Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening voorzieningen Wmo gemeente Weert 2013

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening voorzieningen Wmo gemeente Weert 2013

Inleiding

Voor de wijze waarop de toegang tot de Wmo is georganiseerd en verder wordt doorontwikkeld, wordt verwezen naar de notitie “Uitwerking Kanteling Wmo”.

De raad van de gemeente Weert,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 november 2012, No. BW-005130.

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en gelet op artikel 149 van de gemeentewet

Overwegende dat het noodzakelijk is het treffen van voorzieningen ten behoeve vanpersonen met beperkingen bij verordening te regelen,

besluit vast te stellen de volgende

Verordening voorzieningen Wmo gemeente Weert 2013

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert;

  • c.

    Compensatieplicht: de plicht van het college aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie om hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Artikel 4 van de wet verplicht het college om daarmee een resultaat te bereiken dat in het concrete individuele geval als compensatie kan gelden;

  • d.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • e.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen, het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van lokale sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • f.

    Wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan de Wmo, waarmee het resultaat van de compensatieplicht geheel of gedeeltelijk kan worden bereikt of de aanspraak kan leiden tot het voorkomen van compensatie door het college;

  • g.

    Algemene voorziening: een (voorliggende) voorziening die voor iedereen op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is en een adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn maatschappelijke participatie;

  • h.

    Collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt of kan worden gebruikt, bijvoorbeeld het collectief vervoer;

  • i.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene of collectieve voorziening geen of onvoldoende compenserende oplossing biedt;

  • j.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden van de aanvrager, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken;

  • k.

    Meerkosten: kosten die uitgaan boven kosten die als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen;

  • l.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de belanghebbende zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan, dan wel het feitelijk woonadres indien de belanghebbende met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan;

  • m.

    Leefeenheid: ouders, partners, kinderen of huisgenoten die een gezamenlijke verantwoordelijkheid ten opzichte van elkaar hebben voor het functioneren van het huishouden omdat zij hun hoofdverblijf hebben dan wel structureel en voortdurend met elkaar in de woning aanwezig zijn;

  • n.

    Huisgenoot: iedere persoon van 18 jaar of ouder die zijn hoofdverblijf heeft, dan wel structureel en voortdurend in de woning van of bij de persoon met beperkingen aanwezig is, tenzij sprake is van een commerciële relatie;

  • o.

    Gebruikelijke zorg: de normale dagelijkse ondersteuning die partners, ouders, kinderen of huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze structureel en voortdurend als leefeenheid een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;

  • p.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • q.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag, zoals bedoeld in art 6 en 6a van de wet, waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven, en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

  • r.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • s.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • t.

    Eigen bijdrage: een door het CAK vast te stellen en op te leggen eigen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de belanghebbende komt en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning en het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert van toepassing zijn;

  • u.

    Eigen aandeel: een door het college vast te stellen eigen aandeel in de kosten, dat bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de belanghebbende komt en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning en het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert van toepassing zijn;

  • v.

    Woning: een woonruimte voor permanente bewoning bestemt en geschikt en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld;

  • w.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de persoon met beperkingen vanaf de toegang tot de woning te bereiken;

  • x.

    Uitraasruimte: verblijfsruimte waarin een persoon met beperkingen die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

Artikel 2. Beperkende voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend indien:

    • a.

      het college een causaal verband vaststelt tussen het doen van de aanvraag en het oplossen van de beperkingen in de maatschappelijke participatie;

    • b.

      belanghebbende objectiveerbare beperkingen ondervindt in zijn maatschappelijke participatie;

    • c.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van de maatschappelijke participatie op te heffen of te verminderen, tenzij voor een korte periode hulp bij het huishouden noodzakelijk is;

    • d.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt;

    • e.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. Een voorziening wordt niet toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de aanvrager niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Weert;

    • c.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • d.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan de datum van het besluit heeft gemaakt, tenzij vooraf schriftelijk toestemming is verleend, of de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf kan worden vastgesteld;

    • e.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, danwel krachtens de aan deze verordening voorafgaande verordeningen is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • f.

      indien een voorziening niet noodzakelijk is vanwege redelijkerwijs te vergen medewerking van de aanvrager, diens huisgenoten, zijn mantelzorger of hulpverlener of van anderen in diens omgeving, zoals familieleden aan het oplossen van de beperkingen in de maatschappelijke participatie;

    • g.

      indien de aanvraag voor een voorziening het gevolg is van niet dan wel onvoldoende nemen van de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de maatschappelijke participatie en het zelfstandig functioneren;

    • h.

      voor zover bij of krachtens enige andere wettelijke regeling aanspraak op voorzieningen bestaat.

Hoofdstuk 2. Aanvraag, inlichtingen en voorbereiding

Artikel 3. De aanvraag

Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld (digitaal) formulier.

Artikel 4. Samenhangende afstemming

  • 1. De aanvraag dient te worden ingediend bij het Wmo-loket van de gemeente Weert.

  • 2. Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager verricht, of laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager.

Artikel 5. Inlichtingen, onderzoek en voorbereiding

  • 1. Het college kan de persoon met beperkingen, wanneer dit nodig is voor de beoordeling van het recht op een voorziening:

    • a.

      hem om inlichtingen te vragen of;

    • b.

      om hem door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen of te laten onderzoeken;

    • c.

      het bepaalde onder b strekt zich ook uit tot de huisgenoten in het kader van gebruikelijke zorg als bedoeld in artikel 17 van deze verordening.

  • 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

    • a.

      het handelt om een aanvraag door een persoon betreffend die nog niet eerder bij de gemeente een aanvraag in het kader van de wet heeft ingediend;

    • b.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • c.

      het college dat voor het overige gewenst vindt.

  • 3. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid kan door de adviseur gebruik worden gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

Artikel 6. Beoordeling van de te bereiken resultaten op het gebied van maatschappelijke participatie

  • 1. Bij het te bereiken resultaat wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken en de behoeften van de persoon met beperkingen, alsmede met diens vermogen om zelf, al dan niet met behulp van anderen, in oplossingen voor de beperkingen in de maatschappelijke participatie te kunnen voorzien.

  • 2. Alle voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn worden in dat kader beoordeeld.

Hoofdstuk 3. Vorm van de te verstrekken voorzieningen en eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 7. Vorm van de voorziening

  • 1. Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, een persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming.

  • 2. De aanvrager wordt door het college vooraf, in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de vorm van de voorziening.

Artikel 8. Keuzevrijheid

  • 1. Het college biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tot het ontvangen van zorg in natura of het ontvangen van een hiermee toereikend en vergelijkbaar persoonsgebonden gebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.

  • 2. Het college stelt in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert vast in welke situaties in ieder geval sprake is van overwegende bezwaren.

Artikel 9. Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de leverancier en de aanvrager van toepassing.

Artikel 10. Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert in de beschikking opgenomen.

Artikel 11. Persoonsgebonden budget

  • 1. Op het persoonsgebonden budget zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan een algemeen gebruikelijke voorziening als bedoeld in artikel 2 lid 2 onder a;

    • b.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • c.

      de omvang van het persoonsgebonden budget is toereikend en vergelijkbaar met de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende te verstrekken voorziening in natura. Het persoonsgebonden budget bedraagt ten hoogste de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten;

    • d.

      De hoogte van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt bepaald door het aantal toegekende uren hulp bij het huishouden per week, te vermenigvuldigen met het bedrag per uur, dat door het college van burgemeester en wethouders in het Besluit nader regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert is vastgesteld. Dit bedrag wordt vervolgens vermenigvuldigd met het aantal van toepassing zijnde weken.

  • 2. Het college is bevoegd nadere regels te stellen over de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld.

  • 3. Het besluit tot toekenning van het persoonsgebonden budget vermeldt in ieder geval de omvang, de looptijd, de verplichtingen en de wijze van uitbetaling.

  • 4. Bij de beschikking kan een programma van eisen als bijlage worden opgenomen; in dat programma van eisen staat aangegeven aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen. In de beschikking wordt de verplichting om hieraan te voldoen, opgenomen.

  • 5. Na het besluit wordt het persoonsgebonden budget overgemaakt op een door de aanvrager opgegeven rekeningnummer, tenzij hier overwegende bezwaren tegen bestaan.

  • 6. Het college kan al dan niet steekproefsgewijs onderzoeken of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert, op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.

Artikel 12. Eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1. Bij het verstrekken van individuele voorzieningen in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget is een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2. Bij het verstrekken van individuele voorzieningen in de vorm van een de financiële tegemoetkoming wordt de hoogte daarvan afgestemd op het inkomen van de aanvrager (eigen aandeel).

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan het college met inachtneming van het Besluit maatschappelijke ondersteuning in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert vaststellen in welke gevallen een eigen bijdrage of een eigen aandeel wordt gevraagd en wat de omvang daar van is.

  • 4. De eigen bijdrage en het eigen aandeel worden vastgesteld, opgelegd en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Hoofdstuk 4. Het voeren van een huishouden

Artikel 13. De te bereiken resultaten

De te bereiken resultaten ten aanzien van het voeren van een huishouden zijn:

  • a.

    het kunnen wonen in een huis dat schoon is. Dit geldt met name ten aanzien van de woonkamer, slaapkamer(s), keuken en sanitaire ruimten;

  • b.

    het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. Ook de noodzakelijke bereiding van maaltijden kan hieronder vallen;

  • c.

    het aanwezig zijn van gewassen, al dan niet gestreken en zo nodig opgevouwen of opgehangen kleding;

  • d.

    voor de dagelijkse gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige gezonde minderjarige kinderen die nog niet voor zich zelf kunnen zorgen kan tijdelijk een voorziening worden verleend.

Artikel 14. Vormen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 15. Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 16 vermelde voorziening in aanmerking komen indien deze persoon:

    • a.

      aantoonbare beperkingen heeft, of

    • b.

      problemen ondervindt bij de uitvoering van de mantelzorg.

  • 2. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 16 vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als:

    • a.

      de in artikel 14 onder a genoemde voorziening onvoldoende tot een oplossing leidt of

    • b.

      de in artikel 14 onder a genoemde voorziening niet beschikbaar is.

Artikel 16. Aanspraak

Met het oog op een schoon huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk. Bij die individuele voorziening wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • a.

    Hulp bij het huishouden HH1 (eenvoudig schoonmaakwerk)

  • b.

    Hulp bij het huishouden HH2 (HH1 + regie van het huishouden)

Artikel 17. Gebruikelijke zorg

De persoon met beperkingen komt niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt één of meer huisgenoten behoren die beschikbaar en in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten.

Artikel 18. Omvang hulp bij het huishouden

  • 1. De omvang van de voorziening hulp bij het huishouden als bedoeld in artikel 16 in natura wordt uitgedrukt in minuten per week;

  • 2. De omvang van de voorziening hulp bij het huishouden als bedoeld in artikel 16 in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt uitgedrukt in hele of halve uren per week.

Artikel 19. Basistarieven zorg in natura

  • 1. De basistarieven voor het verlenen van huishoudelijke verzorging met in achtneming van het bepaalde in artikel 21a van de wet bedragen minimaal:

    • a.

      € 22,86 per uur voor Hulp bij het Huishouden HH1

    • b.

      € 25,41 per uur voor Hulp bij het Huishouden HH2

  • 2. Het college legt in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert vast wanneer welke tarief van toepassing is.

Hoofdstuk 5. Het voeren van een huishouden en het zich verplaatsen in en om de woning

Artikel 20. De te bereiken resultaten

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden en het en het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten.

  • 2. Voor zover de persoon met beperkingen kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden.

  • 3. Met het oog op het normale gebruik van de woning als bedoeld in lid 1 kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 4. Met het oog op het verplaatsen in en om de woning als bedoeld in lid 1 kan een rolstoelvoorziening voor dagelijks zittend gebruik worden getroffen wanneer het rijden de primaire functie is.

Artikel 21. Vormen van woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het normale gebruiken van de woning, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een individuele woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een individuele woonvoorziening

Artikel 22. Soorten individuele woonvoorzieningen

De in artikel 21 onder b, c en d genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte;

  • e.

    onderhoud, keuring en reparatie;

  • f.

    tijdelijke huisvesting;

  • g.

    huurderving;

  • h.

    verwijderen van voorzieningen.

Artikel 23. Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 20 lid 2 jo. artikel 22 onder a, zijn niet van toepassing op:

  • a.

    het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, en kamers die verhuurd worden;

  • b.

    het treffen van voorzieningen in woongebouwen die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten of dat voorziening bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 24. Nadere begrenzing recht op woonvoorzieningen

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij er voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd en de persoon met beperkingen geen of onvoldoende eigen verantwoordelijkheid heeft genomen. Daarbij kan het college rekening houden met de leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie;

  • e.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zover de aanvraag een verhuiskostenvergoeding betreft;

  • f.

    verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet bestemd of geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • g.

    de aanvrager verhuisd is naar een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling;

  • h.

    in de te verlaten woonruimte geen problemen zijn ondervonden met het normale gebruik van de woning;

  • i.

    de beperkingen niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen) worden ondervonden;

  • j.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • k.

    de aangevraagde voorzieningen het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw, zoals omschreven in het Bouwbesluit 2012 te boven gaat;

  • l.

    het betreft het treffen van voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten in woongebouwen, die recent gebouwd zijn en na 1-1-2010 worden opgeleverd, en waarmee bij de bouw op eenvoudige wijze en zonder aantoonbare meerkosten rekening kan worden gehouden of had kunnen worden gehouden.

Artikel 25. Hoofdverblijf

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woning indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling.

  • 3. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woning.

  • 5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woning, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

  • 6. Het college kan in Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert de hoogte van de financiële tegemoetkoming bepalen.

Artikel 26. Primaat algemene woonvoorzieningen en aanspraak op individuele woonvoorzieningen

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 21 onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 21 onder b, c en d vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

  • 3. Het college kan rekening houden met een direct oorzakelijk verband met de bouwkundige staat van de woning zelf en de beperkingen als bedoeld in lid 1 en 2, waaronder begrepen de toegankelijkheid van de woning.

Artikel 27. Uitraasruimte

Een persoon met beperkingen kan in aanmerking komen voor een voorziening als bedoeld in artikel 1 onder x, indien sprake is van aantoonbare beperkingen vanwege een gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag als gevolg van beperkingen, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin hij tot rust kan komen.

Artikel 28. Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De eigenaar van de woning die bij of krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot een waardestijging van de woning, is verplicht het college binnen één maand na het passeren van de verkoopakte op de hoogte stellen van de verkoop van die woning. Tenzij tussen het moment van gereed melding van de voorziening en het passeren van de verkoopakte meer dan 10 jaren zijn verstreken.

  • 2. De meerwaarde van de aanpassing dient volgens het in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

Artikel 29. Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een individuele rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een individuele rolstoelvoorziening.

Artikel 30. Primaat algemene rolstoelvoorziening incidenteel gebruik

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 29 onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen, incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en andere hulpmiddelen geen adequate oplossing bieden.

  • 2. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 29 onder b vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen, dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en andere hulpmiddelen geen adequate oplossing bieden of voor het dagelijks zittend verplaatsen of geen algemene voorziening als bedoeld in artikel 29 onder a aanwezig is voor het incidenteel zittend verplaatsen.

Hoofdstuk 6. Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 31. De te bereiken resultaten

De te bereiken resultaten ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaan uit:

  • a.

    het kunnen doen van de dagelijkse boodschappen;

  • b.

    het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten binnen de directe woon- en leefomgeving die onder de maatschappelijke participatie van de persoon met beperkingen valt.

Artikel 32. Vorm van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een collectieve vervoersvoorziening tegen gereduceerd tarief;

  • b.

    een individuele vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan individuele vervoersvoorziening in natura;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een individuele vervoersvoorziening.

Artikel 33. Aanspraak en omvang op een vervoervoorziening

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 32 onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen:

    • a.

      het gebruik van het openbaar vervoer of

    • b.

      het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

    Bij het verstrekken van vervoersvoorzieningen geldt het primaat van collectief vervoer.

  • 2. Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon en leefomgeving.

  • 3. Bij de te verstrekken voorziening als bedoeld in lid 1 en 2 wordt ten aanzien van de individuele vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

Artikel 34. Soorten vervoersvoorzieningen

  • 1. De in artikel 32 onder b genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit een vervoersvoorziening in natura in de vorm van:

    • a.

      een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

    • b.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • c.

      een scootmobiel;

    • d.

      een ander vervoermiddel.

  • 2. De in artikel 32 onder c en d genoemde voorzieningen kunnen worden verstrekt voor een ander vervoersvoorziening.

Hoofdstuk 7. Medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan

Artikel 35. De te bereiken resultaten

  • 1. Met het oog op de mogelijkheid tot het ontmoeten van medemensen en sociale verbanden aangaan kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het vervoer naar de bestemmingen die nodig zijn voor de maatschappelijke participatie als bedoeld in het hoofdstuk lokaal verplaatsen per vervoermiddel van deze verordening.

  • 2. Het te bereiken resultaat is het in staat zijn om deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten die nodig zijn voor de maatschappelijke participatie.

  • 3. Bij het bereiken van het resultaat op of vanaf de bestemming die nodig is voor de maatschappelijke participatie wordt beoordeeld of de persoon met beperkingen gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties.

Artikel 36. Sportvoorziening

  • 1. Voor zover een persoon met beperkingen voor zijn maatschappelijke participatie is aangewezen op een sportvoorziening, verstrekt het college een financiële tegemoetkoming in de meerkosten van een sportvoorziening, in verband met die beperkingen verbonden zijn aan het uitoefenen van een sport.

  • 2. De sportvoorziening wordt eens per drie jaar verleend in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 3. De financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, indien de sport wordt beoefend in verenigingsverband of als individuele sport.

  • 4. Op de financiële tegemoetkoming zijn de bepalingen over sportvoorzieningen in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert overeenkomstig van toepassing.

  • 5. Het college bepaalt in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert de hoogte van de financiële tegemoetkoming.

Hoofdstuk 8. Inlichtingen en medewerkingsplicht en wijzigingen in de situatie

Artikel 37. Medewerkingsplicht en wijzigingen in de situatie

  • 1. De belanghebbende is verplicht alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van deze verordening.

  • 2. Degene aan wie bij of krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 38. Intrekking en beëindiging besluit verstrekking individuele voorziening

  • 1. Het college kan een besluit, genomen bij of krachtens deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      niet is voldaan aan de verplichtingen die gelden ten aanzien van de verantwoording van de besteding van het een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget;

    • d.

      blijkt dat gedurende een periode van meer dan zes maanden geen gebruik is gemaakt van de verstrekte voorziening;

    • e.

      anderszins de tegemoetkoming of persoonsgebonden budget ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

  • 2. Onverminderd de gronden voor intrekking genoemd in het eerste lid, wordt het besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget ingetrokken met ingang van de dag waarop de budgethouder schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het budget.

  • 3. Bij overlijden van de budgethouder eindigt het persoonsgebonden budget uiterlijk op de eerste dag van de maand volgend op de maand van overlijden tenzij aantoonbaar kan worden gemaakt dat al voor een langere periode verplichtingen zijn aangegaan.

  • 4. Bij overlijden van de rechthebbende eindigt de periodieke financiële tegemoetkoming op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de rechthebbende is overleden.

  • 5. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 39. Terugvordering en verrekening

  • 1. Indien het besluit tot toekenning van het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. Ingeval het besluit tot toekenning van het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is toegekend op grond van zodanig onjuiste gegevens dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 3. Ingeval het besluit tot toekenning van het recht op een in natura verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening en het bedrag dat het college heeft betaald aan de leverancier(s) worden teruggevorderd indien de voorziening is toegekend op grond van zodanig onjuiste gegevens dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 4. De wijze waarop de terugvordering geïnd wordt, kan verrekening zijn. De hoogte van het periodieke bedrag van verrekening moet in redelijke verhouding staan tot de compensatieplicht.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 40. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 41. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert geldende bedragen verhogen of verlagen.

Artikel 42. Evaluatie

Het door het college gevoerde beleid wordt in overeenstemming met de cyclus van het Wmo-beleidsplan geëvalueerd waarna verslag over doeltreffendheid en effectiviteit aan de raad wordt voorgelegd.

Artikel 43. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

  • 2. De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert 2012, vastgesteld op 14 december 2011, wordt met ingang van 1 januari 2013 ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2013, worden afgehandeld op basis van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert 2012.

Artikel 44 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Weert 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Weert op 12 december 2012,
De voorzitter,
De griffier,

Toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Ad a.

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad b.

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad c.

Het oorspronkelijk wetsvoorstel wijzigde door een amendement waarmee de compensatieplicht werd verankerd in artikel 4 Wmo (TK 2005-2006, 30 131, nr. 65). Dat artikel bepaalt dat het college de genoemde personen moet compenseren door het verlenen van voorzieningen als zij beperkingen hebben in hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Onder de Wmo geldt de compensatieplicht voor mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en een psychosociaal probleem zodat hun zelfstandig functioneren wordt bevorderd dan wel wordt behouden en zij deel kunnen nemen aan het maatschappelijke verkeer (artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5° en 6° Wmo). De wetgever gaat uit van mensen met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische of anderszins chronische psychische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap (TK 2004-2005, 30 131, nr. 3, p. 29). Is het verlies van zelfstandig functioneren of een gebrek aan deelname aan het maatschappelijk verkeer het gevolg zijn van iemands problemen in zijn relatie met zijn sociale omgeving is sprake van een ‘psychosociaal probleem’ (TK 2004/05, 30 131, nr. 3, p. 29). In artikel 4 Wmo is de wettelijke aanspraak op maatschappelijke ondersteuning gerelateerd aan de aard en ernst van de beperkingen. Artikel 4 van de Wmo legt het college de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De gemeente heeft dus een resultaatsverplichting, maar mag zelf bepalen welke voorzieningen zij aanbiedt om het wettelijk vastgestelde doel of resultaat te bereiken (TK 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 38). Zie de eerste uitspraak van de Centrale Raad CRvB 10-12-2008, nr. 08/3206 WMO.

Ad d.

Artikel 4 lid 1 Wmo brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het college moet zijn gericht. Onder zelfredzaamheid wordt het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen verstaan om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale

maatschappelijke verkeer mogelijk maken (TK 2005-2006, 30 131, nr. 65).

Ad e.

Artikel 4 lid 1 Wmo brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het college moet zijn gericht. Onder maatschappelijke participatie wordt in ieder geval verstaan:

  • ·

    het kunnen voeren van een huishouden;

  • ·

    het normale gebruik van de woning;

  • ·

    het zich in en om de woning kunnen verplaatsen;

  • ·

    het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale, en landelijke vervoerssystemen; en

  • ·

    het kunnen ontmoeten van medemensen en het aangaan van en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te kunnen nemen aan het lokale sociale maatschappelijke leven.

Met maatschappelijk verkeer wordt de omgang bedoeld met personen en instanties buiten het directe eigen leefverband. Het gaat hier om een breed begrip. In dat verband wordt niet alleen gedoeld op maatschappelijk verkeer dat nodig is voor het levensonderhoud, zoals het doen van boodschappen, maar ook om de meerwaarde van recreatieve activiteiten en bezoeken van vrienden en kennissen. Dit vereist bijvoorbeeld mobiliteit, al dan niet met behulp van hulpmiddelen als rolstoelen en voorzieningen van speciaal vervoer (EK 2005-2006, 30 131, C, p. 59).

Ad f.

Artikel 2 van de wet bepaalt dat geen aanspraak op een maatschappelijke ondersteuning bestaat voor zover met betrekking tot de problematiek, die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot de ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.

Ad g.

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk wordt naar een algemene voorziening gewezen, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Welke keuze zal worden gemaakt hangt helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager, de bruikbaarheid en de beschikbaarheid van de algemene voorzieningen.

Ad h.

Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Een voorbeeld daarvan is het Collectief vervoer.

Ad i.

Deze voorzieningen zijn specifiek voor het individu. Bij de te verlenen individuele voorziening wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken en behoeften.

Ad j.

Het is onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag.

Ad k.

Het begrip meerkosten hangt nauw samen met het begrip algemeen gebruikelijk; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking in de maatschappelijke participatie. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder beperkingen heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. De noodzakelijke meerkosten met betrekking tot een voorziening die voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is komen voor compensatie in aanmerking.

Ad l.

De compensatieplicht strekt zich uit tot de inwoners van de gemeente. De gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) geeft hierover uitsluitsel. Als de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen moet duidelijk zijn waar de aanvraag ingediend moet worden. Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers beter overwegen of het aanpassen van de woning de goedkoopst adequate oplossing is of dat een al geschikte woning beschikbaar is. De gemeente waaruit de aanvrager vertrekt, heeft hier geen inzicht in. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor de aanvrager die in een AWBZ-instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang. Een verhuiskostenvergoeding moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.

Ad m.

Uitgangspunt van het begrip leefeenheid is dat het gaat om een gemeenschappelijk huishouden waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de verantwoordelijkheid voor het functioneren van het gemeenschappelijk huishouden primair bij de leefeenheid berust. Deze verantwoordelijkheid brengt mee dat de personen van 18 jaar en ouder die tot de leefeenheid worden gerekend geacht worden gebruikelijke zorg te verlenen aan elkaar.

Ad n.

Deze bepaling is mede bedoeld om aan te geven dat onder een huisgenoot niet alleen partners en kinderen kunnen worden verstaan. De huisgenoot kan ook iemand zijn die, al dan niet tijdelijk, zijn hoofdverblijf heeft in de woning van of bij de persoon met beperkingen. Ook kan het zijn dat er geen sprake is van hoofdverblijf maar wel van een structurele voortdurende aanwezigheid. Daaronder wordt ten minste verstaan drie dagen of nachten per week met een voortdurend karakter. Er wordt dan van uitgegaan dat deze huisgenoot 'meedraait' in het huishouden.

Of er sprake is van een commerciële relatie moeten blijken uit een huur- of kostgangersovereenkomst. Voor zover in de overeenkomst is overeenkomen dat bepaalde ruimten gemeenschappelijk worden gebruikt dan wordt daar bij de indicatie rekening mee gehouden.

Ad o.

Als in een leefeenheid meerdere personen wonen of structureel voortdurend aanwezig zijn in de woning hebben zij de verantwoordelijkheid om gezamenlijk de taken in het huishouden (van elkaar) over te nemen. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.

Ad p.

Natura voorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening (zoals bv. de huishoudelijke hulp via een zorgaanbieder).

Ad q.

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat de aanvrager onder bepaalde voorwaarden in deze verordening en het besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze.

Ad r.

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet direct een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Ad s.

De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

Ad t.

Uit artikel 15 lid 1 van de wet vloeit de bevoegdheid voort voor het vragen van een eigen bijdrage. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat op grond van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels (Besluit maatschappelijke ondersteuning) zijn gesteld. Daarin is bepaald wat de ruimte is die de gemeenteraad (het college bij delegatie door de gemeenteraad) heeft voor het bepalen van de omvang van de eigen bijdrage. Het belangrijkste onderscheidende kenmerk van de eigen bijdrage ten opzichte van het eigen aandeel, is dat een eigen bijdrage alleen mogelijk is bij een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget en dus niet bij een financiële tegemoetkoming.

Ad u.

Artikel 19 lid 1 van de wet bepaalt dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming afhankelijk kan worden gesteld van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot. Hierbij wordt in de toelichting op artikel 19 van de wet gesproken over een “eigen aandeel in de kosten van een voorziening”.

Ad v.

Onder een woning moet worden verstaan een naar algemeen maatschappelijke aanvaarde maatstaven een woning die (minimaal) voldoet aan het niveau van sociale woningbouw, hetgeen betekent dat de woning moet zijn voorzien van een woonkamer, een keuken, sanitaire ruimten (badkamer en toilet) en voldoende slaapkamers voor alle gezinsleden.

Ad w.

De bedoeling is om een helder onderscheid te maken tussen de woonruimte van een aanvrager en de delen van het gebouw waar betrokkene woont, die ook door anderen kunnen worden gebruikt. Er is sprake van een gemeenschappelijke ruimte als betrokkene door deze ruimte moet gaan om zijn woning te betreden en ook alleen maar die woning kan betreden via deze ruimte. De gemeente vergoedt geen aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten, dit is de verantwoordelijkheid van de woningeigenaar. Artikel 24 aanhef en onder b van de verordening bepaalt een limitatief aantal uitzonderingen.

Ad x.

De bedoeling van een uitraasruimte is dat een persoon met ernstig ontremd gedrag in zijn woonruimte een plek heeft waar hij zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

Artikel 2. Beperkende voorwaarden en weigeringsgronden

Lid 1 a.

Indien een aanvraag om een voorziening in het kader van de Wmo wordt gedaan, dan is die aanvraag gericht op het compenseren van de beperkingen in de maatschappelijke participatie. Gelet op het belang en de noodzaak daarvan voor de aanvrager kan worden gesteld dat er een niet al te lange termijn ligt tussen het indienen van de aanvraag teneinde de beperkingen te compenseren in de maatschappelijke participatie. Een voorbeeld daarvan is als wordt verhuisd van een inadequate woning naar een adequate woning waar geen beperkingen meer worden ondervonden in het normale gebruik van de woning. Indien de aanvrager de aanvraag om een voorziening onredelijk laat indient en daar geen bijzondere omstandigheden aan ten grondslag liggen, dan is sprake van het ontbreken van de causaliteit tussen het doen van de aanvraag en het oplossen van de beperkingen in de maatschappelijke participatie. Is dat het geval, dan wordt de aanvraag geweigerd.

Lid 1 b.

In de Wmo is niet vereist dat de beperkingen in de maatschappelijke participatie voortvloeien uit een ziekte of aandoening. Wel vereist is dat de beperkingen objectiveerbaar zijn (CRvB 26-11-2009, BK4567 Wmo en CRvB 10-10-2012, BY0324 Wmo). Om de beperkingen te objectiveren kan het college om medisch advies vragen.

Lid 1 c.

Of een aanvrager langdurig noodzakelijk is aangewezen op een (individuele) voorziening is afhankelijk van zijn individuele situatie. Deze bepaling is in het algemeen toegestaan maar er is geen medische eindtoestand vereist voordat aanspraak bestaat op een voorziening. Nog geen medische eindsituatie betekent dus niet dat geen voorziening moet worden verleend. Het college moet beoordelen of belanghebbende gelet op de beperkingen langdurig aangewezen is op een (tijdelijke) voorziening. Voor huishoudelijke verzorging geldt in ieder geval een uitzondering (EK 2005-2006, 30 131, C, p. 45).

Lid 1 d.

Het begrip goedkoopst compenserend geeft weer dat een voorziening ten eerste compenserend moet zijn. Met het begrip compenserend wordt bedoeld: volgens objectieve maatstaven toereikend. Doorgaans is sprake van meerdere compenserende voorzieningen. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij nodig zijn om de voorziening compenserend te maken, komen niet voor vergoeding in aanmerking. De toevoeging goedkoopst is relevant om te kunnen motiveren waarom de specifieke voorziening wordt verstrekt, en niet een duurdere. De Centrale Raad van Beroep heeft gesteld, net als onder de Wet voorzieningen gehandicapten, dat voor gevallen waarin meer dan één voorziening als compensatie voor de vastgestelde beperkingen kan worden aangemerkt, het een gemeenteraad vrij staat te bepalen dat slechts recht bestaat op de goedkoopste compenserende voorziening (CRvB 28-10-2009, nr. 08/1600 WMO).

Lid 1 e.

Artikel 4 lid 1 Wmo brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van de persoon met beperkingen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het college moet zijn gericht. De voorziening is dan ook in overwegende mate gericht op het individu.

Lid 2 a.

Deze bepaling heeft als doel te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de aanvrager met beperkingen, aannemelijk is dat deze daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:

  • 1.

    normaal in de handel verkrijgbaar is; en

  • 2.

    niet specifiek is bedoeld voor mensen met beperkingen; en

  • 3.

    niet substantieel duurder is dan vergelijkbare producten.

Het is ter beoordeling aan het college of er sprake is van een voorziening die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als belanghebbende behoort. Hierbij is het inkomen van belanghebbende niet van belang (Rechtbank Arnhem 16-08-2012, BX8032 Wmo). In geval iemand in bezit is van een auto, die gebruikt, daarbij geen problemen ondervindt en daarmee de vervoersbehoefte in het kader van de maatschappelijke participatie vervuld, dan wordt geen voorziening verstrekt. Voor betrokkene is de auto algemeen gebruikelijk.

Uitzonderingen hierop zijn mogelijk als de voorziening vanwege omstandigheden van de belanghebbende toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen.

Voorzieningen die zijn afgeschreven worden algemeen gebruikelijk geacht en als renovatie aangemerkt. Voorbeelden zijn badkamers, sanitair, keuken, kranen, e.d..

In het kader van de beoordeling of een aangevraagde voorziening algemeen gebruikelijk is, kan onder omstandigheden betekenis toekomen aan het gegeven dat op grond van een privaatrechtelijke verbintenis (waaronder een verbintenis uit overeenkomst) aanspraak op de voorziening kan worden gemaakt (CRvB 04-05-2011, BQ4115 Wmo).

Lid 2 b.

In de wet is geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij de gemeente Weert terwijl de aanvrager hier niet woonachtig is.

Lid 2 c.

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt.

lid 2 d.

Uitgangspunt is dat geen aanspraak kan worden gemaakt op een (individuele) voorziening als deze reeds zonder (schriftelijke) toestemming van het college is gerealiseerd, is aangekocht of de aanvrager anderszins onomkeerbare handelingen is aangegaan. Uitgezonderd zijn de situaties waarbij het college de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen (CRvB 15-02-2012, nr. 09/4037 WMO). Zo mag pas nadat het college van een beslissing over een aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen, een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden, tenzij de aanvrager schriftelijke toestemming bij het college heeft gevraagd en verkregen.

Onderzocht moet worden of in geval van de causaliteit als bedoeld in artikel 2 lid 1 tot toekenning van die aanvraag zou hebben geleid. Is dat het geval, dan is er geen reden tot afwijzing. Het artikel is bedoeld om te voorkomen dat een aanvrager in een vroegtijdig stadium uitgaven doet, waarvan de bestemming uiteindelijk niet overeenstemt met wat het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt. Ook een vergoeding voor de verhuizing moet vooraf worden aangevraagd.

Lid 2 e.

Dit artikel bepaalt dat als de aanvraag betrekking heeft op reeds eerder in het kader van deze of hieraan voorafgaande verordeningen (Wmo en WVG) is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening is nog niet verstreken, dan wordt de aanvraag afgewezen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen, of tenzij belanghebbende geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten.

Hieronder wordt ook verstaan het risico dat verzekerd kan worden. Als in een woning bijvoorbeeld een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico moet in de opstalverzekering worden gedekt. Als bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan bestaat op dat moment geen aanspraak op een voorziening. Verder geldt dat als de belanghebbende een rolstoel of handbike meeneemt op vakantie naar het buitenland, dat mag worden verwacht dat daarvoor een adequate verzekering wordt afgesloten in geval van schade of verlies. Voor zover een reisorganisatie of vliegtuigmaatschappij verantwoordelijk kan worden geacht voor de schade, zal de aanvrager deze organisatie aansprakelijk moeten stellen. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Breda 10-01-2011, nr. 09/3902 WMO.

Lid 2 f.

Dit artikel bepaalt dat het college met het oog op te verlenen voorzieningen rekening mag houden redelijkerwijs te vergen medewerking van de aanvrager, diens huisgenoten, zijn mantelzorger of hulpverlener of van anderen in diens omgeving, zoals familieleden. Op voorhand kan niet worden gesteld wanneer daarvan sprake, dat is afhankelijk van de individuele situatie. Te denken valt aan het reorganiseren van taken in het huishouden opdat geen (volledige) aanpassing van de keuken nodig is. Ook kan worden gevergd dat de woning anders wordt ingericht of het huishouden anders wordt georganiseerd opdat geen woonvoorziening verleend hoeft te worden (CRvB 01-06-2011, BQ8290 Wmo).

Lid 2 g.

De regering meent dat gemeenten kunnen zorgdragen voor een goed samenhangend stelsel van ondersteuning van burgers die niet goed in staat zijn in bepaalde situaties zelf of samen met anderen oplossingen te realiseren. Voor die gevallen die door de burgers onmogelijk zelf kunnen worden geregeld, behoort de overheid verantwoordelijkheid te nemen (TK 2004-2005, 30 131, nr. 3). De Centrale Raad oordeelt dat de eigen verantwoordelijkheid van burgers een grote rol speelt (CRvB 21-05-2012, BW6810 Wmo). Indien de aanvraag voor een voorziening naar oordeel van het college het gevolg is van niet dan wel onvoldoende nemen van de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de maatschappelijke participatie en het zelfstandig functioneren, dan wordt de aanvraag geweigerd.

Lid 2 h.

Dit artikel bepaalt dat wettelijk voorliggende voorzieningen voorgaan op het verlenen van voorzieningen op grond van de Wmo (artikel 2 Wmo). In voorkomende gevallen moet de aanspraak bestaan als een beroep wordt gedaan op een andere wettelijke regeling. Voorbeelden zijn de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en verschillende arbeidsongeschiktheidswetten. Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo.

Hoofdstuk 2. Aanvraag, inlichtingen en voorbereiding

Artikel 3. De aanvraag

Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld (digitaal) formulier.

Artikel 4. Samenhangende afstemming

Lid 1

Aanvragen worden ingediend bij het Wmo-loket van de gemeente Weert.

Lid 2

In artikel 5, lid 2, onder b van de wet is vastgelegd dat de gemeenteraad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Uit artikel 3:2 Awb volgt dat het college een besluit zorgvuldig moet voorbereiden. Daarvoor moet het alle kennis over relevante feiten en de af te wegen belangen verzamelen. Naast deze onderzoeksplicht vloeit uit artikel 4 Wmo ook een plicht voort om uit eigen beweging onderzoek te doen naar de beperkingen van de aanvrager en diens persoonskenmerken en behoeften. Het college zal dat op inzichtelijke en toetsbare wijze moeten doen (zie bijvoorbeeld CRvB 28-10-2009, BK2502 Wmo).

Artikel 5. Inlichtingen, onderzoek en voorbereiding

Lid 1 a en b.

Het spreekt voor zich dat het college bevoegd is de aanvrager te verzoeken om inlichtingen en/of gegevens in verband met het onderzoek naar het recht op een voorziening. Het gaat om gegevens en bescheiden waarover de aanvrager redelijkerwijs kan beschikken. De medewerkingsplicht ligt in het verlengde van de inlichtingenplicht. Voorbeelden van medewerkingsverplichting zijn het gehoor geven aan een oproep van de medisch adviseur of het - via een machtiging - toestemming verlenen om medische informatie te mogen inwinnen bij de huisarts of specialist. Wordt de bedoelde medewerking niet verleend, dan kan dat tot gevolg hebben dat het college het recht op een voorziening niet kan vaststellen. Daarbij geldt wel dat het college het recht op een voorziening niet op andere wijze dan door het verlenen van de medewerking en/of de bedoelde machtiging kan vaststellen (CRvB 17-10-2012, BY0448 Wmo).

Ad c.

De plicht om gehoor te geven aan de medewerkingsplicht geldt voor zowel de belanghebbende als voor zijn huisgenoten. De medewerkingsplicht voor huisgenoten geldt als aannemelijk is dat door hen geen of slechts beperkt gebruikelijke zorg kan worden verleend als bedoeld in artikel 17 van de verordening.

Lid 2 a.

Het college kan besluiten om advies te vragen als het een eerste aanvraag van de betrokkene betreft. Dit kan noodzakelijk zijn in geval van een progressief ziektebeeld, waarbij vooruitlopend op dit proces eerder betere maatregelen getroffen kunnen worden dan op het moment van de aanvraag nodig lijkt. Doorslaggevend is de aard van de aandoening en de prognose van de beperkingen. Van eerste aanvraag wordt gesproken als een aanvrager in zijn geheel niet bekend is bij de gemeente in het kader van de Wmo.

Ad b.

Een afwijzing om medische redenen gebeurd op basis van een medisch advies. Uit de jurisprudentie blijkt dat als het gaat om het vaststellen van geobjectiveerde beperkingen die voortvloeien uit lichamelijke of het geestelijke aandoeningen het college niet ter zake kundig wordt geacht. Dit is van belang met het oog op een eventuele beroepsprocedure.

Ad c.

Het college kan ook in andere gevallen om advies vragen. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn. Van belang is dat advies nodig blijkt in verband met de zorgvuldige voorbereiding van het te nemen besluit. Dit is van belang met het oog op een eventuele beroepsprocedure.

Lid 3

De International Classification of Functions (ICF) is een door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) geïntroduceerd internationaal begrippenkader. De ICF bestaat uit een raamwerk van classificaties die tezamen een gestandaardiseerd begrippenkader vormen voor het beschrijven van menselijk functioneren en de problemen die daarin kunnen optreden. In de toelichting op het amendement waarmee de compensatieplicht in het huidige artikel 4 Wmo werd verankerd, staat dat de ICF als hulpmiddel kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in het individuele geval vast te stellen (TK 2005-2006, 30 131, nr. 65).

Artikel 6. Beoordeling van de te bereiken resultaten op het gebied van maatschappelijke participatie

De wet schrijft niet voor hoe gemeenten de compensatieplicht moeten invullen, dat is de eigen verantwoordelijkheid van de gemeente. Wel moet het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening houden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Het resultaat staat centraal bij het invullen van deze plicht.

Lid 1

Bij het onderzoek gericht op de compensatie worden door het college de beperkingen, persoonskenmerken en behoeften geïnventariseerd. Om de belanghebbende zo goed mogelijk te ondersteunen is het van belang om diens situatie inzichtelijk te krijgen. Denk bijvoorbeeld aan in welke gezinssamenstelling woont iemand of welke sociale contacten heeft iemand. De mogelijkheden die belanghebbende zelf kan hebben om zijn beperkingen op lossen komen daarbij ook aan bod.

Lid 2

Bij het onderzoek gericht op de compensatie worden door het college alle voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn worden in dat kader beoordeeld.

In artikel 2 van de verordening staan een aantal beperkende voorwaarden en weigeringsgronden geformuleerd. Zijn deze niet van toepassing dan beoordeelt het college of algemene voorzieningen tot voldoende compensatie leiden. Voorbeelden zijn:

  • ·

    De boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp

  • ·

    De maaltijdservice

  • ·

    Klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice

  • ·

    De rolstoel-pools en scootmobiel-pools voor incidentele situaties

  • ·

    Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen en/of eigen aandeel gelden niet.

Hoofdstuk 3. Vorm van de te verstrekken voorzieningen en eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 7. Vorm van de voorziening

Lid 1

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, een persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming.

Lid 2

Dit artikel vloeit voort uit artikel 6a Wmo. Voor het college bestaat op grond hiervan de verplichting om burgers goed en begrijpelijk te informeren over de consequenties van de vorm van de voorziening. Daarbij zal extra aandacht moeten zijn voor de keuzevrijheid. Het is namelijk belangrijk dat de burger ook daadwerkelijk weet waarvoor hij kiest.

Artikel 8. Keuzevrijheid

Lid 1

Het college biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tot het ontvangen van zorg in natura of het ontvangen van een hiermee toereikend en vergelijkbaar persoonsgebonden gebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.

Lid 2

Het college stelt in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert vast in welke situaties in ieder geval sprake is van overwegende bezwaren. Hiermee is niet beoogd om een limitatief stelsel in het leven te roepen. Artikel 6 Wmo geeft het college de bevoegdheid te oordelen over situaties waarin overwegende bezwaren aan de orde kunnen zijn.

Artikel 9. Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling heeft betrekking op de situatie waarbij het college een derde inschakelt voor verstrekking van natura-voorzieningen en deze derde eigenaar blijft van de te verstrekken voorziening of wanneer het college een derde inschakelt voor het verlenen van zorg. Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is uiteraard een dergelijke overeenkomst niet nodig. Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de leverancier en de belanghebbende van toepassing.

Artikel 10. Financiële tegemoetkoming

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening gericht op de compensatie in de maatschappelijke participatie, worden bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking. Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert in de beschikking opgenomen.

Artikel 11. Persoonsgebonden budget

Lid 1 a

In artikel 2 lid 2 sub a is bepaald dat geen voorziening wordt verleend als deze algemeen gebruikelijk is voor de persoon van de aanvrager. Met het oog op het doel van die bepaling ligt het voor hand de voorwaarde te stellen dat met een persoonsgebonden budget geen algemeen gebruikelijke voorziening mag worden aangeschaft.

Lid 1 b

Uit artikel 6 van de wet vloeit voort dat het persoonsgebonden budget alleen van toepassing is op individuele voorzieningen.

Lid 1 c

Artikel 6 van de wet bepaald dat het persoonsgebonden budget toereikend en vergelijkbaar moet zijn met de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende te verstrekken voorziening in natura. Het persoonsgebonden budget hoeft niet een zodanige hoogte te hebben dat het de keuze uit meerdere aanbieders of leveranciers mogelijk maakt. De hoogte kan afhankelijk zijn van een inkoopvoordeel dat de gemeente heeft bij een leverancier (CRvB 19-09-2012, nr. 10/3482 WMO). Het persoonsgebonden budget kan indien nodig aangevuld worden met een vergoeding voor instandhoudingskosten.

Lid 1 d

Deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 2

In het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert kan het college nadere regels stellen over de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen.

Lid 3 en 4

Het college is in ieder geval verplicht om in het besluit tot toekenning van het persoonsgebonden budget te vermelden wat de omvang, de looptijd, de verplichtingen en de wijze van uitbetaling is. Bij het bedoelde besluit kan een programma van eisen als bijlage worden opgenomen. De belanghebbende is in ieder geval verplicht om een voorziening aan te schaffen die de beperkingen compenseert op het gebied van maatschappelijke participatie binnen het resultaatgebied.

Lid 5 en 6

De feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget vindt plaats op het door de aanvrager opgegeven rekeningnummer. Gedacht kan worden aan de situatie waarin de aanvrager een persoonsgebonden budget wil laten overmaken op de rekening van een derde, bijvoorbeeld een instantie die persoonsgebonden budgetten beheert. Als er tegen deze derde overwegende bezwaren zijn ( bijvoorbeeld het vermoeden dat er sprake is van een malafide onderneming) kan het college betaling op het aangegeven rekeningnummer weigeren. De gemeente is verantwoordelijk voor een rechtmatige en doelmatige besteding van de gelden op grond van de wet, en heeft ook bevoegdheid om te bepalen in hoeverre de besteding van het persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming wordt gecontroleerd. Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 8 genoemde procedure te worden gevolgd.

Artikel 12. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Lid 1 en 2

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de gemeenteraad vast dat voor het verlenen van individuele voorzieningen een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd is en indien een eigen bijdrage of eigen aandeel van toepassing is, op welke wijze dit wordt vastgesteld. De hoogte is afhankelijk van de hoogte van het inkomen, de samenstelling van het huishouden, de leeftijd en de kosten van het hulpmiddel of voorziening en/of persoonsgebonden budget.

Lid 3

In het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert kan het college vaststellen in welke gevallen een eigen bijdrage of eigen aandeel is verschuldigd en wat de omvang daarvan is. Het college is hierbij gehouden aan het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene Maatregel van Bestuur).

Lid 4

Deze bepaling spreekt voor zich

Hoofdstuk 4. Het voeren van een huishouden

Artikel 13. De te bereiken resultaten

Er kan aanspraak bestaan op hulp bij het huishouden als er in het kader van het te bereiken resultaat in dit artikel geen mogelijkheden als bedoeld in artikel 6 lid 2 van deze verordening en er geen huisgenoten zijn die in staat zijn gebruikelijke zorg te verlenen als bedoeld in artikel 17 van de verordening.

Ad a.

Het te bereiken resultaat heeft betrekking op de ruimten in de woning die onder het normale gebruik van de belanghebbende vallen. Dat heeft betrekking op de woonkamer, slaapkamer(s), keuken en sanitaire ruimten. Dit zijn de ruimtes waarop de belanghebbende is aangewezen voor het verrichten van elementaire woonfuncties (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken en gebruik van de keuken, het verrichten van belangrijke huishoudelijke werkzaamheden, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning en de toegang tot de woning).

Ad b.

De huishoudelijke taak die betrekking heeft op sub b gaat over het kunnen beschikken over boodschappen. Huishoudelijke verzorging is er niet op gericht dat belanghebbende zelf boodschappen kan doen maar daarin wordt ondersteund door deze taak over te nemen.

Ad c.

De huishoudelijke taak die betrekking heeft op sub c is wassen en strijken en het opbergen van de was.

Ad d.

Ingeval de persoon met beperkingen niet in staat is tot de dagelijkse gebruikelijke zorg voor kinderen geldt de compensatie met een individuele of collectieve voorziening alleen als dit van tijdelijk aard is. De zorg voor kinderen wordt tijdelijk overgenomen om de ouder(s) in de gelegenheid te stellen definitieve maatregelen te treffen zoals het organiseren van kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang of oppascentrales).

Artikel 14. Vormen

Ad a.

De eerste vorm betreft een (voorliggende) voorziening die voor iedereen op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is en een adequate oplossing biedt voor de beperkingen die de belanghebbende ondervindt bij de hulp bij het huishouden. Zie voor voorbeelden artikel 6 lid 2 van de verordening.

Ad b en c.

Als de in het vorige lid genoemde algemene voorzieningen onvoldoende compenserend zijn of niet aanwezig zijn, dan komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of een persoongebonden budget. De criteria daarvoor zijn vastgelegd in deze verordening en het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert. Met het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden kan de belanghebbende zelf hulp bij het huishouden inhuren.

Artikel 15. Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

Lid 1 a

Het college beoordeelt of een (voorliggende) voorziening die voor iedereen op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is en een adequate oplossing biedt voor de beperkingen die de belanghebbende ondervindt bij de hulp bij het huishouden. Zie voor voorbeelden artikel 6 lid 2 van de verordening.

Lid 1 b.

De compensatie heeft betrekking op de persoon met beperkingen. In het kader van de zogenaamde respijtzorg kan eveneens hulp bij het huishouden mogelijk zijn. Hierbij moet men denken aan de situatie dat de mantelzorger die hulp bij het huishouden verleent, hiertoe tijdelijk niet in staat is. Is daarvan sprake, dan wordt niet het huishouden van de mantelzorger overgenomen, maar kan het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt in aanmerking komen voor compensatie. Het college beoordeelt eerst of de voorziening bedoeld onder a het probleem op adequate wijze kan oplossen.

Lid 2 a en b.

Als de in het vorige lid genoemde algemene voorzieningen onvoldoende compenserend zijn of niet aanwezig zijn, dan komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of een persoongebonden budget. De criteria zijn vastgelegd in deze verordening en het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert.

Artikel 16. Aanspraak

Met het oog op een schoon huis als bedoeld in artikel 13 kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk. Welke huishoudelijke taken worden overgenomen is afhankelijk van de beperkingen die iemand ondervindt en het onderzoek van het college of er voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar leiden tot een compenserende oplossing. Is iemand nog in staat tot regie over het huishouden maar kan hij de eenvoudige huishoudelijke taken niet meer zelf uitvoeren kan worden volstaan met hulp bij het huishouden HH1. Bij het ontbreken of verminderde regie kan hulp bij het huishouden HH2 aan de orde zijn.

Artikel 17. Gebruikelijke zorg

De persoon met beperkingen komt niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt één of meer huisgenoten behoren die beschikbaar en in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten. Is er sprake van (dreigende) overbelasting, dan kan toch een huishoudelijke voorziening worden verleend, mits dat objectief door onderzoek is vastgesteld.

Artikel 18. Omvang hulp bij het huishouden

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 19. Basistarieven zorg in natura

Lid 1

De gemeenten Weert en Nederweert hebben eind 2012 een bestuurlijke aanbesteding met betrekking tot de levering van de hulp bij het huishouden 2013-2018 afgerond. De afzonderlijke prijsafspraken met de aanbieders zijn op basis van de reële kostprijzen van de twee vormen van huishoudelijke verzorging gemaakt. Hierbij is uitgegaan van inzet van personeel door de aanbieder tegen arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden benodigd voor het leveren van huishoudelijke verzorging.

Lid 2

Het college legt in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert vast wanneer welke tarief van toepassing is.

Hoofdstuk 5. Het voeren van een huishouden en het zich verplaatsen in en om de woning

Artikel 20. De te bereiken resultaten

Lid 1

Het te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden en het en het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten. Dit zijn de ruimtes waarop de belanghebbende is aangewezen voor het verrichten van elementaire woonfuncties (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken en gebruik van de keuken, het verrichten van belangrijke huishoudelijke werkzaamheden, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning en de toegang tot de woning). Daarbij dient ook gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Onder omstandigheden kan het te bereiken resultaat tevens betrekking hebben op de berging, de toegang tuin of balkon van de woning.

Lid 2

Dit artikel bepaalt dat het college het primaat van verhuizen kan hanteren in plaats van het verlenen van een voorziening. Uit de jurisprudentie blijkt dat het hanteren van het primaat van verhuizing niet in strijd is met de Wmo (TK 2005-2006, 30 131, nr. 29, p. 100 en CRvB 09-12-2009, nr. 08/3766 WMO).

Het college dient in het kader van zorgvuldige besluitvorming de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria in acht te nemen.

Lid 3

Deze bepaling spreekt voor zich.

Lid 4

Om het resultaat te bereiken kan een rolstoel worden verleend. Onder rolstoel wordt een voorziening verstaan die de belanghebbende dagelijks zittend nodig heeft voor het zelfstandig verplaatsen in en om de woning. De rolstoel kan met de handen aan de achterste wielen worden aangedreven, maar ook elektrisch. Ook zijn er motoren die op een rolstoel aangebracht kunnen worden om het rijden met de rolstoel te ondersteunen, lichter te maken.

Artikel 21. Vormen van woonvoorzieningen

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 22. Soorten individuele woonvoorzieningen

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 23. Uitsluitingen

Ad. a en b.

Door dit artikel zijn enerzijds alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig hoofdverblijf uitgesloten. Anderzijds zijn uitgesloten situaties waarbij gezien de aard van het soort gebouw verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn. Uitzonderingen kunnen worden gemaakt voor voorzieningen ten behoeve van gemeenschappelijke ruimten als bedoeld in artikel 20 lid 2 jo. artikel 22 onder a zonder welke de woning van de persoon met beperkingen onbereikbaar is. Een woonvoorziening wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Kamers die verhuurd worden vallen daar niet onder.

Of woongebouwen voor gehandicapten- en/of ouderen zijn bedoeld, blijkt niet alleen uit de bestemming, maar ook uit de bewoners zelf. Indien een gebouw voornamelijk bewoond wordt door ouderen en/of gehandicapten wordt die bestemming aangenomen. Dit kan het geval zijn wanneer meer dan de helft van de bewoners ouder is dan 55 jaar en/of ergonomisch beperkingen heeft. Uit de jurisprudentie blijkt dat er zware eisen gelden om te kunnen aannemen dat een woongebouw specifiek is gericht op mensen met beperkingen (zie bijvoorbeeld CRvB 03-06-2009, nr. 07/4237 WVG).

Overigens blijkt ook uit de Memorie van Toelichting van de wet dat het resultaat wordt gedefinieerd en niet de weg erheen. Vanwege de resultaatsverplichting zullen, ook indien een van de uitsluitingsgronden aanwezig is, de beperkingen gecompenseerd dienen te worden door het college. Dat kan in een dergelijke situatie door een verhuiskostenvergoeding aan te bieden, zo blijkt uit jurisprudentie.

Artikel 24. Nadere begrenzing recht op woonvoorzieningen

Ad a.

Het kan voorkomen dat de belanghebbende verhuist terwijl daar gelet op de beperkingen in de woning geen aanleiding voor was of als wordt verhuisd van een adequate naar een inadequate woning. Is hier sprake van, dan wordt het college de mogelijkheid ontnomen om nog te kunnen bepalen wat de goedkoopst-compenserende oplossing had kunnen zijn.

Is de verhuizing geen gevolg van het ondervinden van beperkingen in het normale gebruik van de woning en bestond er geen belangrijke reden om toch te verhuizen, dan weigert het college een voorziening. Als belangrijke redenen kunnen bijvoorbeeld worden aangemerkt: samenwoning, huwelijk en het aanvaarden van werk. Gelet op de wettekst van artikel 4 lid 2 Wmo (waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie) moet op basis van de individuele situatie worden beoordeeld of de woonvoorziening wordt geweigerd. In geval van samenwoning of huwelijk houdt het college ook rekening met de keuze die de belanghebbende maakt in welke woning men gaat samenwonen. Ook in dat geval moet een belangrijke reden zijn waarom naar de woning wordt verhuisd waar mogelijk meer aanpassingen moeten worden verricht.

Ad b.

Verhuist de belanghebbende niet naar de voor hem/haar beschikbare meest geschikte woning, dan wordt de voorziening in beginsel afgewezen. Deze afwijzing leidt uitzondering als het college schriftelijk toestemming verleent om te verhuizen. Uit deze eis volgt dat de belanghebbende een aanvraag heeft ingediend voordat is verhuisd, door een woning of een kavel aan te kopen contact heeft (gehad) met het college. Door geen contact op te nemen met het college over de mogelijkheden, brengt een aanvrager zich in een lastige bewijspositie. Dit betekent dat de aantoonplicht dat er geen (andere) geschiktere beschikbare woningen waren bij de aanvrager ligt. Zonder dat aan te tonen kan het college de aanvraag om een woonvoorziening afwijzen (CRvB 13-04-2011, nrs. 09/3047 WMO e.a.,CRvB 15-04-2009, nr. 07/682 WVG en Rechtbank Arnhem 20-09-2011, nr. AWB 11/1222).

Ad c.

De gemeenteraad is bevoegd om te bepalen dat aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten gelimiteerd worden (CRvB 02-11-2011, nr. 10/6238 WMO-T). Andere dan de limitatief opgesomde voorzieningen hoeven niet verstrekt te worden. Een uitzondering kan dus worden gemaakt voor de volgende voorzieningen:

  • ·

    automatische deuropeners;

  • ·

    hellingbanen; en

  • ·

    extra trapleuningen

Zonder aanpassingen aan de gemeenschappelijke ruimten is de woning van de persoon met beperkingen onbereikbaar.

Ad d.

Onder d wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen. Deze kan worden verstrekt als er sprake is van een onvoorzienbare verhuizing voor een belanghebbende die onverwachts wordt getroffen door beperkingen in de woning.

Een voorzienbare verhuizing, die dus planbaar is, komt in principe niet in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding vanwege het algemeen gebruikelijke karakter. Of daarvan sprake is kan afhankelijk van iemands leeftijd, gezinssituatie of gezondheidssituatie. Iedereen kan van te voren weten dat door ouderdom een bijvoorbeeld niet-gelijkvloerse woning op termijn niet meer geschikt is omdat men geen trap meer kan lopen. Ook bij het diagnosticeren van een aandoening die zal leiden tot beperkingen in het normale gebruik van de woning kan het voorzienbaar zijn dat de huidige woning op termijn niet meer geschikt is. In het individuele geval blijft het altijd maatwerk.

Ad e.

De bepaling geldt als verbijzondering van de bepaling in artikel 2 lid onder a van de verordening. Een eerste verhuizing om zelfstandig te gaan wonen is in beginsel algemeen gebruikelijk voor de persoon van aanvrager omdat iedereen ongeacht het hebben van beperkingen voor het eerst vanuit de ouderlijke woning of vanuit een vergelijkbare situatie verhuisd (vergelijk CRvB 04-05-2011, nr. 09/4213 WMO). In die gevallen wordt geen verhuiskostenvergoeding verleend. Voorzieningen aan de te betrekken woning kunnen worden verleend, mits verhuisd is naar de beschikbare meest geschikte woning.

Ad f.

Woningen die niet geschikt of beschikbaar zijn om het gehele te bewonen kunnen niet dienen als hoofdverblijf als bedoeld in artikel 1 onder m van de verordening. Daarom worden aan woningen of voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen geen woonvoorziening verstrekt (zie bijvoorbeeld CRvB 02-08-2011, nr. 09/4366 WMO).

Ad g.

De Wmo is onder meer gericht op het behouden en het bevorderen van de zelfstandigheid. Op het moment dat men verhuist naar een AWBZ-instelling heeft het college geen compensatieplicht omdat de voorziening niet bijdraagt aan de doelstelling van de wet.

Ad h.

Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen. De belanghebbende is verhuisd naar een inadequate woning waardoor geen aanspraak op woonvoorzieningen is.

Ad i en j.

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud aan de woning voor problemen zorgen. Denk bijvoorbeeld aan de constructie van een houten vloer in de woning (CRvB 01-10-2003, nr. 02/2285 WVG) of een woning die niet voldoet aan de eisen van deze tijd waaronder ook achterstallig onderhoud en de belanghebbende belemmeringen ondervindt vanwege tocht en vocht of het ontbreken van centrale verwarming of douche (lavet). Zie ook ad k.

Ad k.

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2012. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Voorzieningen die het uitrustingsniveau van sociale woningbouw te boven gaan behoren tot de eigen verantwoordelijkheid en is een afwijzingsgrond.

Voldoet de woning niet aan het uitrustingsniveau van sociale woningbouw, dan is het in beginsel algemeen gebruikelijk dat de eigenaar zorg draagt dat de woning voldoet aan het niveau.

Ad l.

Geen woonvoorzieningen worden verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in wooneenheden, die recent gebouwd zijn (na 1-1-2010) bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten aanpassingen in gemeenschappelijke ruimten kunnen, of hadden kunnen worden meegenomen. Deze uitsluitingsgrond wordt uitdrukkelijk opgenomen om te voorkomen dat bij nieuwbouw bepaalde voorzieningen (o.a. elektrische deuropeners) niet worden aangebracht omdat dit stigmatiserend zou zijn, omdat dit van invloed kan zijn op de hoogte van de huur, of om overige redenen.

Artikel 25. Hoofdverblijf

Lid 1

In tegenstelling tot de Wet voorzieningen gehandicapten wordt in de wet niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Artikel 11 van de wet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen” en verder blijkt niet uit de parlementaire behandeling dat beoogd is op dit punt een inhoudelijke wijziging hierin aan te brengen.

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft, heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van bewoners van een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zal hebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en daar voorzieningen aan wil vragen. Een verhuiskostenvergoeding moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.

Lid 2 en 3

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was is in deze verordening de buitenwettelijk begunstigde bepaling opgenomen over het bezoekbaar maken van de woning voor AWBZ-bewoners. Hiermee worden zijn in staat gesteld hun ouder(s) of partner te bezoeken. De aanvraag om het bezoekbaar maken van de woning wordt ingediend in de gemeente waar de woning staat.

Lid 4 en 5

Het bezoekbaar maken van de woning betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woning en is in de verordening gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woning zelf, de woonkamer en bereiken van het toilet. Bovendien wordt deze in financiële zin gemaximeerd. De maximale vergoeding kan vastgesteld worden in het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert Besluit.

Lid 6

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 26. Primaat algemene woonvoorzieningen en aanspraak op individuele woonvoorzieningen

Lid 1 en 2

Om het resultaat van artikel 26 te kunnen bereiken wordt een algemene woonvoorziening beoordeeld op bruikbaarheid en beschikbaarheid.

Lid 3

De aanspraak op compensatie wordt bepaald of de belanghebbende beperkingen ondervindt in zijn maatschappelijke participatie. In geval van een aanvraag die gericht is op het compenseren van de beperkingen in het voeren van een huishouden of het zich in en om de woning verplaatsen moeten de beperkingen in beginsel oorzakelijk verband houden met de woning zelf, waartoe ook de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen) worden ondervonden. Zonder geobjectiveerde beperkingen weigert het college de aanvraag (vergelijk CRvB 10-10-2012, nr. 11/5873 WMO).

Artikel 27. Uitraasruimte

De uitraasruimte heeft als doel de belanghebbende tegen zichzelf te beschermen, alsmede om ou-ders/verzorgers in staat te stellen om beter toezicht uit te oefenen. De uitraasruimte moet primair het belang van de belanghebbende dienen. Gaat het bij de gevolgen van de gedragsproblemen om de belangen van anderen, bijvoorbeeld uit hinder voor die anderen, dan wordt geen voorziening als uitraasruimte verleend.

Artikel 28. Terugbetaling bij verkoop

Lid 1

Deze bepaling heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum al vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. Deze bepaling is uitsluitend van toepassing voor de woningen in de particuliere woonsector (koopwoningen). Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten. Heeft een eigenaar van de woning die bij of krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot een waardestijging van de woning, is verplicht het college binnen één maand na het passeren van de verkoopakte op de hoogte stellen van de verkoop van die woning. Tenzij tussen het moment van gereed melding van de voorziening en het passeren van de verkoopakte meer dan 10 jaren zijn verstreken.

Lid 2

In het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert zijn nadere regels gesteld over het afschrijvingsschema en de terugbetaling.

Artikel 29. Vormen van rolstoelvoorzieningen

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 30. Primaat algemene rolstoelvoorziening incidenteel gebruik

Lid 1 en 2

Een aanvrager kan voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking kan komen als een dergelijke voorziening aanwezig is en een adequate oplossing biedt voor het verplaatsingsprobleem. Met het oog op verplaatsen in en om de woning kan een rolstoelvoorziening worden verleend voor incidenteel gebruik als een adequate oplossing biedt voor het verplaatsingsprobleem. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem.

In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsingen in, om en nabij het huis verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks (zittend) gebruik nodig heeft. Een rolstoel die incidenteel zal worden gebruikt valt hier niet onder. Doorgaans wordt deze gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke. Uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het dagelijks zittend verplaatsen in, om en nabij de woning.

Hoofdstuk 6. Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 31. De te bereiken resultaten

Ad a en b.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen bereiken van winkels, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving en binnen de gemeente. Daarbij kan onderscheidt worden gemaakt tussen het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand.

De (extra) vervoersbehoefte in verband met verrichten vrijwilligerswerk is geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen. Uit de WVG-jurisprudentie van de Centrale Raad kan worden opgemaakt dat de vervoerskosten betaald moeten worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt. Aangenomen wordt dat dit uitgangspunt ook onder de Wmo van toepassing is (Rechtbank Arnhem 14-07-2009, BJ4762 Wmo).

Naast de eis dat er geobjectiveerde beperkingen worden ondervonden in het zich lokaal verplaatsen, is een te verstrekken vervoersvoorziening afhankelijk van de vervoersbehoefte en de andere vervoersmogelijkheden van iemand. Daaronder wordt ook de sociale omgeving van de belanghebbende verstaan (zie ook artikel 6 van de verordening). Dit is een belangrijk onderdeel van het onderzoek door het college. In algemeen geldt dat het collectief vervoer geschikt is voor de verplaatsingen op de middenlange afstand.

Artikel 32. Vorm van vervoersvoorzieningen

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 33. Aanspraak en omvang op een vervoervoorziening

Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 32 onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen:

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

Bij het verstrekken van vervoersvoorzieningen geldt het primaat van collectief vervoer.

Lid 1 a en b.

Om in aanmerking te komen voor een collectieve vervoersvoorziening tegen gereduceerd tarief geldt dat de belanghebbende het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Daarbij wordt uitgegaan dat het openbaar vervoer te voet, per fiets of in voorkomende gevallen per bus kan worden bereikt. Voor de vraag of belanghebbende gebruik kan maken van het Openbaar Vervoer is het redelijk om uit te gaan van de vraag of de belanghebbende een afstand van 800 meter in 20 minuten kan afleggen (CRvB 19-09-2012, nr. 12/109 WMO). Mogelijk kan het resultaat eenvoudig worden bereikt met een rollator. Het behoort in dat geval tot de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf een rollator aan te schaffen.

Kan het collectief vervoer worden aangemerkt als goedkoopst compenserende voorziening dan geldt het primaat. Een primaat van een systeem van collectief vervoer als zodanig komt niet in strijd met de artikelen 4 en 5 Wmo (zie bijvoorbeeld CRvB 28-10-2009, BK3321 Wmo).

Of het collectief vervoer kan worden aangemerkt als voldoende compensatie in het individuele geval is afhankelijk van de vervoersbehoefte en frequentie van de verplaatsingen op de middenlange afstand. Daaronder vallen in ieder geval gerichte verplaatsingen. Daarbij geldt ook dat het hebben van enige wachttijd bij gebruik van het collectief vervoer niet zodanig bezwarend is dat daardoor niet meer gesproken kan worden van een voorziening die voldoende compensatie biedt (Rechtbank Arnhem 10-08-2010, nr. AWB 09/4951).

Bij de toekenning van collectief vervoer kan het voorkomen dat het gezin niet gezamenlijk kan reizen. Op zichzelf genomen is het voorstelbaar dat een dergelijke wens bestaat en dat het voor een gezin veel prettiger en gemakkelijker is om samen te reizen. Uit de jurisprudentie blijkt echter dat het niet samen kunnen reizen niet betekent dat het collectief vervoer geen verantwoorde (lees ook compenserende voorziening) kan zijn (CRvB 17-10-2000, 99/5790 WVG).

Lid 2 en 3

Voor de korte afstand (de directe woonomgeving) vallen vooral die verplaatsingen met een ongericht karakter waar het collectief vervoer als onvoldoende compensatie kan worden aangemerkt (Vzr. CRvB 02-09-2009, nr. 09/4428 Wmo). Daarom kan in aanvulling op het gebruik van collectief vervoer voor het verplaatsen over korte afstand rond de woning bijvoorbeeld een scootmobiel worden verstrekt. Daarvoor geldt uiteraard wel dat de belanghebbende aantoonbare beperkingen ondervindt en de behoefte heeft zich te verplaatsen per vervoermiddel op de korte afstand.

Artikel 34. Soorten vervoersvoorzieningen

Deze bepaling spreekt voor zich.

Hoofdstuk 7. Medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan

Artikel 35. De te bereiken resultaten

Lid 1 en 2

In de meeste gevallen zal het resultaat medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan worden bereikt met het verlenen van een vervoersvoorziening naar de bestemmingen die nodig zijn voor de maatschappelijke participatie als bedoeld in het hoofdstuk lokaal verplaatsen per vervoermiddel van deze verordening. Daarmee wordt belanghebbende in staat gesteld om deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten die nodig zijn voor de maatschappelijke participatie.

Lid 3

Zijn er geen mogelijkheden in de eigen omgeving en ondervindt belanghebbende beperkingen in de begeleiding bij het zich verplaatsen over de korte en de zeer korte afstand zodat hij/zij medemensen kan ontmoeten en sociale verbanden met hen kan aangaan, kan in het algemeen worden volstaan met het verwijzen naar een vrijwilligersorganisatie (CRvB 02-09-2011, nr. 11/4405 WMO-VV en CRvB 02-09-2011, nr. 11/4441 WMO-VV). Bij het bereiken van het resultaat op of vanaf de bestemming die nodig is voor de maatschappelijke participatie wordt beoordeeld of de persoon met beperkingen gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties.

Artikel 36. Sportvoorziening

Lid 1 en 2

Het beoefenen van een sport als activiteit kan worden beschouwd zoals bedoeld in artikel 4 lid 1 onder d Wmo (Rechtbank Breda 03-01-2011, BP2699 Wmo). Is sportbeoefening zonder sportvoorziening niet mogelijk, dan bestaat er recht op een financiële tegemoetkoming voor de aanschaf daarvan. Er moet wel sprake zijn van het aantoonbaar (willen) beoefenen een sport waarvoor een voorziening of aanpassing nodig is. Het is niet de bedoeling om middels dit artikel een extra vervoersvoorziening toe te kennen. Eens per 3 jaar kan een sportvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verleend.

Lid 3

De aanspraak op de financiële tegemoetkoming bestaat indien de sport wordt beoefend in verenigingsverband of als individuele sport.

Lid 4 en 5

In het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert zijn de bepalingen over sportvoorzieningen opgenomen.

Hoofdstuk 8. Inlichtingen en medewerkingsplicht en wijzigingen in de situatie

Artikel 37. Medewerkingsplicht en wijzigingen in de situatie

Lid 1 en 2

Het spreekt voor zich dat het college bevoegd is de aanvrager te verzoeken om inlichtingen en/of medewerking in verband met het onderzoek naar de voortzetting van het recht op een voorziening. Het gaat om gegevens en bescheiden waarover de aanvrager redelijkerwijs kan beschikken. Deze verplichtingen strekken zich ook uit tot de huisgenoten in het kader van de gebruikelijke zorg als bedoeld in artikel 17 van de verordening.

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekte voorzieningen. De inlichtingenplicht bij de aanvraag, dus bij een te verstrekken voorziening, is geregeld in artikel 5 van de verordening en artikel 4:2 lid 2 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 38. Intrekking en beëindiging besluit verstrekking individuele voorziening

De verstrekking van individuele voorzieningen is gebonden aan voorwaarden die gelden op grond van de verordening of het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert. Het college kan het toekenningsbesluit geheel of gedeeltelijk intrekken als niet wordt voldaan aan de voorwaarden. Dit artikel voorziet in de situaties wanneer het college het toekenningsbesluit kan intrekken of de voorziening kan beëindigen.

Mede in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, is het van groot belang om de voorwaarden en verplichtingen duidelijk te vermelden in een beschikking zodat een belanghebbende zich bij het nemen van een intrekkings- of beëindigingsbesluit niet kan beroepen op onbekendheid met de voorwaarden die gelden. Dat geldt vooral ook de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven.

Er kan sprake zijn van een, om welke reden ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening, omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

Artikel 39. Terugvordering en verrekening

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen. Het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan van de belanghebbende kan worden teruggevorderd, staat terugvordering niet in de weg, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt. Dat is dan ook de reden dat deze mogelijkheid in de verordening staat opgenomen omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen.

Indien blijkt dat er ten onrechte een geldbedrag is uitbetaald of een voorziening is geleverd (in natura), dan kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen nadat het toekenningsbesluit is ingetrokken. De daaruit voortvloeiende terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Bij een terugvorderingsbedrag tot € 25.000,- wordt de zaak behandeld door de kantonrechter. Bij de kantonrechter kan in persoon zonder advocaat of zonder andere gemachtigde worden geprocedeerd. Bij een bedrag boven de € 25.000,- wordt de zaak behandeld door de civiele rechter van de rechtbank. Er moet dan een advocaat (procureur) worden ingeschakeld.

Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur. De invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder komen voor rekening van de belanghebbende en maken dan ook onderdeel uit van het terug te vorderen bedrag.

Het college is bevoegd om over te gaan tot verrekenen van de terugvordering met een nog te betalen persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming op grond van artikel 4:93 Awb.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 40. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening. Het kan zijn dat het college daarbij advies nodig heeft. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken. Na het onderzoek zou het college aanleiding kunnen zien om de hardheidsclausule toe te passen. In het algemeen geldt echter dat de belanghebbende gemotiveerd moet aangeven dat zijn situatie bijzonder is en dat voor het overige ook nader moet onderbouwen.

Artikel 41. Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weert, te indexeren.

Artikel 42 Evaluatie

Het door het college gevoerde beleid wordt in overeenstemming met de cyclus van het Wmo-beleidsplan geëvalueerd waarna verslag over doeltreffendheid en effectiviteit aan de raad wordt voorgelegd.

Artikel 43 en 44 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze bepalingen spreken voor zich.