijkt dat de belanghebbende te laat of onjuiste of onvolledige gegevens heeft overgelegd, kan het college de volledige gemaakte en nog te maken kosten van de voorziening terugvorderen van de belanghebbende.

  • 3. Indien een voorziening of traject van een uitkeringsgerechtigde wordt beëindigd, is het gestelde in artikel 18 van toepassing.

Artikel 18 Afstemming

Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening niet of in onvoldoende mate voldoet aan de verplichtingen gesteld in artikel 9 van de WWB, dan wel, indien van toepassing, artikel 37 lid 1 van de IOAW en IOAZ, verlaagt het college de uitkering conform hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelverordening Weert 2012.

PARAGRAAF 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 19 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van zwaarwegende aard leidt.

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Re-integratieverordening Weert 2012".

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt, met terugwerkende kracht, in werking met ingang van 1 januari 2012.

Artikel 22 Overgangsrecht

De belanghebbende die op grond van de Re-integratieverordening Weert 2010 een voorziening aangeboden heeft gekregen en op grond van de bepaling van de huidige verordening geen recht meer zou hebben op een voorziening behoudt zijn recht tot maximaal 1 januari 2013, danwel tot de einddatum van die voorziening of het traject indien die einddatum ligt voor 1 januari 2013.

Artikel 23 Intrekking bestaande verordening

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de "Re-integratieverordening Weert 2010", zoals deze is vastgesteld door de raad op 15 december 2010 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad van de gemeente Weert van 18 april 2012 en gewijzigd door de raad van de gemeente Weert in de openbare vergadering van 26-06-2013.
De griffier,
De voorzitter,

Bijlage: Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand

Doelstelling van deze beleidsaanbeveling

Deze beleidsaanbeveling kan gemeenten ontlasten van de administratieve verplichting – welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap – om een samenvatting van de (loonkosten-) subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in haar reïntegratieverordening deze beleidsaanbeveling te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen.

Algemeen: de kwalificatie van gesubsidieerde arbeid als staatssteun

Van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG is sprake, indien is voldaan aan de volgende omschrijving: een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijk handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Voorbeelden van steunmaatregelen zijn het verlenen van financiële voordelen door middel van bijvoorbeeld subsidies aan bepaalde sectoren (sectorale steunmaatregel) of aan ondernemingen in bepaalde regio’s (regionale steunmaatregel). Zodra aan bepaalde ondernemingen met staatsmiddelen een voordeel wordt verschaft, is het ter beoordeling van de Commissie of ten gevolge van de vervalsing van de mededinging, het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Daartoe strekt de aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen (artikel 88 lid 3 EG); alleen indien een vrijstellingsverordening toepasselijk is, is aanmelding niet noodzakelijk.

Gesubsidieerde arbeid (meer in het algemeen: loonkostensubsidie) kan, indien er sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Hiervan is echter in ieder geval geen sprake indien:

  • -

    er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland; of

  • -

    de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert.

De Europese regels inzake staatssteun i.r.t. de gemeentelijke reïntegratieverordening

Gemeenten kunnen met tal van subsidieregelingen de reïntegratie van werkzoekenden bevorderen. Voor de beoordeling in hoeverre er daarbij sprake kan zijn van staatssteun is het volgende onderscheid van belang:

  • A:

    subsidieregelingen die direct de werknemer subsidiëren. Te denken valt daarbij ondermeer aan stimuleringspremies aan werkzoekenden bij het aanvaarden van een betrekking. De premie dient direct te worden betaald aan de werknemer. In dat geval is er geen staatssteun volgens het Verdrag; gemeenten hoeven niet aan te melden en hoeven geen goedkeuring te vragen aan de Europese Commissie.

  • B:

    generieke regelingen (maatregelen die voor alle bedrijven gelden in alle sectoren). Een lokale subsidieregeling kan een generieke regeling zijn wanneer ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt. Dit is ook geen staatssteun, want hier profiteren geen specifieke bedrijven of sectoren van.NB: wanneer bijvoorbeeld andere dan lokale ondernemers van de subsidiëring zijn uitgesloten, of wanneer de subsidiemogelijkheid is voorbehouden aan een bepaalde onderneming of sector dan geldt de subsidieregeling per definitie als specifieke steunmaatregel en is er dus sprake van staatssteun.

  • C:

    subsidieregelingen die organisaties subsidiëren die geen economische activiteiten verrichten. Voorzover gemeenten (loonkosten-) subsidies verstrekken aan organisaties die geen economische activiteiten verrichten, worden deze niet aangemerkt als staatssteun.

  • D:

    overige werkgelegenheidsmaatregelen:Gemeenten doen er verstandig aan er op te letten dat (loonkosten-) subsidies die wel als staatssteun zouden kunnen worden aangemerkt voldoen aan de bepalingen van de (EG) vrijstellingsverordeningen – in het bijzonder de Verordening werkgelegenheidssteun . Het is bovendien van belang dat de gemeente in haar reïntegratieverordening een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt. Dit voorkomt dat de gemeente een samenvatting van de subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) dient op te sturen naar de Europese Commissie en de Commissie jaarlijks dient te informeren over de toepassing van de Verordening werkgelegenheidssteun. Indien de gemeentelijke reïntegratieverordening niet voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun, kan worden nagegaan of de Verordening de minimissteun van toepassing is. Als deze evenmin van toepassing is, dient – afhankelijk van de situatie – de subsidieregeling danwel de individuele (loonkosten-) subsidie door de gemeente te worden aangemeld bij de Europese Commissie.

De belangrijkste voorwaarden waar de gemeentelijke subsidieregeling vanuit de Verordening werkgelegenheidssteun aan dient te voldoen zijn:

  • a.

    doelgroepen en steunintensiteit:Voorzover de subsidieverlening betrekking heeft op loonkosten in verband met de indienstneming van benadeelde of gehandicapte werknemers gelden de volgende plafonds (bruto steunintensiteiten): 50 procent (voor benadeelde werknemers) en 60 procent van de loonkosten (voor gehandicapte werknemers).Voor beide genoemde groepen (benadeelde en gehandicapte werknemers) is het overigens eveneens toegestaan om niet een forfaitair percentage van de loonkosten te hanteren maar de optelsom van de kosten van compensatie van de eventueel lagere productiviteit en de kosten van begeleiding, werkplekaanpassingen en apparatuur (dit laatste geldt specifiek alleen voor gehandicapte werknemers). Voorwaarde is daarbij wel dat er een individueel dossier wordt bijgehouden waarin alle informatie wordt opgenomen die het voor de Europese Commissie desgewenst mogelijk maakt om te beoordelen of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan.

  • b.

    duur van het arbeidscontract:Behalve in het geval van gewettigd ontslag, moet(en) de werknemer(s) aanspraak kunnen maken op een ononderbroken tewerkstelling van tenminste 12 maanden.

  • c.

    geen verdringing van bestaande werkgelegenheid:Wanneer de indienstneming niet leidt tot een netto-toename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging, moeten de vacatures zijn ontstaan ten gevolge van ontslag of vermindering van werktijd, beide op initiatief van de werknemer, ouderdomspensionering of gewettigd ontslag, en niet door afvloeiingen.

Als de overheidsbijdrage als staatssteun moet worden aangemerkt en de gemeente in de reïntegratieverordening een verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt en bij de vaststelling van de subsidie de bepalingen van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun in acht neemt, dan hoeft zij geen samenvatting van de lokale subsidieregeling toe te zenden aan de Europese Commissie.

De gemeente kan dan zonder verdere actie richting Europese Commissie de loonkostensubsidieregeling uitvoeren en heeft uitsluitend te maken met de verplichting tot levering van enkele gegevens aan het ministerie van SZW.

Het verslag over de Uitvoering (art. 77 WWB) en de bestaande statistieken voorzien in informatie over aantallen plaatsingen en het totaalbedrag van de verleende subsidie.

In geval van een bij de Commissie ingediende klacht tegen een door de gemeente verstrekte subsidie kan de gemeente overigens wel gehouden zijn de voor de beoordeling van die klacht relevante gegevens ter beschikking te stellen van de Europese Commissie.

Wanneer de gemeente anders dan op grond van de lokale subsidieregeling die als zodanig voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun en anders dan op grond van de Verordening de minimis-steun, subsidie wil verlenen aan een individuele onderneming dan dient zij deze maatregel ter goedkeuring voor te leggen aan de EC. Zolang de Commissie de vereiste goedkeuring niet heeft verleend mag geen subsidie worden verleend.

Toelichting op de beleidsaanbeveling

Algemeen

De verplichting tot naleving van de bepalingen van het EG-verdrag betreffende staatssteun berust bij de lidstaat Nederland. Deze bepalingen behelzen vooral de in artikel 88, lid 3, EG vermelde verplichtingen: het tijdig aanmelden van voorgenomen steunmaatregelen en het zgn. stand-still beginsel, d.w.z. dat de voorgenomen maatregelen niet mogen worden uitgevoerd voordat de Commissie een eindbeslissing heeft gegeven.

De lidstaat Nederland omvat alle overheden: centrale overheid, decentrale overheden, ZBO’s en PBO’s.

Deze overheden hebben dus zelf de uitsluitende verantwoordelijkheid voor de aanmeldingen die onder de hun toebedeelde huishouding vallen, zowel qua tijdigheid als qua inhoud, evenals voor het eventueel beantwoorden van vragen van de Europese Commissie in verband met aanmeldingen.

Deze beleidsaanbeveling is bedoeld om de gemeenten te ontlasten van de administratieve verplichtingen welke voortvloeien uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap. De gemeente dient daartoe deze beleidsaanbeveling in haar reïntegratieverordening te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen.

Deze beleidsaanbeveling ontneemt gemeenten overigens niet de mogelijkheid om een subsidieregeling te notificeren; bijvoorbeeld wanneer de gemeente zeker wil zijn van goedkeuring door de Europese Commissie.

De Verordening de minimis-steun

Naast de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) bestaat er de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001). Deze verordening legt vast dat de totale steun die ondernemingen gedurende een periode van drie jaar ontvangen niet hoger mag zijn dan een vastgesteld plafondbedrag (€ 100.000 in een periode van drie jaar – dit is een verschuivende termijn). In de subsidiebeschikking moet een verwijzing naar de Verordening de minimis-steun worden opgenomen en de werkgever moet een verklaring tekenen dat de ontvangen steun er niet toe leidt dat de totale ontvangen steun (gecumuleerd) het drempelbedrag te boven gaat. Voor de toepassing van de Verordening de minimis-steun hoeft de gemeente geen verordening vast te stellen. Als de subsidieregeling en de op grond hiervan getroffen individuele subsidies – dan wel de individuele subsidies zonder grondslag in een subsidieregeling – voldoen aan de voorwaarden van deze verordening, kan de gemeente volstaan met het bijhouden en bewaren van dossiers.

NB: Wanneer de gemeente aan één van beide vrijstellingsverordeningen (2204/2002 of 69/2001) voldoet hoeft zij de subsidieregeling niet ter goedkeuring voor te leggen aan de EC.

Dossiervorming

Om een zorgvuldige behandeling van eventuele klachten van derden mogelijk te maken, dient de gemeente de gegevens met betrekking tot de subsidieverlening gedurende een periode van 10 jaar (gerekend vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening) te bewaren, zodanig dat in de klachtenprocedure kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan.

Tenslotte

Wanneer de gemeente de subsidieverlening anders vormgeeft dan in deze beleidsaanbeveling is aangegeven dan dient zie haar subsidieregels ter goedkeuring voor te leggen aan de Europese Commissie. In afwachting van de eindbeslissing van de Commissie mag geen uitvoering worden gegeven aan die steunregels.

Stappenschema ter beoordeling of er sprake is van staatssteun

afbeelding binnen de regeling

Toelichting bij de Re-integratieverordening Weert 2012

Algemeen

Deze verordening regelt de ondersteuning die het college biedt bij de arbeidsinschakeling van Weerter burgers die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in de WWB en IOAW/IOAZ (hierna: de wet). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit de wet.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 - Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WWB en de Awb.

De doelgroep van de re-integratieverordening omvat Weertenaren die als uitkeringsgerechtigde, niet-uitkeringsgerechtigde of Anw-er aanspraak kunnen maken op een re-integratieaanbod. Expliciet is opgenomen dat re-integratie ook gericht kan zijn om zelfstandig ondernemersschap om deze vorm van economische participatie de plek te geven die het verdient.

Tenslotte is onder p een link gemaakt naar de in artikel 2 opgenomen term "duurzame". Succesvolle uitstroom zal meestal leiden tot duurzame participatie.

Artikel 2 - Doel

De re-integratieverordening start in artikel 1 met de beschrijving van het doel van de verordening. Het doel van arbeidsmarkt(re-)ingratie heeft tot hoogste doel bevordering van economische participatie (met andere woorden: werk). De inspanningen van de gemeente en de burger moeten leiden tot duurzame participatie. Daarnaast is re-integratie uiteraard een middel om uitkeringsafhankelijkheid te voorkomen. Eveneens kan ondersteuning (persoonlijke begeleiding) worden geboden om maatschappelijke participatie te bereiken.

Artikel 3 - Aanspraak op ondersteuning

De term aanspraak omvat de aanspraak als bedoeld in de wet. De aanspraak op re-integratie volgt overigens direct uit de afzonderlijke wetten. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is er ook voor gekozen om een algemene bepaling over de aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling in de verordening op te nemen.

In de wet wordt geregeld dat de gemeente in de re-integratieverordening een evenwichtige aanpak laat zien van de groepen belanghebbenden waar zij voor verantwoordelijk is. Dit betreft dan zowel evenwicht in de aanpak van uitkeringsgerechtigden, de niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers, als evenwicht in de aanpak van doelgroepen zoals ouderen, vrouwen en etnische minderheden. Er worden geen doelgroepen uitgesloten. Op basis van individueel maatwerk wordt het traject samengesteld, waarbij voorzieningen alleen worden ingezet als ze bijdragen aan arbeidsinschakeling. Bij het samenstellen van de trajecten gelden de volgende uitgangspunten:

  • a.

    verantwoordelijkheid waar mogelijk bij de belanghebbende leggen;

  • b.

    efficiënt en effectief omgaan met de schaarse re-integratiemiddelen, bijvoorbeeld door met groepen cliënten (Weert voortwaarts, voor de groep jongeren) te werken;

  • c.

    de houding en gedrag van de werkzoekende (iemand die er met de pet naar gooit krijgt geen ondersteuning).

Voor jongeren die zich melden met het verzoek om bijstand geldt dat zij gedurende de zogenaamde 'wachttijd' geen recht hebben op ondersteuning. Dit is expliciet in de wet opgenomen. In de wachttijd moet de jongere aan de 'bak' om werk of scholing te vinden.

Artikel 4 - Algemene opdracht

In de wet zijn bepalingen opgenomen waarin de opdracht aan de gemeentelijke overheid is uitgesplitst. De bepaling van het algemene kader is voorbehouden aan de raad. De uitvoering en het stellen van wat specifieker beleid is voorbehouden aan het college.

De raad formuleert in dit artikel, onverminderd het in de wetten bepaalde, de opdracht aan het college.

Kern van de opdracht is dat het college de Weertenaar ondersteuning bij arbeidsinschakeling en waar nodig ook voorzieningen inzet om dit te bereiken. Hoewel de cliënt inspraak heeft bij de invulling van de ondersteuning bepaalt het college hoe de aanspraak wordt ingevuld.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, die immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen.

Gelet op de forse daling van het Participatiebudget van ruim 70% in de jaren 2011 tot 2015 dient meer dan voorheen het geval was bij inzet van re-integratiemiddelen gekeken te worden naar het te verwachten rendement. Wanneer de verwachting is dat een werkzoekende zonder ondersteuning door de gemeente zelf een baan kan vinden is inzet van re-integratiemiddelen in beginsel niet aan de orde. De focus zal bij die groep liggen op controle van de inspanningen. Op de groep klanten waarbij op middenlange termijn geen perspectief is op arbeidsinschakeling worden geen re-integratiemiddelen ingezet. Dit omdat het rendement te verwaarlozen is. Wel kan aan die groep persoonlijke begeleiding worden aangeboden.

Blijft over de ‘middengroep’, de groep waarbij de verwachting is dat zij niet zelfstandig werk kunnen vinden, maar die wel op termijn plaatsbaar zijn op de arbeidsmarkt. Inzet van re-integratiemiddelen op deze groep zal naar verwachting het meeste rendement genereren.

Binnen de grenzen van de gestelde kaders wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende.

Indien de inhoud van de ondersteuning of voorziening daartoe aanleiding geeft kan het college in aanvulling op verplichtingen die uit wettelijke bepalingen vloeien aan de ondersteuning of voorziening zelf nadere verplichtingen verbinden.

Artikel 5 - Sluitende aanpak

De wet kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat.

Om het belang van de sluitende aanpak te onderstrepen is in deze verordening een bepaling opgenomen met betrekking tot deze sluitende aanpak.

Binnen 3 maanden nadat het recht op uitkering is vastgesteld dient het college beoordeeld te hebben of en in welke mate ondersteuning en/of een voorziening wordt aangeboden.

Op grond van de Awb krijgt de Nugger en Anw-er een voor bezwaar vatbare beschikking over zijn verzoek op ondersteuning. Op welke wijze dit plaatsvindt is aan het college.

Hoewel evident is er, om onduidelijkheden te voorkomen, voor gekozen om een bepaling op te nemen dat bepaalt dat wanneer de uitkeringsgerechtigde een volledige ontheffing krijgt/heeft de eis om binnen 3 maanden te bepalen welke ondersteuning nodig is niet geldt.

Artikel 6 - Beperking

De re-integratiemiddelen waarover de gemeente beschikt zijn schaars en dienen zorgvuldig ingezet te worden. Inzet van re-integratiemiddelen voor diegenen die zonder hulp van de gemeente zelf werk kunnen vinden dient in beginsel achterwege te blijven.

Dit geldt eveneens voor trajecten die uitsluitend gericht zijn op het voorkomen van een sociaal isolement. Uiteraard kan het oplossen van een sociaal isolement een stap zijn op de ladder naar werk, maar niet als doel op zich. Daarvoor is andere wetgeving.

Ook wanneer geput kan worden uit voorliggende voorzieningen die naar het oordeel van het college bij de belanghebbende in voldoende mate kan bijdragen aan de re-integratie bestaat er geen recht op ondersteuning. Uiteraard alleen voor dat deel waarover de voorliggende voorziening zich uitstrekt, waarbij maatwerk altijd vereist blijft.

Net zoals een beperking ten aanzien van de sluitende aanpak geldt ook een beperking ten aanzien van het de aanspraak op een re-integratietraject voor uitkeringsgerechtigden met een volledige ontheffing van de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling. Voorgaande houdt ook in dat geen aanbod wordt gedaan aan uitkeringsgerechtigden met een volledige ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling, waarbij de "tegenprestatie" buiten beschouwing wordt gelaten.

WSW-geïndiceerden hebben geen plicht tot arbeidsinschakeling. Er zijn enkele specifieke voorzieningen die voor deze groep kunnen worden ingezet. Voor deze groep is het einddoel van de voorziening een plaatsing in een SW-dienstverband bij beschikbare werkplekken.

In artikel 4 lid 3 en 4 van de verordening is bepaald dat de afstand tot de arbeidsmarkt (op middellange termijn) bepalend is voor de (mate van) inzet van re-integratiemiddelen. In beginsel wordt aan personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt geen ondersteuning geboden omdat verondersteld mag worden dat zij zonder inzet van re-integratiemiddelen hun weg naar de arbeidsmarkt weten te vinden.

Voor de groep voor wie de verwachting is dat zij niet binnen 2 tot 3 jaar (al dan niet met ondersteuning) zullen uitstromen naar werk wordt eveneens geen re-integratieaanbod gedaan. Waar nodig zal deze cliënt uiteraard wel worden doorverwezen naar ketenpartners (Algemeen maatschappelijk werk, Kredietbank e.d.). Ook kan, in individuele gevallen, besloten worden om persoonlijke begeleiding aan te bieden. Het is echter nadrukkelijk niet de bedoeling om voor die groep een traject 'in te kopen'.

Daarnaast is in lid 6 aangegeven dat bij nuggers uitsluitend een aanbod wordt gedaan in de vorm van persoonlijke begeleiding.

Wanneer het een jongere nugger betreft wordt geen beperking opgelegd. Dit in verband met het actief bestrijden van jeugdwerkloosheid.

Tevens is expliciet opgenomen dat geen recht bestaat op ondersteuning indien en zolang de belanghebbende geen, danwel in onvoldoende mate, informatie verstrekt die nodig is om het recht op ondersteuning of aanbod vast te kunnen stellen.

In zulke gevallen dient een maatregel opgelegd te worden.

Artikel 7 - Budgetplafonds

Door middel van het instellen van budgetplafonds voor specifieke voorzieningen bestaat de mogelijkheid om specifieke voorzieningen af te wijzen op budgettaire gronden. Wel dient in zo'n geval een (goedkoper) adequaat alternatief gezocht te worden. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per (specifieke) voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Artikel 8 - Voorbereidingskosten

Tot 2010 was in het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 een maximumbedrag verbonden voor het zogenaamde 'voorbereidingskrediet'. Met de Wet tot Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten is dit maximum geheel losgelaten, aangezien de gemeenten hiervoor volledig risicodrager zijn geworden.

Uit de praktijk blijkt dat genoemd bedrag voldoende was voor het doel van het voorbereidingskrediet. Daarom is ervoor gekozen om hetzelfde bedrag te handhaven en jaarlijks te indexeren.

Artikel 9 - Loonwaardecompensatie

Doel van de inzet van de voorziening "loonwaardecompensatie" is om belanghebbenden die door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of waarvoor werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn deze in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico's die daaraan verbonden zijn, sneller en makkelijker aan werk te helpen.

Door deze voorziening worden die financiële risico's tijdelijk gecompenseerd. Uitgangspunt is, dat belanghebbende gedurende de periode dat de loonwaardecompensatie wordt verstrekt, aanvullende vaardigheden en werkervaring kan opdoen, zodat arbeidsinschakeling aan het eind van de periode waarover de voorziening wordt verstrekt mogelijk is.

Over het verstrekken van loonwaardecompensatie aan werkgevers in Nederland bestaat Europese regelgeving. Om gemeenten te faciliteren heeft het Ministerie van SZW een beleidsaanbeveling geschreven zoals opgenomen in de bijlage bij deze verordening. Een expliciete verwijzing naar de beleidsaanbeveling over deze wetgeving dient opgenomen te zijn in de gemeentelijke re-integratieverordening. Met de bepalingen in dit artikel is voldaan aan de Europese eisen.

Artikel 10 - Waarborgsom of geldlening

Op groepsniveau, voor bepaalde voorzieningen of op individueel niveau komt door deze bepaling het college het recht toe om de belanghebbende een waarborg te vragen. Dit kan gebruikt worden als een 'stok achter de deur' en/of ter vermindering van het (financiële) risico bij afhaken. Omdat de re-integratievoorzieningen voor iedereen toegankelijk moeten zijn is eveneens opgenomen dat een geldlening verstrekt kan worden indien de belanghebbende niet in staat is om een waarborgsom te voldoen.

Omdat de waarborgsom niet als doel heeft te fungeren als co-financiering voor re-integratieactiviteiten is ook expliciet opgenomen dat de waarborgsom wordt teruggestort indien de belanghebbende zich in voldoende mate heeft ingezet.

Bij uitkeringsgerechtigden kan dit blijken uit het vaststellen van verwijtbaar gedrag op grond van de maatregelverordening Weert 2012. Indien bij een uitkeringsgerechtigde geen maatregel is opgelegd zal het nagenoeg onmogelijk zijn om te stellen dat de belanghebbende zich onvoldoende heeft ingezet.

Artikel 11 - Premie onbeloonde additionele werkzaamheden

Voor uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt zijn participatieplaatsen in de wet opgenomen. De werkzaamheden die in het kader van deze plaatsen worden gedaan zijn additioneel en onbeloond. Het college is verplicht iedere 6 maanden een premie te verstrekken aan degene die de additionele werkzaamheden verricht.

Voor de premie toegekend wordt dient wel eerst beoordeeld te worden of de uitkeringsgerechtigde voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn/haar kans op de arbeidsmarkt. De premie kan alleen geweigerd worden indien de belanghebbende de aan de participatieplaats verbonden verplichtingen heeft geschonden.

Net als bij de bepaling rondom de waarborgsom geldt ook hier dat indien de uitkeringsgerechtigde geen maatregel opgelegd heeft gekregen het nagenoeg onmogelijk is om een premie te weigeren. De hoogte van de premie wordt vastgesteld op € 300,00 en wordt op basis van dwingende wettelijke voorschriften iedere 6 maanden verstrekt.

Jongeren kunnen niet in aanmerking komen voor een participatieplaats (en dus ook geen recht op een premie hebben). Waar mogelijk wordt in overleg met de inlener bewerkstelligd dat de premie door de inlener wordt betaald.

Artikel 12 - Scholing en opleiding gedurende een participatieplaats

Artikel 8, eerste lid, onderdeel e, van de WWB draagt gemeenten op bij verordening regels te stellen met betrekking tot scholing of opleiding gedurende een participatieplaats. Wanneer een uitkeringsgerechtigde met een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, staat dit veelal de duurzame arbeidsinschakeling in de weg. In artikel 10a, vijfde lid, van de WWB wordt bepaald dat scholing op opleiding onderdeel uit moet maken van een participatieplaats en dat gemeenten de plicht hebben scholing of opleiding aan te bieden aan uitkeringsgerechtigden zonder startkwalificatie op een participatieplaats. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op een participatieplaats.

Onder scholing op opleiding vallen al die vormen van onderricht die naar het oordeel van het college de kansen op de arbeidsmarkt vergroten.

Er hoeft geen scholing of opleiding aangeboden worden deze niet bijdraagt aan de kansen op de arbeidsmarkt.

Artikel 13 - Beleidsregels

In dit artikel wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om beleidsregels te stellen om zo de bepalingen van de verordening verder in te kleuren. In dit artikel wordt, zonder vooraf richting te willen geven aan de verantwoordelijkheid van het college om Weertenaren te re-integreren, aangegeven wat de minimale (vorm)eisen zijn ten aanzien van de beleidsregels re-integratie. Door het stellen van beleidsregels ontstaat meer rechtszekerheid en gelijkheid voor burgers. En het verminderd de kans op 'ambtelijke willekeur'.

Artikel 14 - Wijze van ter beschikking stellen middelen

De ten behoeve van de belanghebbende ter beschikking staande middelen voor de re-integratievoorzieningen worden door het college beheert. Het college, en dus niet de belanghebbende, draagt zorg voor inkoop, aanmelding en betaling van de re-integratievoorziening. Het is denkbaar dat geldelijke middelen beschikbaar worden gesteld aan belanghebbenden, maar niet voordat het recht op de voorziening is vastgesteld.

Artikel 15 - Verplichtingen van de cliënt

Deelname aan een traject is niet vrijblijvend. Uitkeringsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan de plicht tot arbeidsinschakeling gehouden. Voor Nuggers en Anw-ers worden ook verplichtingen aan het traject verbonden.

Deze verplichtingen gelden vanzelfsprekend ook voor de uitkeringsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek.

Ook is denkbaar dat gemaakte kosten van de belanghebbende worden teruggevorderd, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt.

Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen.

Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn elders in wet- of regelgeving ondergebracht.

Artikel 16 - Beëindigingsgronden

Indien de belanghebbende die een traject doorloopt niet meer valt onder de werkingssfeer van deze verordening is het college bevoegd om het traject vroegtijdig te beëindigen. Omwille van de duidelijkheid is gekozen voor een opsomming van beëindigingsgronden, waarbij het in de rede ligt dat het college door middel van beleidsregels een nadere inkleuring geeft van de beëindigingsgrond genoemd onder g. Het mag duidelijk zijn dat deze afweging niet te lichtzinnig en op basis van maatwerk dient te gebeuren.

In het tweede lid is bepaald dat de beëindigingsgronden voor trajecten en/of voorzieningen van overeenkomstige toepassing worden verklaard voor loonwaardecompensatie.

Het spreekt voor zich dat een besluit met een dusdanig rechtsgevolg in een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking aan de belanghebbende, danwel de werkgever (bij loonwaardecompensatie), wordt toegezonden.

Artikel 17 - Terugvordering

Indien de belanghebbende door eigen toedoen en verwijtbaar een re-integratietraject of voorziening beëindigt wordt met dit artikel de mogelijkheid gecreeërd om de gemaakte en te maken kosten terug te vorderen van de belanghebbende. Dezelfde bevoegdheid ontstaat als de belanghebbenden bewust en verwijtbaar onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt waardoor ten onrechte kosten voor een traject of voorziening zijn gemaakt. Een dergelijke terugvordering is een civielrechtelijke terugvordering.

Ingeval van een uitkeringsgerechtigde wordt door lid 3 geregeld dat in beginsel afstemming van de uitkering plaatsvindt. Het is echter niet uitgesloten dat daarnaast het college gebruik maakt van de bevoegdheid tot terugvordering. Nadrukkelijk dient gesteld te worden dat het besluit om terug te vorderen niet lichtzinnig mag worden toegepast. In situaties waarbij de belanghebbende het wel 'erg bont maakt' is een terugvordering een gepast antwoord. Wat 'erg bont' is verschilt van situatie tot situatie en vereist maatwerk.

Artikel 18 - Afstemming

Met dit artikel wordt de link gelegd naar de maatregelverordening Weert 2012. Bij uitkeringsgerechtigden wordt het door eigen toedoen verwijtbaar laten eindigen van een voorziening of traject beantwoord met een maatregel. Het opleggen van de maatregel gebeurt aan de hand van de bepalingen in de maatregelverordening. Het verlagen van de uitkering bij verwijtbaar gedrag is een verplichting die direct uit de wet vloeit.

Artikel 19 - Hardheidsclausule

Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om precedentwerking tegen te gaan.

Artikel 20 - Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 21 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt, met terugwerkende kracht, per 1 januari 2012 in werking.

Artikel 22 - Overgangsrecht

Geregeld wordt dat de belanghebbende die een voorziening onder het oude 'regime' toegekend heeft gekregen en daarvoor op basis van de nieuwe aangescherpte regels hiervoor niet meer in aanmerking zou komen deze voorziening in elk geval behoudt tot maximaal 1 januari 2013. Ook is het mogelijk dat de voorziening een einddatum heeft voor 1 januari 2013. In dat geval geldt uiteraard die eerdere datum. In uitzonderlijke gevallen kan van deze bepaling, met toepassing van artikel 22, worden afgeweken.

Artikel 23 - Intrekking bestaande verordening

De re-integratieverordening Weert 2010 die op 15 december 2010 door de gemeenteraad is vastgesteld komt hierbij te vervallen.